gepubliceerd op 22 juni 2012
Koninklijk besluit houdende diverse wijzigingen betreffende de statuten van de federale wetenschappelijke instellingen
12 JUNI 2012. - Koninklijk besluit houdende diverse wijzigingen betreffende de statuten van de federale wetenschappelijke instellingen
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van besluit dat ik de eer heb aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, heeft ten doel dringende corrigerende maatregelen aan te brengen in de statuten van de federale wetenschappelijke instellingen (FWI's) - organiek statuut, administratief en geldelijk statuut van het wetenschappelijk personeel - waarvan de herziening van kracht is geworden op 1 mei 2008. 1. Het eerste hoofdstuk wijzigt het koninklijk besluit van 20 april 1965 tot vaststelling van het organiek statuut van de federale wetenschappelijke instellingen, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 februari 2008. 1.1. Artikel 5 van voornoemd besluit wordt aangevuld om toe te lichten dat de sinds 2004 aan de minister belast met het wetenschapsbeleid toevertrouwde bevoegdheid inzake beheer van de op het wetenschappelijk personeel van toepassing zijnde reglementering, zowel van toepassing is op het statutaire personeel als op het contractuele personeel : die interpretatie wordt immers betwist door de inspectie van financiën. 1.2. Artikel 6bis wordt gewijzigd op twee punten : 1° teneinde de specifieke wetenschappelijke functies van hoofd van een wetenschappelijke dienst en hoofd van een wetenschappelijk programma te creëren die uitvoeriger worden geëxpliciteerd in punt 3.5. hierna; 2° om toe te lichten dat eenzelfde directeur van een ondersteunende dienst zijn tijd kan verdelen over verscheidene FWI's, op voorwaarde dat hij uitsluitend activiteiten van directeur van een ondersteunende dienst uitoefent in elk van die betrokken FWI's. De tenuitvoerlegging van deze regeling zou inspiratie kunnen halen uit de praktijk van de vier horizontale FOD's (Kanselarij van de Eerste Minister, Begroting en Beheerscontrole, Personeel en Organisatie en FEDICT). Deze hebben een gezamenlijke stafdirecteur voor de vier stafdirecties.
In alle gevallen, de oprichting van gedeelde directeur zal moeten gebeuren via protocollen waarin geregeld wordt hoe de tijd en de kosten onder de betrokken FWI's worden verdeeld. 1.3. In artikel 7 van hetzelfde besluit wordt een onderscheid ingevoegd tussen de instellingen van eerste en tweede categorie wat betreft de minimale samenstelling van de wetenschappelijke raad, en dat om praktische redenen en om zo voor de overeenstemming te zorgen met de directieraad. 1.4. Artikel 7bis van hetzelfde besluit bepaalt thans dat « de directieraad minstens drie leden telt » : het minimumaantal waarvan sprake heeft uitsluitend betrekking op het minimale vereiste aanwezigheids-quorum opdat het orgaan geldig kan beraadslagen. Het artikel wordt in die zin gewijzigd teneinde elke dubbelzinnigheid te voorkomen over de samenstelling van de raad. 2. Het tweede hoofdstuk wijzigt het koninklijk besluit van 25 februari 2008 tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 april 1965 betreffende het statuut der wetenschappelijke instellingen van de Staat. 2.1. Wat de wijziging van artikel 21 betreft, wordt verwezen naar de uitleg hierna in punt 3.2. 2.2. Bovendien wordt er een bepaling ingevoegd tot tijdelijke regeling van de samenstelling van de wetenschappelijke raad van elke instelling, daar de aanwijzingen van operationele directeurs nog wat tijd in beslag zullen nemen. 3. Het derde hoofdstuk wijzigt het koninklijk besluit van 25 februari 2008 tot vaststelling van het statuut van het wetenschappelijk personeel van de federale wetenschappelijke instellingen. 3.1. In de eerste plaats wordt de definitie van wetenschappelijk personeelslid aangevuld in artikel 1 om er een soortgelijke bepaling in te voeren als bedoeld in artikel 1 van het statuut van het rijkspersoneel, en zo de link te leggen tussen de bevestiging en de prestatie van diensten als vastbenoemde.
Artikel 2 wordt eveneens gewijzigd om elke verwarring te vermijden in het toepassingsgebied van voormeld besluit (statutair wetenschappelijk personeel). 3.2. De in artikel 6 aangebrachte wijziging heeft ten doel de titels te herzien die de wetenschappelijke personeelsleden dragen in elk van de klassen van hun specifieke loopbaan. De huidige nomenclatuur is om de volgende reden ongeschikt gebleken : het terugbrengen van de drie oude rangen (A,B,C) en de drie oude hiërarchische trappen (III, II, I) tot vier klassen van de nieuwe loopbaan heeft personeelsleden ertoe gebracht titels te dragen van een beginnende loopbaan terwijl zij al belangrijke functies uitoefenen.
Dat schaadt hen in het bijzonder in hun frequente contacten met hun buitenlandse collega's.
De nieuwe classificatie maakt het mogelijk die beide disfuncties weg te werken. 3.3. Een artikel 6/1 wordt toegevoegd in de afdeling betreffende de loopbaan om een specifieke functie te identificeren die thans ontbreekt in het statuut, te weten die van "conservator van collecties".
Die functie bestaat in werkelijkheid wel en niet alleen in museale instellingen. De bewaring van het patrimonium van de wetenschappelijke instellingen blijft een van hun hoofdopdrachten.
In tegenstelling tot heel wat buurlanden, erkent België die functie officieel niet.
De voorgestelde tekst heeft tot doel die lacune weg te werken.
Artikel 6/1, ingevoegd in het statuut, bepaalt dat het een aanvullende titel is op die waarvan de herziening hiervoor wordt voorgesteld. Die mogelijkheid bestaat ook voor het rijkspersoneel in artikel 4, § 1, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937.
Zo kan de functie zowel aan personeelsleden van activiteitengroep I als aan die van activiteitengroep II worden toegekend, wat geen weerslag zal hebben op het nieuwe loopbaanstelsel.
Het personeelslid - dat op zijn minst bevestigd is geweest- kan aan zijn algemeen directeur die aanstelling vragen. Als die laatste ze ontvankelijk vindt ten opzichte van de functiefiche van de betrokkene, legt hij ze ter advies voor aan de wetenschappelijke raad die, in elke instelling, de naleving van de organieke opdrachten bewaakt.
Zo het advies gunstig is, stuurt de algemeen directeur de aanvraag ter goedkeuring door naar de bevoegde minister.
Als uit de inhoud van de functiefiche blijkt dat het personeelslid de functie niet meer verricht of dat de functie hem werd ontnomen door de wetenschappelijke raad wegens niet-uitvoering van de taak, verliest het personeelslid automatisch het voordeel van de titel. 3.4. De afdeling met betrekking tot de bevordering wordt volledig vervangen. Aan de initieel vastgelegde principes is er evenwel niet geraakt : de artikelen van die afdeling worden hier gereorganiseerd en in mindere mate aangepast, om zo perfect de procedure weer te geven zoals die sinds het begin werd bedoeld en die zonder enige dubbelzinnigheid vast te leggen, met name wat betreft de plaats en de functie van de diverse vereiste evaluatie-documenten.
Om elke budgettaire ontsporing te vermijden, wordt de tekst nog op één punt verduidelijkt.
Daar de wetenschappelijke personeelsleden een gewaarborgde loopbaan hebben en derhalve bevorderd kunnen worden als zij aan de voorgeschreven voorwaarden voldoen, wordt de tekst aangevuld om ervoor te zorgen dat de procedure pas kan worden op gang gebracht nadat de algemeen directeur het bestaan van een bevorderingsbetrekking in het personeelsplan heeft vastgesteld. 3.5. Er wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd in de titel betreffende de wetenschappelijke loopbaan waarin wordt voorzien in de bepalingen die van toepassing zijn op twee specifieke wetenschappelijke functies, te weten de functies van hoofd van een wetenschappelijke dienst en van hoofd van een wetenschappelijk programma.
Die bepalingen volgen op een aangeganeverbintenis van de regering bij de goedkeuring van het voornoemde koninklijk besluit van 25 februari 2008 om snel na te denken over de inpassing in het statuut van een « tussenliggende » leidinggevende functie : de vroegere leidinggevende functies van departementshoofd en afdelingshoofd werden immers geschrapt en vervangen door een enkele functie van operationeel directeur. Dat komt tegemoet aan een bezorgdheid van alle instellingen om te beschikken over een soepele tussenliggende hiërarchische structuur die kan worden aangepast aan de ontwikkeling van hun behoeften.
Het nieuwe hoofdstuk legt de aanstellings- en werkingsvoorwaarden van die twee functies vast.
Zij worden in het statuut ingepast : de deelname van de titularissen van die functies aan de directie-organen van de instelling werd immers niet opportuun geacht. De erop betrekking hebbende bepalingen zijn derhalve nuttiger in het statuut dan in het besluit van 13 april 2008 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de management-, staf- en leidinggevende functies in de federale wetenschappelijke instellingen.
