Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 25 februari 2008
gepubliceerd op 07 april 2008

Koninklijk besluit tot vaststelling van het geldelijke statuut van het wetenschappelijk personeel van de federale wetenschappelijke instellingen

bron
programmatorische federale overheidsdienst wetenschapsbeleid
numac
2008021028
pub.
07/04/2008
prom.
25/02/2008
ELI
eli/besluit/2008/02/25/2008021028/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

25 FEBRUARI 2008. - Koninklijk besluit tot vaststelling van het geldelijke statuut van het wetenschappelijk personeel van de federale wetenschappelijke instellingen


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Onderhavig ontwerp van besluit dat ik de eer heb aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen is een aanvulling op de regelgeving die tot doel heeft het geheel van de statuten te herzien van het wetenschappelijk personeel van de federale wetenschappelijke instellingen dat ik terzelfder tijd te Uwer ondertekening voorleg.

Het vloeit dus logisch voort uit de hervorming van het administratief statuut van het wetenschappelijk personeel waarmee het nauw samengaat.

Het ontwerp van besluit heeft tot doel het wetenschappelijk personeel een bezoldigingsregeling toe te kennen waardoor het, voor zover mogelijk, dezelfde waarborgen en voordelen kan genieten als die verleend aan het personeel van de federale overheidsdiensten.

In detail komt het in het kort hierop neer : - In de artikelen 2, 3 en 5 is de regelgevende grondslag opgenomen die noodzakelijk is voor het vaststellen van de weddenschalen van het wetenschappelijk personeel volgens dezelfde principes die gelden voor het personeel van de FOD's en POD's. - Artikel 4 bepaalt het bedrag van de weddenschaal toegekend aan de titularissen van iedere klasse in de nieuwe loopbaan van het wetenschappelijk personeel zoals die wordt omschreven in het ontwerp van nieuw statuut van het personeel dat U overigens wordt voorgelegd.

Zij biedt deze personeelsleden de mogelijkheid op hun beurt een geldelijke opwaardering te krijgen die via het koninklijk besluit van 4 augustus 2004 al werd toegekend aan de personeelsleden van niveau A van de FOD's en POD's. - De artikelen 6 tot 9 bepalen en modaliseren de verschillende diensten die in aanmerking kunnen worden genomen voor het vaststellen van de geldelijke anciënniteit van ieder personeelslid, in het bijzonder naargelang zijn eigen beroepsloopbaan.

De tekst houdt rekening met de voordelen die sinds 2000 werden toegekend aan het personeel van de FOD's en POD's, met inbegrip van de mogelijkheid onvolledige prestaties in het onderwijs of verricht na 1 januari 2000 te gelden te maken. - De artikelen 10 tot 12 leggen de praktische modaliteiten vast voor de uitbetaling van de wedde en behoeven geen bijzondere opmerkingen. - De artikelen 13 en 14 stellen de wedde vast die wordt toegekend aan het wetenschappelijk personeelslid aangewezen voor de leidinggevende mandaatfunctie van operationeel directeur alsmede de modaliteiten voor zijn uitbetaling.

Rekening houdende met het verantwoordelijksniveau van dit pesoneelslid, is de betrokken wedde de hoogste die op dit ogenblik kan worden toegekend aan een personeelslid in de loopbaan van niveau A in de FOD's en POD's. - Net als in de bezoldigingsregeling van het personeel van de FOD's en POD's, biedt artikel 15 de Minister van Wetenschapsbeleid de mogelijkheid bepaalde specifieke situaties die zich zouden kunnen voordoen te regelen zonder evenwel af te mogen wijken van de principes van het ontwerp van besluit. - De artikelen 16 and 18 leggen de opheffings- en slotbepalingen van het besluit vast.

Wat de opmerking betreft over artikel 17 waarin de inwerkingtreding wordt geregeld, is het verlenen van terugwerkende kracht perfect verantwoord ingeval die retroactiviteit past in de meeste door het Hoge College opgesomde hypothesen. Zo zal die retroactiviteit worden toegepast met inachtneming van het gelijkheidsbeginsel daar alle betrokken personeelsleden er op dezelfde manier profijt bij zullen hebben en zal zij hun overigens enkel maar geldelijke voordelen zal bieden. Er moet niet aan worden herinnerd dat het rijkspersoneel al soortgelijke geldelijke voordelen met terugwerkende kracht heeft verworven op 1 december 2004. - Voor het overige werd er rekening gehouden met de opmerkingen van de Raad van State.

Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister belast met het Wetenschapsbeleid, Mevr. S. LARUELLE

ADVIES 43.413/1/V VAN 2 AUGUSTUS 2007 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, eerste vakantiekamer, op 18 juli 2007 door de Minister van Wetenschapsbeleid verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot vaststelling van het geldelijke statuut van het wetenschappelijk personeel van de federale wetenschappelijke instellingen", heeft het volgende advies gegeven : Rekening houdende met het tijdstip waarop dit advies gegeven wordt, vestigt de Raad van State de aandacht op het feit dat, wegens het ontslag van de regering, de bevoegdheid van deze laatste beperkt is tot het afhandelen van de lopende zaken. Dit advies wordt evenwel gegeven zonder dat wordt nagegaan of dit ontwerp in die beperkte bevoegdheid kan worden ingepast, aangezien de afdeling wetgeving geen kennis heeft van het geheel van de feitelijke gegevens welke de regering in aanmerking kan nemen als zij te oordelen heeft of het vaststellen of wijzigen van een verordening noodzakelijk is.

Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, heeft de afdeling wetgeving zich beperkt tot het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond alsmede van de vraag of aan de voorgeschreven vormvereisten is voldaan.

Strekking en rechtsgrond van het ontwerp 1. Het om advies voorgelegde ontwerp past in en draagt mede bij tot een grondige hervorming van de federale wetenschappelijke instellingen (1).Het strekt tot een herziening van het geldelijk statuut van het wetenschappelijk personeel van de federale wetenschappelijke instellingen. 2. Het ontwerp vindt rechtsgrond in artikel 107, tweede lid, van de Grondwet, uit welke bepaling de Koning de bevoegdheid put om het statuut van het rijkspersoneel te regelen. Voor het bij koninklijk besluit opheffen van artikel 4 van het koninklijk besluit nr. 83 van 31 juli 1982 houdende wijziging van het administratief en geldelijk statuut van het wetenschappelijk personeel van de Staat (artikel 16, 4°, van het ontwerp), wordt rechtsgrond geboden door artikel 4 van de wet van 4 januari 1989 houdende wijziging van de bezoldigingsregeling van het wetenschappelijk personeel van de Staat.

Onderzoek van de tekst Artikel 9 In artikel 9, § 1, tweede lid, van het ontwerp wordt verwezen naar "het als bijlage bij dit besluit gevoegde model", terwijl bij het ontwerp geen bijlage is gevoegd. Volgens de gemachtigde moet niet worden verwezen naar een bijlage, maar wel naar een model, vast te leggen door de minister onder wie het wetenschapsbeleid ressorteert.

Om geen verwarring te scheppen, dient de betrokken bepaling in die zin aangepast te worden.

Artikel 17 De ontworpen regeling werkt terug tot 1 december 2006. In dat verband moet worden opgemerkt dat het verlenen van terugwerkende kracht aan besluiten slechts onder bepaalde voorwaarden toelaatbaar kan worden geacht.

Het verlenen van terugwerkende kracht aan besluiten is enkel toelaatbaar ingeval voor de retroactiviteit een wettelijke grondslag bestaat, de retroactiviteit betrekking heeft op een regeling die, met inachtneming van het gelijkheidsbeginsel, voordelen toekent of in zoverre de retroactiviteit noodzakelijk is voor de goede werking van de diensten en daardoor, in beginsel, geen verkregen situaties worden aangetast.

Enkel indien de retroactiviteit van de ontworpen regeling in één van de opgesomde gevallen valt in te passen, kan deze worden gebillijkt.

De kamer was samengesteld uit : De heren : M. Van Damme, kamervoorzitter;

J. Bovin en J. Baert, staatsraden;

H. Cousy, assessor van de afdeling wetgeving;

Mevr. G. VERBERCKMOES, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de H. B. Weekers, auditeur.

De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J. Smets, staatsraad.

De griffier, G. Verberckmoes.

De voorzitter, M. Van damme. ______ (1) Zie ook de ontwerpen 43.410/1/V, 43.411/1/V en 43.412/1/V, waarover de Raad van State, afdeling wetgeving, heden eveneens een advies geeft.

