Etaamb.openjustice.be
Wet van 24 juli 2008
gepubliceerd op 07 augustus 2008

Wet houdende diverse bepalingen (1)

bron
federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister
numac
2008202687
pub.
07/08/2008
prom.
24/07/2008
ELI
eli/wet/2008/07/24/2008202687/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

24 JULI 2008. - Wet houdende diverse bepalingen (I) (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL I. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

TITEL II. - Financiën HOOFDSTUK I. - Inkomstenbelastingen Afdeling 1. - Wijzigingen inzake personenbelasting

Art. 2.Het opschrift van titel II, hoofdstuk II, afdeling IV, onderafdeling III, B, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, wordt vervangen als volgt : « 1° Uitvoer - Integrale kwaliteitszorg ».

Art. 3.In artikel 67, § 1, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 27 oktober 1997 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 juli 2000 en 13 juli 2001 en bij de wet van 27 december 2006, wordt de bepaling onder 2° opgeheven.

Art. 4.In artikel 90 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 december 1996, 20 juli 2000 en 13 juli 2001 en bij de wetten van 10 augustus 2001, 15 december 2004, 27 december 2005 en 25 april 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in de bepaling onder 3° worden in de Franstalige tekst de woorden « les rentes alimentaires attribuées » vervangen door de woorden « les rentes alimentaires régulièrement attribuées »;b) in de bepaling onder 12° worden de woorden « het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek, het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek-Vlaanderen, het « Fonds de la Recherche scientifique - FNRS » » vervangen door de woorden « het « Federaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek - Fonds fédéral de la Recherche scientifique - FFWO/FFRS », het « Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek-Vlaanderen - FWO », het « Fonds de la Recherche scientifique - FNRS - FRS-FNRS » ».

Art. 5.In artikel 104 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 25 april 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de bepaling onder 3°, a, wordt vervangen als volgt : « a) aan de instellingen die binnen het toepassingsgebied vallen van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, of van het decreet van 5 september 1994 tot regeling van de universitaire studies en de academische graden van de Franse Gemeenschap of aan de erkende universitaire ziekenhuizen »;b) in de bepaling onder 3°, b, worden de woorden « aan het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek, aan het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek - Vlaanderen, aan het « Fonds de la Recherche scientifique - FNRS », » vervangen door de woorden « aan het « Federaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek - Fonds fédéral de la Recherche scientifique - FFWO/FFRS », aan het « Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek-Vlaanderen - FWO », aan het « Fonds de la Recherche scientifique - FNRS - FRS-FNRS », »;c) in de bepaling onder 3°, c, worden in de Franstalige tekst de woorden « aux centres publics d'aide sociale » vervangen door de woorden « aux centres publics d'action sociale »;d) in de bepaling onder 3°, h, worden in de Franstalige tekst de woorden « créés ou agréés » vervangen door de woorden « créées ou agréées »;e) in de bepaling onder 4°, worden in de Franstalige tekst de woorden « les pays en voie de développement » vervangen door de woorden « les pays en développement »;f) in de bepaling 5° worden in de Franstalige tekst de woorden « aux centres publics d'aide sociale » vervangen door de woorden « aux centres publics d'action sociale ».

Art. 6.In artikel 143 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 6 juli 1994, 22 december 1998, 10 augustus 2001, 6 juli 2004 en 11 juli 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de bepaling onder 2° wordt vervangen als volgt : « 2° inkomsten verkregen door een persoon met een handicap die in beginsel recht heeft op de tegemoetkomingen bedoeld in de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap, ten belope van het maximumbedrag waarop die persoon in uitvoering van die wet recht kan hebben;»; b) in de Franstalige tekst van de bepaling onder 4° worden de woorden « dans un atelier protégé reconnu » vervangen door de woorden « dans une entreprise agréée de travail adapté ». Afdeling 2. - Diverse wijzigingen

van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992

Art. 7.In artikel 265, tweede lid, 3°, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 27 april 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste streepje wordt vervangen als volgt : « - die worden verleend of toegekend door een verzekeringsonderneming aan een lokaal bestuur als bedoeld in artikel 161 van de Nieuwe Gemeentewet, of artikel 7 van de wet van 6 augustus 1993 betreffende de pensioenen van het benoemd personeel van de plaatselijke besturen, en onderworpen aan de rechtspersonenbelasting;»; 2° in het tweede streepje, a, worden de woorden « als bedoeld in de voornoemde artikelen 161 en 161bis ;» vervangen door de woorden « als bedoeld in artikel 161 van de Nieuwe Gemeentewet, of artikel 7 van de genoemde wet van 6 augustus 1993; »; 3° het tweede streepje, b, wordt vervangen als volgt : « b) de kapitalen die door het voornoemd lokaal bestuur zijn geïnvesteerd, bestemd zijn om de lasten te dekken met betrekking tot de wettelijke pensioenen door middel van een storting vanwege de verzekeringsonderneming : 1.ofwel rechtstreeks aan de gewezen werknemers van het betrokken lokaal bestuur of aan hun rechthebbenden; 2. ofwel onrechtstreeks aan een instelling voor sociale zekerheid belast met de betaling van de voormelde wettelijke pensioenen;»; 4° in het tweede streepje, d, worden de woorden « door het openbaar bestuur of het overheidsbedrijf » vervangen door de woorden « door het lokaal bestuur ».

Art. 8.In artikel 2753, § 1, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 23 december 2005 en gewijzigd bij de wetten van 23 december 2005, 27 december 2006 en 25 april 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, worden de woorden « het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek, het « Fonds de la Recherche scientifique - FNRS » alsmede het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek-Vlaanderen » vervangen door de woorden « het Federaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek - Fonds fédéral de la Recherche scientifique - FFWO/FFRS », het « Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek-Vlaanderen - FWO », het « Fonds de la Recherche scientifique - FNRS - FRS-FNRS » »;2° in het derde lid, 3°, worden in de Franstalige tekst de woorden « programmes de recherche ou de développement » vervangen door de woorden « programmes de recherche et de développement ».

Art. 9.Artikel 531 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de programmawet (I) van 27 december 2006, wordt aangevuld met de woorden « en van artikel 67, § 1, 2°, zoals dit bestond vóór het werd opgeheven bij de programmawet (I) van 27 december 2006 ». Afdeling 3. - Inwerkingtreding

Art. 10.Artikel 7 heeft uitwerking op de interesten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2007.

Artikel 5 is van toepassing op de giften die zijn gestort vanaf 1 januari 2008.

De artikelen 2, 3, 4, 1°, 6, 1°, en 9 zijn van toepassing vanaf aanslagjaar 2009. HOOFDSTUK II. - Wijziging van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980

Art. 11.Artikel 179, § 2, 1°, van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980, vervangen bij de wet van 11 januari 1991, wordt aangevuld met de volgende zin : « Voor de toepassing van de federale belastingwetten wordt het NIRAS met de Staat gelijkgesteld. » HOOFDSTUK III. - Bekrachtiging van diverse besluiten

Art. 12.Bekrachtigd worden met ingang van hun respectieve dag van inwerkingtreding : 1. het koninklijk besluit van 29 november 2006 tot uitvoering van de wet van 26 november 2006 houdende wijziging van artikel 51 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;2. het koninklijk besluit van 29 november 2006 tot toekenning van een aanvullende vermindering van de bedrijfsvoorheffing voor beroepskosten;3. het koninklijk besluit van 18 december 2006 tot wijziging van het KB/WIB 92, op het stuk van de bedrijfsvoorheffing en tot invoering van de Vlaamse forfaitaire vermindering van de bedrijfsvoorheffing;4. het koninklijk besluit van 25 februari 2007 tot wijziging van het KB/WIB 92 op het vlak van de belastingvermindering voor uitgaven voor beveiliging van een privé-woning tegen inbraak of brand;5. het koninklijk besluit van 25 februari 2007 tot wijziging van het KB/WIB 92 wat de aard van de dienstverrichtingen betreft, verricht in het kader van de belastingvermindering voor uitgaven gedaan voor vernieuwing van tegen een redelijke huurprijs in huur gegeven woningen;6. het koninklijk besluit van 23 maart 2007 tot uitvoering van de wet van 26 november 2006 houdende wijziging van artikel 51 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;7. het koninklijk besluit van 9 april 2007 tot toekenning van een aanvullende vermindering van de bedrijfsvoorheffing voor beroepskosten;8. het koninklijk besluit van 21 april 2007 tot wijziging van het KB/WIB 92, op het stuk van de bedrijfsvoorheffing;9. het koninklijk besluit van 3 juni 2007 tot wijziging van het KB/WIB 92 op het stuk van de bedrijfsvoorheffing;10. het koninklijk besluit van 3 juni 2007 tot uitvoering van de artikelen 154bis, derde lid, en 2751, vierde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;11. het koninklijk besluit van 7 december 2007 tot wijziging van het KB/WIB 92, op het stuk van de bedrijfsvoorheffing, en de Vlaamse forfaitaire vermindering van de bedrijfsvoorheffing.

Art. 13.Artikel 12 treedt in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. HOOFDSTUK IV. - e-Notariaat Afdeling 1. - Wijzigingen van het Wetboek van de inkomstenbelastingen

1992

Art. 14.Artikel 433 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 31 maart 2003, wordt vervangen als volgt : «

Art. 433.§ 1. De notarissen die gevorderd zijn om een akte op te maken die de vervreemding of de hypothecaire aanwending van een onroerend goed, van een schip of een vaartuig tot voorwerp heeft, zijn persoonlijk aansprakelijk voor de betaling van de belastingen en bijbehoren die tot een hypothecaire inschrijving aanleiding kunnen geven, indien zij niet op de hoogte stellen : 1° de dienst die daarvoor aangewezen is door de Minister van Financiën, zijn gedelegeerde of de bevoegde overheid, en dit door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken gebruikt worden;2° de ontvanger van de belastingen van het ambtsgebied waarin de eigenaar of de vruchtgebruiker van het goed zijn woonplaats of zijn hoofdinrichting heeft en, daarenboven, zo het om een onroerend goed gaat, de ontvanger van de belastingen van het ambtsgebied waarin dat goed gelegen is, wanneer het bericht omwille van overmacht of technische storing niet kan worden meegedeeld overeenkomstig de bepaling onder 1°.In dat geval moet het bericht in tweevoud worden opgemaakt en bij ter post aangetekende brief worden verzonden. § 2. Indien de akte waarvan sprake niet verleden wordt binnen drie maanden te rekenen van de verzending van het bericht, wordt het als niet bestaande beschouwd.

Wanneer het bericht meegedeeld is overeenkomstig § 1, 1°, wordt onder de datum van verzending van het bericht verstaan de datum van ontvangstmelding meegedeeld door de dienst die daarvoor door de Minister van Financiën, zijn gedelegeerde of de bevoegde overheid is aangewezen. § 3. Wanneer eenzelfde bericht achtereenvolgens wordt verstuurd volgens de procedures bepaald respectievelijk in § 1, 1° en 2°, dan zal het bericht opgesteld overeenkomstig § 1, 2°, slechts primeren indien de datum van toezending de verzendingsdatum van het bericht opgesteld overeenkomstig § 1, 1°, voorafgaat. § 4. De Minister van Financiën, zijn gedelegeerde of de bevoegde overheid bepaalt de voorwaarden en de toepassingsmodaliteiten van dit artikel. ».

Art. 15.In artikel 434 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 31 maart 2003, worden de woorden « , naar gelang het geval, in artikel 433, § 1 of § 2 » vervangen door de woorden « in artikel 433 ».

Art. 16.Artikel 435 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : «

Art. 435.§ 1. Wanneer de in artikel 433 bedoelde akte verleden is, geldt de in artikel 434 bedoelde kennisgeving als beslag onder derden in handen van de notaris op de bedragen en waarden die hij krachtens de akte onder zich houdt voor rekening of ten bate van de belastingschuldige en geldt als verzet tegen de prijs in de zin van artikel 1642 van het Gerechtelijk Wetboek in de gevallen waarin de notaris gehouden is de bedragen en waarden overeenkomstig de artikelen 1639 tot 1654 van het Gerechtelijk Wetboek te verdelen.

Onverminderd de rechten van derden, is de notaris ertoe gehouden, wanneer de in artikel 433 bedoelde akte verleden is, behoudens toepassing van de artikelen 1639 tot 1654 van het Gerechtelijk Wetboek, de bedragen en waarden die hij krachtens de akte onder zich houdt voor rekening of ten bate van de belastingschuldige, uiterlijk de achtste werkdag die volgt op het verlijden van de akte, aan de ontvangers der directe belastingen te storten tot beloop van het bedrag van de belastingen en bijbehoren die hem ter uitvoering van artikel 434 ter kennis werden gebracht en in zoverre deze belastingen en bijbehoren een zekere en vaststaande schuld in de zin van artikel 410 vormen.

Daarenboven, indien de aldus door beslag onder derden getroffen sommen en waarden minder bedragen dan het totaal van de sommen verschuldigd aan de ingeschreven schuldeisers en aan de verzetdoende schuldeisers, hierin begrepen de ontvangers van de directe belastingen, moet de notaris, op straffe van persoonlijke aansprakelijkheid voor het overschot, uiterlijk de eerste werkdag die volgt op het verlijden van de akte hierover inlichtingen verstrekken aan : 1° de dienst die daarvoor aangewezen is door de Minister van Financiën, zijn gedelegeerde of de bevoegde overheid, en dit door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt;2° de bovengenoemde ontvangers bij een ter post aangetekende brief, wanneer de notaris omwille van overmacht of een technische storing de inlichtingen niet kan verstrekken overeenkomstig de bepaling onder 1° of wanneer hij voorafgaandelijk het bericht bedoeld in artikel 433 bij ter post aangetekende brief heeft verstuurd. De datum van de inlichting is, naar gelang het geval, de datum van ontvangstmelding meegedeeld door de dienst die daarvoor door de Minister van Financiën, zijn gedelegeerde of de bevoegde overheid is aangewezen, of de datum van neerlegging ter post van de aangetekende brief. § 2. Wanneer eenzelfde inlichting achtereenvolgens wordt verstuurd volgens de procedures voorzien respectievelijk in § 1, derde lid, 1° en 2°, dan zal het bericht opgesteld overeenkomstig § 1, derde lid, 2°, slechts primeren indien de datum van toezending vroeger is dan de verzendingsdatum van het bericht opgesteld overeenkomstig § 1, derde lid, 1°. § 3. Onverminderd de rechten van derden, kan de overschrijving of de inschrijving van de akte, niet tegen de Staat ingeroepen worden indien de inschrijving van de wettelijke hypotheek geschiedt binnen acht werkdagen van de datum van de inlichting bedoeld in § 1, vierde lid.

Zijn zonder uitwerking ten opzichte van de schuldvorderingen inzake belastingen en bijbehoren, welke in uitvoering van artikel 434 werden ter kennis gegeven, alle niet ingeschreven schuldvorderingen waarvoor slechts na het verstrijken van de in § 1, derde lid, bepaalde termijn wordt beslag gelegd of verzet aangetekend. § 4. De Minister van Financiën, zijn gedelegeerde of de bevoegde overheid bepaalt de voorwaarden en toepassingsmodaliteiten van dit artikel. ».

Art. 17.In artikel 436 van hetzelfde Wetboek, worden de woorden « derde lid » vervangen door de woorden « § 3, eerste lid ». Afdeling 2. - Wijzigingen van het Wetboek van de belasting op de

toegevoegde waarde

Art. 18.In artikel 93ter van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, ingevoegd bij de wet van 8 augustus 1980 en gewijzigd bij de wetten van 22 december 1989 en 28 december 1992 en bij de koninklijke besluiten van 20 juli 2000, 13 juli 2001 en 31 maart 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen als volgt : « § 1.De notaris die verzocht wordt een akte op te maken met betrekking tot het vervreemden of het bezwaren met een hypotheek van een voor hypotheek vatbaar goed, is gehouden aan de eigenaar of vruchtgebruiker van dat goed of van een gedeelte ervan te vragen of deze een belastingplichtige of een lid van een BTW-eenheid in de zin van artikel 4, § 2, is.

Indien het antwoord bevestigend luidt, is de notaris die verzocht wordt die akte op te maken persoonlijk aansprakelijk voor de betaling van de belasting over de toegevoegde waarde en bijbehoren die tot een hypothecaire inschrijving aanleiding kunnen geven, indien hij niet op de hoogte stelt : 1° de dienst die daarvoor aangewezen is door de Minister van Financiën, zijn gedelegeerde of de bevoegde overheid, en dit door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken gebruikt worden;2° de door de Koning aangewezen ambtenaar wanneer het bericht omwille van overmacht of een technische storing niet kan worden meegedeeld overeenkomstig de bepaling onder 1°.In dat geval moet het bericht in tweevoud worden opgemaakt en bij ter post aangetekende brief worden verzonden.

Indien de akte waarvan sprake niet verleden wordt binnen drie maanden te rekenen van de verzending van het bericht, wordt het als niet bestaande beschouwd.

Wanneer het bericht meegedeeld is overeenkomstig het tweede lid, 1°, wordt onder de datum van verzending van het bericht verstaan de datum van ontvangstmelding meegedeeld door de dienst die daarvoor door de Minister van Financiën, zijn gedelegeerde of de bevoegde overheid is aangewezen.

Wanneer eenzelfde bericht achtereenvolgens wordt verstuurd volgens de procedures voorzien respectievelijk in het tweede lid, 1° en 2°, dan zal het bericht opgesteld overeenkomstig het tweede lid, 2°, slechts primeren indien de datum van toezending de verzendingsdatum van het bericht opgesteld overeenkomstig het tweede lid, 1°, voorafgaat.

De Minister van Financiën, zijn gedelegeerde of de bevoegde overheid bepaalt de voorwaarden en de toepassingsmodaliteiten van deze paragraaf. »; 2° § 1bis wordt opgeheven.

Art. 19.In artikel 93quater van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 8 augustus 1980 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 31 maart 2003, worden de woorden « van het, naar gelang het geval, in artikel 93ter, § 1 of § 1bis, bedoelde bericht » vervangen door de woorden « van het in artikel 93ter, § 1, bedoelde bericht ».