Als logisch vervolg van de doorgevoerde hervormingen in de federale overheidsbesturen en meer recentelijk in de wetenschappelijke instellingen, worden die functies voorzien in het kader van een intern mandaat, dat wil zeggen enkel toegankelijk voor de personeelsleden van de betrokken instellingen voor maximum zes jaar. 3.6. Bovendien moet het begrip anciënniteit op onbetwistbare wijze worden vastgelegd om het totale ziekteverlof van de wetenschappelijke personeelsleden te bepalen : in het specifieke statuut van deze laatsten komt het begrip dienstanciënniteit immers niet voor, in tegenstelling tot in dat van het rijkspersoneel. Artikel 52 wordt in die zin gewijzigd. 3.7. De samenstelling van de raad van beroep als bedoeld in artikel 53 wordt gewijzigd om de verplichtingen van de vakorganisaties te verlichten wat het aantal assessoren betreft die zij moeten voorstellen, gelet op de moeilijkheid voor die organisaties om voldoende kandidaten te vinden. 3.8. Artikel 55 van hetzelfde besluit wordt herschreven, teneinde in het kader van de overgangsmaatregelen van toepassing op de wetenschappelijke personeelsleden in dienst genomen volgens het oude statuut als wetenschappelijk personeelslid met een mandaat, rekening te houden met : - enerzijds de mogelijkheid welke die personeelsleden hadden volgens de regels van het oude systeem om bevestigd te kunnen worden na afloop van hun mandaat als « eerstaanwezend assisten t » of « werkleider », als zij titularis waren van de graad van doctor op het ogenblik van hun bevestiging. Die twee graden zijn in het nieuwe systeem klasse SW2 geworden (voortaan « werkleider »); - anderzijds de mogelijkheid voor die personeelsleden om wetenschappelijke activiteiten van vóór hun indienstneming te laten valoriseren als wetenschappelijke anciënniteit,overeenkomstig de bepalingen van het nieuwe statuut. 3.9. De artikelen 56 en 57, alsook bijlage 2 worden gewijzigd : in het oude systeem droegen de leidinggevende functies van de trappen II en III in de meeste instellingen de titels van « departementshoofd » en « afdelingshoofd ». Dat gold evenwel niet in alle instellingen. Die titels hadden bovendien geen reglementaire grondslag. De aangebrachte wijzigingen hebben ten doel de geschrapte leidinggevende functies op generische wijze aan te duiden met verwijzing naar de trap ervan. Alle titels die ermee geassocieerd worden, worden geschrapt zonder dat zij opgesomd moeten worden. 3.10. Artikel 60 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met twee paragrafen, teneinde in het kader van de overgangsmaatregelen rekening te houden met soortgelijke bepalingen dan die als bedoeld hiervoor voor de oude mandaathouders (punt 3.8.) en dat ten gunste van de personeelsleden in dienst genomen na de inwerkingtreding van het nieuwe systeem, maar op basis van een in het kader van het oude systeem opgezette procedure. 3.11. Gelet op de complexe procedure voor de invoering van de nieuwe organigrammen en de budgettaire beperkingen die de werving van de nieuwe operationele directeurs in de weg staan, zitten verscheidene instellingen met echte beheers-problemen ten gevolge van de schrapping van de vroegere leidinggevende functies van departements- en afdelingshoofd en ook wegens het met pensioen gaan van vele titularissen van die vroegere functies.
De voorgestelde tekst heeft ten doel tijdelijk dat probleem te verhelpen door de ministers de mogelijkheid te bieden het voordeel van de hogere functies toe te kennen aan sommige personeelsleden in de openstaande betrekkingen van genoemde vroegere leidinggevende functies, maar enkel voor maximaal twee jaar - om misbruiken te voorkomen- en binnen de strikte grenzen van de beschikbare begrotingskredieten. 3.12. Bijlagen 1 en 3 worden eveneens gewijzigd,teneinde de nieuwe nomenclatuur van de titels in te passen (cf. supra punt 3.2.). 4. Het vierde hoofdstuk wijzigt het koninklijk besluit van 25 februari 2008 tot vaststelling van het geldelijke statuut van het wetenschappelijk personeel van de federale wetenschappelijke instellingen. 4.1. De in artikel 2,5,6,7 en 9 voorgestelde - in hoofdzaak technische- wijzigingen hebben tot doel de geboekte vooruitgang in te passen inzake geldelijke anciënniteit ten gunste van het rijkspersoneel bij het koninklijk besluit van 19 november 2008 houdende vereenvoudiging van verscheidene reglementaire bepalingen betreffende de loopbaan van het Rijkspersoneel en hoeven geen bijzonder commentaar. 4.2. Artikel 6 wordt gewijzigd,teneinde rekening te houden met de fondsen voor onderzoek op federaal en gemeenschapsniveau (cf. wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen (I), artikel 4). 4.3. Er wordt een hoofdstuk IIbis ingevoegd betreffende de geldelijke bepalingen van toepassing op de nieuwe specifieke wetenschappelijke functies van hoofd van een wetenschappelijke dienst en hoofd van een wetenschappelijk programma (cf. supra 3.5.).
De betrokken personeelsleden ontvangen aldus een premie waarvan het bedrag varieert naargelang de belangrijkheid van de te leiden dienst of van het te beheren programma. 4.4. Artikel 13 wordt opgeheven. Het stelsel van weging en bezoldiging van de titularis van de functie van operationeel directeur zal worden ingevoegd in een koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit 13 april 2008 betreffende de leidinggevende functies in de federale wetenschappelijke instellingen. 4.5. Artikel 15 wordt aangevuld om duidelijk vast te leggen dat de overeenkomstig de bepalingen van het oude statuut verworven wetenschappelijke anciënniteit die in aanmerking werd genomen bij de berekening van de geldelijke anciënniteit, volledig wordt beschouwd als een in aanmerking te nemen dienst (geldelijke anciënniteit) in het kader van het nieuwe geldelijke statuut. 5. Het laatste hoofdstuk betreft de inwerkingtredingen. Dienaangaande heeft de Raad van State vragen bij de terugwerkende kracht van meerdere bepalingen. De lezing van het voorafgaande Verslag en de lengte van de goedkeuringsprocedure van het reglement verantwoorden volkomen die terugwerkende kracht die als doel heeft de essentiële individuele rechten in hoofde van de wetenschappelijke personeelsleden te bekrachtigen of veilig te stellen. 6. Voor het overige werd rekening gehouden met de andere verzoeken en opmerkingen van het Hoog College, ook die in verband met voorafgaande formaliteiten behalve wat het punt over de DOEB-test betreft : die formaliteit was ter zake niet vereist, want het ontwerp van besluit maakt deel uit van de zelfregulering van de federale overheid (personeelsstatuten). Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar.
De Minister van Wetenschapsbeleid, P. MAGNETTE
ADVIES 51.173/4 VAN 25 APRIL 2012 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling Wetgeving, vierde kamer, op 30 maart 2012 door de Minister van Wetenschapsbeleid verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « houdende diverse wijzigingen betreffende de statuten van de federale wetenschappelijke instellingen », heeft het volgende advies gegeven : Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.
Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.
Voorafgaande vormvereisten 1. Het dossier gevoegd bij de adviesaanvraag bevat twee documenten uitgaande van de Inspecteur van Financiën, te weten een advies van 23 december 2008 en een brief van 29 april 2011, waarin hij schrijft : « Aan de Inspectie van Financiën wordt een nota voorgelegd waarin een aantal wijzingen en aanvullingen worden aangegeven aangaande de hervorming van : [...] De Inspectie van Financiën is van oordeel dat de voorstellen uitstijgen boven het actueel kader van de lopende zaken en de budgettaire behoedzaamheid. Zij wenst haar advies te reserveren tot op het ogenblik dat een regering van volheid van bevoegdheden is aangetreden » De Inspecteur van Financiën heeft derhalve geen advies verstrekt over de wijzigingen die het voorwerp zijn van deze tweede adviesaanvraag.
Dit voorafgaand vormvereiste dient bijgevolg nog te worden vervuld. 2. De onderscheiden adviezen en akkoordbevindingen vermeld in de aanhef van het voorliggende ontwerp zijn verstrekt tussen 23 december 2008 en 30 mei 2011, behalve protocol nr.150/1 van sectorcomité I - Algemeen Bestuur, dat dateert van 21 maart 2012.
De verplichting van de verordenende overheid om adviezen in te winnen is vooral bedoeld om die overheid in te lichten over de feitelijke en juridische gegevens die, volgens het geraadpleegde orgaan of de geraadpleegde overheid, in aanmerking moeten worden genomen op het ogenblik dat de overheid haar beslissing moet nemen. De tijdspanne tussen de raadpleging en de beslissing moet dus in principe kort zijn.
Zo niet, zou een advies slechts als uitgangspunt voor een veel later genomen beslissing kunnen dienen als bewezen is dat de feitelijke en juridische omstandigheden waarop het adviesorgaan zich gebaseerd heeft, niet in die mate zijn gewijzigd dat de raadpleging als niet langer relevant ter zake zou moeten worden beschouwd.
De steller van het ontwerp dient na te gaan of deze voorwaarde in casu vervuld is, maar dit is wellicht niet het geval wat de budgettaire context betreft, zodat aan de inspecteur van Financiën een nieuw advies moet worden aangevraagd over de ontworpen tekst in zijn geheel - zijn enig advies omtrent een vroegere versie dateert van 23 december 2008 - en de akkoordbevinding van de minister van Begroting opnieuw moet worden aangevraagd. 3. Bij een wet van 30 juli 2010, die op 1 oktober 2011 in werking is getreden (1), zijn in de wet van 5 mei 1997 betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling' bepalingen betreffende de effectbeoordeling op het stuk van duurzame ontwikkeling ingevoegd. De wetgever heeft de « effectbeoordeling » gedefinieerd als « duurzame ontwikkelingseffectbeoordeling, zijnde de methode voor het bestuderen van mogelijke sociale, economische en leefmilieueffecten, alsmede de effecten op de inkomsten en de uitgaven van de Staat, van een voorgesteld beleid op korte, middellange en lange termijn in en buiten België vooraleer de uiteindelijke beslissing wordt genomen » (2).
In dat kader is de volgende regeling ingevoerd : 1° in principe moet elk voorontwerp van wet, elk ontwerp van koninklijk besluit en elk voorstel van beslissing dat ter goedkeuring aan de Ministerraad moet worden voorgelegd aanleiding geven tot een voorafgaand onderzoek met betrekking tot de noodzaak om een effectbeoordeling uit te voeren (3);de enige gevallen waarin zo een voorafgaand onderzoek niet hoeft plaats te vinden, zijn die welke moeten worden bepaald bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad (4), welk besluit bij de huidige stand van de teksten die in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt zijn, nog niet uitgevaardigd is; 2° wanneer uit het voorafgaand onderzoek blijkt dat een effectbeoordeling vereist is, dient de voormelde beoordeling te worden uitgevoerd (5);3° de naleving van de aldus voorgeschreven procedure is een voorwaarde, naargelang het geval, voor het indienen van een wetsontwerp bij de Wetgevende Kamers, voor het uitvaardigen van een koninklijk besluit of voor het goedkeuren van een voorstel van beslissing door de Ministerraad (6). In casu an uit geen enkel stuk dat aan de Raad van State overgezonden is, opgemaakt worden of de hierboven beschreven procedure gevolgd is, meer in het bijzonder of vooraf onderzocht is of het noodzakelijk is een effectbeoordeling uit te voeren.