25 FEBRUARI 2008. - Koninklijk besluit tot vaststelling van het geldelijke statuut van het wetenschappelijk personeel van de federale wetenschappelijke instellingen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet;

Gelet op de wet van 4 januari 1989 houdende wijziging van de bezoldigingsregeling van het wetenschappelijk personeel van de Staat, inzonderheid op artikel 4;

Gelet op het koninklijk besluit van 20 april 1965 tot vaststelling van het organiek statuut van de federale wetenschappelijke instellingen, inzonderheid op artikel 5, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 mei 1995, 26 mei 1999, 5 juni 2004 en 25 februari 2008;

Gelet op het koninklijk besluit van 21 april 1965 houdende bezoldigingsregeling van het wetenschappelijk personeel van de Staat, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 8 september 1972, 30 juli 1976, nr. 83 van 31 juli 1982, nr. 163 van 30 december 1982, 16 augustus 1988, de wet van 4 januari 1989, de koninklijke besluiten van 13 december 1989, 21 maart 1990, 7 augustus 1991, 19 november 1991, 20 oktober 1992, 4 maart 1993, 9 juli 1993, 4 februari 1998, 19 april 1999, 9 juni 1999, 11 december 2001 en 11 juli 2003;

Gelet op het koninklijk besluit van 21 april 1965 tot vaststelling, wat betref het Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur, van het bijzonder stelsel bedoeld bij het koninklijk besluit van 21 april 1965, houdende bezoldigingsregeling van het wetenschappelijk personeel van de Staat, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 26 oktober 1990, 20 oktober 1992, 9 juli 1993 en 19 april 1999;

Gelet op het koninklijk besluit van 21 april 1965 tot vaststelling, wat betref het Ministerie van Landbouw, van het bijzonder stelsel bedoeld bij het koninklijk besluit van 21 april 1965, houdende bezoldigingsregeling van het wetenschappelijk personeel van de Staat, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 26 oktober 1990, 20 oktober 1992 en 9 juli 1993;

Gelet op het koninklijk besluit nr. 83 van 31 juli 1982 houdende wijziging van het administratief en geldelijk statuut van het wetenschappelijk personeel van de Staat, inzonderheid op artikel 4, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 163 van 30 december 1982, de wet van 4 januari 1989, de koninklijke besluiten van 13 december 1989, 4 maart 1990, 7 augustus 1991, 17 oktober 1991, 20 oktober 1992, 9 juli 1993, 4 februari 1998, 11 december 2001 en 11 juli 2003;

Gelet op het koninklijk besluit van 30 oktober 1996 tot aanwijzing van de federale wetenschappelijke instellingen, inzonderheid op artikel 1, vervangen bij het koninklijk besluit van 9 april 2007;

Gelet op het koninklijk besluit van 25 februari 2008 tot vaststelling van het statuut van het wetenschappelijk personeel van de federale wetenschappelijke instellingen;

Gelet op het advies van de Federale Interministeriële Commissie voor Wetenschapsbeleid, gegeven op 27 juli 2006;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 10 augustus 2006;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting, gegeven op 20 april 2007;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Ambtenarenzaken, gegeven op 20 februari 2007;

Gelet op het protocol nr. 141/4 van 6 juni 2007 van het Sectorcomité I - Algemeen Bestuur;

Gelet op het advies nr. 43.413/1/V van de Raad van State, gegeven op 2 augustus 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Wetenschapsbeleid en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en algemene bepalingen

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op het wetenschappelijk personeel als bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 25 februari 2008 tot vaststelling van het statuut van het wetenschappelijk personeel van de federale wetenschappelijke instellingen, hierna te noemen « wetenschappelijk personeel ».

Behalve afwijkingen waarin dit besluit voorziet, is het ook van toepassing op het personeel van genoemde instellingen belast met een leidinggevende functie.

Art. 2.De wedden van het wetenschappelijk personeel worden vastgesteld in weddeschalen bestaande uit : - een minimumwedde; - zogenaamde « weddetrappen » die het resultaat zijn van de tussentijdse verhogingen; - een maximumwedde.

De wedden en tussentijdse verhogingen worden uitgedrukt in een aantal munteenheden, dat met hun jaarbedrag overeenstemt.

De weddeschalen mogen zich niet over meer dan eenendertig jaar ontwikkelen.

