Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 08 december 2008
gepubliceerd op 19 december 2008

Koninklijk besluit houdende de uitvoering van artikelen 160 en 162, § 2, van de wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen betreffende de invoering van een stelsel van niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen voor de autonome overheidsbedrijven

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg en federale overheidsdienst personeel en organisatie
numac
2008002162
pub.
19/12/2008
prom.
08/12/2008
ELI
eli/besluit/2008/12/08/2008002162/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

8 DECEMBER 2008. - Koninklijk besluit houdende de uitvoering van artikelen 160 en 162, § 2, van de wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen (I) betreffende de invoering van een stelsel van niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen voor de autonome overheidsbedrijven


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerpbesluit dat wij de eer hebben voor te leggen ter ondertekening door Uwe Majesteit beoogt de uitvoering van het enig hoofdstuk « Invoering van een stelsel van niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen voor de autonome overheidsbedrijven » uit titel 13 van de wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen (I) (hieronder « de wet » genoemd).

De artikelen 160 en 162, § 2, van deze wet machtigen de Koning om de modaliteiten en voorwaarden te preciseren die noodzakelijk zijn voor ieder plan van niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen van toepassing op de overheidsbedrijven en om de te volgen administratieve procedure vast te leggen.

De tekst van het voorontwerp van besluit werd voor overleg voorgelegd aan het Comité Overheidsbedrijven. Als gevolg van dit overleg werd de tekst aangepast.

De voorwaarden, modaliteiten en procedures voor de invoering van dergelijke voordelen, worden geregeld naar analogie met deze die gelden in het systeem van niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen dat ingevoerd werd door de wet van 21 december 2007 en door de Collectieve Arbeidsovereenkomst nr. 90 van 20 december 2007 voor werknemers die onder het toepassingsgebied vallen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités.

Artikel 2 werd aangepast overeenkomstig de opmerking van de Raad van State volgens welke de aanvankelijk overwogen lezing te restrictief was ten opzichte van wat artikel 161 van de wet voorziet.

De invoering van een plan van niet-recurrente voordelen in een privébedrijf vereist sociaal overleg. Dit essentiële kenmerk vinden we terug in het systeem ingevoerd voor de autonome overheidsbedrijven vermits artikel 161 van de wet voorziet dat, bij het in werking treden van het mechanisme, er een goedkeuring moet zijn van het toegepaste systeem door het « paritair comité van het betrokken overheidsbedrijf, conform de bepalingen van de artikelen 34 en 35 van de wet van 21 maart 1991 ». Deze bepaling doet geen afbreuk aan de regels betreffende de invoering en de wijziging van het personeelsstatuut binnen elk overheidsbedrijf. In toepassing van de artikelen 215 en 233 van de wet van 21 maart 1991 kan enkel de Nationale Paritaire Commissie, opgericht binnen de schoot van de NMBS-Holding, de toekenningsplannen voor de niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen goedkeuren.

Wat de invoering van het toekenningsplan betreft, verwijst artikel 161 van de wet naar de procedures van kracht betreffende wijzigingen van het personeelsstatuut vermeld in de artikelen 34 en 35 van de wet van 21 maart 1991. Daaruit resulteert dat het toekenningsplan vervat moet zijn in een regeling die door de raad van bestuur van het autonoom overheidsbedrijf, dat werkgever is van het personeel, is vastgesteld, zoals artikel 34, § 1, van de wet van 21 maart 1991 voorziet. De voorafgaande goedkeuringsprocedure door het paritair comité van het overheidsbedrijf, is voorzien in artikel 35 van deze wet van 21 maart 1991. De formulering « collectieve arbeidsovereenkomst » verwijst naar de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités.In de huidige situatie zijn de collectieve procedures bepaald door deze wet van 5 december 1968 niet van toepassing op de autonome overheidsbedrijven. De enige collectieve onderhandelingsprocedure die gekend is bij de overheidsbedrijven, is deze geregeld door de hierboven omschreven wet van 21 maart 1991.

Het personeel van Infrabel en van de NMBS wordt ter beschikking gesteld door de NMBS-Holding (artikelen 214 en 232 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven). Het toekenningsplan voor niet-recurrente voordelen wordt goedgekeurd door het autonoom overheidsbedrijf dat de werkgever is van het personeel en waarbij het sociaal overleg gecentraliseerd blijft (NMBS-Holding). Een dergelijk toekenningsplan kan worden uitgebreid tot de personeelsleden die ter beschikking worden gesteld van de « geassocieerde autonome overheidsbedrijven » (Infrabel, NMBS). Dit verklaart waarom bij de NMBS-Groep het toekenningsplan wordt goedgekeurd voor de NMBS-Holding, maar dat de modaliteiten van dit plan ook betrekking hebben op de personeelsleden die ter beschikking zijn gesteld van Infrabel en de NMBS. Artikel 3 van het ontwerp voorziet de vermeldingen die het toekenningsplan uitdrukkelijk moet bevatten. Deze verplichte vermeldingen komen overeen met deze voorzien in artikel 8 van de Collectieve Arbeidsovereenkomst nr. 90.