De steller van het ontwerp dient bijgevolg erop toe te zien dat dit voorafgaand vormvereiste naar behoren vervuld is.
Indien het voornoemde voorafgaand onderzoek leidt tot de conclusie dat in casu geen effectbeoordeling vereist is, moet de aanhef van het ontwerp worden aangevuld met een lid dat luidt als volgt : « Gelet op het voorafgaand onderzoek met betrekking tot de noodzaak om een effectbeoordeling uit te voeren, waarin besloten wordt dat een effectbeoordeling niet vereist is ». 4. De conclusie is dan ook dat de steller van het ontwerp zich ervan moet vergewissen dat alle voorafgaande vormvereisten zijn vervuld en hij moet de redactie van de aanhef van het ontwerpbesluit herzien op basis van de geldende beginselen (7);voor het overige wordt verwezen naar de opmerkingen omtrent de aanhef.
Bijzondere opmerkingen Aanhef 1. Het is niet zinvol om in de aanhef de vroegere wijzigingen te vermelden van de regeling die wordt gewijzigd.Het is evenmin nodig de nummers te vermelden van de artikelen waarop de wijziging betrekking heeft. Bovendien zullen de betrokken artikelen en de vermelding van hun vroegere wijzigingen herkenbaar zijn bij het lezen van de wijzigingsbepalingen van het ontworpen besluit (8). 2. De nota d.d. 29 april 2011 van de Inspecteur van Financiën is geen advies in de zin van het koninklijk besluit van 16 november 1994 betreffende de administratieve en begrotingscontrole'. Er is bijgevolg geen grond om ze te vermelden in de aanhef van het voorliggende ontwerp. 3. In het zevende lid, waarin het advies van de federale Interministeriële Commissie voor Wetenschapsbeleid wordt vermeld, wordt verwezen naar één enkel advies, gegeven op 2 september 2009.Dit advies betreft echter alleen wijzigingsvoorstellen. Ook de datum moet worden vermeld van het advies waarin de tekst gesteld op basis van die wijzigingen is onderzocht. 4. Voor het overige wordt verwezen naar de opmerkingen gemaakt met betrekking tot de voorafgaande vormvereisten. Dispositief Artikel 2 1. De inleidende zin van artikel 2 van het voorliggende ontwerp moet worden aangevuld met de vermelding van de ontstaansgeschiedenis van het bij dit artikel gewijzigde artikel 6bis.2. Het is logischer om, ter wille van de overeenstemming met de Nederlandse tekst van de bepaling onder 2° van datzelfde artikel, in de Franse lezing de woorden « partager son temps » te vervangen door de woorden « répartir son temps », en de woorden « directeur d'appui » door de woorden « directeur d'un service d'appui ».3. De precisering, in het ontwerp van verslag aan de Koning, dat de toewijzing van een directeur van een ondersteunende dienst aan meer dan één instelling geregeld moet worden in het kader van een protocol waarin bepaald wordt hoe de tijd en de kosten onder de betrokken federale wetenschapsinstellingen worden verdeeld, moet worden opgenomen in het dispositief van het voorliggende ontwerp. Artikel 4 Volgens het ontwerp van verslag aan de Koning beoogt artikel 4 iedere dubbelzinnigheid te voorkomen omtrent de omstandigheid dat de gewijzigde bepaling uitsluitend betrekking heeft op « het minimale vereiste aanwezigheidsquorum opdat het orgaan geldig kan beraadslagen ». De ontwerptekst is in dat opzicht voor verbetering vatbaar. Het is raadzaam het werkwoord « omvatten » te mijden en uitdrukkelijk te verwijzen naar de aanwezigheid van de leden van de directieraad.
De volgende tekst wordt voorgesteld : « De directieraad vergadert op geldige wijze indien ten minste drie leden aanwezig zijn. » Artikel 9 1. De structuur van de bepaling moet als volgt worden herzien : « Art.9. In artikel 4 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In paragraaf 1, eerste lid, 1°, worden [...]; 2° In paragraaf 1, eerste lid, worden [...]; 3° Paragraaf 2 wordt aangevuld met de volgende leden : [...] ». 2. De afdeling Wetgeving wijst erop dat in de ontworpen bepaling onder 2° de « klasse A3 » niet wordt vermeld in artikel 4, § 1, eerste lid.3. Wat betreft de wijziging voorgesteld in de bepaling onder 3°, moet in de Franse lezing van het ontworpen eerste lid het woord « soit » vervangen worden door het voegwoord « ou », naar het voorbeeld van de Nederlandse lezing van dit lid.4. In het tweede lid ingevoegd bij de ontworpen bepaling onder 3°, moeten de woorden « voor het overige » vervallen.Bovendien schrijve men « Iedere voorzitter van de jury ziet toe op » in plaats van « Iedere voorzitter van de jury wordt verzocht toe te zien op ».
Artikel 12 1. Indien dit de bedoeling is van de steller van het ontwerp, dient in het ontworpen artikel 6/1, § 3, derde lid, eerste streepje, het woord « erkende » vervangen te worden door het woord « ontvankelijke ».2. Er is geen grond om in het tweede streepje van datzelfde lid te bepalen dat de brief waarin het wetenschappelijk personeelslid meegedeeld wordt dat zijn aanvraag niet-ontvankelijk is, gemotiveerd moet zijn. Dezelfde opmerking geldt voor het ontworpen artikel 40, § 2, tweede lid.
De verplichting tot uitdrukkelijke motivering volgt reeds uit de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen'. Ze hoeft derhalve niet te worden herhaald in het voorliggende ontwerp. Deze vermelding is overbodig en levert het bezwaar op dat de rechtsregel wordt uitgehold doordat de steller van het ontwerp de indruk wekt dat hij bevoegd is om de hogere rechtsregel die de motivering van die beslissingen voorschrijft, vast te stellen en derhalve ook te wijzigen. 3. Het ontwerp dient te worden aangevuld, waarbij wordt bepaald dat het advies van de wetenschappelijke raad aan het betrokken wetenschappelijk personeelslid moet worden meegedeeld indien het voor hem ongunstig is. Artikel 13 1. In het ontworpen artikel 39, § 2, 2°, c), moet in een en dezelfde zin de voorwaarde een of meer relevante verwezenlijkingen te hebben « verricht » samen worden vermeld met de alternatieve voorwaarde houder te zijn van het diploma van doctor.Bijgevolg moet het einde van de laatste zin vanaf de woorden « of houder zijn van » verplaatst worden naar de eerste zin. 2. Ter wille van de coherentie met de overige ontwerpbepalingen moet de term « cv-model » in het ontworpen artikel 39, § 3, voluit worden geschreven, te weten « model van curriculum vitae ». Artikel 14 1. Het getuigt van een gebrek aan samenhang om in het ontworpen artikel 47/6, § 1, 6°, te bepalen dat iedere dienstnota aansluitend op een oproep tot kandidaten « zo nodig » alle nuttige informatie moet bevatten, inzonderheid de praktische regels, die moeten worden vastgelegd in het huishoudelijk reglement van de directieraad.De woorden « zo nodig » dienen bijgevolg te vervallen. 2. De woorden « Daartegen kan in geen geval beroep worden aangetekend » in paragraaf 3 van hetzelfde artikel zijn dubbelzinnig, in zoverre ze de mogelijkheid lijken uit te sluiten om beroep in te stellen bij de Raad van State, wat de bevoegdheid van de steller van de handeling te buiten gaat.Deze zin moet derhalve als volgt worden gewijzigd dat niet de indruk wordt gewekt dat dit beroep niet kan worden ingesteld, of moet eenvoudigweg worden geschrapt. 3. In het geval van een voortijdige beëindiging van het mandaat bij een beslissing van de directieraad, zoals wordt voorgeschreven in het ontworpen artikel 47/8, § 2, 1°, « als uit het activiteitenverslag (...) blijkt dat de titularis van de functie geen voldoening schenkt voor de opdracht waarvoor hij werd aangewezen of als voornoemd verslag niet binnen de vereiste termijn werd ingediend », moet de houder van het mandaat conform de vereisten van behoorlijk bestuur de gelegenheid worden geboden zijn standpunt uiteen te zetten, zodat de overheid met volledige kennis van zaken kan beslissen, aangezien de beslissing persoonsgebonden is.
De bepaling moet dienovereenkomstig worden aangevuld.
Artikelen 22 tot 24 De artikelen 22 tot 24 van het voorliggende ontwerp beperken zich ertoe weddeschalen vast te stellen. De afdeling Wetgeving is van oordeel dat zulke bepalingen niet van reglementaire aard zijn in de zin van artikel 3, § 1, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.
De afdeling Wetgeving onthoudt zich bijgevolg ervan om de artikelen 22 tot 24 te onderzoeken.
Dezelfde opmerking geldt voor artikel 26.
Artikel 31 In het ontworpen artikel 12/1, § 1, worden de voorwaarden herhaald waaraan een wetenschappelijke dienst of een wetenschappelijk programma moeten voldoen. Die vermelding is niet alleen nutteloos, maar ook riskant indien de overgenomen bepaling gewijzigd wordt, maar niet de bepaling die haar overneemt (9). Het tweede lid van deze paragraaf dient bijgevolg te vervallen.
Artikel 34 Artikel 34 van het voorliggende ontwerp bepaalt dat de ontworpen tekst in werking treedt de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van de erin genoemde artikelen, waaraan het terugwerkende kracht verleent.