Art. 3.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : - « dienst van de Staat » : elke niet over afzonderlijke rechtspersoonlijkheid beschikkende dienst die afhangt van de wetgevende macht, de uitvoerende macht of de rechterlijke macht; - « dienst van de Gemeenschappen of van de Gewesten » : elke niet over afzonderlijke rechtspersoonlijkheid beschikkende dienst die afhangt van de parlementen of van de regeringen van de Gemeenschappen of van de Gewesten; - « dienst van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie » : elke niet over afzonderlijke rechtspersoonlijkheid beschikkende dienst die afhangt van de Verenigde Vergadering of van het Verenigd College; - « dienst van Afrika » : elke niet over afzonderlijke rechtspersoonlijkheid beschikkende dienst die afhing van het gouvernement van Belgisch-Congo of van het gouvernement van Ruanda-Urundi; - « andere openbare diensten dan de diensten van de Staat, van de Gemeenschappen of van de Gewesten of van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de diensten van Afrika » : 1° elke dienst met afzonderlijke rechtspersoonlijkheid die afhangt van de federale Staat of van de regeringen van de Gemeenschappen of van de Gewesten;2° elke dienst met afzonderlijke rechtspersoonlijkheid die afhangt van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;3° elke dienst met afzonderlijke rechtspersoonlijkheid die afhing van het gouvernement van Belgisch-Congo of van het gouvernement van Ruanda-Urundi;4° elke dienst die afhangt van een van de Gemeenschapscommissies van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;5° elke dienst die afhangt van een provincie, een gemeente, een vereniging van gemeenten, een agglomeratie of die afhing van een federatie van gemeenten, alsook elke dienst die afhangt van een aan een provincie of gemeente ondergeschikte instelling;6° elke andere instelling naar Belgisch recht die voorziet in collectieve behoeften van lokaal of algemeen belang en waarbij de openbare overheid bij de oprichting of de bijzondere leiding klaarblijkelijk een overwegend aandeel heeft, alsook elke andere instelling naar Koloniaal recht die beantwoordde aan dezelfde voorwaarden. HOOFDSTUK II. - Organieke regeling Afdeling 1. - Vaststelling van de weddeschalen van het

wetenschappelijk personeel

Art. 4.De weddeschaal van iedere klasse in de loopbaan van het wetenschappelijk personeel wordt vastgesteld als volgt : Klasse SW1 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld In afwijking van het vorige lid, wordt het wetenschappelijk personeelslid dat, bij zijn aanwerving, geen erkende wetenschappelijke anciënniteit heeft van minstens twee jaar, dus bezoldigd in de weddeschaal SW10 die als volgt wordt vastgesteld : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Het wetenschappelijk personeelslid bezoldigd in de weddeschaal SW10 verkrijgt het voorrecht van de weddeschaal SW11 zodra het twee jaar wetenschappelijke anciënniteit heeft.

Klasse SW2 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Klasse SW3 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Klasse SW4 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Afdeling 2. - Vaststelling van de wedde

Art. 5.Bij iedere wijziging in het geldelijk statuut van een klasse, wordt elke wedde die werd vastgesteld met inachtneming van die klasse opnieuw vastgesteld alsof het nieuwe geldelijk statuut altijd had bestaan.

Indien de aldus opnieuw vastgestelde wedde lager is dan de wedde die het personeelslid in zijn klasse genoot bij de inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit, blijft het in die klasse de hoogste wedde genieten totdat het een ten minste gelijke wedde bekomt. Afdeling 3. - In aanmerking komende diensten