Art. 20.Artikel 93quinquies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 8 augustus 1980, wordt vervangen als volgt : «

Art. 93quinquies.§ 1. Wanneer de in artikel 93ter bedoelde akte verleden is, geldt de in artikel 93quater bedoelde kennisgeving als beslag onder derden in handen van de notaris op de bedragen en waarden die hij krachtens de akte onder zich houdt voor rekening of ten bate van de belastingschuldige en geldt als verzet tegen de prijs in de zin van artikel 1642 van het Gerechtelijk Wetboek in de gevallen waarin de notaris gehouden is de bedragen en waarden overeenkomstig de artikelen 1639 tot 1654 van het Gerechtelijk Wetboek te verdelen, voor zover de in artikel 85, § 1, voorgeschreven kennisgeving werd verricht.

Onverminderd de rechten van derden, is de notaris ertoe gehouden, wanneer de in artikel 93ter bedoelde akte verleden is, behoudens toepassing van de artikelen 1639 tot 1654 van het Gerechtelijk Wetboek, de bedragen en waarden die hij krachtens de akte onder zich houdt voor rekening of ten bate van de belastingschuldige, uiterlijk de achtste werkdag die volgt op het verlijden van de akte, aan de krachtens artikel 93ter aangewezen ambtenaar te storten tot beloop van het bedrag van de belasting over de toegevoegde waarde en bijbehoren die hem ter uitvoering van artikel 93ter ter kennis werden gebracht en in zoverre deze belasting en bijbehoren aanleiding hebben gegeven tot een dwangbevel als bedoeld in artikel 85 waarvan de tenuitvoerlegging niet werd gestuit door een in artikel 89 bedoelde vordering in rechte.

Daarenboven, indien de sommen en waarden waarop onder derden beslag werd gelegd minder bedragen dan het totaal van de sommen verschuldigd aan de ingeschreven schuldeisers en aan de verzetdoende schuldeisers, hieronder begrepen de ontvangers van de belasting over de toegevoegde waarde, moet de notaris, op straffe van persoonlijke aansprakelijkheid voor het overschot, uiterlijk de eerste werkdag die volgt op het verlijden van de akte hierover inlichtingen verstrekken aan : 1° de dienst die daarvoor aangewezen is door de Minister van Financiën, zijn gedelegeerde of de bevoegde overheid, en dit door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt;2° de krachtens artikel 93ter aangewezen ambtenaar bij een ter post aangetekende brief, wanneer de notaris omwille van overmacht of een technische storing de inlichtingen niet kan verstrekken overeenkomstig de bepaling onder 1° of wanneer hij voorafgaandelijk het bericht bedoeld in artikel 93ter bij ter post aangetekende brief heeft verstuurd. De datum van de inlichting is, naar gelang het geval, de datum van ontvangstmelding meegedeeld door de dienst die daarvoor door de Minister van Financiën, zijn gedelegeerde of de bevoegde overheid is aangewezen, of de datum van neerlegging ter post van de aangetekende brief. § 2. Wanneer eenzelfde bericht achtereenvolgens wordt verstuurd volgens de procedures voorzien respectievelijk in § 1, derde lid, 1° en 2°, dan zal het bericht opgesteld overeenkomstig § 1, derde lid, 2°, slechts primeren indien de datum van toezending de verzendingsdatum van het bericht opgesteld overeenkomstig § 1, derde lid, 1°, voorafgaat. § 3. Onverminderd de rechten van derden, kan de overschrijving of de inschrijving van de akte niet aan de Staat worden tegengeworpen indien de inschrijving van de wettelijke hypotheek geschiedt binnen acht werkdagen van de datum van de inlichting bedoeld in § 1, vierde lid.

Zonder uitwerking ten opzichte van de schuldvorderingen inzake belasting over de toegevoegde waarde en toebehoren, waarvoor de in artikel 93quater bedoelde kennisgeving werd gedaan, zijn alle niet ingeschreven schuldvorderingen waarvoor slechts na het verstrijken van de in § 1, derde lid, voorziene termijn wordt beslag gelegd of verzet aangetekend. § 4. De Minister van Financiën, zijn gedelegeerde of de bevoegde overheid bepaalt de voorwaarden en de toepassingsmodaliteiten van dit artikel. ».

Art. 21.In artikel 93sexies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 8 augustus 1980, worden de woorden « derde lid » vervangen door de woorden « § 3, eerste lid ». Afdeling 3. - Inwerkingtreding

Art. 22.De artikelen 14 tot en met 21 hebben uitwerking met ingang van 1 maart 2007. HOOFDSTUK V. - De slapende rekeningen, safes en verzekeringsovereenkomsten Afdeling 1. - Inleidende bepalingen

Art. 23.Voor de toepassing van dit hoofdstuk en zijn uitvoeringsbesluiten wordt verstaan onder : 1° rekeningen : zichtrekeningen, spaarrekeningen, depositorekeningen met vaste looptijd of opneembaar met opzegging, effectenrekeningen of alle andere door instellingen-depositaris voor hun klanten gehouden rekeningen waarop de tegoeden zijn geïndividualiseerd;2° verzekeringsovereenkomsten : verzekeringsovereenkomsten onderworpen aan het Belgisch recht die, hetzij bedoeld worden in artikel 97 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, hetzij bruidschats- of geboorterisico's dekken, en die gesloten zijn ten gunste van een natuurlijk persoon.De aanvullende verzekeringsdekking die voorziet in de uitkering van een kapitaal bij overlijden volgt de hoofddekking bedoeld in voornoemd artikel 97; 3° slapende rekeningen : rekeningen die niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een tussenkomst door de houders sinds minstens vijf jaar;4° slapende safes : safes waarvoor de huurprijs sedert minstens vijf jaar niet is betaald en die op initiatief van de instelling-verhuurder zijn geopend na opzegging van de huur;5° slapende verzekeringsovereenkomsten : verzekeringsovereenkomsten die niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een tussenkomst door de begunstigde binnen zes maand nadat de verzekeringsonderneming kennis heeft gekregen van het feit dat het risico zich heeft voorgedaan;6° instelling-depositaris : a) iedere kredietinstelling bedoeld in artikel 1, tweede lid, 1°, van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen;b) iedere beleggingsonderneming bedoeld in de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, die werkzaam is in België en volgens het Belgisch recht van het publiek gelddeposito's, andere terugbetaalbare gelden of effecten in ontvangst mag nemen;c) DE POST;7° instelling-verhuurder : iedere kredietinstelling bedoeld in artikel 1, tweede lid, 1°, van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, die safes verhuurt;8° verzekeringsonderneming : elke verzekeringsonderneming in de zin van artikel 91bis, 1° en 2°, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen;9° verzekeringsbemiddelaar : iedere persoon die doet aan verzekeringsbemiddeling zoals bedoeld in artikel 1, 1°, van de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekerings- en herverzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen;10° houder : iedere natuurlijke persoon, met inbegrip van de rechthebbenden en de wettelijke vertegenwoordiger, die bevoegd is om te beschikken over de tegoeden op de slapende rekening;11° huurder : iedere natuurlijke persoon die toegangsrecht tot de safe heeft;12° begunstigde : elke natuurlijke persoon die verzekerde prestaties mag opvragen in toepassing van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst;13° tussenkomst door de houder : elke verrichting door de houder op één van zijn rekeningen bij de instelling-depositaris of elk contact van de houder met de instelling-depositaris;14° tussenkomst door de huurder : betaling van de achterstallige huur door de huurder en elk contact van de huurder met de instelling- verhuurder;15° tussenkomst door de begunstigde : elk contact van de begunstigde met de verzekeringsonderneming met betrekking tot de vereffening van de verzekerde prestaties;16° FEBELFIN : Belgische Federatie van de Financiële sector;17° Kas : Deposito- en Consignatiekas als bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit nr.150 van 18 maart 1935 tot samenschakeling van de wetten betreffende de inrichting en de werking van de Deposito- en Consignatiekas en tot aanbrenging van wijzigingen daarin krachtens de wet van 31 juli 1934.

Art. 24.Dit hoofdstuk is niet van toepassing op : 1° de levensverzekeringsovereenkomsten die gesloten worden in het kader van : a) de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid;b) Titel II, Hoofdstuk I, Afdeling 4, van de programmawet (I) van 24 december 2002;2° de levensverzekeringsovereenkomsten die gesloten worden in uitvoering van een toezegging van een aanvullend pensioen, in het kader van de beroepsactiviteit, andere dan deze bedoeld in de bepaling onder 1°;3° de levensverzekeringsovereenkomsten die uitsluitend voorzien in een prestatie bij leven die uitgekeerd wordt onder de vorm van een rente en waarvoor deze uitkering reeds is aangevangen.

Art. 25.Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de slapende rekeningen, safes en verzekeringsovereenkomsten die wegens wettelijke, gerechtelijke of conventionele bepalingen onbeschikbaar zijn zolang deze onbeschikbaarheid duurt. Afdeling 2. - Slapende rekeningen

Art. 26.§ 1. De instellingen-depositaris sporen de houders van de slapende rekeningen op.

Zij richten hiertoe een brief aan de houders. Zij mogen het Rijksregister van de natuurlijke personen alsook, desgevallend, de Kruispuntbank van de sociale zekerheid, volgens de procedure bepaald in § 2 raadplegen.

Indien er binnen de maand na verzending van de brief geen tussenkomst door de houder volgt of indien de brief terugkomt, versturen zij een aangetekende brief met ontvangstbewijs. Vooraf raadplegen zij het Rijksregister van de natuurlijke personen alsook, desgevallend, de Kruispuntbank van de sociale zekerheid volgens de procedure bepaald in § 2, tenzij de in het tweede lid bepaalde raadpleging heeft plaatsgehad.

De in het tweede en derde lid bedoelde brieven brengen de houder op de hoogte van het bestaan van de betrokken rekeningen, evenals van de procedure die zal volgen indien er door hem geen enkele tussenkomst wordt gedaan.

De instelling-depositaris dient de tussenkomst door de houder met alle rechtsmiddelen te bewijzen. Het ondertekenen van het ontvangstbewijs wordt gelijkgesteld met een tussenkomst door de houder. § 2. Aan FEBELFIN wordt toelating verleend om het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen te gebruiken en mee te delen aan de betrokken instelling-depositaris en wordt toegang verleend tot de gegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen, bedoeld in artikel 3 van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, met als enig doel aan de instellingen-depositaris de informatie mee te delen die zij nodig hebben voor de uitvoering van de in dit hoofdstuk bepaalde verplichtingen.

Aan FEBELFIN wordt toelating verleend om het identificatienummer van de Kruispuntbank van de sociale zekerheid te gebruiken en mee te delen aan de betrokken instelling-depositaris en wordt toegang verleend tot de gegevens bedoeld in artikel 4 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid met als enig doel aan de instellingen-depositaris de informatie mee te delen die zij nodig hebben voor de uitvoering van de in dit hoofdstuk bepaalde verplichtingen.

De Koning stelt de lijst van de in het eerste en het tweede lid bedoelde gegevens op.

FEBELFIN heeft slechts toegang tot de in het eerste en tweede lid bedoelde gegevens op voorwaarde dat zij een gemotiveerd verzoek in die zin heeft ontvangen van een instelling-depositaris. FEBELFIN zal de gegevens die de instelling-depositaris noodzakelijkerwijze moet kennen voor de uitvoering van haar verplichtingen bepaald in dit hoofdstuk, meedelen aan de instelling-depositaris. § 3. De instellingen-depositaris krijgen de toelating om het identificatienummer van het Rijksregister bedoeld in artikel 3 van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, alsook het identificatienummer van de Kruispuntbank van de sociale zekerheid bedoeld in artikel 4 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid, te registeren en te verwerken, met als enig doel aan de Kas de informatie mee te delen die zij nodig heeft. § 4. Een slapende rekening waarvan de tegoeden minder dan 20 euro bedragen, moet niet het voorwerp uitmaken van de opsporingsprocedure bedoeld in de §§ 1, 2 en 3.

Art. 27.De instellingen-depositaris mogen kosten voor de in artikel 26 bedoelde opsporingen aanrekenen. Ze mogen niet meer bedragen dan 10 % van de totaliteit van de tegoeden op de slapende rekeningen of hun tegenwaarde op het ogenblik dat de opsporingen starten. De Koning mag een maximaal bedrag bepalen.

De instellingen-depositaris moeten de opsporingen doen voor zover deze kosten de in het eerste lid bedoelde limiet niet overschrijden.

Art. 28.Indien, ondanks de opsporingsprocedure bedoeld in artikel 26, de slapende rekening niet het voorwerp heeft uitgemaakt van een tussenkomst door de houder, worden de tegoeden van de betrokken slapende rekening tegelijk met de door de Koning bepaalde gegevens, door de instelling-depositaris overgedragen aan de Kas vóór het einde van het zesde jaar volgend op de laatste tussenkomst. De Koning bepaalt de nadere regels voor de overdracht van de tegoeden en de uitwisseling van gegevens tussen de instelling-depositaris en de Kas.

In afwijking van het eerste lid worden de tegoeden van slapende rekeningen waarvan de waarde minder dan 20 euro bedraagt, zonder informatie aan de Kas overgedragen. Ze mogen op een globale manier aan de Kas worden overgedragen.

De rechten van de houder op de in het tweede lid bedoelde tegoeden doven uit door de overdracht aan de Kas.

De speciën uitgedrukt in deviezen waarvan de tegenwaarde minder dan 50 euro bedraagt, worden door de instelling-depositaris omgezet in euro vooraleer ze aan de Kas worden overgedragen.

Art. 29.Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 43 en behalve in geval van vergissing of fout van de instelling-depositaris, bevrijdt de overdracht van de tegoeden van een slapende rekening aan de Kas de instelling-depositaris van elke verplichting ten opzichte van de houder, de overheden en elke derde. De Kas treedt niet in de rechten en verplichtingen van de instelling-depositaris met uitzondering van de verplichting tot teruggave.

Art. 30.De Kas houdt een register van de slapende rekeningen bij en verzekert de toegang ervan voor de personen die een wettig belang aantonen. De Koning bepaalt de voorwaarden voor de toegang tot dit register. Afdeling 3. - Slapende safes

Art. 31.Artikel 26, §§ 1 tot 3, is van toepassing, met dien verstande dat in plaats van de woorden « instellingen-depositaris », « houders » en « rekeningen » respectievelijk de woorden « instellingen-verhuurder », « huurders » en « safes » dienen gelezen te worden.

De instellingen-verhuurder mogen opsporingskosten aanrekenen die niet meer dan 100 euro mogen bedragen. De Koning kan dit bedrag verhogen.

De instellingen-verhuurder moeten de opsporingen doen voor zover deze kosten de in het tweede lid bedoelde limiet niet overschrijden.

Art. 32.Indien, ondanks de opsporingsprocedure bedoeld in artikel 26, een slapende safe niet het voorwerp heeft uitgemaakt van een tussenkomst door de huurder, verpakt de instelling-verhuurder de inhoud van de betrokken safe met uitzondering van de speciën en effecten, in een verzegelde omslag volgens de procedure die van kracht is bij hem, en schrijft hij de speciën en de effecten respectievelijk in op rekeningen en effectenrekeningen. Tegelijk bezorgt de instelling-verhuurder aan de Kas de door de Koning bepaalde gegevens.

Gedurende tien jaar kan de huurder zijn verzegelde omslag bij de instelling-verhuurder opvragen volgens de bepalingen van het huurcontract. De instelling-verhuurder brengt de Kas daarvan onverwijld op de hoogte.

De Kas bewaart de gegevens over een slapende safe gedurende tien jaar te rekenen vanaf de ontvangst van de laatste gegevens.

De Kas houdt een register van de slapende safes bij. De Kas verzekert de toegang ervan voor de personen die een wettig belang aantonen. De Koning bepaalt de voorwaarden voor de toegang tot dit register. Afdeling 4. - Slapende verzekeringsovereenkomsten

Art. 33.De verzekeringsondernemingen zien, binnen zes maand na het einde van een verzekeringsovereenkomst die prestaties in geval van overlijden bevat, na of de verzekerde niet is overleden tijdens de dekkingsperiode.

Zij dienen dit nazicht niet te doen voor de volgende overeenkomsten : 1° de verzekeringsovereenkomsten die enkel prestaties in geval van overlijden bevatten, die vóór de datum van inwerkingtreding van dit hoofdstuk zijn geëindigd en waarvan de verzekeringsonderneming niet weet of het risico zich heeft voorgedaan;2° de schuldsaldoverzekeringsovereenkomsten die aan een lening zijn gehecht;3° de levensverzekeringsovereenkomsten die aan een lening zijn toegevoegd. De Koning kan de in het tweede lid bedoelde lijst aanvullen.

Art. 34.Vooraleer de verzekerde van een verzekeringsovereenkomst die voorziet in een kapitaal bij overlijden, de leeftijd van negentig jaar bereikt, zien de verzekeringsondernemingen na of de verzekerde nog leeft en zij herhalen dit nazicht minstens elke vijf jaar. De Koning kan zowel deze leeftijd als deze periodiciteit wijzigen.

De Koning kan nazicht opleggen voor de verzekeringsovereenkomsten die langer dan twintig jaar duren.

Ten einde na te zien of de verzekerde nog in leven is zoals bepaald in artikel 33 en in dit artikel, wordt de opsporingsprocedure bedoeld in artikel 36 gebruikt, tenzij het nazicht bedoeld in het vierde lid heeft plaatsgehad.

Het nazicht wordt geacht gedaan te zijn in geval van een persoonlijk contact van de verzekerde met een aangestelde van de verzekeringsonderneming of een verzekeringsbemiddelaar. De verzekeringsonderneming dient dit nazicht met alle rechtsmiddelen te bewijzen. De Koning mag andere manieren van nazicht bepalen.

Art. 35.Binnen achttien maand nadat zij er kennis van heeft gekregen dat het risico zich heeft voorgedaan en in afwezigheid van een tussenkomst door de begunstigde, gaat de verzekeringsonderneming na of alle voorwaarden zijn vervuld om dit risico als gedekt te aanzien. De verzekeringsonderneming dient dit nazicht met alle rechtsmiddelen te bewijzen.

Art. 36.§ 1. De verzekeringsondernemingen sporen de begunstigden van de slapende verzekeringsovereenkomsten op.

Zij richten hiertoe een brief aan de begunstigden. Zij mogen het Rijksregister van de natuurlijke personen alsook, desgevallend, de Kruispuntbank van de sociale zekerheid volgens de procedure bepaald in § 2 raadplegen.

Indien er binnen de maand na verzending van de brief geen tussenkomst door de begunstigde volgt of indien de brief terugkomt, versturen zij een aangetekende brief met ontvangstbewijs. Vooraf raadplegen zij het Rijksregister van de natuurlijke personen alsook, desgevallend, de Kruispuntbank van de sociale zekerheid volgens de procedure bepaald in § 2, tenzij de raadpleging bepaald in het tweede lid heeft plaatsgehad.