De steller van het ontwerp moet kunnen uitleggen welke specifieke omstandigheid wettigt dat wordt afgeweken van de gebruikelijke termijn van inwerkingtreding.
Behoudens een bijzondere motivering moet de datum van inwerkingtreding hoe dan ook aldus worden bepaald dat elkeen een redelijke termijn wordt gegeven om kennis te nemen van de nieuwe regels.
In dat verband wordt erop gewezen dat bestuurshandelingen krachtens een algemeen rechtsbeginsel in de regel geen terugwerkende kracht hebben. Terugwerkende kracht kan echter aanvaardbaar zijn indien ze bij de wet wordt toegestaan.
Terugwerkende kracht is, indien ze niet door de wet wordt toegestaan, alleen aanvaardbaar bij wijze van uitzondering, inzonderheid wanneer dat nodig is voor de continuïteit van de openbare dienst of voor de regularisering van een rechtstoestand of een feitelijke toestand en voor zover de vereisten inzake rechtszekerheid vervuld zijn en de individuele rechten geëerbiedigd worden.
De onderzochte bepaling is alleen aanvaardbaar indien de hierboven aangehaalde voorwaarden vervuld zijn.
Bovendien moet de steller van het ontwerp zich ervan vergewissen of het opportuun is de artikelen 4 en 5, vermeld in het tweede streepje, te laten terugwerken vanaf 1 mei 2008. Deze bepalingen wijzigen immers voorschriften die in werking getreden zijn op 30 maart 2008.
Artikel 35 De staatssecretaris hoeft niet te worden vermeld in de uitvoeringsbepaling (10). (1) Volgens artikel 4 van de wet van 30 juli 2010 'tot invoering van een duurzame ontwikkelingseffectbeoordeling in de wet van 5 mei 1997 betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling'« treedt (deze wet) in werking op de eerste dag van de twaalfde maand na die waarin ze is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad ».Doordat de wet van 30 juli 2010 is bekendgemaakt op 14 oktober 2010, volgt daaruit dat deze wet in werking is getreden op 1 oktober 2011. (2) Artikel 2, 9°, van de wet van 5 mei 1997.(3) Artikel 19/1, § 1, eerste lid, van de wet van 5 mei 1997.Bij artikel 19/1, § 2, van de wet van 5 mei 1997 wordt de Koning ermee belast dat voorafgaand onderzoek te regelen bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. Tot op heden is nog geen besluit met een dergelijk onderwerp in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. (4) Artikel 19/1, § 1, tweede lid, van de wet van 5 mei 1997.(5) Artikel 19/2 van de wet van 5 mei 1997.Bij deze bepaling wordt de Koning ermee belast de effectbeoordeling te regelen bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. Tot op heden is geen besluit met een dergelijk onderwerp in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. (6) Artikel 19/3 van de wet van 5 mei 1997. (7) Beginselen van de wetgevingstechniek - Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, www.raadvst-consetat.be, tab Wetgevingstechniek, aanbevelingen 17 tot 37, de aldaar vermelde formules en formule F 7. (8) Ibid., aanbeveling 30. (9) Beginselen van de wetgevingstechniek - Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, www.raadvst-consetat.be, tab Wetgevingstechniek, aanbeveling 81. (10) Beginselen van de wetgevingstechniek - Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, www.raadvst-consetat.be, tab Wetgevingstechniek, aanbeveling 167.
De kamer was samengesteld uit : De heren : P. Liénardy, kamervoorzitter;
J. Jaumotte en S. Bodart, staatsraden;
Mevr. A.-C. Van Geersdaele, griffier.
Het verslag werd uitgebracht door de heer Y. Delval, auditeur.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. liénardy.
De griffier, A.-C. Van Geersdaele.
De voorzitter, P. Liénardy.
12 JUNI 2012. - Koninklijk besluit houdende diverse wijzigingen betreffende de statuten van de federale wetenschappelijke instellingen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet;
Gelet op het koninklijk besluit van 20 april 1965 tot vaststelling van het organiek statuut van de federale wetenschappelijke instellingen;
Gelet op het koninklijk besluit van 25 februari 2008 tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 april 1965 betreffende het statuut der wetenschappelijke instellingen van de Staat;
Gelet op het koninklijk besluit van 25 februari 2008 tot vaststelling van het statuut van het wetenschappelijk personeel van de federale wetenschappelijke instellingen;
Gelet op het koninklijk besluit van 25 februari 2008 tot vaststelling van het geldelijke statuut van het wetenschappelijk personeel van de federale wetenschappelijke instellingen;
Gelet op de adviezen van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 23 december 2008 en 14 mei 2012;
Gelet op de adviezen van de federale Interministeriële Commissie voor Wetenschapsbeleid, gegeven op 15 december 2008 en 2 september 2009;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Ambtenarenzaken, gegeven op 30 mei 2011;
Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris voor Begroting, gegeven op 1 juni 2011;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 23 mei 2012;
Gelet op het protocol nr. 150/1 van 26 maart 2012 van het Sectorcomité I - Algemeen Bestuur;
Gelet op het advies nr. 51173/4 van de Raad van State, gegeven op 25 april 2012, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van Onze Minister van Wetenschapsbeleid en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Wijziging van het koninklijk besluit van 20 april 1965 tot vaststelling van het organiek statuut van de federale wetenschappelijke instellingen
Artikel 1.In artikel 5 van het koninklijk besluit van 20 april 1965 tot vaststelling van het organiek statuut van de federale wetenschappelijke instellingen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 5 juni 2004, 8 juli 2004 en 25 februari 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 worden de bepalingen onder 4° en 5° vervangen als volgt : « 4° zowel statutair als contractueel wetenschappelijk personeel;5° zowel statutair als contractueel, administratief en technisch personeel;» 2° in de paragrafen 2 en 3 worden de woorden « de statuten » vervangen door de woorden « de statuten of de stelsels ».
Art. 2.In artikel 6bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 25 februari 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt aangevuld met een derde streepje, luidende : « - de specifieke wetenschappelijke functies van hoofd van een wetenschappelijke dienst en hoofd van een wetenschappelijk programma. »; 2° paragraaf 3 wordt aangevuld als volgt : « Eenzelfde directeur van een ondersteunende dienst kan zijn tijd verdelen over verscheidene instellingen, op voorwaarde dat hij uitsluitend activiteiten verricht als directeur van een ondersteunende dienst in elk van die instellingen. In alle gevallen, de oprichting van gedeelde directeur zal moeten gebeuren via protocollen waarin geregld wordt hoe de tijd in de kosten onder de betrokken instellingen worden verdeeld. » ; 3° het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 4 luidende : « § 4.In de zin van § 1, is een wetenschappelijke dienst of een wetenschappelijk programma een eenheid of een door de directieraad van de instelling ingestelde groepering van personeelsleden om een betere organisatie ervan te garanderen in het kader van de uitvoering van zijn opdrachten en het behalen van zijn doelstellingen.
De wetenschappelijke dienst past in een langetermijnbeheer van de instelling. Een wetenschappelijk programma is op zich tijdelijk.
Om ze te kunnen oprichten, moeten die structuren minstens een van de volgende voorwaarden vervullen : 1° behalve het hoofd, een aantal voltijds equivalente medewerkers tellen van minstens vier leden van het wetenschappelijk personeel; 2° beschikken over een eigen jaarbudget van minstens 500.000,00 euro.
Het in aanmerking genomen budget omvat de totale middelen waarover de betrokken eenheid beschikt om haar doelstellingen te halen. Zij kunnen afkomstig zijn van diverse, publieke of private, nationale of internationale bronnen, en omvatten met name de werkingskredieten, de investering en de afschrijving van het op jaarbasis berekende materiaal, alsook de bezoldigingen van de aan voornoemde eenheid toegewezen personeelsleden. »
Art. 3.In artikel 7, § 1, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 25 februari 2008, wordt het derde lid vervangen als volgt : « De raad omvat minstens zes leden in de instellingen van eerste categorie en minstens vier leden in de instellingen van tweede categorie, evenveel Nederlandstaligen als Franstaligen. »
Art. 4.Artikel 7bis, § 2, eerste zin, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 25 februari 2008, wordt vervangen als volgt : « § 2. De directieraad vergaderd op geldige wijzen inden ten minste drie leden aanwezig zijn. ». HOOFDSTUK II. - Wijziging van het koninklijk besluit van 25 februari 2008 tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 april 1965 betreffende het statuut der wetenschappelijke instellingen van de Staat
Art. 5.In artikel 21 van het koninklijk besluit van 25 februari 2008 tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 april 1965 betreffende het statuut der wetenschappelijke instellingen van de Staat, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden « het instellingshoofd » en « departementshoofden » respectievelijk vervangen door de woorden « de titularis van de leidinggevende functie van trap I » en « titularissen van een leidinggevende functie van trap II »;2° in paragraaf 1, tweede lid, worden de woorden « afdelingshoofden » vervangen door de woorden « titularissen van een leidinggevende functie van trap III »;3° in paragraaf 2 worden de woorden « het instellingshoofd » vervangen door de woorden « de titularis van de leidinggevende functie van trap I ».
Art. 6.In hetzelfde besluit wordt het als volgt luidende artikel 21bis ingevoegd : «
Art. 21bis.§ 1. In de federale wetenschappelijke instellingen van eerste categorie, wordt het mandaat van de leden van de wetenschappelijke raad verlengd tot de eerste dag van de maand die volgt op de aanwijzing van de titularissen van de management- en staffuncties en van de functies van operationeel directeur. § 2. In de federale wetenschappelijke instellingen van tweede categorie, wordt het mandaat van de leden van de wetenschappelijke raad verlengd tot de eerste dag van de maand die volgt op de aanwijzing van de titularissen van de management- en staffuncties. § 3. In geval van overlijden, verhindering of ontslag van een lid van een van de bovengenoemde wetenschappelijke raden, wordt hij/zij vervangen overeenkomstig de bij artikel 7 van het koninklijk besluit van 20 april 1965 vastgestelde voorwaarden, zoals opgesteld in de lezing van vóór de inwerkingtreding van dit besluit. Het nieuwe door Ons aangewezen lid voltooit het mandaat van het lid dat hij/zij vervangt. » HOOFDSTUK III. - Wijziging van het koninklijk besluit van 25 februari 2008 tot vaststelling van het statuut van het wetenschappelijk personeel van de federale wetenschappelijke instellingen
Art. 7.In artikel 1, § 1, van het koninklijk besluit van 25 februari 2008 tot vaststelling van het statuut van het wetenschappelijk personeel van de federale wetenschappelijke instellingen, wordt de twaalfde definitie vervangen als volgt : « - « wetenschappelijk(e) personeelslid(leden) », het (de) lid (leden) van het wetenschappelijk personeel dat (die), tegen de voorwaarden van dit statuut, als vastbenoemde zijn (hun) diensten presteert (presteren) in een instelling; ».