Art. 6.Voor de toekenning van de verhogingen in zijn weddenschaal komen alleen in aanmerking : 1° de diensten die uit hoofde van het personeelslid worden erkend als wetenschappelijke anciënniteit zoals die wordt omschreven in artikel 7 van het koninklijk besluit van 25 februari 2008 tot vaststelling van het statuut van het wetenschappelijk personeel van de federale wetenschappelijke instellingen;2° de werkelijke diensten die het personeelslid verricht heeft terwijl het behoorde : a) tot de diensten van de Staat, de diensten van de Gemeenschappen, van de Gewesten of van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, de diensten van Afrika, de diensten bij het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek, de diensten bij het « Fonds national de la Recherche scientifique », de diensten bij het Instituut van het Wetenschappelijk-technologisch onderzoek in de industrie, de diensten bij het « Fonds pour la formation à la recherche dans l'industrie et dans l'agriculture » of tot andere openbare diensten, hetzij als beroepsmilitair, hetzij als burgerlijk of geestelijk titularis van een bezoldigd ambt met volledige prestaties;b) tot de gesubsidieerde vrije onderwijsinstellingen als burgerlijk of geestelijk titularis van een door middel van een weddentoelage bezoldigd ambt met volledige prestaties. De in het vorige lid vermelde en vanaf 1 januari 1998 gepresteerde diensten kunnen in aanmerking komen, ongeacht de financieringsbron; c) tot de Katholieke Universiteit Leuven, de Katholieke Universiteit Brussel, de Universiteit Antwerpen, de Vrije Universiteit Brussel, de Universiteit Gent, de Universiteit te Hasselt, de Vlerick Leuven Gent Management School, het Instituut voor Tropische Geneeskunde, de Faculteit van Protestantse Godgeleerdheid Brussel, de Evangelische Theologische Faculteit Heverlee, de « Université Catholique de Louvain », de « Facultés universitaires Notre-Dame de la Paix à Namur », de « Facultés universitaires catholiques de Mons », de « Facultés universitaires Saint-Louis », de « Faculté universitaire de Théologie protestante », de « Université libre de Bruxelles », de « Université de Liège », de « Université Mons-Hainaut », de « Faculté polytechnique à Mons », de « Faculté universitaire des Sciences agronomiques de Gembloux », de « Fondation universitaire luxembourgeoise », als burgerlijk of geestelijk titularis van een bezoldigd ambt met volledige prestaties. De in het vorige lid vermelde diensten en die welke in een ervan afhangend ziekenhuiscentrum gepresteerd werden, kunnen in aanmerking komen, ongeacht de financieringsbron.

In afwijking van het vorige lid, kunnen de diensten die het voorwerp zijn geweest van de uitbetaling van een beurs, een studiebeurs, een onderzoeksbeurs of die het voorwerp zijn geweest van een onderzoekscontract eveneens voor de toekenning van de verhogingen in weddenschaal in aanmerking worden genomen, voor zover het bericht tot aankondiging van de selectieprocedure uitdrukkelijk het bezit van een nuttige vroegere ervaring vereist en dat de kandidaten de nuttige vroegere ervaring met elk rechtsmiddel kunnen bewijzen.

De duur van de in het vorige lid vermelde diensten wordt vastgelegd door de Minister onder wie het personeelslid ressorteert; d) tot de onderwijsinstellingen van de Staat, van de Gemeenschappen alsook van het gesubsidieerd officieel onderwijs, als burgerlijk of geestelijk titularis van een bezoldigd ambt met volledige prestaties;e) tot de gesubsidieerde vrije diensten voor school- en beroepsoriëntering en pyscho-medisch-sociale centra, als burgerlijk of geestelijk titularis van een door middel van een weddentoelage bezoldigd ambt met volledige prestaties. De in het vorige lid vermelde en vanaf 1 januari 1998 gepresteerde diensten kunnen in aanmerking komen, ongeacht de financieringsbron; f) tot een kabinet of een beleidscel van een federaal Minister, een kabinet van een lid van een Regering of van een College van een Gemeenschap of een Gewest;g) tot een erkende politieke groep als medewerker of als parlementair medewerker van een erkende politieke groep van een Parlement of een Vergadering;h) tot een representatieve vakorganisatie in de zin van artikel 7 van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel;i) tot de overheidsdiensten van een andere lidstaat van de Europese economische ruimte of de Zwitserse Confederatie;j) tot de diensten van de instellingen van de Europese Gemeenschappen of van de instellingen die opgericht zijn door of krachtens een van de Verdragen welke ze regelen. De erkenning van het in aanmerking komen van de diensten die verricht zijn bij de in i) en j) vermelde diensten moet worden goedgekeurd door de Minister tot wiens bevoegdheid het Wetenschapsbeleid behoort, op voorstel van de betrokken overheid. § 2. De diensten verricht in de openbare sector als tewerkgestelde werkloze in een ambt met volledige prestaties komen eveneens in aanmerking voor de toekenning van de verhogingen in weddeschaal voor : - een maximumduur van drie jaar : vanaf 1 januari 1998; - een maximumduur van zes jaar : vanaf 1 januari 1999. § 3. In afwijking van §§ 1 en 2 komen de diensten die het personeelslid deeltijds gepresteerd heeft vanaf 1 januari 2000, in een in deze paragrafen vermelde dienst, in aanmerking voor de toekenning van de tussentijdse verhogingen, naar rata van de werkelijk verrichte prestaties.