De in het tweede en derde lid bedoelde brieven brengen de begunstigde op de hoogte van het bestaan van de betrokken verzekeringsovereenkomsten, evenals van de procedure die zal volgen indien er door hem geen enkele tussenkomst wordt gedaan.

De verzekeringsonderneming dient de tussenkomst door de begunstigde met alle rechtsmiddelen te bewijzen. Het ondertekenen van het ontvangstbewijs wordt gelijkgesteld met een tussenkomst door de begunstigde. § 2. Aan ASSURALIA wordt toelating verleend om het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen te gebruiken en mee te delen aan de betrokken verzekeringsonderneming en wordt toegang verleend tot de gegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen, bedoeld in artikel 3 van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, met als enig doel aan de verzekeringsondernemingen de informatie mee te delen die zij nodig hebben voor de uitvoering van de in dit hoofdstuk bepaalde verplichtingen.

Aan ASSURALIA wordt toelating verleend om het identificatienummer van de Kruispuntbank van de sociale zekerheid te gebruiken en mee te delen aan de betrokken verzekeringsonderneming en wordt toegang verleend tot de gegevens bedoeld in artikel 4 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid met als enig doel aan de verzekeringsondernemingen de informatie mee te delen die zij nodig hebben voor de uitvoering van de in dit hoofdstuk bepaalde verplichtingen.

De Koning stelt de lijst van de in het eerste en het tweede lid bedoelde gegevens op.

ASSURALIA heeft slechts toegang tot de in het eerste en tweede lid bedoelde gegevens op voorwaarde dat zij een gemotiveerd verzoek in die zin heeft ontvangen van een verzekeringsonderneming. ASSURALIA zal de gegevens die de verzekeringsonderneming noodzakelijkerwijze moet kennen voor de uitvoering van haar verplichtingen bedoeld in dit hoofdstuk, meedelen aan de verzekeringsonderneming. § 3. De verzekeringsondernemingen krijgen de toelating om het identificatienummer van het Rijksregister bedoeld in artikel 3 van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, alsook het identificatienummer van de Kruispuntbank van de sociale zekerheid bedoeld in artikel 4 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid, te registeren en te verwerken, met als enig doel aan de Kas de informatie mee te delen die zij nodig heeft. § 4. Een slapende verzekeringsovereenkomst waarvan de verzekerde prestaties minder dan 20 euro bedragen, moet niet het voorwerp uitmaken van de nazichten en opsporingen bedoeld in de artikelen 33 tot 36.

Art. 37.De verzekeringsondernemingen mogen kosten voor de nazichten en opsporingen bedoeld in de artikelen 33 tot 36 aanrekenen. Ze mogen 5 % van de verzekerde prestaties niet overschrijden. De Koning kan een maximaal bedrag bepalen.

De verzekeringsondernemingen moeten de nazichten en opsporingen doen voor zover deze kosten de in het eerste lid bedoelde limiet niet overschrijden.

Art. 38.Indien, ondanks de opsporingsprocedure bedoeld in artikel 36, de slapende verzekeringsovereenkomst niet het voorwerp heeft uitgemaakt van een tussenkomst door de begunstigde, worden door de verzekeringsonderneming aan de Kas vóór het einde van de achttiende maand volgend op de kennisname van het feit dat het risico zich heeft voorgedaan, overgedragen : 1° de verzekerde prestaties tegelijk met de door de Koning bepaalde gegevens, in geval uit het nazicht bedoeld in artikel 35 blijkt dat het risico gedekt is;2° enkel de door de Koning bepaalde gegevens, in geval uit het nazicht bedoeld in artikel 35 niet blijkt dat het risico gedekt is. De overdracht van de verzekerde bedragen wordt niet beschouwd als een betaling of een toekenning voor de uitvoering van de fiscale verplichtingen of voor de inhoudingen van elke aard die krachtens de wet door de verzekeringsonderneming op de aan de Kas overgedragen verzekerde prestaties dienen te worden uitgevoerd.

De echtgenoot, de erfgenamen en de schuldeisers van de verzekeringnemer kunnen hun rechten laten gelden zoals bepaald in de afdelingen V en VI van hoofdstuk II van titel III van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, wanneer de verzekerde prestaties bij de Kas zijn gedeponeerd.

De verzekeringsonderneming deelt aan de Kas de identiteit van de personen mee die geen aanspraak meer kunnen maken op de verzekerde prestaties.

De Koning bepaalt de nadere regels voor de overdracht van de verzekerde prestaties en de uitwisseling van gegevens tussen de verzekeringsondernemingen en de Kas.

In afwijking van de vorige leden worden de verzekerde prestaties van slapende verzekeringsovereenkomsten waarvan de waarde minder dan 20 euro bedraagt, zonder informatie aan de Kas overgedragen. Ze mogen op een globale manier aan de Kas worden overgedragen.

De rechten van de begunstigde op de in het zesde lid bedoelde verzekerde prestaties doven uit door de overdracht aan de Kas.

Art. 39.Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 43 en behalve in geval van vergissing of fout van de verzekeringsonderneming, bevrijdt de overdracht van de verzekerde prestaties aan de Kas de verzekeringsonderneming van elke verplichting ten opzichte van de begunstigde, de overheden en elke derde. De Kas treedt niet in de rechten en verplichtingen van de verzekeringsonderneming, met uitzondering van de verplichting tot betaling van de verzekerde prestaties die ze in uitvoering van artikel 38, eerste lid, 1°, heeft ontvangen.

Art. 40.De Kas houdt een register bij van : 1° de verzekerde prestaties die de verzekeringsondernemingen aan haar hebben overgedragen en die zij voor rekening van de begunstigde behoudt;2° de gegevens bedoeld in artikel 38, eerste lid. De Kas verzekert de toegang tot het in het eerste lid bedoelde register voor de personen die een wettig belang aantonen. De Koning bepaalt de voorwaarden voor de toegang tot dit register. Afdeling 5. - Gemeenschappelijke bepalingen

Art. 41.De tegoeden gedeponeerd bij de Kas blijven daar behouden voor rekening van de houder, de huurder of de begunstigde.

De gedeponeerde gelden brengen rente op.

Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 11 van de wet van 14 december 2005 houdende afschaffing van de effecten aan toonder, kunnen de tegoeden en de rente worden opgevraagd door de houders, huurders of begunstigden.

Sectie VI. - Verjaring en verval van het koninklijk besluit nr. 150 van 18 maart 1935 tot samenschakeling van de wetten betreffende de inrichting en de werking van de Deposito- en Consignatiekas en tot aanbrenging van wijzigingen daarin krachtens de wet van 31 juli 1934, is van toepassing op de gedeponeerde tegoeden en de rente die ze opbrengen.

De Kas beheert de gedeponeerde tegoeden die bestaan uit effecten of deviezen en mag hiervoor aan de houder, de huurder of de begunstigde de kosten van derden, aanrekenen. De Koning bepaalt de regels voor de aanrekening van deze kosten.

Art. 42.De Koning mag, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het gedeelte van de bij de Kas in uitvoering van artikel 28, tweede lid, en artikel 38, zesde lid, gedeponeerde tegoeden dat Hij bepaalt, toewijzen aan het Zilverfonds opgericht bij de wet van 5 september 2001 tot waarborging van een voortdurende vermindering van de overheidsschuld en tot oprichting van een Zilverfonds.

Art. 43.Indien er twijfels rijzen over de juistheid van de gegevens die de Kas in uitvoering van artikel 28, eerste lid, artikel 32, eerste en tweede lid, en artikel 38, eerste, vierde en vijfde lid, heeft ontvangen, kijken de instellingen-depositaris, de instellingen-verhuurder en de verzekeringsondernemingen deze op haar verzoek na en delen haar, desgevallend, de verbeterde gegevens mee.

Art. 44.In haar jaarverslag geeft de Kas een algemeen overzicht van de slapende rekeningen, safes en verzekeringsovereenkomsten.

Art. 45.De Koning kan het koninklijk besluit nr. 150 van 18 maart 1935 tot samenschakeling van de wetten betreffende de inrichting en de werking van de Deposito- en Consignatiekas en tot aanbrenging van wijzigingen daarin krachtens de wet van 31 juli 1934 volledig of gedeeltelijk wijzigen en/of opheffen teneinde de overeenstemming ervan met dit hoofdstuk te bewerkstelligen.

De Koning kan bepalen dat de artikelen 13 en 14 van het koninklijk besluit nr. 150 van 18 maart 1935 tot samenschakeling van de wetten betreffende de inrichting en de werking van de Deposito- en Consignatiekas en tot aanbrenging van wijzigingen daarin krachtens de wet van 31 juli 1934, niet van toepassing zijn.

Art. 46.FEBELFIN en ASSURALIA dienen gezamenlijk of elk afzonderlijk een instelling op te richten die in hun plaats : 1° toelating krijgt om het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen en dat van de Kruispuntbank van de sociale zekerheid te gebruiken;2° toegang krijgt tot de gegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen, bedoeld in artikel 3 van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen en de gegevens van de Kruispuntbank van de sociale zekerheid bedoeld in artikel 4 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid met het in de artikelen 26, 31 en 36 bepaalde doel;3° de activiteiten bedoeld in de artikelen 26, 31 en 36 uitvoert. De in het eerste lid bedoelde instellingen genieten rechtspersoonlijkheid. Hun zetel en hoofdbestuur zijn in België gevestigd. Zij beperken hun doel tot de activiteiten bedoeld in de artikelen 26, 31 en 36 en activiteiten van dezelfde aard in het raam van andere wettelijke verplichtingen. De leden van deze instellingen zijn steeds FEBELFIN en/of ASSURALIA zelf en/of de leden van FEBELFIN en/of ASSURALIA. Afdeling 6. - Strafbepaling

Art. 47.Met gevangenisstraf van acht dagen tot één jaar en met geldboete van 26 tot 250.000 euro of met één van deze straffen alleen wordt gestraft hij die, wetens en willens, als bestuurder of zaakvoerder van een instelling-depositaris, instelling-verhuurder of een verzekeringsonderneming de bepalingen van dit hoofdstuk overtreedt. Afdeling 7. - Opheffingsbepaling

Art. 48.Hoofdstuk II van Titel X van de wet van 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV), bestaande uit de artikelen 208 tot 214, wordt opgeheven. Afdeling 8. - Overgangsbepalingen

Art. 49.Voor de rekeningen die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit hoofdstuk sedert meer dan vijf jaar niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een tussenkomst door de houder, wordt de opsporingsprocedure bedoeld in artikel 26 gestart binnen twee jaar na de inwerkingtreding van dit hoofdstuk.

Indien, ondanks de opsporingsprocedure bedoeld in artikel 26, deze rekeningen niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een tussenkomst door de houder, worden de tegoeden van deze rekeningen als volgt aan de Kas overgedragen : de eerste schijf van 25 % van deze rekeningen uiterlijk op het einde van die twee jaar, de tweede schijf van 25 % op het einde van drie jaar, de derde schijf van 25 % op het einde van vier jaar en het saldo op het einde van vijf jaar volgend op de inwerkingtreding van dit hoofdstuk.

Art. 50.De instelling-verhuurder dient de hem door artikel 32, eerste lid, opgelegde verplichtingen na te komen binnen drie jaar na de inwerkingtreding van dit hoofdstuk, voor wat betreft de safes die op het moment van de inwerkingtreding van dit hoofdstuk slapende safes zijn en die ondanks de opsporingsprocedure bedoeld in artikel 26 niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een tussenkomst door de huurder binnen drie jaar na de inwerkingtreding van dit hoofdstuk.

Art. 51.De verzekeringsonderneming dient de haar door artikel 38, eerste en vierde tot zesde lid, opgelegde verplichtingen na te komen binnen drie jaar na de inwerkingtreding van dit hoofdstuk, voor wat betreft de verzekeringsovereenkomsten die op het moment van de inwerkingtreding van dit hoofdstuk slapende verzekeringsovereenkomsten zijn of het zullen worden binnen een termijn van één jaar na de inwerkingtreding van dit hoofdstuk en die ondanks de opsporingsprocedure bedoeld in artikel 36 niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een tussenkomst door de begunstigde binnen drie jaar na de inwerkingtreding van dit hoofdstuk. Afdeling 9. - Inwerkingtreding

Art. 52.Dit hoofdstuk treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

In afwijking van het eerste lid, treedt artikel 47 in werking op een datum bepaald door de wet, en na een globale evaluatie van dit hoofdstuk. De evaluatie van dit hoofdstuk gebeurt uiterlijk achttien maand na de datum van inwerkingtreding van dit hoofdstuk. HOOFDSTUK VI. - Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen

Art. 53.Artikel 64 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, gewijzigd bij de wetten van 12 augustus 2000, 25 februari 2003 en 19 november 2004, wordt vervangen als volgt : «

Art. 64.De op 1 januari 1932 bestaande gemeentespaarkassen, als voorheen bedoeld in artikel 124 van de nieuwe gemeentewet, zijn onderworpen aan de volgende regels : 1° hun vergunning als kredietinstelling laat hun evenwel enkel toe activiteiten uit te oefenen die erin bestaan : a) terugbetaalbare gelden in euro die geen zichtdeposito's zijn, in te zamelen en de opbrengst ervan in euro te beleggen bij andere kredietinstellingen die in België gevestigd zijn of ressorteren onder het recht van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, dan wel in financiële instrumenten in euro waaruit de ontvangst van terugbetaalbare gelden blijkt en die zijn uitgegeven of worden gewaarborgd door de gemeenschappen, de gewesten, de internationale organisaties waarvan België lid is, de lidstaten van de Europese Economische Ruimte of de kredietinstellingen die in België gevestigd zijn of ressorteren onder het recht van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte;b) bemiddelingsdiensten te verlenen op het vlak van kredieten en verzekeringen, op voorwaarde dat de specifieke ter zake geldende wetten worden nageleefd, alsook beleggingsdiensten te verlenen die het plaatsen van financiële instrumenten zonder vaste verbintenis inhouden. De Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen kan de betrokken gemeentespaarkassen, op de voorwaarden die zij bepaalt, toelaten om hun activiteiten uit te breiden met bepaalde andere verrichtingen; 2° zij moeten zijn opgericht in een vorm die borg staat voor een scheiding tussen hun vermogen en beleid, en die van de gemeenten waarvan zij afhangen;3° zij zijn onderworpen aan de bepalingen bedoeld in de artikelen 13, 18 tot 31, 32, §§ 1 en 2, 33, 43 tot 46 en 47;4° voor het revisoraal toezicht stellen zij een erkend revisor of een erkende revisorenvennootschap aan overeenkomstig artikel 52;de artikelen 50 tot 55 zijn van toepassing; 5° de artikelen 56, 57, 60, 91 tot 94 en 102 tot 110bis2 zijn van toepassing.»

Art. 54.In artikel 110 van dezelfde wet wordt het zesde lid opgeheven.

Art. 55.Artikel 54 van deze wet treedt slechts in werking als de bevoegde regionale autoriteiten de omvorming van gemeentespaarkassen tot een publiekrechtelijke naamloze vennootschap toelaten en regelen, en nadat de bevoegde regionale decreten waarin een dergelijke beslissing is opgenomen, zijn bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad .

TITEL III. - Energie ENIG HOOFDSTUK. - Wijziging van de wet van 11 april 2003 betreffende de voorzieningen aangelegd voor de ontmanteling van de kerncentrales en voor het beheer van splijtstoffen bestraald in deze kerncentrales

Art. 56.In artikel 4, § 1, van de wet van 11 april 2003 betreffende de voorzieningen aangelegd voor de ontmanteling van de kerncentrales en voor het beheer van splijtstoffen bestraald in deze kerncentrales, vervangen bij de wet van 25 april 2007, wordt het eerste lid, vierde streepje, vervangen als volgt : « - de voorzitter van het Directiecomité van de Federale Overheidsdienst Begroting en Beheerscontrole of zijn plaatsvervanger ».

TITEL IV. - Economie HOOFDSTUK I. - Wijziging van de wet van 26 juni 1963 tot instelling van een Orde van architecten

Art. 57.In artikel 35 van de wet van 26 juni 1963 tot instelling van een Orde van architecten, gewijzigd bij de wet van 15 februari 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « een Franstalige en een Nederlandstalige » vervangen door de woorden « respectievelijk de Franstalige en Duitstalige raad van de Orde van Architecten en de Vlaamse raad van de Orde van Architecten »;2° het tweede lid wordt als volgt aangevuld : « De voorzitters van de raden van de Orde bedoeld in huidig lid wonen de afzonderlijke beraadslagingen bij.»; 3° het derde lid, wordt als volgt aangevuld : « De voorzitters van de raden van de Orde bedoeld in huidig lid wonen de afzonderlijke beraadslagingen bij.». HOOFDSTUK II. - Intellectuele Eigendom - Wijziging van de wet van 21 april 2007 houdende diverse bepalingen betreffende de procedure inzake indiening van Europese octrooiaanvragen en de gevolgen van deze aanvragen en van de Europese octrooien in België

Art. 58.In artikel 2, § 3, van de wet van 21 april 2007 houdende diverse bepalingen betreffende de procedure inzake indiening van Europese octrooiaanvragen en de gevolgen van deze aanvragen en van de Europese octrooien in België, vervalt in de Nederlandse tekst het woord « officiële ». HOOFDSTUK III. - Bedrijfsrevisoren Afdeling 1. - Wijziging van de wet van 22 juli 1953 houdende

oprichting van een Instituut van de Bedrijfsrevisoren en organisatie van het publiek toezicht op het beroep van bedrijfsrevisor

Art. 59.In artikel 8, § 2, van de wet van 22 juli 1953 houdende oprichting van een Instituut van de Bedrijfsrevisoren en organisatie van het publiek toezicht op het beroep van bedrijfsrevisor, wordt het woord « zevenenzestigste » vervangen door het woord « zeventigste ». Afdeling 2. - Wijziging van het koninklijk besluit van 21 april 2007

tot omzetting van bepalingen van de Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83//349/EEG van de Raad, en houdende intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad

Art. 60.In artikel 102 van het koninklijk besluit van 21 april 2007 tot omzetting van bepalingen van de Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad, en houdende intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad, wordt § 1 opgeheven.