Art. 8.In artikel 2 van hetzelfde besluit worden de woorden « het wetenschappelijk personeel » vervangen door de woorden « de wetenschappelijke personeelsleden ».
Art. 9.In artikel 4, van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, eerste lid, 1°, worden de woorden "klasse A4" vervangen door de woorden "klasse A3";2° in paragraaf 1, eerste lid, 4°, worden de woorden "klasse SW3" vervangen door de woorden "klasse SW2";3° paragraaf 2, wordt aangevuld met de volgende leden : « Als de toe te kennen functie openstaat voor kandidaten van de beide taalrollen, moet minstens één lid van de bovengenoemde jury de kennis van de tweede landstaal hebben bewezen overeenkomstig artikel 43, § 3, derde lid, van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, of moet de jury worden bijgestaan door een administratieve of wetenschappelijke ambtenaar welke die kennis heeft bewezen en die dan in onderlinge overeenstemming door de voorzitter en de verslaggever wordt gekozen. Iedere voorzitter van de jury verzocht ziet toe op de naleving van de taalpariteit telkens als de jury bijeenkomt. » .
Art. 10.Artikel 5, § 4, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « § 4. In het kader van een selectieprocedure kan de jury schriftelijk worden geraadpleegd voor : - de goedkeuring van de notulen als bedoeld in § 5 van dit artikel; - de bepaling van de wetenschappelijke anciënniteit van de kandidaten als bedoeld in artikel 7; - de opstelling van het profiel als bedoeld in artikel 9; - de wijziging van wetenschappelijke activiteiten groep van een personeelslid als bedoeld in artikel 44. ».
Art. 11.Artikel 6, § 3 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « § 3. De loopbaan omvat vier klassen genummerd van SW1 tot SW4, de hoogste klasse. De personeelsleden dragen de volgende titels : Klasse SW1 : assistent-stagiair of assistent;
Klasse SW2 : werkleider;
Klasse SW3 : eerstaanwezend werkleider;
Klasse SW4 : onderzoeksleider. ».
Art. 12.In hetzelfde besluit wordt een artikel 6/1 ingevoegd, luidende : «
Art. 6/1.§ 1. Onverminderd de toepassing van artikel 6, kan de minister aan sommige wetenschappelijke personeelsleden de aanvullende titel verlenen van conservator van collecties in de instellingen die in hun permanente opdrachten, de verplichting hebben een of meerdere publieke collecties van goederen te beheren, of die van archeologische, artistieke, historische of wetenschappelijke aard zijn. § 2. Ieder bevestigd wetenschappelijk personeelslid kan, op zijn verzoek, worden aangesteld als conservator van collecties op voorstel van de algemeen directeur en na gunstig en gemotiveerd advies van de wetenschappelijke raad.
Het wetenschappelijk personeelslid bezorgt zijn gemotiveerde aanvraag schriftelijk aan de algemeen directeur die hem een bericht van ontvangst overhandigt. § 3. De algemeen directeur toetst de relevantie van de aanvraag aan de functiefiche van de betrokkene als bedoeld in artikel 35 van dit besluit.
Hij hoort de hiërarchisch meerdere van het wetenschappelijk personeelslid dat de aanvraag tot aanstelling heeft gedaan.
Uiterlijk de zestigste dag die volgt op de indiening van de aanvraag : - legt de algemeen directeur de ontvankelijke aanvraag voor aan de wetenschappelijke raad en brengt hij het wetenschappelijk personeelslid er schriftelijk op de hoogte van of - brengt hij het wetenschappelijk personeelslid per brief op de hoogte van de onontvankelijkheid van zijn aanvraag.
De wetenschappelijke raad is verplicht zijn advies te geven binnen zes maanden na de indiening ervan.
Zo het advies van de raad ongunstig is, wordt het personeelslid er schriftelijk van op de hoogte gebracht door de algemeen directeur. § 4. De algemeen directeur bezorgt de aanvraag van het wetenschappelijk personeelslid aan de minister samen met het gunstige advies van de wetenschappelijke raad.
Elke aan een wetenschappelijk personeelslid verleende aanstelling heeft met terugwerkende kracht uitwerking vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de aanvraag als bedoeld in § 2. § 5. Het wetenschappelijk personeelslid dat de functie niet meer uitoefent of van wie de functie wordt ontnomen door de wetenschappelijke raad wegens niet-uitvoering ervan, verliest automatisch de titel, het recht om hem te dragen en er staat op te maken. De minister noteert de beslissing op verzoek van de algemeen directeur. ».
Art. 13.Afdeling 1 van hoofdstuk V van titel II van hetzelfde besluit, die de artikelen 39 tot 43 bevat, wordt vervangen als volgt : « Afdeling 1. - Bevordering
Art. 39.§ 1. Elk bevestigd wetenschappelijk personeelslid dat minstens één evaluatie heeft ondergaan overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk IV kan, op zijn verzoek, door Ons worden bevorderd in de klasse onmiddellijk boven die welke hij bezet, op voorstel van de minister en met een gunstig en gemotiveerd advies van de jury. § 2. Er mag geen bevordering worden toegekend als het wetenschappelijk personeelslid niet voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° de vermelding "voldoende" verkregen hebben bij de laatste evaluatie overeenkomstig hoofdstuk IV;2° voor de toegang tot klasse SW2 : a) vier jaar wetenschappelijke anciënniteit hebben;b) voor het wetenschappelijk personeel in de activiteitengroep I, houder zijn van een diploma van doctor behaald na een openbare verdediging van een verhandeling.Het onderwerp van het doctoraat moet verband houden met de opdrachten van de instelling of een nuttig verband vertonen met de functie van het wetenschappelijk personeelslid zoals vastgelegd in zijn persoonlijke functiefiche; c) voor het wetenschappelijk personeel in de activiteitengroep II, een of meer relevante verwezenlijkingen hebben verricht in het kader van zijn functie of houder zijn van een diploma van doctor als bedoeld in punt b) hiervoor.Die verwezenlijkingen worden in de persoonlijke functiefiche specifiek bepaald op basis van het voorstel van de jury geformuleerd in zijn advies dat de bevestiging van het wetenschappelijk personeelslid voorafging; 3° voor de toegang tot klasse SW3 : a) acht jaar wetenschappelijke anciënniteit hebben;b) volgens de activiteitengroep waaronder hij ressorteert en de taken die hem zijn toevertrouwd : sinds de vorige bevordering, wetenschappelijke werken en/of expertisediensten en/of diensten voor het publiek van een hoge kwaliteit hebben verricht die verband houden met de opdrachten van de instelling;4° voor de toegang tot klasse SW4 : a) twaalf jaar wetenschappelijke anciënniteit hebben;b) sinds de vorige bevordering, in het vakgebied waartoe zijn functie behoort, uitzonderlijke wetenschappelijke werkzaamheden of verwezenlijkingen verricht hebben en aldus bekendheid verworven hebben. § 3. De vereiste minimale wetenschappelijke voorwaarden in § 2, 2°, b) en c), 3°, b) en 4°, b), om toegelaten te worden tot de bevordering worden omgezet in operationele ontvankelijkheidscriteria in het kader van een matrixmodel en van een uniform curriculum vitae-model.
Art. 40.§ 1. Het wetenschappelijk personeelslid richt zijn aanvraag tot bevordering schriftelijk aan de algemeen directeur, die hem een bewijs van ontvangst overhandigt.
Hij voegt bij zijn aanvraag : 1° het resultaat van de toepassing van het matrixmodel als bedoeld in artikel 39, § 3;2° een curriculum vitae opgesteld overeenkomstig het uniforme model als bedoeld in artikel 43/1;3° alle nuttige documenten die de jury in staat kan stellen zijn wetenschappelijke activiteit en zijn prestaties te evalueren. § 2. De algemeen directeur controleert of de voorwaarden vastgelegd in artikel 39, § 2, vervuld zijn, alsook of er in een bevorderingsbetrekking is voorzien in het goedgekeurde en geldende personeelsplan.
Uiterlijk de zestigste dag volgend op de indiening van de aanvraag brengt de algemeen directeur per gemotiveerde brief het wetenschappelijk personeelslid op de hoogte van de ontvankelijkheid van zijn aanvraag als hij niet voldoet aan de in het eerste lid toegelichte voorwaarden.
De aanvraag van het wetenschappelijk personeelslid van wie uit de toepassing van het matrixmodel op zijn situatie blijkt dat niet aan de minimale wetenschappelijke voorwaarden is voldaan, kan bij wijze van afwijking een bevorderingsaanvraag indienen overeenkomstig § 1. Die aanvraag wordt als ontvankelijk beschouwd voor zover dat : 1° de toepassing van het matrixmodel op zijn situatie minstens 50 % bedraagt van het gewoonlijk vereiste totaal;2° het personeelslid in zijn aanvraag specifiek de redenen wettigt waarom hij van oordeel is dat gunstig gevolg kan worden gegeven aan zijn aanvraag;3° hij aan alle andere voorwaarden voldoet.
Art. 41.§ 1. De algemeen directeur legt de jury elke ontvankelijke bevorderingsaanvraag voor. § 2. De jury voert een diepgaand kwalitatief onderzoek uit naar de wetenschappelijke activiteit, de prestaties en de resultaten van het wetenschappelijk personeelslid.