Overeenkomstig de opmerking van de Raad van State, is artikel 4 in ontwerp aangepast om de in artikel 159 van de wet reeds vermelde regels, er niet in te herhalen. Dit wetsartikel preciseert de collectieve doelstellingen die zijn toegelaten binnen het kader van een toekenningsplan. Het betreft « duidelijk aflijnbare, transparante, definieerbare/ meetbare en verifieerbare doelstellingen, met uitzondering van individuele doelstellingen en doelstellingen waarvan de verwezenlijking kennelijk zeker is op het ogenblik van de invoering van een systeem van resultaatsgebonden voordelen ».

Het eerste lid van artikel 4 preciseert dat verschillende doelstellingen kunnen worden toegewezen aan één of meerdere welomschreven werknemersgroepen als dit gebeurt op basis van objectieve criteria. Het verduidelijkt onder welke voorwaarden het mogelijk is de relevante doelstellingen per beroepscategorie binnen het bedrijf vast te leggen. Een dergelijke aanpassing zal uiteraard tevens noodzakelijkerwijze conform moeten zijn met de bepalingen van het personeelsstatuut, eigen aan elk overheidsbedrijf.

Het tweede en derde lid van artikel 4 preciseren de doelstellingen die geen voorwaarde kunnen uitmaken voor de toekenning van niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen (naast deze voorzien in artikel 159 van de wet). Deze uitsluitingsbepalingen stemmen overeen met deze vastgelegd voor het bonussysteem in de privésector in artikel 10 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 90.

Artikel 5 preciseert de minimumduur van de referentieperiode alsook de mate waarin de aanwending van een plan terugwerkende kracht kan hebben. Deze bepaling stemt overeen met artikel 8, 3°, van de collectieve overeenkomst nr. 90.

Artikel 6 van het ontwerp preciseert de berekeningsmodaliteiten die uitdrukkelijk moeten worden vermeld in het toekenningsplan alsook de minimale regels aangaande de verdeling van de niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen. Deze verschillende regels komen overeen met deze bepaald in artikel 8, 7°, van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 90.

In artikel 6 wordt het volgende voorzien : - het plan moet de elementen bevatten die het mogelijk maken de voordelen die collectief zijn verworven, individueel te verdelen (lid 1); - voor de werknemers in dienst tijdens de volledige referentieperiode moet het plan een verdeling voorzien van minstens pro rata temporis de prestaties van de geleverde arbeid (lid 2); zo zullen de voordelen verworven door een deeltijdse werknemer minstens in verhouding staan tot zijn werktijd; - voor de werknemers die niet tijdens de volledige referentieperiode gewerkt hebben moet het plan voorzien dat de verdeling ten minste in verhouding is met de geleverde arbeid tijdens deze periode (lid 3); - de werknemers die niet in dienst waren van het bedrijf gedurende meer dan de helft van de referentieperiode, alsook bepaalde categorieën van werknemers die het bedrijf hebben verlaten, kunnen worden uitgesloten bij de verdeling van de niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen (lid 4).

Naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad van State en rekening houdende met de wijzigingen aangebracht aan artikel 2, werden de artikelen 7, 8 en 9 herzien.

De artikelen 7 en 8 bepalen welke formaliteiten gelden voor de bekendmaking bij het vastleggen van het toekenningsplan, alsook de wijziging van de doelstellingen of van het te bereiken niveau. Deze formaliteit beoogt dezelfde openbaarheid te verzekeren als deze die geldt voor de niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen ingevoerd door de wet van 21 december 2007 betreffende de uitvoering van het interprofessioneel akkoord 2007-2008.