TITEL V. - Federaal Wetenschapsbeleid HOOFDSTUK I. - Oprichting van een staatsdienst met afzonderlijk beheer « Poolsecretariaat »

Art. 61.Binnen de Programmatorische Federale Overheidsdienst Wetenschapsbeleid wordt een staatsdienst met afzonderlijk beheer opgericht, zoals bepaald door artikel 140 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, genoemd « Poolsecretariaat » met het oog op het financieel en materieel beheer van de wetenschappelijke basis « Prinses Elizabeth » opgericht op het zuidpoolvasteland, overeenkomstig het Zuidpoolverdrag, ondertekend op 1 december 1959 en goedgekeurd bij de wet van 12 juli 1960, en de wet van 7 april 2005 houdende uitvoering van het Protocol betreffende milieubescherming bij het Verdrag inzake Antarctica, het Aanhangsel en de Bijlagen I, II, III en IV, ondertekend te Madrid, op 4 oktober 1991, en Bijlage V, aangenomen te Bonn op 7 tot 18 oktober 1991.

Art. 62.Het Poolsecretariaat staat in voor het financieel en materieel beheer van de wetenschappelijke basis « Prinses Elisabeth » in het kader van de schenking aan de Staat door de Internationale Poolstichting. Het zorgt ervoor dat potentiële partners van de activiteiten van het station kunnen worden betrokken bij de doelstellingen ervan zoals de realisatie, de promotie van de wetenschappelijke activiteiten van het poolstation en de verspreiding van de wetenschappelijke kennis met betrekking tot het Antarcticaonderzoek en de klimaatsveranderingen.

De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere regelen voor het beheer van het Poolsecretariaat.

Art. 63.De Koning stelt de datum vast waarop dit hoofdstuk in werking treedt. HOOFDSTUK II. - Overname van het patrimonium en van het personeel van de VZW « Studiecentrum voor de XVe eeuw Schilderkunst in de Zuidelijke Nederlanden en het Prinsbisdom van Luik » door het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium

Art. 64.Voor de toepassing van dit hoofdstuk dient te worden verstaan onder : - « Centrum », de VZW « Studiecentrum voor de XVe eeuw Schilderkunst in de Zuidelijke Nederlanden en het Prinsbisdom van Luik ».

Art. 65.§ 1. Na ontbinding van het Centrum, draagt de Koning aan de Staat, binnen een federale wetenschappelijke instelling die onder het gezag staat van de Minister tot wiens bevoegdheid het Wetenschapsbeleid behoort, de goederen, rechten en plichten alsmede, mits hun toestemming, de personeelsleden van de ontbonden vereniging over.

De overgedragen personeelsleden worden overgenomen als contractuele personeelsleden van de betrokken wetenschappelijke instelling.

Zij kunnen slechts worden vervangen door personeelsleden aangeworven volgens de permanente voorschriften van de statuten die bij de betrokken wetenschappelijke instelling van toepassing zijn. § 2. De personeelsleden overgedragen krachtens § 1 behouden minstens in hun nieuwe arbeidsovereenkomst bij de betrokken wetenschappelijke instelling, de weddeschaal en de andere voordelen, inzonderheid hun bij het Centrum verworven dienstanciënniteit, die zij hadden of zouden hebben gehad indien zij hun ambt in het kader van het Centrum hadden voortgezet.

Art. 66.Dit hoofdstuk treedt in werking op de door de Koning bepaalde datum en uiterlijk op 1 januari 2009.

TITEL VI. - Sociaal statuut der zelfstandigen HOOFDSTUK I. - Wijziging van het koninklijk besluit van 18 november 1996 houdende invoering van een sociale verzekering ten gunste van zelfstandigen, in geval van faillissement, en van gelijkgestelde personen, met toepassing van de artikelen 29 en 49 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels

Art. 67.In artikel 4, § 1, 2°, van het koninklijk besluit van 18 november 1996 houdende invoering van een sociale verzekering ten gunste van zelfstandigen, in geval van faillissement, en van gelijkgestelde personen, met toepassing van de artikelen 29 en 49 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, gewijzigd bij de wet van 24 januari 2002, worden de woorden « in artikel 12, § 1, van het voormeld koninklijk nr. 38 » vervangen door de woorden « in de artikelen 12, § 1, 12, § 1bis, en 13bis, § 2, 1°, van het koninklijk besluit nr. 38 ».

Art. 68.Artikel 5, vierde lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de wet van 24 januari 2002, wordt vervangen als volgt : « Elke wijziging in de in artikel 4, § 2, bedoelde voorwaarden heeft uitwerking, voor de in artikel 3, 2°, bedoelde uitkering, met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op diegene van de wijziging.

Bovendien wordt deze uitkering opgeschort gedurende de hele maand waarin een beroepsactiviteit wordt uitgeoefend of de hele maand waarin er aanspraak kan worden gemaakt op een vervangingsinkomen. ».

Art. 69.Artikel 67 heeft uitwerking : - met ingang van 1 januari 2002 voor wat betreft artikel 12, § 1bis, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen; - met ingang van 1 januari 2008 voor wat betreft artikel 13bis, § 2, 1°, van hetzelfde besluit. HOOFDSTUK II. - Aanvullende pensioenen voor Zelfstandigen

Art. 70.In artikel 42 van de programmawet (I) van 24 december 2002, laatst gewijzigd bij de programmawet van 9 juli 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder 3° wordt vervangen als volgt : « 3° zelfstandige : - de verzekeringsplichtige zelfstandige bedoeld in artikel 12, § 1, van het koninklijk besluit nr.38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen; - de verzekeringsplichtige zelfstandige bedoeld in artikel 12, § 2, van hetzelfde besluit, die sociale bijdragen verschuldigd is, die minstens gelijk zijn aan de bijdragen, bedoeld in artikel 12, § 1, van hetzelfde besluit; - de verzekeringsplichtige zelfstandige bedoeld in artikel 13bis, § 2, 1°, van hetzelfde besluit; »; 2° in de bepaling onder 4° worden de woorden « in artikel 12, § 1 » vervangen door de woorden « in de artikelen 12, § 1 en 13bis, § 2, 2° »;3° in de bepaling onder 5° worden de woorden « artikel 12, §§ 1 en 1bis » vervangen door de woorden « artikelen 12, § 1, en 13bis, § 2, 1° ».

Art. 71.Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2008. HOOFDSTUK III. - Langdurig of ernstig arbeidsongeschikte zelfstandigen

Art. 72.In het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, wordt een artikel 13quater ingevoegd, luidende als volgt : «

Art. 13quater.De Koning staat, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, een vermindering van bijdragen toe die voor de zelfstandigen, bedoeld in het volgende lid, die ernstig of lang arbeidsongeschikt zijn, toelaat de gratis verzekering voor kleine risico's te behouden. Deze vermindering varieert in functie van de verhogingen van de bijdragepercentages, toegepast sinds 1 januari 2008 en komt overeen met een vermindering van maximum 2,35 pct. van deze percentages.

Onder « zelfstandigen die ernstig of langdurig arbeidsongeschikt zijn » volgens het vorige lid worden zelfstandigen verstaan die : 1° ofwel hun hoofdverblijfplaats in België hebben, de leeftijd van 15 jaar hebben bereikt en vóór de leeftijd van vijfenzestig jaar door een geneesheer-inspecteur van de Dienst voor geneeskundige controle van het Instituut ongeschikt zijn erkend tot het verrichten van arbeid ter verkrijging van inkomen voor een vermoedelijke duur van ten minste één jaar wegens letsels of functionele stoornissen die leiden tot een vermindering van het verdienvermogen met twee derden of meer van wat een persoon van dezelfde stand en met dezelfde opleiding kan verdienen door zijn werkzaamheid. Wordt niet beschouwd als arbeid ter verkrijging van inkomen, de activiteit die de zelfstandige uitoefent in de voorwaarden en voor de duur bepaald bij artikel 23bis van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid ten voordele van de zelfstandigen.

De geneesheer-inspecteur stelt de duur van de arbeidsongeschiktheid vast en geeft aan de belanghebbende kennis van zijn beslissing binnen een maand na het onderzoek.

De geneesheer-inspecteur doet een nieuw onderzoek binnen dertig dagen voor het einde van de eerder erkende periode van arbeidsongeschiktheid.

De personen wier arbeidsongeschiktheid is erkend tot de leeftijd van vijfenzestig jaar, worden verder als arbeidsongeschikt beschouwd.

De arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op schriftelijk verzoek, dat de betrokkene of de persoon die bij wet gemachtigd is om in diens plaats te handelen, moet richten aan de leidend ambtenaar van de Dienst voor geneeskundige controle; 2° ofwel met toepassing van artikel 2, § 1, van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten, de vereiste erkenning van arbeidsongeschiktheid bezitten om recht te hebben op de inkomensvervangende tegemoetkoming bedoeld in die bepaling of voor wie met toepassing van artikel 2, § 2 of § 3, van de voornoemde wet de vereiste vermindering van de zelfredzaamheid voor het recht op de integratietegemoetkoming of op de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden, erkend is;3° ofwel kinderen zijn die op grond van een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 %, de medische voorwaarden vervullen om het recht te openen op verhoogde kinderbijslag krachtens artikel 20 van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen;4° ofwel zich in een invaliditeitsperiode bevinden in de zin van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid ten voordele van de zelfstandigen. De personen die zich op de pensioenleeftijd, zoals bepaald in de artikelen 3, § 1, en 16 van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese en Monetaire Unie, in een hiervoren bedoelde invaliditeitsperiode bevinden, worden verder als arbeidsongeschikt beschouwd; 5° ofwel weduwnaar of weduwe zijn van een van de rechthebbenden die zijn bedoeld onder de punten 1° tot 4°;6° ofwel kind zijn van één van de rechthebbenden, bedoeld onder de punten 1° tot 5°, die volle wezen zijn en genietend van kinderbijslag of genietend van een inkomensvervangende uitkering in de zin van de wet van 27 februari 1987 betreffende de uitkeringen aan de gehandicapten. De Koning bepaalt de nadere regelen van praktische aard voor de toekenning van de vermindering van bijdragen bedoeld in het eerste lid ».

TITEL VII. - Landbouw ENIG HOOFDSTUK. - Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen Afdeling 1. - Wijziging van de wet van 9 december 2004 betreffende de

financiering van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen

Art. 73.Artikel 3, § 1, van de wet van 9 december 2004 betreffende de financiering van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen wordt aangevuld met de bepaling onder 12°, luidende : « 12° de vergoedingen voor prestaties geleverd aan derden ».

Art. 74.In artikel 5 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 21 december 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden « bedoeld in artikel 3, § 1, 3°, » vervangen door de woorden « bedoeld in artikel 3, § 1, 3° en 12° »;2° in de Nederlandse tekst van § 2 wordt het woord « heffingen » vervangen door het woord « retributies ». Afdeling 2. - Wijziging van de wet van 21 december 2007 houdende

diverse bepalingen (I)

Art. 75.Artikel 34, tweede lid, van de wet van 21 december 2007 houdende diverse bepalingen (I), wordt opgeheven.

TITEL VIII. - Werk HOOFDSTUK I. - Arbeidsongevallen Afdeling 1. - Niet verzekerde werkgevers

Art. 76.In artikel 59, 14°, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, ingevoegd bij de wet van 25 januari 1999 en gewijzigd bij de wet van 10 augustus 2001, worden de woorden « artikel 60, derde lid » vervangen door de woorden « artikel 60, vierde lid ».

Art. 77.In artikel 60 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 1 augustus 1985, 22 februari 1998, 25 januari 1999, 10 augustus 2001, 22 december 2003 en 20 juli 2006, wordt tussen het eerste en het tweede lid het volgende lid ingevoegd : « Indien het ongeval geregeld wordt bij een bekrachtigde overeenkomst afgesloten tussen het Fonds en de getroffene of zijn rechthebbenden zijn de in gebreke zijnde werkgever of verzekeringsonderneming bedoeld in het eerste lid gehouden tot terugbetaling aan het Fonds op grond van de elementen opgenomen in die bekrachtigde overeenkomst. Dit geldt niet in de mate waarin de bekrachtigde overeenkomst wegens verschoonbare dwaling of bedrog, dan wel wegens strijdigheid met die bepalingen van deze wet die van openbare orde zijn door de rechter nietig wordt verklaard. Ingeval het Fonds een niet-verschoonbare dwaling heeft begaan bij het afsluiten van de overeenkomst kan de rechter het verhaalrecht van het Fonds proportioneel tot deze dwaling beperken. ».

Art. 78.Artikel 77 is van toepassing op de overeenkomsten die bekrachtigd worden vanaf de datum van inwerkingtreding van dit hoofdstuk. Afdeling 2. - Basisloon Scheepsjongen

Art. 79.Artikel 80 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 80.Wanneer het ongeval een blijvende arbeidsongeschiktheid of het overlijden van de getroffene heeft veroorzaakt, wordt voor de minderjarigen en voor de leerlingen de vergoeding berekend op het basisloon dat overeenstemt met de beroepscategorie waartoe de getroffene zou behoord hebben bij meerderjarigheid of bij het beëindigen van de leerovereenkomst, aan boord van een schip van dezelfde categorie als dat waarop het slachtoffer aangemonsterd was.

Wanneer tijdens de periode van tijdelijke arbeidsongeschiktheid de minderjarige meerderjarig wordt of de leerovereenkomst een einde neemt, wordt vanaf die datum het basisloon voor de berekening van de dagelijkse vergoeding bepaald overeenkomstig het voorgaande lid. ». HOOFDSTUK II. - Diverse bepalingen Afdeling 1. - Wijziging van de wet van 27 december 2006 houdende

diverse bepalingen (I)

Art. 80.In de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I) wordt artikel 190, § 2, tweede lid, opgeheven. Afdeling 2. - Wijziging van de wet van 12 april 1960 tot oprichting

van een intern compensatiefonds voor de diamantsector

Art. 81.In artikel 3bis, eerste lid, van de wet van 12 april 1960 tot oprichting van een intern compensatiefonds voor de diamantsector, ingevoegd bij de wet van 26 maart 1999 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2006, wordt tussen de derde en de vierde zin de volgende zin toegevoegd : « Het jaarlijks totaalbedrag aan bijdragen kan evenwel het bedrag van 5.000.000 euro niet overschrijden. ».

Art. 82.In dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 28 juli 1962, 10 oktober 1967 en 13 april 1971, bij het koninklijk besluit nr. 15 van 23 oktober 1978 en bij de wetten van 22 december 1989, 23 maart 1994, 13 februari 1998, 26 maart 1999 en 27 december 2006, wordt een artikel 3ter ingevoegd, luidende als volgt : «

Art. 3ter.De bijdrageverplichting, in voorkomend geval door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad opgeschort overeenkomstig artikel 2bis, laatste lid, en de voortzetting van de in de artikelen 2, 2°, en 3bis, bepaalde opdracht, zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. ».

Art. 83.Artikel 26 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 13 april 1971 en 26 maart 1999, wordt aangevuld als volgt : « 3° vanaf de datum waarop de bijdrage onverschuldigd werd betaald, de vordering van een bijdrageplichtige persoon tegen het Fonds wegens het niet terugbetalen van deze bijdrage door het Fonds. ». Afdeling 3. - Administratieve geldboeten toepasselijk op de

diamantsector

Art. 84.Artikel 1, 13°, van de wet van 30 juni 1971 betreffende de administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op sommige sociale wetten, wordt vervangen als volgt : « 13° a) de invoerder van ruwe diamant en de werkgever die zich schuldig maken aan overtreding van de wet van 12 april 1960 tot oprichting van een intern compensatiefonds voor de diamantsector en van de uitvoeringsbesluiten ervan; b) de natuurlijke of rechtspersonen, die als hoofdzakelijke of bijkomstige bedrijvigheid de diamanthandel of de diamantnijverheid hebben, die zich schuldig maken aan overtreding van de in a) bedoelde wet en van de uitvoeringsbesluiten ervan.». Afdeling 4. - Niet-recurrente resultaatgebonden voordelen toegekend

aan uitzendkrachten

Art. 85.In de wet van 21 december 2007 betreffende de uitvoering van het interprofessioneel akkoord 2007-2008, wordt een artikel 6/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 6/1.De beschikkingen van de afdelingen III en IV van hoofdstuk II worden ook toegepast op de niet-recurrente resultaatgebonden voordelen die onder dezelfde voorwaarden als aan de vaste werknemers worden toegekend aan de uitzendkrachten tewerkgesteld bij de gebruiker.

De gebruiker is verplicht aan het uitzendbureau de nodige inlichtingen mee te delen die nodig zijn voor het naleven van de bepalingen van dit hoofdstuk en van de in artikel 4 bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in de Nationale Arbeidsraad. ».

Art. 86.Artikel 11 van dezelfde wet, wordt aangevuld met het volgend lid : « Voor de toepassing van artikel 10 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, worden de niet-recurrente resultaatgebonden voordelen beschouwd als zijnde loon. ».

Art. 87.De artikelen 85 en 86 zijn van toepassing op de voordelen die vanaf 1 januari 2008 worden betaald of toegekend op basis van hoofdstuk II van de wet van 21 december 2007 betreffende de uitvoering van het interprofessioneel akkoord 2007-2008 en op de voorwaarden vastgesteld door een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in de Nationale Arbeidsraad bedoeld in artikel 4 van deze wet. HOOFDSTUK III. - Mobiliteitstoeslag en kinderopvangtoeslag

Art. 88.In artikel 7, § 1, derde lid, p), eerste lid, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, ingevoegd bij de programmawet van 22 december 2003, en laatst gewijzigd bij de programmawet van 27 april 2007, worden de woorden « bepaalde categorieën van oudere werklozen » vervangen door de woorden « bepaalde categorieën van werklozen » en de woorden « hierbij inbegrepen de oudere werklozen » vervangen door de woorden « hierbij inbegrepen de werklozen ». HOOFDSTUK IV. - Bepalingen tot aanvulling van de wet van 9 mei 2008 houdende begeleidende maatregelen met betrekking tot de instelling van een bijzondere onderhandelingsgroep, een vertegenwoordigingsorgaan en procedures betreffende de rol van de werknemers in de Europese coöperatieve vennootschap

Art. 89.De wet van 9 mei 2008 houdende begeleidende maatregelen met betrekking tot de instelling van een bijzondere onderhandelingsgroep, een vertegenwoordigingsorgaan en procedures betreffende de rol van de werknemers in de Europese coöperatieve vennootschap wordt als volgt aangevuld : « HOOFDSTUK V. - Ontslagbescherming

Art. 9.De leden van de bijzondere onderhandelingsgroep, de leden van het vertegenwoordigingsorgaan, de werknemersvertegenwoordigers die hun taak vervullen in het kader van een procedure ter informatie en raadpleging en de werknemersvertegenwoordigers die zetelen in een toezichts- of bestuursorgaan van een SCE of die deelnemen aan de algemene vergadering of aan de vergadering van een sectie of afdeling, die werknemers zijn van de SCE, haar dochterondernemingen of vestigingen of van een deelnemende vennootschap en hun vervangers genieten van de bijzondere ontslagregeling bepaald door de wet van 19 maart 1991 houdende bijzondere ontslagregeling voor de personeelsafgevaardigden in de ondernemingsraden en in de comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen, alsmede voor de kandidaat-personeelsafgevaardigden. Deze bijzondere regeling is op hen van toepassing voor elk ontslag dat plaatsvindt in een periode die aanvangt de dertigste dag voorafgaand aan hun aanwijzing en die eindigt de dag waarop hun mandaat een einde neemt. HOOFDSTUK VI. - Toezicht en sancties

Art. 10.Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie, houden de door de Koning aangewezen ambtenaren toezicht op de naleving van de bepalingen betreffende de rol van de werknemers in de SCE. Deze ambtenaren oefenen dit toezicht uit overeenkomstig de bepalingen van de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie.