De evaluatiecriteria houden ten minste rekening met : 1° de kwaliteit en de hoeveelheid van het werk, de diensten of verwezenlijkingen;2° de kwaliteit van het gehele werk van het wetenschappelijk personeelslid;3° de manier waarop hij zich integreert in de instelling en meer bepaald in de dienst waar hij is aangesteld;4° zijn bijdrage tot de instelling alsook de mate waarin hij voor de instelling relevante ervaring of deskundigheid heeft ontwikkeld;5° de opleidingen die hij heeft gevolgd met het oog op de ontwikkeling van zijn kennis of deskundigheid. De jury houdt bij de evaluatie rekening met de functie, de taken en de doelstellingen die werden toevertrouwd aan het personeelslid, alsook met zijn anciënniteit en zijn voorgaande ervaring.
Zij voert die evaluatie uit op basis van met name de gemotiveerde aanvraag van het wetenschappelijk personeelslid, zijn curriculum vitae, zijn individuele dossier en een hoorzitting met hem.
De jury mag ook elke persoon horen die geacht wordt meer details te kunnen leveren over de verdiensten van het wetenschappelijk personeelslid. Het wetenschappelijk personeelslid wordt op de hoogte gebracht van die hoorzittingen. § 3. De jury moet haar gemotiveerd advies uitbrenen binnen zes maanden na de aanhangigmaking overeenkomstig § 1.
De jury kan ter indicatie kwalitatieve of kwantitatieve doelstellingen of criteria bepalen, die in het advies worden vermeld, met het oog op de volgende evaluatie van het wetenschappelijk personeelslid die zij zal moeten uitvoeren na een aanvraag tot bevordering. Zij maakt er melding van in haar advies.
Art. 42.Het wetenschappelijk personeelslid dat oordeelt dat hij de voorwaarden vervult om een bevordering aan te vragen tot een andere klasse dan die onmiddellijk boven de zijne, kan in zijn aanvraag aan de algemeen directeur overeenkomstig artikel 40 tegelijk solliciteren naar zijn bevordering in de klasse onmiddellijk boven de zijne en de daaropvolgende klasse. Voor beide klassen motiveert hij zijn aanvraag afzonderlijk.
Hij mag een dergelijke aanvraag pas indienen als geen enkele van de evaluaties overeenkomstig hoofdstuk IV de vermelding « onvoldoende » draagt.
Met een gemotiveerd gunstig advies van de jury kan het wetenschappelijk personeelslid door Ons worden bevorderd, hetzij in de klasse onmiddellijk boven de zijne, hetzij onmiddellijk in de tweede aangevraagde klasse. In het laatste geval moet het advies van de jury vaststellen dat alle specifieke voorwaarden voor de bevordering naar de twee aangevraagde klassen worden vervuld door het betrokken personeelslid.
Voor het overige gelden de bepalingen van die afdeling voor die aanvraag.
Art. 43.§ 1. De algemeen directeur bezorgt de aanvraag van het wetenschappelijk personeelslid aan de minister samen met het gemotiveerde gunstige advies van de jury, die werd geraadpleegd overeenkomstig artikel 41. § 2. Elke bevordering toegekend aan een wetenschappelijk personeelslid heeft uitwerking met terugwerkende kracht vanaf de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop de aanvraag ontvankelijk werd verklaard door de algemeen directeur. § 3. Een wetenschappelijk personeelslid mag pas een nieuwe aanvraag voor bevordering indienen vanaf de dag waarop hem de evaluatie wordt toegekend, overeenkomstig hoofdstuk IV, die volgt op hetzij het verkrijgen van de voorgaande bevordering, hetzij op het ongunstige advies van de jury op zijn voorgaande aanvraag.
Art. 43/1.§ 1. De minister tot wiens bevoegdheid het Wetenschapsbeleid behoort legt de algemene principes vast die de evaluatie van de wetenschappelijke personeelsleden door de jury regelen, conform de bepalingen van deze afdeling. Hij legt er de praktische regeling van vast en met name de modellen van de hiervoor vereiste documenten. § 2. Na akkoordbevinding van de minister die bevoegd is voor Ambtenarenzaken, bepaalt de minister tot wiens bevoegdheid het Wetenschapsbeleid behoort : 1° het matrixmodel als bedoeld in artikel 39, § 3, met inbegrip van : a) de algemene principes ervan;b) de meetgebieden en de weging ervan;c) de differentiatie per activiteitengroep;d) de referentieperiode en de referentieoutput;e) het verrekeningssysteem;2° het uniforme curriculum vitae-model.»
Art. 14.In titel II van hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk Vbis ingevoegd die de artikelen 47/1 tot 47/9 bevat, luidende : « HOOFDSTUK Vbis. - Specifieke functies van hoofd van een wetenschappelijke dienst en van hoofd van een wetenschappelijk programma Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 47/1.Om tegemoet te komen aan de wetenschappelijke behoeften van de instelling, kan de directieraad in het kader van een mandaat bevestigde wetenschappelijke personeelsleden van de instelling aanwijzen als « hoofd van een wetenschappelijke dienst » of « hoofd van een wetenschappelijk programma ».
Onverminderd de bepalingen van dit hoofdstuk, blijven de andere bepalingen van dit besluit van toepassing op de aldus aangewezen wetenschappelijke personeelsleden.
Art. 47/2.§ 1. Het hoofd van een wetenschappelijke dienst leidt en coördineert vanuit wetenschappelijk en administratief oogpunt diverse permanente wetenschappelijke activiteiten van de instelling die bij beslissing van de directieraad in een wetenschappelijke dienst zijn gegroepeerd.
De dienst wordt verbonden aan de algemene directie of aan een operationele directie. Het hoofd van een wetenschappelijke dienst wordt onder het gezag geplaatst van de betrokken algemeen directeur of van de betrokken operationeel directeur. § 2. Het hoofd van een wetenschappelijk programma leidt en coördineert vanuit wetenschappelijk en administratief oogpunt een door de directieraad vastgesteld en opgezet wetenschappelijk activiteiten-programma. Onder wetenschappelijk activiteiten-programma moet worden verstaan een of meerdere wetenschappelijke activiteiten in de zin van het huidige statuut die geen permanent karakter hebben.
De directieraad legt het programma en inzonderheid de erin te halen doelstellingen vast. Hij wijst de personeelsleden aan die meewerken aan het programma en bepaalt in hoever zij eraan deelnemen.
Het programma wordt in hoofdzaak verbonden aan de algemene directie of aan een operationele directie. Het hoofd van een wetenschappelijk programma wordt onder het gezag geplaatst van de algemeen directeur of van de betrokken operationeel directeur. § 3. De directieraad stelt een ontwerp van functioneel organogram van de instelling op met daarin de overeenkomstig § 1 opgerichte wetenschappelijke diensten en de overeenkomstig § 2 vastgestelde wetenschappelijke programma's. Hij voegt er alle gegevens aan toe betreffende de opdrachten, nagestreefde doelstellingen, beoogde resultaten, toegewezen middelen en praktische werkingsregelingen van die diensten en programma's, alsook het functieprofiel van de aan te wijzen titularis om de leiding ervan te verzorgen.
De algemeen directeur legt dat ontwerp en zijn bijlagen voor aan het advies van de wetenschappelijke raad tijdens de volgende vergadering ervan. Hij deelt het advies mee aan de directieraad die, na er kennis te hebben van genomen, het definitieve functionele organogram en zijn bijlagen vastlegt.
Het functionele organogram en de bijlagen ervan worden ter kennis gebracht van de leden van het personeel van de instelling. De algemeen directeur bezorgt er binnen dertig dagen een kopie van aan de voorzitter.
Het wordt telkens als dat nodig is volgens dezelfde procedure gewijzigd.
Art. 47/3.De persoonlijke functiefiche van het wetenschappelijk personeelslid aangewezen als hoofd van een wetenschappelijke dienst of hoofd van een wetenschappelijk programma wordt aangepast overeenkomstig de taken en verantwoordelijkheden die hem in het kader van dit hoofdstuk worden toevertrouwd.
Voor de duur van het toegewezen mandaat, is de meerdere als bedoeld in artikel 36, § 1, de algemeen directeur of de operationeel directeur als bedoeld naargelang het geval in artikel 47/2, § 1 of § 2.
Art. 47/4.Een wetenschappelijk personeelslid kan niet terzelfder tijd worden aangewezen in meer dan een van de in dit hoofdstuk bedoelde functies.
Art. 47/5.Tijdens de duur van het mandaat dat hem is toegewezen, ontvangt het betrokken wetenschappelijk personeelslid een premie waarvan het bedrag en de voorwaarden door Ons worden vastgelegd. Afdeling 2. - Selectie en aanwijzing
Art. 47/6.§ 1. Wanneer de algemeen directeur een functie van hoofd van een wetenschappelijke dienst of hoofd van een wetenschappelijk programma vacant verklaart, lanceert hij een oproep tot kandidaten.
Daartoe deelt hij alle wetenschappelijke personeelsleden van zijn instelling een dienstnota mee waarin staat wat volgt : 1° de vacante functie, 2° een beschrijving van de opdrachten, nagestreefde doelstellingen, beoogde resultaten en praktische regels voor de werking van de dienst of van het betrokken programma, 3° het functieprofiel, 4° de duur van het mandaat, 5° de termijn en de presentatievorm van de kandidaatstellingen, alsook in voorkomend geval de voor te leggen stukken, 6° alle nuttige informatie over de selectie en inzonderheid een uittreksel uit het huishoudelijk reglement als bedoeld in § 2. § 2. De selectie wordt uitgevoerd door de directieraad.
De praktische regels ervan worden vastgelegd in het huishoudelijk reglement van de raad. § 3. De beslissing van de directieraad wordt intern of per brief aan de kandidaten meegedeeld. Daartegen kan in geen geval beroep worden aangetekend.