Art. 7.Voor de toepassing van artikel 6 : 1° wordt het personeelslid geacht werkelijke diensten te verrichten, zolang het zich bevindt in een administratieve stand op grond waarvan het, krachtens zijn statuut, zijn activiteitswedde of, bij gebrek daarvan, zijn aanspraak op bevordering in zijn weddeschaal behoudt;2° zijn volledig, de prestaties waarvan de uurregeling een normale beroepsactiviteit volkomen in beslag neemt;3° worden als beroepsmilitair beschouwd : a) de beroepsofficieren, de aanvullingsofficieren, de hulpofficieren en de officieren korte termijn;b) de reserveofficieren die vrijwillige prestaties verrichten met uitsluiting van legeroefeningen;c) de beroepsonderofficieren, de aanvullingsonderofficieren en de onderofficieren korte termijn;d) de militairen met een lagere graad dan die van officier, die dienen op grond van een dienstneming of van een wederdienstneming, met inbegrip van de beroepsvrijwilligers en de aanvullingsvrijwilligers;e) de aalmoezeniers van het actieve kader en de reserveaalmoezeniers die in vredestijd in dienst worden gehouden om het tijdelijk kader van de aalmoezeniersdienst te vormen;f) de morele consultenten bij de krijgsmacht die tot de niet-confessionele gemeenschap van België behoren;4° met beroepsmilitairen worden gelijkgesteld : a) de aalmoezeniers en de reserveaalmoezeniers bij de federale politie;b) de morele consulenten bij de federale politie die ressorteren onder de niet-confessionele gemeenschap van België;5° worden eveneens in aanmerking genomen de werkelijke diensten van de andere aalmoezeniers en de andere morele consulenten die ressorteren onder de niet-confessionele gemeenschap van België.

Art. 8.Voor elke periode waarin het personeelslid zijn aanspraken op bevordering in zijn weddenschaal in een klasse heeft behouden of verloren, worden de diensten die het in een andere klasse mocht hebben verricht niet meegeteld bij de vaststelling van zijn wedde in die klasse en in enige latere klasse die met deze laatste verband houdt ingevolge de statutaire samenhang van de opeenvolgende staten van het personeelslid.

Art. 9.§ 1. De in aanmerking komende diensten worden berekend per kalendermaand; die welke geen volle maand bedragen worden niet meegeteld.

De duur van de in aanmerking komende diensten die het personeelslid in het onderwijs ad interim of als tijdelijke heeft verricht, wordt echter door de Minister onder wie hij ressorteert vastgesteld aan de hand van het attest uitgereikt door de bevoegde autoriteiten, waarvan het model wordt uitgewerkt door de Minister die bevoegd is voor het Wetenschapsbeleid.

De op dit attest vermelde volledige prestaties, waarvoor de betaling in 10den gebeurde en die per schooljaar geen volledig jaar werkelijke diensten vertegenwoordigen, worden dag per dag samengeteld. Het totale aantal aldus gewerkte dagen met volledige prestaties wordt vermenigvuldigd met 1,2. Het totaal van deze rekenkundige bewerking wordt vervolgens gedeeld door 30. Het verkregen product geeft het aantal in aanmerking te nemen maanden; met de rest wordt geen rekening gehouden.

De op hetzelfde attest vermelde volledige prestaties, die bewijzen dat het personeelslid een volledig schooljaar heeft gewerkt, gelden voor een totaal van 300 dagen en vertegenwoordigen één jaar in aanmerking te nemen diensten. § 2. In afwijking van § 1 zullen de prestaties die geen volledige uurregeling beslaan en die vanaf 1 januari 2000 verricht worden in aanmerking komen voor de toekenning van de tussentijdse verhogingen, naar rata van de werkelijk geleverde prestaties.