Art. 11.Artikel 56 van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, gewijzigd door wetten van 23 april 1998 en van 10 augustus 2005, wordt aangevuld met het volgende lid : « Ten aanzien van overtredingen van bepalingen van de bij koninklijk besluit algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomsten betreffende de rol van de werknemers in de Europese coöperatieve vennootschap, worden de leidinggevende of bestuursorganen, bedoeld in de voormelde collectieve arbeidsovereenkomsten, gelijkgesteld met de werkgever. ».

Art. 12.Artikel 1, 14 °, van de wet van 30 juni 1971 betreffende de administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op sommige sociale wetten, gewijzigd door wetten van 23 april 1998 en van 10 augustus 2005, wordt aangevuld als volgt : « ten aanzien van overtredingen van bepalingen van de bij koninklijk besluit algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomsten betreffende de rol van de werknemers in de Europese coöperatieve vennootschap, worden de leidinggevende of bestuursorganen, bedoeld in de voormelde collectieve arbeidsovereenkomsten, gelijkgesteld met de werkgever; ».

Art. 13.Artikel 458 van het Strafwetboek is van toepassing op elk lid van de bijzondere onderhandelingsgroep, op elk lid van het vertegenwoordigingsorgaan, op de werknemersvertegenwoordigers die hun taak vervullen in het kader van een procedure ter informatie en raadpleging, alsmede op de aangewezen deskundigen, die vertrouwelijke inlichtingen verspreid hebben die van die aard zijn dat zij ernstige schade aan de onderneming kunnen berokkenen of de werking van de onderneming ernstig kunnen belemmeren. HOOFDSTUK VII. - Inwerkingtreding

Art. 14.De artikelen 1 tot 9 van deze wet hebben uitwerking met ingang van 18 augustus 2006. ».

Art. 90.Dit hoofdstuk treedt in werking op dezelfde dag als de wet van 9 mei 2008 houdende begeleidende maatregelen met betrekking tot de instelling van een bijzondere onderhandelingsgroep, een vertegenwoordigingsorgaan en procedures betreffende de rol van de werknemers in de Europese coöperatieve vennootschap.

TITEL IX. - Sociale Zaken HOOFDSTUK I. - Kinderbijslag

Art. 91.Artikel 15 van de samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 oktober 1960 en bij de wetten van 29 april 1996, 10 juni 1998 en 12 augustus 2000, wordt aangevuld met het volgende lid : « De derde bedoeld in artikel 36 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, is in de plaats van de werkgever onderworpen aan de bepalingen van dit artikel als hij de integrale bezoldiging van de werknemer uitkeert en in de plaats gesteld wordt van de werkgever voor het vervullen van alle verplichtingen betreffende deze bezoldiging bepaald door het eerder vermelde besluit. ».

Art. 92.Artikel 68, tweede lid, van dezelfde wetten, voor het laatst gewijzigd bij de programmawet van 24 december 2002 en vervangen bij de wet van 27 december 2006, wordt vervangen door de volgende leden : « Wanneer het de persoon bedoeld in artikel 69 materieel onmogelijk is om de verschuldigde gezinsbijslag te ontvangen omdat hij zijn identiteit niet kan aantonen, dan wordt die in afwijking van de bepalingen van het eerste lid voor zijn rekening betaald aan de rechthebbende. De betaling verricht door de kinderbijslaginstelling is liberatoir voor zover de bijslagtrekkende, die in staat is gesteld om zijn identiteit aan te tonen, haar niet zijn wil om voortaan deze bijslag rechtstreeks te ontvangen schriftelijk betekende.

De gezinsbijslag wordt betaald per overschrijving op een rekening bij een kredietinstelling zoals gedefinieerd in artikel 1 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen. De gezinsbijslag wordt betaald per circulaire cheque als hij om technische of sociale redenen niet per overschrijving kan betaald worden. ». HOOFDSTUK II. - Sociale Maribel

Art. 93.§ 1. In titel X van de wet van 12 augustus 2000 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen, wordt hoofdstuk X, dat de artikelen 184, vervangen bij de wet van 22 december 2003, en 185 bevat, opgeheven. § 2. De op 31 december 2007 beschikbare middelen van het begrotingsfonds sociale Maribel bedoeld in artikel 184, worden bij de Schatkist gevoegd. § 3. In de tabel gevoegd bij de wet van 24 december 1993 tot oprichting van begrotingsfondsen en tot wijziging van de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen wordt de rubriek 26 Begrotingsfonds Sociale Maribel opgeheven.

Art. 94.Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2008.

TITEL X. - Volksgezondheid HOOFDSTUK I. - Wijziging van de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening

Art. 95.In de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening, wordt een artikel 3ter ingevoegd, luidende : «

Art. 3ter.De Koning stelt de nadere regelen en voorwaarden vast waaronder de ritten zonder vervoer van de ambulancediensten worden betaald.

Onder rit zonder vervoer dient te worden verstaan de verplaatsing van een ambulancewagen, uitgevoerd krachtens artikel 5 van deze wet, naar de plaats waar het slachtoffer of de zieke zich bevindt en die echter geen aanleiding heeft gegeven tot het vervoer bedoeld in de voormelde beschikking. ». HOOFDSTUK II. - Heffingen en bijdragen op het omzetcijfer van de farmaceutische specialiteiten

Art. 96.In artikel 191, 15°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het vierde lid, 1 °, ingevoegd bij de wet van 10 juni 2006, wordt aangevuld met de woorden « zoals bedoeld in artikel 35bis, § 9 »;2° het vierde lid, 3°, ingevoegd bij de wet van 10 juni 2006 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2006, wordt ingetrokken;3° in het vijfde lid, eerste zin, ingevoegd bij de wet van 10 juni 2006 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2006, worden de woorden « deze uitsluiting » vervangen door de woorden « deze uitsluitingen »;4° in het vijfde lid, wordt de tweede zin, ingevoegd bij de wet van 10 juni 2006 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2006, opgeheven;5° in het zesde lid, ingevoegd bij de wet van 10 juni 2006 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2006, worden de woorden « Deze uitsluiting geldt tevens » vervangen door de woorden « Deze uitsluitingen gelden tevens « en het lid wordt aangevuld met de volgende zin : « De uitsluitingen bedoeld in het vierde lid, 1° en 2°, hebben betrekking op de heffingen en bijdragen die verschuldigd zijn vanaf het jaar 2006.»; 6° in het zevende lid, vervangen bij de wet van 22 februari 1998 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2005, worden de woorden « of, bij ontstentenis daarvan, » vervangen door de woorden « en/of ».

Art. 97.In artikel 191bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 10 juni 2006 en vervangen door de wet van 25 april 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, worden de woorden « 15° tot 15°decies » vervangen door de woorden « 15°, 15°quater tot 15°decies »;2° het eerste lid wordt aangevuld met de volgende bepaling : « De Koning omschrijft evenwel, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en op basis van de regels vastgelegd door het gemeenschapsrecht inzake staatssteun, en in het bijzonder op basis van de communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie van 30 december 2006, welke de aanvragers zijn die kunnen genieten van de vermindering, en op welke manier, door te bepalen welke de investeringen zijn inzake onderzoek, ontwikkeling en innovatie die in acht genomen worden, en volgens welke berekeningswijze.»; 3° in het derde lid, worden de woorden « dan het totaal van » vervangen door de woorden « dan het totaal, voor het desbetreffende jaar, van » en wordt het lid aangevuld met de woorden :« , berekend zonder opslag en verwijlinteresten »;4° het vierde lid wordt opgeheven;5° in het vroegere vijfde lid, dat het vierde lid wordt, worden de woorden « waarin een advies wordt gegeven over de overeenstemming van de berekening met de bepalingen van het voornoemd koninklijk besluit » vervangen door « waarin hij de overeenstemming van de berekening met de bepalingen van het voornoemd koninklijk besluit garandeert »;6° in het vroegere zesde lid, dat het vijfde lid wordt, wordt de eerste zin vervangen als volgt : « De vermindering voorzien in dit artikel wordt, in de loop van het jaar volgend op het boekjaar tijdens hetwelk de investeringen zoals bedoeld in het eerste lid zijn verwezenlijkt, toegekend onder de vorm van een terugbetaling van een deel van de verschuldigde heffingen en bijdragen, op voorwaarde dat deze, evenals de opslag en verwijlintresten die mogelijk verschuldigd zijn, daadwerkelijk werden betaald.»; 7° het artikel wordt aangevuld met de volgende leden : « Deze vermindering is van toepassing op de heffingen en bijdragen verschuldigd voor de jaren 2006 tot en met 2011. Het totaal van de toegekende verminderingen voor een gegeven jaar in toepassing van de artikelen 191bis tot 191quater, mag nooit hoger zijn dan het totaal van de heffingen en bijdragen bedoeld in het eerste lid, berekend zonder opslag en verwijlintresten, die verschuldigd zijn voor het desbetreffende jaar. ».

Art. 98.Artikel 191ter van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 10 juni 2006 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2006, wordt vervangen als volgt : «

Art. 191ter.De aanvrager die beschouwd kan worden als een kleine onderneming overeenkomstig de verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen en die heffingen en bijdragen verschuldigd is op grond van artikel 191, eerste lid, 15°, 15°quater tot 15°decies en 16°bis, op het omzetcijfer verwezenlijkt op de Belgische markt van de geneesmiddelen die ingeschreven zijn op de lijst van vergoedbare farmaceutische specialiteiten, geniet van een vermindering ervan indien deze hem ertoe aanzet investeringen te doen op het gebied van onderzoek, ontwikkeling en innovatie en/of in productiemogelijkheden, in de sector van geneesmiddelen voor menselijk gebruik. De Koning omschrijft, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en op basis van de regels verwoord door het gemeenschapsrecht inzake staatssteun, en in het bijzonder op basis van de communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie van 30 december 2006, welke de investeringen zijn inzake onderzoek, ontwikkeling en innovatie en/of in productiemogelijkheden die in acht genomen worden, en volgens welke berekeningswijze.

Daartoe wordt een enveloppe op jaarbasis vastgesteld, waarvan het bedrag wordt bepaald bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, die ieder jaar verdeeld wordt onder de hiervoor in aanmerking komende aanvragers overeenkomstig de bepalingen van het eerste lid. Deze verdeling is gebaseerd op de waarde van de investeringen bedoeld in het eerste lid, die tot stand gebracht zijn door de betrokken aanvragers tijdens het boekjaar volgend op het jaar waarvoor de heffingen en bijdragen verschuldigd zijn.

De vermindering voorzien in dit artikel kan nooit hoger zijn dan het totaal, voor het desbetreffende jaar, van de heffingen en bijdragen bedoeld in het eerste lid, berekend zonder opslag en verwijlintresten.

De waarde van de investeringen bedoeld in het eerste lid blijkt uit een verslag dat de bestuursorganen van de betrokken aanvragers daartoe opstellen. De commissaris van de betrokken aanvrager, of, bij ontstentenis, een bedrijfsrevisor aangewezen door zijn bestuursorgaan, stelt een verslag op waarin hij de overeenstemming van de berekening met de bepalingen van het voornoemd koninklijk besluit garandeert.

De vermindering voorzien in dit artikel wordt, in de loop van het jaar volgend op het boekjaar tijdens hetwelk de investeringen zoals bedoeld in het eerste lid zijn verwezenlijkt, toegekend onder de vorm van een terugbetaling van een deel van de verschuldigde heffingen en bijdragen, op voorwaarde dat deze, evenals de opslag en verwijlintresten die mogelijk verschuldigd zijn, daadwerkelijk werden betaald. De Koning regelt de procedure met betrekking tot de indiening en de beoordeling van het verzoek tot terugbetaling evenals de termijnen ervan.

Deze vermindering is van toepassing op de heffingen en bijdragen verschuldigd voor de jaren 2006 tot en met 2011.

Het totaal van de toegekende verminderingen voor een gegeven jaar in toepassing van de artikelen 191bis tot 191quater, mag nooit hoger zijn dan het totaal van de heffingen en bijdragen bedoeld in het eerste lid, berekend zonder opslag en verwijlintresten, die verschuldigd zijn voor het desbetreffende jaar. ».

Art. 99.Artikel 191quater van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 10 juni 2006 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2006, wordt vervangen als volgt : «

Art. 191quater.De aanvrager die de heffingen en bijdragen verschuldigd is op grond van artikel 191, eerste lid, 15°, 15°quater tot 15°decies en 16°bis, op het omzetcijfer verwezenlijkt op de Belgische markt van de geneesmiddelen die ingeschreven zijn op de lijst van vergoedbare farmaceutische specialiteiten, geniet van een vermindering indien de betrokken aanvrager aantoont dat hij en, in voorkomend geval, het geheel van de met hem verbonden vennootschappen, de uitgaven die in België werden verricht voor publiciteit, promotie, informatie en marketing betreffende de vergoedbare farmaceutische specialiteiten, werkelijk verminderd hebben, tijdens het desbetreffende jaar, met 25 pct. ten opzichte van het voorgaande boekjaar. De Koning omschrijft, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad welke de uigaven zijn die in aanmerking komen, en volgens welke berekeningswijze, en in welke hypotheses men mag aannemen dat er een reële vermindering van heeft plaatsgevonden. Er dient minstens rekening gehouden te worden met de volgende elementen : de volledige personeelskost van alle personen die geheel of gedeeltelijk, rechtstreeks of onrechtstreeks, als werknemer of in onderaanneming, worden belast met het bezoek en de informatieverschaffing aan voorschrijvers en apothekers; alle uitgaven die worden verricht voor individuele en collectieve, schriftelijke en audiovisuele mededelingen aan voorschrijvers en apothekers; alle kosten voor het ter beschikking stellen van geneesmiddelenmonsters aan de voorschrijvers en van alle andere voorwerpen die onder welke vorm ook ter beschikking worden gesteld van voorschrijvers en apothekers; alle kosten voor de ondersteuning van wetenschappelijke en sociale bijeenkomsten van voorschrijvers en apothekers, met inbegrip van congressen, tentoonstellingen, spreekbeurten en overlegvergaderingen.

Tijdens de jaren die volgen op het eerste jaar waarvoor de vermindering van de omzetheffing toegestaan wordt, zal de vermindering van de omzetheffing verworven blijven zolang de uitgaven zoals bedoeld in het eerste lid niet hoger zijn dan de uitgaven die werden verricht tijdens het eerste jaar waarin de uitgaven verminderd werden met 25 pct. ten opzichte van het voorgaande boekjaar.

De vermindering voorzien in dit artikel bedraagt 5 pct. van het totaal van de heffingen en bijdragen zoals bedoeld in het eerste lid, berekend zonder opslag en verwijlintresten, voor het desbetreffende jaar. Tijdens de jaren die volgen op het eerste jaar waarvoor deze vermindering verschuldigd is, wordt deze percentage jaarlijks vermeerderd met bijkomend 5 pct. voor elke bijkomende vermindering, per jaar, van ten minste 5 pct. van de uitgaven zoals bedoeld in het eerste lid, ten opzichte van de uitgaven verricht tijdens het eerste jaar waarin de vermindering met 25 pct. ten opzichte van het voorafgaand boekjaar werd aangetoond.

Het percentage van de daadwerkelijke vermindering van de uitgaven zoals bedoeld in het eerste lid, volgt uit een verslag dat de bestuursorganen van de betrokken aanvragers daartoe opstellen. De commissaris van de betrokken aanvrager, of, bij ontstentenis, een bedrijfsrevisor aangewezen door zijn bestuursorgaan, stelt een verslag op waarin hij de overeenstemming van de berekening met de bepalingen van het voornoemd koninklijk besluit garandeert.

De vermindering voorzien in dit artikel, wordt in de loop van het tweede jaar volgend op het boekjaar tijdens hetwelk de investeringen zoals bedoeld in het eerste lid zijn verwezenlijkt, toegekend onder de vorm van een terugbetaling van een deel van de verschuldigde heffingen en bijdragen, op voorwaarde dat deze, evenals de opslag en verwijlintresten die mogelijk verschuldigd zijn, daadwerkelijk werden betaald. De Koning regelt de procedure met betrekking tot de indiening en de beoordeling van het verzoek tot terugbetaling evenals de termijnen ervan.

Deze vermindering is van toepassing op de heffingen en bijdragen verschuldigd voor de jaren 2006 tot en met 2011.

Het totaal van de toegekende verminderingen voor een gegeven jaar in toepassing van de artikelen 191bis tot 191quater, mag nooit hoger zijn dan het totaal van de heffingen en bijdragen bedoeld in het eerste lid, berekend zonder opslag en verwijlintresten, die verschuldigd zijn voor het desbetreffende jaar. ».

Art. 100.Artikel 6 van de wet van 10 juni 2006 tot hervorming van de heffingen op de omzet van de vergoedbare farmaceutische specialiteiten, gewijzigd bij de wetten van 27 december 2006 en 21 december 2007, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 6.Voor wat betreft de bijdragen en heffingen verschuldigd op grond van de bepalingen van artikel 191, 15°octies et 15°novies, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, zal, voor de jaren 2006 en 2007, de terugbetaling volgend uit de toepassing van de uitsluitingen voorzien in artikel 191, 15°, vierde lid, van dezelfde wet, door het Instituut worden teruggestort aan de betrokken aanvragers, uiterlijk op 31 december 2008.