De gekozen kandidaat wordt aangewezen als hoofd van een wetenschappelijke dienst of hoofd van een wetenschappelijk programma te rekenen vanaf de eerste dag van de door de directieraad vastgelegde maand en ten vroegste de eerste dag van de maand die volgt op de bekendmaking van de beslissing. Afdeling 3. - Duur en einde van het mandaat
Art. 47/7.De directieraad legt de duur van het mandaat vast op maximum zes jaar. Zo er geen specifieke termijn is, wordt het mandaat toegekend voor een duur van zes jaar.
Art. 47/8.§ 1. Het mandaat loopt van rechtswege af : 1° na afloop van de duur als bedoeld in het vorige artikel, 2° als de vermelding « onvoldoende » wordt toegekend bij de evaluatie als bedoeld in artikel 36, § 1, 3° als de titularis van de functie de hoedanigheid van wetenschappelijk personeelslid verliest. § 2. Bij beslissing van de directieraad kan voortijdig een einde worden gemaakt aan het mandaat : 1° als uit het activiteitenverslag als bedoeld in artikel 47/9 blijkt dat de titularis van de functie geen voldoening schenkt voor de opdracht waarvoor hij werd aangewezen of als voornoemd verslag niet binnen de vereiste termijn werd ingediend.Het personeelslid moet voorafgaandelijk worden gehoord; 2° in geval van wijziging in het functionele organogram waarbij de dienst of het programma geschrapt wordt, of de opdrachten of de hoofddoelstellingen van voornoemde dienst of programma geherdefinieerd worden. § 3. De titularis van de functie kan eruit ontslag nemen met een opzegging gericht aan de algemeen directeur bij een ter post aangetekende brief. De opzegging duurt één maand en loopt vanaf de eerste dag van de maand die volgt op het versturen van voornoemde brief.
Met ontslag wordt gelijkgesteld elke door de titularis van de functie ingediende verlofaanvraag die een vermindering van de werktijd impliceert vergeleken bij het stelsel dat van toepassing was op het betrokken personeelslid bij zijn aanwijzing als hoofd van een wetenschappelijke dienst of hoofd van een wetenschappelijk programma, met uitzondering van het moederschapsverlof, het adoptieverlof en het verlof voor loopbaanonderbreking om palliatieve zorg te verlenen. In voorkomend geval is de in dat lid bedoelde aanvraag die welke door de bevoegde overheid werd goedgekeurd, zo dergelijk akkoord vereist is. Afdeling 4. - Verplichtingen van de titularis van de functie
Art. 47/9.De titularis van een functie van hoofd van een wetenschappelijke dienst of van hoofd van een wetenschappelijk programma stelt de directieraad een jaarlijks activiteitenverslag ter hand, voor de eerste maal de 10e maand die volgt op zijn infunctietreding en vervolgens elk jaar in dezelfde maand.
De raad analyseert het verslag en deelt de titularis van de functie elke opmerking of richtlijn mee die hij nuttig acht voor de voortzetting van zijn mandaat. »
Art. 15.In artikel 52 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 worden de volgende wijzigingen aangebracht : - het tweede streepje wordt vervangen als volgt : « - de rechten, de plichten, de belangenconflicten en de cumulaties; »; - het vijfde streepje wordt geschrapt; - het achtste streepje wordt aangevuld met de woorden « met uitzondering van de premie voor competentieontwikkeling »; 2° paragraaf 2 wordt aangevuld door de volgende zin : « - « dienstanciënniteit voor de bepalingen die betrekking hebben op de berekening van het ziekteverlof », de wetenschappelijke anciënniteit als bedoeld in artikel 7 van dit besluit ».
Art. 16.In artikel 53, § 2, tweede lid, b), van hetzelfde besluit worden de woorden « en wel twee assessoren per organisatie » vervangen door « en wel minstens één assessor per organisatie ».
Art. 17.In artikel 55 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt : « § 2.De personeelsleden als bedoeld in § 1 kunnen door Ons ten vroegste bevestigd worden in de 24e maand na de begindatum van het eerste mandaat dat hun werd toevertrouwd, na een gunstig en gemotiveerd advies van de jury. Het advies van de jury moet in elk geval uiterlijk worden uitgesproken in de 24e maand na de inwerkingtreding van dit besluit.
Het betrokken personeelslid en zijn hiërarchisch meerdere bepalen in gemeen overleg in welke maand de vergadering moet plaatsvinden van de jury die over eerstgenoemde moet beraadslagen. Bij onenigheid beslist de algemeen directeur.
De bevestiging loopt met terugwerkende kracht vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de vastgelegde datum voor de beraadslaging van de jury overeenkomstig het voorgaande lid, voor zover het betrokken personeelslid op de vastgelegde datum voldoet aan alle vereiste verplichtingen.
Tijdens de beraadslaging spreekt de jury zich ook uit over de duur van de wetenschappelijke activiteit vóór de indienstneming van de betrokkene als wetenschappelijk personeelslid met een mandaat die in aanmerking zou kunnen worden genomen voor de berekening van de wetenschappelijke anciënniteit, overeenkomstig artikel 7, § 2, 2° en 3°. » 2° er wordt een paragraaf 2bis ingevoegd, luidende : « § 2bis.In afwijking van artikel 30 van dit besluit kunnen de personeelsleden die, op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, titularis zijn van de titel van doctor en die minstens vier jaar wetenschappelijke anciënniteit hebben, rechtstreeks worden bevestigd in klasse SW2 van de loopbaan van het wetenschappelijke personeel, na een gunstig en gemotiveerd advies van de jury. Zij dragen de titel van werkleider en krijgen de aan die titel verbonden weddeschaal. »
Art. 18.In artikel 56 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1, eerste lid, wordt vervangen als volgt : « § 1.De wetenschappelijke personeelsleden die titularis zijn van een leidinggevende functie van trap II of trap III en die op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit onderworpen waren aan de bepalingen van het koninklijk besluit van 21 april 1965 tot vaststelling van het statuut van het wetenschappelijk personeel der wetenschappelijke instellingen van de Staat, worden door de minister ingedeeld in een van de twee activiteitengroepen als bedoeld in artikel 6, § 1, van dit besluit, volgens de procedure als bedoeld in § 2. »;2° in paragraaf 4 worden de woorden « in de hoedanigheid van departementshoofd of afdelingshoofd » vervangen door de woorden « in de hoedanigheid van titularis van een leidinggevende functie van trap II of trap III ».
Art. 19.In artikel 57 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt : « § 2.De titels die gelinkt zijn aan de leidinggevende functies van trappen III, II en I in de instellingen worden afgeschaft. » 2° paragraaf 3 wordt vervangen als volgt : « § 3.De titularissen van de titels die gelinkt zijn aan de leidinggevende functies van trap I behouden ten persoonlijke titel het recht om hun afgeschafte titel te blijven dragen. Hun administratieve en geldelijke situatie wordt door Ons vastgelegd. »; 3° in paragraaf 4 worden de woorden « De titularissen van de afgeschafte graden van « departementshoofd » en van « afdelingshoofd » » vervangen door de woorden « De titularissen van de titels die gelinkt zijn aan de leidinggevende functies van trappen III en II behouden ten persoonlijke titel het recht om hun geschrapte titel te blijven dragen.Zij... ».
Art. 20.Artikel 60 van hetzelfde besluit, waarvan de bestaande tekst paragraaf 1 zal vormen, wordt aangevuld als volgt : « Voor de selectie- en wervingsprocedures als bedoeld in het vorige lid spreekt de jury zich, bij de indiensttreding van het betrokken personeelslid, uit over de duur van de wetenschappelijke activiteit vóór de aanwerving van de betrokkene die in aanmerking zou kunnen worden genomen voor de berekening van de wetenschappelijke anciënniteit, overeenkomstig artikel 7, § 2, 2° en 3°. § 2. In afwijking van artikel 30 van dit besluit, kan de kandidaat die als stagiair in dienst is genomen in het kader van een procedure als bedoeld in § 1 en die, bij zijn bevestiging, titularis is van de titel van doctor en minstens vier jaar wetenschappelijke anciënniteit heeft, onmiddellijk worden bevestigd in klasse SW2 van de loopbaan van het wetenschappelijk personeel van de Staat, na een gunstig en gemotiveerd advies van de jury. Hij draagt de titel van werkleider en krijgt de aan die titel verbonden weddeschaal. »
Art. 21.In hetzelfde besluit wordt een artikel 61/1 ingevoegd, luidende : «
Art. 61/1.§ 1. In afwijking van artikel 4 van het koninklijk besluit van 8 augustus 1983 betreffende de uitoefening van een hoger ambt in de rijksbesturen en uiterlijk tot de datum van de indiensttreding van de operationeel directeurs, kan de minister hogere functies toekennen op de openstaande betrekkingen van de afgeschafte graden van afdelingshoofd of departementshoofd. § 2. Die aanstellingen kunnen slechts worden verleend binnen de grenzen van de beschikbare begrotingskredieten. § 3. Die aanstellingen mogen in geen geval langer dan twee jaar lopen.
Voor het overige zijn de bepalingen van voornoemd koninklijk besluit van 8 augustus 1983 van toepassing op die aanstellingen. ».