Art. 10.De duur van de in aanmerking komende diensten die het personeelslid telt mag nooit de werkelijke duur van de door deze diensten gedekte periodes overschrijden. Afdeling 4. - Uitbetaling van de wedde

Art. 11.§ 1. De maandwedde is gelijk aan 1/12 van de jaarwedde.

Wanneer het personeelslid op een andere datum dan de eerste van de maand tot een nieuwe klasse benoemd wordt, blijft de wedde voor de lopende maand ongewijzigd. Bij overlijden of pensionering van het personeelslid is de wedde voor de lopende maand niet terugvorderbaar. § 2. Wanneer de maandwedde niet volledig verschuldigd is, wordt de wedde voor volledige prestaties vermenigvuldigd met de volgende breuk : het percentage van de prestaties X het aantal gepresteerde werkdagen het aantal te presteren werkdagen op basis van de werkkalender Het aantal gepresteerde of te presteren werkdagen is gelijk aan het aantal gepresteerde of te presteren uren gedeeld door 7,6.

Wordt verstaan onder : - « werkdag » : elke dag van de week, feestdagen inbegrepen, met uitzondering van de zaterdag en de zondag; - « gepresteerde werkdag » : elke werkdag waarvoor een verloning verschuldigd is; - « werkkalender » : het aantal in een maand te presteren werkdagen.

Art. 12.De mobiliteitsregeling die geldt voor de wedden van het personeel van de federale overheidsdiensten geldt ook voor de wedden van het wetenschappelijk personeel.

Ze worden gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01. HOOFDSTUK III. - Bepalingen betreffende de leidinggevende functies

Art. 13.Het wetenschappelijk personeelslid dat wordt aangewezen voor de leidinggevende functie van operationeel directeur geniet de volgende wedde : 66.780,00

Art. 14.De artikelen 11 en 12 zijn van toepassing op de wedde als bedoeld in artikel 13. HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen

Art. 15.De Minister onder wie het personeelslid ressorteert regelt, met instemming van de Minister tot wiens bevoegdheid het Wetenschapsbeleid behoort, de gevallen die een zodanig bijzonder aspect vertonen dat, in de geest van dit geldelijke statuut, een minder letterlijke toepassing van de daarin voorgeschreven voorschriften verantwoord is.

Van de artikelen 4, 11 en 13 mag evenwel niet worden afgeweken.

Art. 16.Opgeheven worden : 1° het koninklijk besluit van 21 april 1965 houdende bezoldigingsregeling van het wetenschappelijk personeel van de Staat, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 8 september 1972, 30 juli 1976, nr.83 van 31 juli 1976, nr. 163 van 30 december 1982, 16 augustus 1988, de wet van 4 januari 1989, de koninklijke besluiten van 13 december 1989, 21 maart 1990, 7 augustus 1991, 19 november 1991, 20 oktober 1992, 4 maart 1993, 9 juli 1993, 4 februari 1998, 19 april 1999, 9 juni 1999, 11 december 2001 en 11 juli 2003; 2° het koninklijk besluit van 21 april 1965 tot vaststelling, wat betref het Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur, van het bijzonder stelsel bedoeld bij het koninklijk besluit van 21 april 1965, houdende bezoldigingsregeling van het wetenschappelijk personeel van de Staat, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 26 oktober 1990, 20 oktober 1992, 9 juli 1993 en 19 april 1999;3° het koninklijk besluit van 21 april 1965 tot vaststelling, wat betref het Ministerie van Landbouw, van het bijzonder stelsel bedoeld bij het koninklijk besluit van 21 april 1965, houdende bezoldigingsregeling van het wetenschappelijk personeel van de Staat, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 26 oktober 1990, 20 oktober 1992 en 9 juli 1993;4° artikel 4 van het koninklijk besluit nr.83 van 31 juli 1982 houdende wijziging van het administratief en geldelijk statuut van het wetenschappelijk personeel van de Staat, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 163 van 30 december 1989, de wet van 4 januari 1989, de koninklijke besluiten van 13 december 1989, 4 maart 1990, 7 augustus 1991, 17 oktober 1991, 20 oktober 1992, 9 juli 1993, 4 februari 1998, 11 december 2001 en 11 juli 2003.

Art. 17.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 december 2006.

Art. 18.Onze Ministers en Onze Staatssecretarissen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 25 februari 2008.

ALBERT Van Koningswege : De Minister belast met het Wetenschapsbeleid, Mevr. S. LARUELLE

^