Voor wat betreft de bijdragen en heffingen verschuldigd op grond van de bepalingen van artikel 191, 15°octies en 15°novies, van voormelde wet, zal, voor het jaar 2006, de terugbetaling volgend uit de toepassing van de verminderingen voorzien in artikel 191bis, 191ter en 191quater van dezelfde wet, door het Instituut worden teruggestort aan de betrokken aanvragers, uiterlijk op 31 december 2008.

Voor wat betreft de bijdragen en heffingen verschuldigd op grond van de bepalingen van artikel 191, 15°octies en 15°novies, van voormelde wet, zal, voor het jaar 2007, de terugbetaling volgend uit de toepassing van de verminderingen voorzien in artikel 191bis, 191ter en 191quater van dezelfde wet, door het Instituut worden teruggestort aan de betrokken aanvragers, uiterlijk op 31 december 2009. ». HOOFDSTUK III. - Wijziging van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de verbruikers op het stuk van voedingsmiddelen en andere producten

Art. 101.In de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de verbruikers op het stuk van voedingsmiddelen en andere producten, wordt een artikel 22bis ingevoegd, luidende : «

Art. 22bis.Binnen de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, worden een expertenstuurgroep en expertencomités hieronder opgesomd opgericht bestaande uit deskundigen ter ondersteuning van het Nationaal Voedings- en Gezondheidsplan : - een Expertenstuurgroep; - een Comité voor de toekenning van het logo van het NVGP-B; - een Wetenschappelijke werkgroep fysieke activiteit; - een Wetenschappelijke werkgroep herformulering voedingsmiddelen; - een Wetenschappelijke werkgroep zuigelingenvoeding en voeding van jonge kinderen; - een Wetenschappelijke werkgroep micronutriënten; - een Wetenschappelijke werkgroep ondervoeding; - een Wetenschappelijke werkgroep Voedselconsumptiepeiling.

Deze comités adviseren omtrent en onderzoeken, zowel op eigen initiatief als op vraag van de Minister of de Voorzitter van het Directiecomité, over de aspecten van het nutritioneel beleid die behoren tot de bevoegdheid van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu. De Koning bepaalt de werking, de samenstelling en de vergoeding van de comités. ». HOOFDSTUK IV. - Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten Afdeling 1. - Wijziging van de wet van 25 maart 1964 op de

geneesmiddelen

Art. 102.In artikel 6, § 1, tweede lid, van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen, vervangen bij de wet van 1 mei 2006, worden na de eerste zin, de volgende zinnen ingevoegd : « In de gevallen bedoeld in het achtste lid neemt de Minister of zijn afgevaardigde evenwel een beslissing over de aanvraag zonder het advies van de betrokken Commissie bedoeld in het elfde lid te hebben ingewonnen, voor zover de Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister of zijn afgevaardigde, niet optreedt als referentielidstaat.

Ingeval van aanvragen tot wijziging aan de vergunning voor het in de handel brengen, zoals bedoeld in § 1quater, zesde lid, neemt de Minister of zijn afgevaardigde eveneens een beslissing over de aanvraag zonder het advies van de betrokken Commissie bedoeld in het elfde lid te hebben ingewonnen, behalve in de gevallen bepaald door de Koning. ».

Art. 103.In artikel 16, §§ 1 en 3, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 1 mei 2006 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt aangevuld met de bepaling onder 3°, luidende : « 3° hij die de bepalingen overtreedt van artikel 32 van Verordening (EG) nr.1901/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende geneesmiddelen voor pediatrisch gebruik en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1768/92, Richtlijn 2001/20/EG, Richtlijn 2001/83/EG en Verordening (EG) nr. 726/2004 of van de artikelen 10, 11, 12 en 13 van Verordening (EG) nr. 1394/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende geneesmiddelen voor geavanceerde therapie en tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG en Verordening (EG) nr. 726/2004. »; 2° § 3 wordt aangevuld met de bepaling onder 6°, luidende : « 6° hij die de bepalingen overtreedt van de artikelen 33, 35 en 46 van bovenvermelde Verordening (EG) nr.1901/2006 of van de artikelen 3, 4, 6 en 15 van bovenvermelde Verordening (EG) nr. 1394/2007. ».

Art. 104.In artikel 15 van dezelfde wet worden de §§ 1, 2 en 3 gewijzigd bij de wetten van 22 december 2003 en 1 mei 2006 opgeheven. Afdeling 2. - Wijziging van de wet van 7 mei 2004

inzake experimenten op de menselijke persoon

Art. 105.In artikel 2, 4°, van de wet van 7 mei 2004 inzake experimenten op de menselijke persoon, gewijzigd bij de wet van 13 december 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden de woorden « in de loop van het voorgaande jaar » vervangen door het woord « jaarlijks »;2° tussen het tweede en het derde lid worden twee leden ingevoegd luidende : « Voor de toepassing van het vorige lid wordt bedoeld ethisch comité door de Minister erkend voor een termijn van drie jaar op basis van het gemiddelde aantal protocollen gedurende de laatste drie jaar voorafgaand aan dat waarin de erkenning wordt toegekend. De in het vorige lid bedoelde erkenningen treden telkens in werking op 1 april van het jaar waarin deze worden toegekend. ».

Art. 106.Artikel 105 treedt in werking op 1 januari 2009.

De ethische comités die op de in het eerste lid bedoelde datum bij toepassing van artikel 2, 4°, tweede lid, van voornoemde wet van 7 mei 2004 gemachtigd zijn om de bedoelde opdrachten uit te voeren, worden van rechtswege erkend tot 31 maart 2009.

Art. 107.Artikel 26, § 1, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 27 december 2004, wordt aangevuld met een lid luidende : « De artikelen 14, 14bis en 15 van de wet van 24 maart 1964 op de geneesmiddelen zijn op deze wet mutatis mutandis van toepassing. ».

Art. 108.In artikel 33, § 1, van dezelfde wet, worden de woorden « 5 tot 9 » vervangen door de woorden « 5 tot 10, 12, 17, 19 tot 21, 22, § 2, 24, 25, 27, 28, §§ 1 en 2, 29, § 2 en 32, § 1. ». Afdeling 3. - Wijziging van de wet van 20 juli 2006 betreffende de

oprichting en de werking van het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten

Art. 109.Aan artikel 4, derde lid, 6°, van de wet van 20 juli 2006 betreffende de oprichting en de werking van het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten, gewijzigd bij de wet van 21 december 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in f), worden de woorden « aan het publiek » geschrapt;2° het punt wordt aangevuld met een j), luidende : « j) de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en gameten, met uitzondering van de artikelen 4, derde lid, 5, 6, tweede lid, 15, 16, 31, 32, 33, tweede lid, 44, 66, 67, 68, 71 en 72.». Afdeling 4. - Wijziging van de wet van 6 juli 2007 betreffende de

medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten

Art. 110.In de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten wordt een titel VI/1 ingevoegd na artikel 72, luidende : « TITEL VI/1. Toezicht.

Art. 72/1.§ 1. Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie, oefenen de statutaire ambtenaren van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu of van het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten en de personeelsleden die zijn verbonden door een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur met deze Federale Overheidsdienst of met dit Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten, en die door de Koning zijn aangewezen, toezicht uit op de naleving van de bepalingen uit deze wet en diens uitvoeringsbesluiten.

De Koning kan nadere regelen bepalen met betrekking tot de vorming en de kwalificaties van de in het eerste lid bedoelde ambtenaren en personeelsleden. § 2. Met het oog op en binnen de beperking van het uitoefenen van hun opdracht, beschikken de in § 1 bedoelde ambtenaren en personeelsleden over de bevoegdheden bedoeld in artikel 14 van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen.

Artikel 14bis van dezelfde wet is mutatis mutandis van toepassing. § 3. Elkeen die rechtstreeks betrokken is bij de toepassing van deze wet, is gehouden tot het verschaffen van alle inlichtingen en documenten die de in § 1 bedoelde ambtenaren en personeelsleden nodig hebben voor het vervullen van hun opdracht.

Art. 72/2.De Koning kan bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad een retributie opleggen aan alle ziekenhuizen en ziekenhuisassociaties die een fertiliteitscentrum uitbaten, evenals aan derden die betrokken zijn bij het gebruik van gameten en/of embryo's voor wetenschappelijk onderzoek, voor elke tussenkomst die gepaard gaat met het toezicht bedoeld in deze wet, en dit overeenkomstig de regels die Hij kan bepalen.

Er moet een redelijke verhouding bestaan tussen de retributies en de in het vorige lid bedoelde tussenkomsten.

De in het eerste lid bedoelde retributies, worden jaarlijks aangepast aan de evolutie van het indexcijfer der consumptieprijzen van het Rijk, in functie van het indexcijfer van de maand september.

Het aanvangsindexcijfer is dat van de maand september voorafgaand aan de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het koninklijk besluit tot vaststelling van het bedrag van de retributie.

De geïndexeerde bedragen worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en zijn van toepassing op de retributies die opeisbaar zijn vanaf 1 januari van het jaar dat volgt op dat gedurende hetwelk de aanpassing is uitgevoerd. ». Afdeling 5. - Wijziging van het koninklijk besluit nr. 78 van 10

november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen

Art. 111.Artikel 9, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, gewijzigd bij de wetten van 6 april 1995, 25 januari 1999 en 13 december 2006, wordt aangevuld met een zin luidende : « Indien een wachtdienst werd ingesteld voor de voor het publiek opengestelde apotheken, dienen alle op de wachtrol voorkomende voor het publiek opengestelde apotheken hieraan deel te nemen overeenkomstig de nadere regels bepaald door de koning. ». HOOFDSTUK V. - Klinische biologie en medische beeldvorming

Art. 112.In artikel 59 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, gewijzigd bij de wetten van 8 augustus 2000, 2 januari 2001, 19 juli 2001, 30 december 2001, 14 januari 2002, 24 december 2002 en 27 december 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « De Koning legt bij in Ministerraad overlegd besluit en na advies van de Algemene raad » vervangen door de woorden « De Algemene raad legt jaarlijks na advies van de Nationale Commissie geneesheren-ziekenfondsen ».2° in het zesde lid worden de woorden « De Koning legt, na advies binnen de tien werkdagen » vervangen door de woorden « De Algemene raad legt, na advies ». HOOFDSTUK VI. - Wijziging van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen

Art. 113.Artikel 71quater van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, ingevoegd bij de wet van 26 maart 2007, wordt vervangen als volgt : «

Art. 71quater.§ 1. De door de ziekenfondsen en landsbonden georganiseerde diensten, bedoeld in artikel 27bis, worden van rechtswege ontbonden met ingang van 1 januari 2008. § 2. De voorzieningen « incurred but not recorded », zoals bedoeld in artikel 2, 2°, van het koninklijk besluit van 21 oktober 2002 tot uitvoering van artikel 28, § 1, tweede lid, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, die op het einde van het boekjaar 2007 in de in § 1 bedoelde diensten zijn aangelegd in toepassing van voormeld koninklijk besluit, worden volledig teruggenomen ten gunste van de resultatenrekening van het boekjaar 2008.

Deze voorzieningen mogen niet meer worden geboekt bij de afsluiting van het boekjaar 2008. § 3. De rekeningen van de in artikel 27bis bedoelde diensten die met toepassing van § 1 van rechtswege worden ontbonden, worden definitief afgesloten per 31 december 2008.

Bij deze afsluiting worden de prestaties die nog in aanmerking komen voor terugbetaling en die gekend zijn in januari en februari van het volgende boekjaar, als schulden geboekt.

In afwijking van artikel 61, § 3, van het koninklijk besluit van 21 oktober 2002 tot uitvoering van artikel 29, §§ 1 en 5, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen worden de openstaande vorderingen inzake bijdragen verschuldigd door de leden voor de dienst geneeskundige verzorging « kleine risico's » voor zelfstandigen die nog niet geïnd zijn op 31 maart 2009 in het boekjaar 2008 afgeboekt ten laste van de resultatenrekening van het boekjaar 2008. ».

Art. 114.In artikel 71quinquies van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 26 maart 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 3, eerste lid, wordt vervangen als volgt : « § 3.De verdeling bedoeld in § 2 dient te geschieden in evenredigheid met de duur van de aansluiting bij de betrokken dienst, zonder evenwel de periode van aansluiting vóór 1 januari 1993 in aanmerking te nemen. »; 2° § 4 wordt vervangen als volgt : « § 4.Deze verdeling wordt uitgevoerd via de toekenning van een geldsom in twee betalingen : 1° een eerste betaling ten belope van 80 pct.van het gedeelte van de boekhoudkundige reserves, reservefondsen en overblijvende activa per 31 december 2007 dat 12,5 pct. van de uitgaven inzake de prestaties van het boekjaar overschrijdt, wordt, als voorschot op de verdeling bedoeld in § 1, ten laatste uitgevoerd op 31 december 2008; 2° een tweede betaling houdende het saldo van de boekhoudkundige reserves, reservefondsen en overblijvende activa dat overblijft bij de definitieve afsluiting van de rekeningen per 31 december 2008 wordt ten laatste uitgevoerd op 31 december 2009. In afwijking van het vorige lid, mag de algemene vergadering van een ziekenfonds of een landsbond die vaststelt dat voor bepaalde leden het in toepassing van het eerste lid, 1°, uit te keren bedrag lager is dan 25 euro, beslissen om voor de betrokken leden de uitvoering van deze betaling uit te stellen. In dergelijk geval wordt het in toepassing van het eerste lid, 1°, te betalen bedrag samengevoegd met het bedrag dat in toepassing van het eerste lid, 2°, dient betaald te worden. »; 3° het artikel wordt aangevuld met de volgende paragraaf : « § 5.De vordering tot betaling van het individueel aandeel van een lid in de boekhoudkundige reserves, de reservefondsen en de eventuele overblijvende activa verjaart vijf jaar vanaf de uiterste datum van uitvoering van de tweede betaling, zoals voorzien in het eerste lid, 2°. »

Art. 115.Artikel 114, 1°, heeft uitwerking met ingang van 27 april 2007. HOOFDSTUK VII. - Wijzigingen aan de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 - Afsluiting van de rekeningen van de verzekering voor geneeskundige verzorging

Art. 116.Artikel 40, § 5, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, wordt opgeheven.

Art. 117.Artikel 196 van dezelfde wet, vervangen bij het koninklijk besluit van 12 augustus 1994 en gewijzigd bij de wetten van 25 januari 1999 en 14 januari 2002, de koninklijke besluiten van 10 april 2000 en 8 april 2003, en de wetten van 22 december 2003 en 1 maart 2007, wordt vervangen als volgt : «

Art. 196.§ 1. Bij de afsluiting van de rekeningen wordt de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling van de verzekering voor geneeskundige verzorging, bedoeld in artikel 40, § 1, na de neutralisering van de uitgaven vermeld in artikel 197, § 3bis, uitgesplitst over de algemene regeling en de regeling voor de zelfstandigen evenredig met de uitgaven voor verstrekkingen die in elk van de twee regelingen van de verzekering voor geneeskundige verzorging in aanmerking zijn genomen, bij de voormelde afsluiting van de rekeningen.

Aangezien een unieke regeling voor geneeskundige verzorging is uitgewerkt, bestaat die uitsplitsing over de algemene regeling en de regeling voor de zelfstandigen niet meer vanaf 2008.

De begrotingsdoelstelling per regeling die op die manier wordt verkregen, wordt verdeeld onder de verzekeringsinstellingen op basis van het begrotingsaandeel.

Het aandeel van elke verzekeringsinstelling, hierna begrotingsaandeel genoemd, vloeit voort uit de weging van twee verdeelsleutels : 1. een eerste verdeelsleutel, uitgedrukt in percentage, gevormd door het aandeel van de werkelijke uitgaven van elke verzekeringsinstelling in de totale jaaruitgaven van het betrokken boekjaar van alle verzekeringsinstellingen samen, waarvan het gewicht vanaf 2001 70 pct. bedraagt. 2. een tweede verdeelsleutel van normatieve aard, uitgedrukt in percentage, gevormd door het aandeel van de normatieve uitgaven van elke verzekeringsinstelling in de begrotingsdoelstelling van de regeling, waarvan het gewicht vanaf 2001 30 pct.bedraagt.

Vanaf het boekjaar 2006 is in de afsluiting van de rekening de verdeelsleutel van normatieve aard, uitgedrukt in percentage, de verdeelsleutel die wordt gebruikt voor de berekening van een definitieve financiële verantwoordelijkheid, bedoeld in artikel 196bis, en die er zo dicht mogelijk aan voorafgaat of bij gebrek hieraan de verdeelsleutel die wordt gebruikt bij de laatste afsluiting van de rekeningen.

Vanaf het boekjaar 2008 wordt, voor de afsluiting van de rekeningen die zijn uitgevoerd vóór de berekening van de definitieve financiële verantwoordelijkheid van het boekjaar 2008, bij de afsluiting van de rekeningen van de unieke regeling, de verdeelsleutel van normatieve aard, uitgedrukt in percentage, berekend door gebruik te maken van de verdeelsleutels van normatieve aard van de algemene regeling en van de regeling voor de zelfstandigen, en vastgesteld bij de berekening van een definitieve financiële verantwoordelijkheid, bedoeld in artikel 196bis, die zo dicht mogelijk voorafgaat aan 2008 of bij gebrek daaraan de verdeelsleutels van normatieve aard die worden gebruikt bij de laatste afsluiting van de rekeningen die onmiddellijk voorafgaat aan 2008.

Die berekening wordt gemaakt door de verdeelsleutels van normatieve aard op te tellen naar rata van de begrotingsdoelstellingen van de twee regelingen van 2007. § 2. De gebruikte methode voor de berekening van de normatieve verdeelsleutel en de kenmerken van de parameters die moeten worden opgesteld met de hulp van experten, aangewezen door de Raad, worden vastgesteld door de Koning op voorstel van de Algemene Raad na advies van het Verzekeringscomité. De Algemene Raad dient dat voorstel in de loop van het beschouwde boekjaar in bij de minister. Bij gebrek aan een voorstel blijven de gebruikte methode en kenmerken van de parameters van toepassing; voor de definitieve financiële verantwoordelijkheid van 2006 en 2007 blijven deze gebruikt voor 2005 van toepassing, niettegenstaande het feit dat de jaarlijkse uitgaven per regeling worden vervangen door de in artikel 196bis gedefinieerde gepresteerde uitgaven per regeling, de basis van de normatieve uitgaven van de regeling wordt vervangen door de in artikel 196bis gedefinieerde gepresteerde begrotingsdoelstelling en de normatieve verdeelsleutel wordt vervangen door de gepresteerde normatieve verdeelsleutel.