Art. 22.In hetzelfde besluit wordt bijlage 1 vervangen als volgt :
Conversietabel
Rang/Rang
Graad/Grade
Weddeschaal Echelle de traitement
Klasse/Classe
Titel/Titre
Weddeschaal Echelle de traitement
A
Attaché/Attaché (wetenschappelijke anciënniteit/ ancienneté scientifique < 2 jaar/ans)
1921
SW1
Assistent-stagiair Assistant stagiaire
SW10
A
Attaché/Attaché
1921 1919
SW1
Assistent-stagiair Assistant stagiaire
SW11
A
Assistent / Assistant (wetenschappelijke anciënniteit/ ancienneté scientifique < 2 jaar/ans)
1923
SW1
Assistent Assistant
SW10
A
Assistent/Assistant
1923 1920
SW1
Assistent/Assistant
SW11
A
Eerstaanwezend assistent/ Premier assistant
1924
SW2
Werkleider/ Chef de travaux
SW21
B
Werkleider/ Chef de travaux
1913
SW2
Werkleider/ Chef de travaux
SW21
C
Geaggregeerd werkleider/ Chef de travaux agrégé
1914
SW3
Eerstaanwezend werkleider/ Chef de travaux principal
SW31
Art. 23.In hetzelfde besluit wordt bijlage 2 vervangen als volgt :
Trap/Degré
Weddeschaal/ Echelle de traitement
Klasse/Classe
Titel/Titre
Weddeschaal / Echelle de traitement
Leidinggevende functie van trap III/ Fonction dirigeante du degré III
1916
SW3
Eerstaanwezend werkleider/ Chef de travaux principal
SW31
Leidinggevende functie van trap II / Fonction dirigeante du degré II
1917
SW4
Onderzoeksleider / Maître de recherches
SW41
Art. 24.In hetzelfde besluit wordt bijlage 3 vervangen als volgt :
Conversietabel / Tableau de conversion
Klasse/Classe
Graad/Grade
Weddeschaal / Echelle de traitement
Klasse/Classe
Titel/Titre
Weddeschaal/ Echelle de traitement
A1
Attaché stagiair / Attaché stagiaire (wetenschappelijke anciënniteit/ ancienneté scientifique < 2 jaar/ans)
A11
SW1
Assistent-stagiair/ Assistant stagiaire
SW10
A1
Attaché stagiair/ Attaché stagiaire
A11
SW1
Assistent-stagiair / Assistant stagiaire
SW11
A1
Attaché (ex-adjunct-adviseur) / Attaché (ex-conseiller adjoint) (wetenschappelijke anciënniteit/ ancienneté scientifique < 2 jaar/ans)
A11
SW1
Assistent/ Assistant
SW10
A1
Attaché (ex-adjunct-adviseur)/ Attaché (ex-conseiller adjoint)
A11
SW1
Assistent/ Assistant
SW11
A1
Attaché (ex-industrieel ingenieur)/ Attaché (ex-ingénieur industriel) / (wetenschappelijke anciënniteit / ancienneté scientifique < 2 jaar/ans)
A11
SW1
Assistent/ Assistant
SW10
A1
Attaché (ex-industrieel ingenieur)/ Attaché (ex-ingénieur industriel)
A11
SW1
Assistent / Assistant
SW11
A1
Attaché (ex-adjunct-adviseur)/ Attaché (ex-conseiller adjoint)/ (wetenschappelijke anciënniteit/ ancienneté scientifique < 2 jaar/ans)
12
SW1
Assistent/ Assistant
SW10
A1
Attaché (ex-adjunct-adviseur)/ Attaché (ex-conseiller adjoint)
A12
SW1
Assistent/ Assistant
SW11
A1
Attaché (ex-industrieel ingenieur)/ Attaché (ex-ingénieur industriel) (wetenschappelijke anciënniteit/ ancienneté scientifique < 2 jaar/ans)
A12
SW1
Assistent/ Assistant
SW10
A1
Attaché (ex-industrieel ingenieur)/ Attaché (ex-ingénieur industriel)
A12
SW1
Assistent/ Assistant
SW11
A2
Attaché (ex-adjunct- adviseur)/ Attaché (ex-conseiller adjoint)
A21
SW1
Assistent/ Assistant
SW11
A2
Attaché (ex-industrieel ingenieur)/ Attaché (ex-ingénieur industriel)
A21
SW1
Assistent/ Assistant
SW11
A3
Attaché (ex-informaticus) / Attaché (ex- informaticien)
A31
SW2
Werkleider/ Chef de travaux
SW21
A3
Adviseur (ex-industrieel ingenieur - directeur) / Conseiller (ex-ingénieur industriel-directeur)
A31
SW2
Werkleider/ Chef de travaux
SW21
A3
Attaché (ex-informaticus)/ Attaché (ex-informaticien)
A33
SW3
Eerstaanwezend werkleider/ Chef de travaux principal
SW31
HOOFDSTUK IV. - Wijziging van het koninklijk besluit van 25 februari 2008 tot vaststelling van het geldelijke statuut van het wetenschappelijk personeel van de federale wetenschappelijke instellingen
Art. 25.Artikel 2 van het koninklijk besluit van 25 februari 2008 tot vaststelling van het geldelijke statuut van het wetenschappelijk personeel van de federale wetenschappelijke instellingen wordt aangevuld als volgt : « De wetenschappelijke personeelsleden ontvangen de tussentijdse verhogingen op grond van hun geldelijke anciënniteit : de geldelijke anciënniteit kan enkel gewijzigd worden wanneer het wetenschappelijk personeelslid aantoont dat een vergissing werd begaan op het ogenblik van de initiële berekening van zijn geldelijke anciënniteit. In dat geval gebeurt de herberekening op basis van de bepalingen die van toepassing waren op het ogenblik van zijn indiensttreding. ».
Art. 26.In artikel 4 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in klasse SW2, worden de woorden « Eerstaanwezend assistent » vervangen door de woorden « Werkleider »;2° in klasse SW3, worden de woorden « Werkleider » vervangen door de woorden « Eerstaanwezend werkleider »;3° in klasse SW4, worden de woorden « Eerstaanwezend werkleider » vervangen door de woorden « Onderzoeksleider ».
Art. 27.Artikel 5 van hetzelfde besluit wordt aangevuld als volgt : « Dit artikel heeft geen invloed op de berekening van de geldelijke anciënniteit. ».
Art. 28.In artikel 6, eerste lid, van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « § 1.» worden vóór de eerste zin ingevoegd; 2° in § 1, 2°, worden de volgende wijzigingen aangebracht : - in het streepje a), worden de woorden « de diensten bij het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek, de diensten bij het « Fonds national de la Recherche scientifique » » vervangen door de woorden « de diensten bij het Federaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek, de diensten bij het « Fonds fédéral de la Recherche scientifique », de diensten bij het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek Vlaanderen, de diensten bij het « Fonds de la Recherche scientifique » »; - het streepje f) wordt vervangen als volgt : « f) bij een secretariaat, een beleidscel, de cel algemene beleidscoördinatie of een cel algemeen beleid, bij het kabinet van een federaal, gemeenschaps-, gewestelijk, provinciaal of lokaal politiek mandataris. ». 3° In § 2, worden de woorden « ... voor : - een maximumduur van drie jaar : vanaf 1 januari 1998; - een maximumduur van zes jaar : vanaf 1 januari 1999. » geschrapt.
Art. 29.Artikel 7, 1° en 2°, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « 1° het personeelslid wordt beschouwd aanneembare diensten te verrichten voor de berekening van de geldelijke anciënniteit wanneer hij in dienstactiviteit is of wanneer hij in disponibiliteit is wegens ziekte; 2° de diensten zijn volledig wanneer zij in het geheel een normale beroepsactiviteit omvatten.».
Art. 30.Artikel 9, § 1, eerste lid van hetzelfde besluit, wordt vervangen als volgt : «
Art. 9.§ 1. De in aanmerking komende diensten worden berekend per kalendermaand, die welke geen volle maand bedragen, in voornoemd geval bij verschillende werkgevers, worden niet meegeteld. ».
Art. 31.In hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk IIbis ingevoegd die de artikelen 12/1 en 12/2 bevat, luidende : « HOOFDSTUK IIbis. - Bepalingen betreffende de specifieke wetenschappelijke functies van « hoofd van een wetenschappelijke dienst » en « hoofd van een wetenschappelijk programma »
Art. 12/1.§ 1. Het wetenschappelijk personeelslid dat wordt aangewezen in een functie van « hoofd van een wetenschappelijke dienst » of « hoofd van een wetenschappelijk programma », ontvangt voor de duur dat hij zijn mandaat uitoefent een jaarlijkse premie van 5.000,00 euro. § 2. De premie wordt op 8.000,00 euro per jaar gebracht als de dienst of het betrokken programma minstens aan een van de volgende voorwaarden voldoet : 1° behoudens het als hoofd aangewezen personeelslid, een aantal voltijds equivalenten medewerkers van minstens tien leden van het wetenschappelijk personeel tellen; 2° over een eigen jaarbudget beschikken, zoals vastgelegd in § 1, van minstens 1.000.000,00 euro.
Art. 12/2.De premie wordt maandelijks in dezelfde mate en tegen dezelfde voorwaarden als de wedde vereffend.
Onverminderd artikel 47/8, § 3, tweede lid, van het koninklijk besluit van 25 februari 2008 tot vaststelling van het statuut van het wetenschappelijk personeel van de federale wetenschappelijke instellingen, en met uitzondering van het moederschapsverlof, het adoptieverlof en het verlof voor loopbaanonderbreking om palliatieve zorg te verlenen, is de premie niet verschuldigd gedurende een periode van afwezigheid zodra het personeelslid tijdens de duur van het mandaat meer dan één maand afwezig is.
Zij wordt niet in aanmerking genomen voor de berekening van het vakantiegeld of van de eindejaarstoelage.
Het bedrag van de premie wordt gekoppeld aan de spilindex 138,01. »
Art. 32.Artikel 13 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art. 33.In artikel 15 van hetzelfde besluit wordt vóór het eerste lid het volgende lid toegevoegd : « De op 30 april 2008 verworven wetenschappelijke anciënniteit door de personeelsleden als bedoeld in de artikelen 54, 55 en 56 van het voornoemde koninklijk besluit van 25 februari 2008, wordt beschouwd als een dienst die in aanmerking kan worden genomen in de zin van artikel 6 ». HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen
Art. 34.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, met uitzondering van : - artikel 1 dat uitwerking heeft met ingang van 5 juni 2004; - de artikelen 4 en 5 die uitwerking hebben met ingang van 30 maart 2008; - de artikelen 7, 8, 15 tot 20 en 33 die uitwerking hebben met ingang van 1 mei 2008.
Art. 35.Onze ministers zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 12 juni 2012.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Wetenschapsbeleid, P. MAGNETTE