Vanaf 2004 kan enkel de Algemene Raad voor de berekening van de definitieve financiële verantwoordelijkheid de waarden die zijn toegekend aan de parameters, bedoeld in het eerste lid, en de referentiejaren van die parameters aanpassen.

Indien de Algemene Raad geen voorstel formuleert binnen de termijn die is vastgesteld in artikel 196bis, tweede lid, blijven de waarden die zijn toegekend aan de parameters, bedoeld in het eerste lid na een eventuele vroegere aanwending van het tweede lid, van toepassing. § 3. De Koning kan, bij een in de Ministerraad overlegd besluit en op advies van de Algemene Raad, het gewicht van de normatieve verdeelsleutel verder doen toenemen tot een beloop van maximum 40 pct.

In de loop van het jaar dat voorafgaat aan de toename van het gewicht van de normatieve verdeelsleutel, dient de Algemene Raad, na advies van het Verzekeringscomité, een evaluatie te maken van het belang en de invloed van de gebruikte parameters en van de invloed van de normatieve verdeelsleutel in het geheel van de verdeling van de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling onder de verzekeringsinstellingen. ».

Art. 118.In dezelfde wet wordt een artikel 196bis ingevoegd, luidende : «

Art. 196bis.Na de termijn vastgesteld in het volgende lid wordt een definitieve financiële verantwoordelijkheid van de verzekeringsinstellingen vastgesteld.

Voor de toepassing van dit artikel wordt onder gepresteerde uitgaven verstaan : alle uitgaven voor de uitgevoerde verstrekkingen of verschuldigde forfaits gedurende een kalenderjaar en die binnen de termijnen, vastgesteld in artikel 174, § 3, voor vergoeding worden voorgelegd. In het kader van dit lid kan de Koning op voorstel van de Algemene Raad een kortere termijn vaststellen.

Een gepresteerde begrotingsdoelstelling van de regeling wordt berekend in het kader van de gepresteerde uitgaven en wordt hierna gepresteerde begrotingsdoelstelling genoemd. De gepresteerde begrotingsdoelstelling wordt bepaald door de begrotingsdoelstelling die is vastgesteld in artikel 196, § 1, te vermenigvuldigen met een aanpassingscoëfficiënt.

Voor de jaren die aan 2008 voorafgaan, gaat het om de begrotingsdoelstellingen voor de algemene regeling en de regeling voor de zelfstandigen.

Die aanpassingscoëfficiënt wordt berekend op basis van het gemiddelde van de laatste 3 bekende boekjaren, van het quotiënt tussen de gepresteerde uitgaven en de geboekte uitgaven van een boekjaar, die in aanmerking zijn genomen in de afsluiting van de rekeningen voor de hele sector van de geneeskundige verzorging. Voor een bepaald jaar kan de Algemene Raad het aantal in aanmerking genomen boekjaren verhogen.

Die gepresteerde begrotingsdoelstelling wordt eventueel verhoogd met het bedrag van de neutralisatie van de uitgaven, bedoeld in artikel 197, § 3, dat in aanmerking is genomen bij de afsluiting van de rekeningen van het boekjaar aangepast door de aanpassingscoëfficiënt die in het voormelde vierde lid is beschreven.

Er wordt een begrotingsaandeel berekend, hierna gepresteerd begrotingsaandeel genoemd, dat ontstaat uit de weging van twee verdeelsleutels : 1. een eerste verdeelsleutel, uitgedrukt in percentage, gevormd door het aandeel van de gepresteerde uitgaven van elke verzekeringsinstelling in de totale gepresteerde uitgaven van het betrokken boekjaar voor alle verzekeringsinstellingen, waarvan het gewicht gelijk is aan het in artikel 196, § 1 vermelde gewicht, na eventuele toepassing van § 3 van hetzelfde artikel.2. een tweede verdeelsleutel van normatieve aard, uitgedrukt in percentage, gevormd door het aandeel van de normatieve uitgaven van elke verzekeringsinstelling in de gepresteerde begrotingsdoelstelling, waarvan het gewicht gelijk is aan het in artikel 196, § 1 vermelde gewicht na eventuele toepassing van § 3 van hetzelfde artikel. De gepresteerde begrotingsdoelstelling wordt, na toepassing van het vijfde lid, uitgesplitst per verzekeringsinstelling volgens het hierboven berekende gepresteerde begrotingsaandeel van elke verzekeringsinstelling en vormt, uitgedrukt in een bedrag, het aandeel van de gepresteerde inkomsten van elke verzekeringsinstelling.

In het kader van de definitieve financiële verantwoordelijkheid, ingeval de gepresteerde begrotingsdoelstelling, na toepassing van het vijfde lid, met meer dan 2 pct. wordt overschreden door de gepresteerde uitgaven, wordt het tekort voor de toepassing van het aandeel dat door elke deficitaire verzekeringsinstelling moet worden gedekt, beperkt tot 2 pct. van haar gepresteerde begrotingsaandeel.

Er wordt verstaan onder : - gepresteerd boni : het gedeelte van het aandeel van gepresteerde inkomsten van een verzekeringsinstelling dat haar gepresteerde uitgaven overschrijdt; - gepresteerd mali : het gedeelte van de gepresteerde uitgaven voor geneeskundige verstrekkingen van een verzekeringsinstelling, dat haar aandeel van gepresteerde inkomsten overschrijdt.

Een verzekeringsinstelling die de berekening van haar definitieve financiële verantwoordelijkheid met een gepresteerd boni afsluit, verwerft in rechte, krachtens de definitieve financiële verantwoordelijkheid, een deel van het gepresteerde boni.

Vanaf 2001 bedraagt dat deel van het gepresteerd boni 25 pct.

Een verzekeringsinstelling die de berekening van de definitieve financiële verantwoordelijkheid met een gepresteerd mali afsluit, moet krachtens de definitieve financiële verantwoordelijkheid een deel van dat gepresteerde mali dekken.

Vanaf 2001 bedraagt dat deel van het gepresteerde mali 25 pct.

De resultaten die met toepassing van het vorige lid tijdens de berekening van de definitieve financiële verantwoordelijkheid van de verzekeringsinstellingen zijn verkregen, worden vergeleken met de resultaten die met toepassing van artikel 198 zijn verkregen bij de afsluiting van de rekeningen van hetzelfde boekjaar; de vastgestelde verschillen worden op het niveau van het reservefonds van de verzekeringsinstellingen opgenomen in de recentste afsluiting van de rekeningen.

In 2008 worden de in het vorige lid beschreven verschillen in de algemene regeling en de regeling voor de zelfstandigen van de jaren die aan 2008 voorafgaan, opgeteld en op het niveau van het reservefonds van de verzekeringsinstellingen opgenomen in de afsluiting van de unieke rekening 2008. ».

Art. 119.In artikel 197 van dezelfde wet, vervangen bij het koninklijk besluit van 12 augustus 1994 en gewijzigd bij de wet van 14 januari 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 3 wordt met het volgende lid aangevuld : « Het bestaan van onvoorziene uitgaven in de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling wordt door de Algemene Raad erkend wanneer die uitgaven zich voordoen.». 2° in § 4 worden het tweede, het derde, het vierde en het vijfde lid opgeheven.

Art. 120.In artikel 198 van dezelfde wet, vervangen bij het koninklijk besluit van 12 augustus 1994 en gewijzigd bij de wetten van 20 december 1995 en 26 maart 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2 wordt de zin « Dit deel van het boni ... 25 pct. » vervangen door de volgende zin : « Vanaf 2001 bedraagt dit deel van het boni 25 pct. » 2° in § 3 wordt de zin « Dit deel ... 25 pct. » vervangen door de volgende zin : « Vanaf 2001 bedraagt dat deel 25 pct. » en worden in de zin « Dit deel ... voor de toepassing van dit artikel. » de woorden « voor de jaren 1995 ... 75 pct. » vervangen door de woorden « 75 pct. vanaf 2001 ». 3° § 4 wordt opgeheven.

Art. 121.In artikel 199 van dezelfde wet, vervangen bij het koninklijk besluit van 12 augustus 1994 en gewijzigd bij de wetten van 20 december 1995, 25 januari 1999, 24 december 1999, 22 december 2003 en 27 april 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 wordt het volgende lid ingevoegd tussen het eerste en het tweede lid : « Op 1 januari 2008 vloeit het bijzonder reservefonds van de unieke regeling voort uit de som van de resultaten van het bijzonder reservefonds van de algemene regeling en van de regeling voor de zelfstandigen van de vorige jaren.»; 2° in § 2 wordt de eerste zin aangevuld als volgt : « na toepassing van de verschillen die in het twaalfde en dertiende lid van artikel 196bis worden beschreven »;3° in § 2, zevende lid, worden de woorden « na toepassing van de verschillen die in het twaalfde en dertiende lid van artikel 196bis zijn beschreven » ingevoegd na de woorden « in artikel 198, § 2 bedoelde deel van het boni ».

Art. 122.De artikelen 116 tot 121 zijn voor de eerste maal van toepassing op de afsluiting van de rekeningen van het jaar 2006. HOOFDSTUK VIII. - Wijzigingen aan de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994

Art. 123.In de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, wordt een artikel 36duodecies ingevoegd, luidende : «

Art. 36duodecies.De Koning kan, bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, een impulsfonds voor de huisartsgeneeskunde oprichten, bestemd voor de financiering van maatregelen ter ondersteuning van de huisartsgeneeskunde, die tot doel hebben huisartsen aan te zetten een huisartsgeneeskundige activiteit uit te oefenen of te blijven uitoefenen. De maatregelen kunnen rekening houden met specifieke objectieve karakteristieken van enerzijds de huisartsen zelf en anderzijds hun praktijk en de plaatselijke kenmerken van de huisartsgeneeskunde, en kunnen onder meer betrekking hebben op de kosten voor de installatie van een huisarts en voor de niet-verzorgingsgebonden activiteiten noodzakelijk voor het beheer van de praktijk.

De uitgaven van het impulsfonds worden ten laste genomen door de begroting van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.

De Koning bepaalt, bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de werkingsregels van het impulsfonds. ».

Art. 124.In artikel 55 van dezelfde wet wordt § 4 opgeheven.

Art. 125.Het koninklijk besluit van 15 september 2006 tot oprichting van een Impulsfonds voor de huisartsengeneeskunde en tot vaststelling van de werkingsregels ervan, met inbegrip van de latere wijzigingen, blijft van kracht tot op de datum van inwerkingtreding van het koninklijk besluit getroffen in uitvoering van artikel 36duodecies van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994.

Art. 126.Aan het artikel 37sexies van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, ingevoegd bij de wet van 5 juni 2002 en gewijzigd bij de wetten van 22 augustus 2002, 10 september 2002 en 24 december 2002, de koninklijke besluiten van 2 februari 2004 en 3 maart 2004, de wetten van 27 december 2005 en 27 december 2006 en het koninklijk besluit van 3 juni 2007 het vijfde lid wordt aangevuld met de volgende zin : « Wordt eveneens beschouwd als persoonlijk aandeel, het supplement dat aan de rechthebbende wordt aangerekend als veiligheidsgrens, zoals gedefinieerd in het artikel 35, § 4, en het artikel 35bis, § 4, van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen voorzover er daadwerkelijk een tussenkomst was van de verplichte verzekering voor de verstrekking waarvoor de veiligheidsgrens is aangerekend. ».

Art. 127.Artikel 126 treedt in werking op 1 juli 2008. HOOFDSTUK IX. - Wijziging van de wet van 29 april 1996 houdende sociale bepalingen

Art. 128.Artikel 156bis van de wet van 29 april 1996 houdende sociale bepalingen, ingevoegd bij de wet van 24 december 2002, wordt met het volgende lid aangevuld : « De technische cel kan eveneens, volgens de nadere regels die door de Koning worden vastgesteld, de gegevens koppelen die noodzakelijk zijn voor de berekening van de normatieve verdeelsleutel bedoeld in artikel 196 van de voormelde gecoördineerde wet van 14 juli 1994. ».

Art. 129.De Koning stelt de datum van inwerkingtreding van artikel 128 vast. HOOFDSTUK X. - Wijziging van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen

Art. 130.In het artikel 45quinquies, § 3, 8°, van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, ingevoegd bij de wet van 13 december 2006 en gewijzigd bij de wet van 1 maart 2007, worden de woorden « en het Intermutualistisch Agentschap. » vervangen door de woorden « , het Intermutualistisch Agentschap en het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid ».

Art. 131.In hetzelfde koninklijk besluit wordt een artikel 45sexies ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 45sexies.§ 1. Binnen de stichting van openbaar nut Kankerregister wordt een raadgevend comité van gebruikers van de gegevens van de stichting Kankerregister (hierna « het raadgevend comité van gebruikers ») opgericht. § 2. Dit raadgevend comité van gebruikers heeft als opdracht : 1° de supervisie en de evaluatie van de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van de kankerregistratie, 2° het formuleren van voorstellen aan de Stichting Kankerregister met het oog op het optimaliseren van de registratie en van de analyse van de gegevens, 3° het evalueren van de wetenschappelijke rapporten die zijn opgesteld door de Stichting Kankerregister in het kader van de opdrachten rond kankerregistratie die haar door de bevoegde overheden of erkende internationale organisaties zijn toevertrouwd, 4° het evalueren van de ontvankelijkheid van de aanvragen die gericht worden aan de Stichting Kankerregister binnen de context van haar opdrachten en doelstellingen, en het formuleren van adviezen aan de Stichting Kankerregister wat betreft het voorrang geven aan de aanvragen wanneer ze in het operationeel plan van de Stichting moeten worden opgenomen, 5° het organiseren van overleg over het kankeronderzoek dat uitgevoerd wordt op basis van de kankerregistratiegegevens. § 3. De opdracht van het raadgevend comité van gebruikers kan door de Koning worden uitgebreid.

De Koning bepaalt de samenstelling en de werking van het raadgevend comité van gebruikers. HOOFDSTUK XI. - Wijzigingen aan de wet van 21 april 2007 tot aanwijzing van de vertegenwoordigers van de thuisverpleegkundigen in de Overeenkomstencommissie verpleegkundigen - verzekeringsinstellingen

Art. 132.In artikel 4, § 5, van de wet van 21 april 2007 tot aanwijzing van de vertegenwoordigers van de thuisverpleegkundigen in de Overeenkomstencommissie verpleegkundigen - verzekeringsinstellingen, wordt het eerste lid vervangen als volgt : « De Koning wijst de ambtenaren aan die, op de administratieve zetel van de beroepsvereniging die als representatief wil erkend worden, zullen nagaan of de in § 2 bepaalde voorwaarden zijn vervuld. ».

Art. 133.In artikel 6 van dezelfde wet worden de woorden « en uiterlijk 12 maanden na haar bekendmaking in het Belgisch Staatsblad » vervangen door « en uiterlijk de 31 december 2009 ».

TITEL XI. - Justitie HOOFDSTUK I. - Wijzigingen van het Wetboek van strafvordering

Art. 134.In artikel 216quater, § 2, eerste lid, van het Wetboek van strafvordering, vervangen bij de wet van 13 april 2005, wordt de tweede zin, die aanvangt met de woorden « Zo niet, » en eindigt met de woorden « van toepassing zijn. », opgeheven.

Art. 135.In boek II, titel VII, van hetzelfde Wetboek wordt het opschrift van hoofdstuk VI vervangen als volgt : « HOOFDSTUK VI. - Bijzondere bepalingen »

Art. 136.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 645 ingevoegd, luidende : «

Art. 645.De politieambtenaren, de directeurs van de penitentiaire inrichtingen en de vertegenwoordigers van de directeurs van de penitentiaire inrichtingen, kunnen, net als de gerechtsdeurwaarders, maar zonder kosten, door het openbaar ministerie worden belast met de betekening of kennisgeving van alle gerechtelijke akten in strafzaken. ». HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van de wet van 2 augustus 1974 betreffende de wedden van de titularissen van sommige openbare ambten, van de bedienaars van de erkende erediensten en van de afgevaardigden van de Centrale Vrijzinnige Raad

Art. 137.In de artikelen 26bis en 35, eerste lid, van de wet van 2 augustus 1974 betreffende de wedden van de titularissen van sommige openbare ambten, van de bedienaars van de erkende erediensten en van de afgevaardigden van de Centrale Vrijzinnige Raad, ingevoegd bij de wet van 27 december 2004 en gewijzigd bij de wet van 11 juli 2005, wordt het cijfer « 301 » vervangen door het cijfer « 341 ».

Art. 138.In dezelfde wet wordt een artikel 36 ingevoegd, luidende : «

Art. 36.Met toepassing van de artikelen 26 tot 29bis kunnen de erkende plaatsen van het kader op voorstel van de Minister van Justitie vastgesteld door de Koning door bedienaars van de erediensten worden ingevuld ten belope van 50 procent of 100 procent van de in deze artikelen vastgestelde weddeschalen.

In geval van cumul van meer dan één erkende plaats is de maximumwedde waarop de bedienaars van de erediensten in het kader van de toepassing van de artikelen 26 tot 29bis recht hebben, beperkt tot 150 procent van de in deze artikelen vastgestelde weddenschalen. ». HOOFDSTUK III. - Subsidiering van de Boeddhistische Unie van België

Art. 139.Aan de vereniging zonder winstoogmerk « Boeddhistische Unie van België » waarvan de zetel gevestigd is te 1000 Brussel, Vorstlaan, 117/7 wordt een toelage toegekend met het oog op de structurering van het Boeddhisme in België, waarvan de Koning de modaliteiten betreffende de werkings- en personeelkosten bepaalt.

De daartoe vereiste bedragen worden jaarlijks op de begroting van de FOD Justitie ingeschreven. HOOFDSTUK IV. - Wijziging van de wet van 15 mei 2006 tot wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het Wetboek van strafvordering, het Strafwetboek, het Burgerlijk Wetboek, de nieuwe gemeentewet en de wet van 24 april 2003 tot hervorming van de adoptie

Art. 140.In artikel 28 van de wet van 15 mei 2006 tot wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het Wetboek van strafvordering, het Strafwetboek, het Burgerlijk Wetboek, de nieuwe gemeentewet en de wet van 24 april 2003 tot hervorming van de adoptie, worden de woorden « op 1 januari 2009 » vervangen door de woorden « op 1 januari 2011 ». HOOFDSTUK V. - Wijziging van de wet van 10 juli 2006 betreffende de elektronische procesvoering

Art. 141.In artikel 39 van de wet van 10 juli 2006 betreffende de elektronische procesvoering, wordt het tweede lid vervangen als volgt : « De artikelen 2 tot 38 treden in werking ten laatste op 1 januari 2011. ». HOOFDSTUK VI. - Wijziging van het koninklijk besluit van 27 april 2007 houdende algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken

Art. 142.In artikel 97 van het koninklijk besluit van 27 april 2007 houdende algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken wordt het tweede lid opgeheven.

TITEL XII. - Binnenlandse Zaken HOOFDSTUK I. - Identiteitskaarten

Art. 143.In artikel 6, § 1, van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen worden tussen het eerste en het tweede lid twee leden ingevoegd, luidende : « De identiteitskaart van de Belg die uit de bevolkingsregisters wordt afgevoerd wegens vertrek naar het buitenland, blijft in het buitenland en bij eventuele terugkeer naar België haar geldigheid behouden voor de duur vermeld op de kaart.

De Belgische consulaire beroepspost of de ereconsulaire post die de Koning aanwijst geeft aan de Belgen die ingeschreven zijn in de consulaire bevolkingsregisters overeenkomstig de wet van 26 juni 2002 inzake consulaire bevolkingsregisters en identiteitskaarten, een identiteitskaart die identiek is aan de identiteitskaart bedoeld in deze wet. Deze identiteitskaart blijft bij de inschrijving in de bevolkingsregisters van een Belgische gemeente haar geldigheid behouden voor de duur vermeld op de kaart. ».

Art. 144.Artikel 7 van de wet van 26 juni 2002 inzake consulaire bevolkingsregisters en identiteitskaarten wordt vervangen als volgt : «

Art. 7.§ 1. Aan de Belgen die de leeftijd van 12 jaar bereiken en die in de consulaire bevolkingsregisters van een Belgische consulaire post, zoals bedoeld in artikel 2, zijn ingeschreven, wordt een identiteitskaart afgegeven die identiek is aan de identiteitskaart bedoeld in de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen.

De identiteitskaart wordt afgegeven door de consulaire beroepspost of door de ereconsulaire post die de Koning aanwijst. § 2. De identiteitskaart, die is afgegeven door een Belgische gemeente overeenkomstig de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen blijft haar geldigheid behouden voor de duur vermeld op de kaart, indien de houder ervan zijn vertrek naar het buitenland heeft gemeld aan zijn gemeente en zich laat inschrijven in de consulaire bevolkingsregisters van een consulaire post.

De identiteitskaart, afgegeven door een Belgische consulaire post met toepassing van § 1, blijft haar geldigheid behouden voor de duur vemeld op de kaart, indien de houder zich laat inschrijven in de consulaire bevolkingsregisters van een andere consulaire post of indien de houder ervan wordt ingeschreven in de bevolkingsregisters van een Belgische gemeente. § 3. Indien tegen de aanvrager een bevel tot aanhouding of een ander gerechtelijk bevel of rechterlijke beschikking tot vrijheidsbeneming is uitgevaardigd, indien hij het voorwerp uitmaakt van een opsporingsbevel of indien hij in voorlopige of voorwaardelijke vrijheid werd gesteld met verbod zich naar het buitenland te begeven mag de identiteitskaart niet worden uitgereikt dan na uitdrukkelijke machtiging van de minister van Buitenlandse Zaken. ».

Art. 145.De Koning bepaalt de datum van inwerkingtreding van artikel 143.

De Koning bepaalt de datum van inwerkingtreding van artikel 7, §§ 1 en 2, van de wet van 26 juni 2002 inzake consulaire bevolkingsregisters en identiteitskaarten zoals vervangen door artikel 144. HOOFDSTUK II. - Wijziging van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus

Art. 146.In Titel VIII, Hoofdstuk I, van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, wordt een Afdeling 4 ingevoegd, die artikel 247quinquies bevat, luidende : « Afdeling 4. - Het secretariaat van de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus

Art. 247quinquies.In afwijking van artikel 149septies, staat de functie van directeur-diensthoofd van het secretariaat van de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus, in het raam van de eerste aanwijzing voor die functie, ook open voor de personeelsleden van het operationeel kader.

Het personeelslid van het operationeel kader dat eventueel is aangewezen voor die functie, behoudt zijn statuut. ». HOOFDSTUK III. - Veiligheid en Preventie - Wijzigingen van de wet van 15 mei 2007 tot instelling van de functie van gemeenschapswacht, tot instelling van de dienst gemeenschapswachten en tot wijziging van artikel 119 bis van de nieuwe gemeentewet

Art. 147.Artikel 2 van de wet van 15 mei 2007 tot instelling van de functie van gemeenschapswacht, tot instelling van de dienst gemeenschapswachten en tot wijziging van artikel 119bis van de nieuwe gemeentewet, wordt vervangen als volgt : «

Art. 2.De gemeente die personen in dienst heeft voor de uitoefening van de activiteiten bedoeld in artikel 3, § 1, hierna de organiserende gemeente genoemd, stelt een « dienst gemeenschapswachten » in, nadat hiertoe is beslist in de gemeenteraad.

Deze dienst kan bestaan uit : 1° personen die rechtstreeks door de organiserende gemeente in dienst worden genomen;2° personen ter beschikking gesteld van de organiserende gemeente, via een Plaatselijk Werkgelegenheidsagentschap of met de tussenkomst van een rechtspersoon die zij creëert. De organiserende gemeente sluit met het Plaatselijk Werkgelegenheidsagentschap of met de opgerichte rechtspersoon een overeenkomst af tot vaststelling van de nadere regels voor de terbeschikkingstelling van de personen bedoeld in het tweede lid, 2°.

Deze overeenkomst voorziet inzonderheid dat de ter beschikking gestelde personen deel uitmaken van de dienst gemeenschapswachten en dat de bepalingen van onderhavige wet rechtstreeks op hen van toepassing zijn. ».

Art. 148.In artikel 3 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt § 1;2° in § 1, 4°, vervallen de woorden « of het vaststellen van inbreuken op gemeentelijke retributiereglementen »;3° het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 2, luidende : « § 2.De gemeenteraad kan deze dienst tevens belasten met het vaststellen van inbreuken op gemeentelijke retributiereglementen. ».

Art. 149.In artikel 4, eerste lid, van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in de bepaling onder 1°, worden de woorden « activiteiten bedoeld in artikel 3, 1° tot 4° » vervangen door de woorden « activiteiten bedoeld in artikel 3, § 1, 1° tot 4° en/of § 2 »;b) in de bepaling onder 2°, worden de woorden « activiteit bedoeld in artikel 3, 5° » vervangen door de woorden « activiteit bedoeld in artikel 3, § 1, 5° ».

Art. 150.In artikel 7, § 1, van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, worden de woorden « de activiteiten als bedoeld in artikel 3, 1°, 2°, 3° of 5° » vervangen door de woorden « de activiteiten als bedoeld in artikel 3, § 1, 1°, 2°, 3° en/of 5° »;2° in het tweede lid worden de woorden « de activiteiten als bedoeld in artikel 3, 4° » vervangen door de woorden « de activiteiten als bedoeld in artikel 3, § 1, 4° en/of § 2 ».

Art. 151.In artikel 10 van dezelfde wet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « de provinciale of gewestelijke bestuursscholen » tussen de woorden « verstrekt door » en de woorden « erkende opleidingsinstelling » ingevoegd;2° in het tweede lid worden de woorden « De betrokkene moet slagen voor de examens van de basisopleiding, die minimaal volgende vakken omvat : » vervangen door de woorden « De betrokkene moet de basisopleiding volgen die minimaal volgende vakken omvat : ».

Art. 152.In artikel 14, derde lid, van dezelfde wet worden de woorden « de activiteit bedoeld in artikel 3, 3° » vervangen door de woorden « de activiteit bedoeld in artikel 3, § 1, 3° ».

Art. 153.In artikel 18 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « De activiteiten bedoeld in artikel 3 » vervangen door de woorden « De activiteiten bedoeld in artikel 3, § 1 »;2° in het eerste lid, 2°, worden de woorden « de activiteiten, bedoeld in artikel 3, 3°,4° en 5° » vervangen door de woorden « de activiteiten, bedoeld in artikel 3, § 1, 3°,4° en 5° ».

Art. 154.In artikel 19 van dezelfde wet worden de woorden « bedoeld in artikel 3 » vervangen door de woorden « bedoeld in artikel 3, § 1 » en worden de woorden « zes maanden » vervangen door de woorden « achttien maanden ».

Art. 155.Artikel 20 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 20.§ 1. De gemeenschapswachten moeten voldoen aan de opleidingsvoorwaarden als bedoeld in artikel 8, eerste lid, 7°, uiterlijk één jaar na de eerste aanwijzing van de instelling die de opleiding verstrekt in de taal van de betrokkene, overeenkomstig artikel 10, derde lid. § 2. De personen die vóór de inwerkingtreding van de wet de activiteiten bedoeld in artikel 3, § 1, 1°, 2°, 3° of 5°, uitoefenen, kunnen worden aangeworven als gemeenschapswacht op voorwaarde dat zij : 1° na 1 januari 2007 geen veroordeling hebben opgelopen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, 2°, en na dezelfde datum geen feiten gepleegd hebben als bedoeld in artikel 8, eerste lid, 3°;2° geen activiteiten uitoefenen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, 5°, op de datum van oprichting van de dienst gemeenschapswachten;3° voldoen aan de voorwaarden bedoeld in § 1. § 3. De personen die vóór de inwerkingtreding van de wet de activiteiten bedoeld in artikel 3, § 1, 4°, uitoefenen, moeten voldoen aan de minimumvoorwaarden, bedoeld in § 2 en in artikel 8, eerste lid, 8°. ». HOOFDSTUK IV. - Civiele veiligheid

Art. 156.In artikel 21 van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « de provincie of » worden ingevoegd tussen de woorden « minimale administratieve en operationele structuren die » en de woorden « de zone moet oprichten »;2° het woord « vorderingen » wordt vervangen door het woord « oproepen ».

Art. 157.Artikel 224, tweede lid, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « De Koning bepaalt de datum van inwerkingtreding van de andere artikelen. ».

TITEL XIII. - Overheidsbedrijven ENIG KOOFDSTUK. - Invoering van een stelstel van niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen voor de autonome overheidsbedrijven Afdeling 1. - Algemeen mechanisme

Art. 158.Dit hoofdstuk is van toepassing op de organismen ingedeeld bij de autonome overheidsbedrijven in artikel 1, § 4, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven. Voor wat deze vennootschappen van publiek recht aangaat worden met werknemers in onderhavig hoofdstuk zowel de vastbenoemde als de contractuele personeelsleden bedoeld.

Art. 159.Voor de toepassing van onderhavig hoofdstuk, wordt met niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen bedoeld : de voordelen gebonden aan de collectieve resultaten van een onderneming of van een groep van ondernemingen ofwel van een welomschreven groep van werknemers, op basis van objectieve criteria. Deze voordelen hangen af van de verwezenlijking van duidelijk aflijnbare, transparante, definieerbare/meetbare en verifieerbare doelstellingen, met uitzondering van individuele doelstellingen en doelstellingen waarvan de verwezenlijking kennelijk zeker is op het ogenblik van de invoering van een systeem van resultaatsgebonden voordelen.

Art. 160.De niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen worden ingevoerd in overeenstemming met de procedures, de nadere regels en de voorwaarden zoals vastgelegd in onderhavig hoofdstuk alsook bij een koninklijk besluit vastgelegd na overleg in de Ministerraad.

Art. 161.Elk autonoom overheidsbedrijf kan het initiatief nemen om niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen in te voeren via een collectieve arbeidsovereenkomst of regeling afgesloten in het paritair comité van het betrokken overheidsbedrijf, conform de bepalingen van de artikelen 34 en 35 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven.

Art. 162.§ 1. Voor de toepassing van onderhavig hoofdstuk mogen de niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen niet worden ingevoerd ter vervanging of ter omzetting van loon, premies, voordelen in natura of enig ander voordeel of aanvullingen hierbij, voorzien in individuele of collectieve overeenkomsten, al dan niet bijdrageplichtig voor de sociale zekerheid. § 2. In afwijking van wat bepaald is in § 1 mogen de niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen in de plaats komen van een bestaand stelsel van resultaatsgebonden voordelen overeenkomstig de procedure, de nadere regels en de voorwaarden bepaald in het koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad bedoeld in artikel 160. Afdeling 2. - Sociaalrechtelijke behandeling van de niet-recurrente

resultaatsgebonden voordelen

Art. 163.Aan de niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen voorzien in overeenstemming met onderhavig hoofdstuk, kunnen geen rechten worden ontleend, ten belope van het plafond bepaald in artikel 38, § 3novies, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, met uitzondering van hun betaling door de werkgever.

Art. 164.Op het ogenblik voorzien voor de betaling van de niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen ontvangt de werknemer een informatiefiche die voldoet aan de verplichtingen van het koninklijk besluit nr. 5 van 23 oktober 1978 betreffende het bijhouden van sociale documenten en de uitvoeringsbesluiten van dit koninklijk besluit met betrekking tot de individuele rekening.

Art. 165.Artikel 23, tweede lid, derde zin, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, wordt vervangen door de volgende bepaling : « De voordelen zoals bedoeld in hoofdstuk II van de wet van 21 december 2007 betreffende de uitvoering van het interprofessioneel akkoord 2007-2008, en in Titel XIII, Enig Hoofdstuk « Invoering van een stelsel van niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen voor de autonome overheidsbedrijven » van de wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen (I) zijn uitgesloten uit het loonbegrip ten belope van het in artikel 38, § 3novies, bepaalde bedrag. ».

Art. 166.In artikel 14 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, wordt § 3, ingevoegd bij de wet van 21 december 2007, vervangen door de volgende bepaling : « § 3. De voordelen zoals bedoeld in hoofdstuk II van de wet van 21 december 2007 betreffende de uitvoering van het interprofessioneel akkoord 2007-2008, en in Titel XIII, Enig Hoofdstuk « Invoering van een stelsel van niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen voor de autonome overheidsbedrijven » van de wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen (I) zijn uitgesloten uit het loonbegrip ten belope van het bedrag bepaald in artikel 38, § 3novies, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers. ».

Art. 167.Artikel 38, § 3novies, eerste lid, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, ingevoegd bij de wet van 21 december 2007, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 3novies. De werkgever is een bijzondere bijdrage van 33 % verschuldigd op het bedrag van de niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen die worden toegekend met toepassing van hoofdstuk II van de wet van 21 december 2007 betreffende de uitvoering van het interprofessioneel akkoord 2007-2008, en van Titel XIII, Enig Hoofdstuk « Invoering van een stelsel van niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen voor de autonome overheidsbedrijven » van de wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen (I), en dit ten belope van een plafond van 2.200 euro per kalenderjaar, per werknemer bij elke werkgever die hem in dienst heeft. ».

Art. 168.Artikel 35bis van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, ingevoegd bij de wet van 21 december 2007, wordt vervangen als volgt : «

Art. 35bis.Worden niet als loon beschouwd voor de toepassing van onderhavige wet : de niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen die aan de werknemers worden toegekend met toepassing van hoofdstuk II van de wet van 21 december 2007 betreffende de uitvoering van het interprofessioneel akkoord 2007-2008 en van Titel XIII, Enig Hoofdstuk « Invoering van een stelsel van niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen voor de autonome overheidsbedrijven » van de wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen (I), ten belope van het plafond bepaald bij artikel 38, § 3novies, van de wet van 29 juni 1981. ». Afdeling 3. - Fiscale behandeling van de niet-recurrente

resultaatsgebonden voordelen

Art. 169.Artikel 38, § 1, eerste lid, 24°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gewijzigd bij de wet van 21 december 2007, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 24° ten belope van een jaarbedrag dat niet meer mag bedragen dan het grensbedrag bepaald in artikel 38, § 3novies, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers : de niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen die worden betaald of toegekend met toepassing van hoofdstuk II van de wet van 21 december 2007 betreffende de uitvoering van het interprofessioneel akkoord 2007-2008, en van Titel XIII, Enig Hoofdstuk « Invoering van een stelsel van niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen voor de autonome overheidsbedrijven » van de wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen (I) en die daadwerkelijk onderworpen zijn aan de bijzondere bijdrage van datzelfde artikel van hoger vermelde wet van 29 juni 1981. ».

Art. 170.Artikel 52, 9°, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 21 december 2007, wordt vervangen als volgt : « 9° de niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen die worden betaald of toegekend met toepassing van hoofdstuk II van de wet van 21 december 2007 betreffende de uitvoering van het interprofessioneel akkoord 2007-2008 en van Titel XIII, Enig Hoofdstuk « Invoering van een stelsel van niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen voor de autonome overheidsbedrijven » van de wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen (I) en die daadwerkelijk onderworpen zijn aan de bijzondere bijdrage die bepaald is in artikel 38, § 3novies, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers. ». Afdeling 4. - Inwerkingtreding

Art. 171.Onderhavig hoofdstuk is van toepassing op de voordelen die vanaf 1 januari 2008 worden betaald of toegekend op basis van onderhavig hoofdstuk en in overeenstemming met de procedure, de nadere regels en de voorwaarden die zijn vastgelegd bij het koninklijk besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad bedoeld in artikel 160.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 24 juli 2008.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, Y. LETERME De Minister van Financiën, D. REYNDERS Voor de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, afwezig : De Minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden, Mevr. M. ARENA De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL De Minister van Justitie, J. VANDEURZEN De Minister van Werk, Mevr. J. MILQUET Voor de Minister van Buitenlandse Zaken, afwezig : De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL De Minister van K.M.O.'s, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid, Mevr. S. LARUELLE De Minister van Energie, P. MAGNETTE De Minister van Overheidsbedrijven, Mevr. I. VERVOTTE De Minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen, V. VAN QUICKENBORNE De Staatssecretaris voor Begroting, M. WATHELET Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, J. VANDEURZEN _______ Nota (1) Stukken van de Kamer van volksvertegenwoordigers : 52-1200 - 2007/2008 : 001 : Wetsontwerp. 002 tot 007 : Amendementen. 008 tot 011 : Verslagen. 012 en 013 : Amendementen. 014 tot 017 : Verslagen. 018 : Tekst aangenomen door de commissies. 019 : Amendementen. 020 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat.

Integraal verslag : 3 juli 2008.

Stukken van de Senaat : 4-845 - 2007/2008 : Nr. 1 : Ontwerp geëvoceerd door de Senaat.

Nrs. 2 tot 5 : Verslagen.

Nr. 6 : Beslissing om niet te amenderen.

Handelingen van de Senaat : 10 en 14 juli 2008.

^