Artikel 9 van het besluit voorziet de voorwaarden waaronder een toekenningsplan een bestaand systeem van niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen in het bedrijf of in de groep van bedrijven kan vervangen. De voorziene bepaling is identiek aan deze van kracht voor de niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen ingevoerd door de wet van 21 december 2007 (artikel 6, § 2, van deze wet). Het bestaande toekenningsplan voor de voordelen moet gekoppeld zijn aan de collectieve resultaten van het bedrijf (« geassocieerde autonome overheidsbedrijven » of werknemersgroep) en deze toekenning dient tevens af te hangen van de verwezenlijking van collectieve doelstellingen die al dan niet gepaard gaan met individuele doelstellingen. Belangrijk is de mogelijkheid dat het bestaande plan gebruik maakt van individuele doelstellingen; dergelijke individuele doelstellingen kunnen echter in het nieuwe plan niet worden voorzien en dit overeenkomstig artikel 4, lid 2, 1°, van het besluit. Door deze voorwaarden te respecteren is het dus voor elk overheidsbedrijf mogelijk om de voordelen die resulteren uit een wettelijke verplichting, om te zetten, voor zover de verplichting verder nageleefd blijft.

Artikel 12 voorziet een identieke bepaling als deze vermeld in artikel 20 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 90 die voorziet dat de toekenning van een niet-recurrent voordeel niet in overweging kan worden genomen voor de berekening van de gewaarborgde bezoldiging.

In ieder geval mag de toekenning van niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen geen directe of indirecte discriminatie teweeg brengen. De wet van 10 mei 2007 aangaande de bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie alsook de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen moet nageleefd worden.

Er werd rekening gehouden met de door de Raad van State voorgestelde vormaanpassingen aan artikel 11, 6° en 7°, evenals met de slotopmerkingen.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, Van uwe Majesteit, De zeer eerbiedige en de zeer getrouwe dienaars, De Vice-Eerste Minister en Minister van Werk, Mevr. J. MILQUET De Minister van Overheidsbedrijven, Mevr. I. VERVOTTE

Advies 45.271/4 van 27 oktober 2008 van de afdeling wetgeving van de Raad van State De Raad van State, afdeling wetgeving, vierde kamer, op 1 oktober 2008 door de Minister van Overheidsbedrijven verzocht haar, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "houdende de uitvoering van artikelen 160, 162 en 171 van de wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen (I) betreffende de invoering van een stelsel van niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen voor de autonome overheidsbedrijven", heeft het volgende advies gegeven : Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

Aanhef Eerste lid Dit lid behoort als volgt te worden gesteld : « Gelet op de wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen (I), de artikelen 160 en 162, § 2; ».

Die bepalingen zijn immers de precieze rechtsgrond van het ontworpen besluit, zodat in het opschrift daarvan eveneens meer bepaald naar die artikelen 160 en 162, § 2, moet worden verwezen.

Vijfde lid Dit lid zou als volgt gesteld moeten worden : « Gelet op advies 45.271/4 van de Raad van State, gegeven op 27 oktober 2008, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973; ».

Dispositief Artikel 2 Zoals in het verslag aan de Koning wordt aangegeven, machtigen de artikelen 160 en 162 van de wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen (I) « de Koning om de modaliteiten en voorwaarden te preciseren die noodzakelijk zijn voor ieder plan van niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen van toepassing op de overheidsbedrijven en om de te volgen administratieve procedure vast te leggen » (1).

In artikel 2 behoort alleen te worden bepaald dat het toekenningsplan, gedefinieerd in artikel 1, 3°, vervat is in de collectieve arbeidsovereenkomst of de regeling waarvan sprake is in artikel 161 van de wet, bepaald in artikel 1, 1°.

Die wetsbepaling, waarin eveneens wordt gesteld dat die regeling moet worden "afgesloten in het paritair comité van het betrokken overheidsbedrijf, conform de bepalingen van de artikelen 34 en 35 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, vergt immers geen enkele reglementaire uitvoeringsmaatregel, terwijl in artikel 2 van het ontwerp geopteerd wordt voor een beperkende interpretatie van het voormelde artikel 161, aangezien daarin voorbijgegaan wordt aan de mogelijkheid om de niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen in te voeren via een collectieve arbeidsovereenkomst en voorts de toepassing wordt uitgesloten van artikel 35, § 3, eerste lid, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven.

Artikel 3 In de Franse tekst van artikel 3, 2°, behoort te worden geschreven "conformément aux conditions prévues dans l'article 4" overeenkomstig de redactie van onderdeel 3° van hetzelfde artikel.

In de Nederlandse tekst van artikel 3, 2° en 3°, schrijve men onderscheidenlijk "overeenkomstig de voorwaarden gesteld in artikel 4" en "overeenkomstig de voorwaarden gesteld in artikel 5".

Artikel 4 In artikel 4, eerste lid en derde lid, onderdelen 1° en 2°, wordt artikel 159 van de voornoemde wet van 24 juli 2008 nodeloos overgenomen.

Die bepalingen zijn nutteloos en zijn niet op hun plaats in een tekst die, zoals het ontworpen besluit, als regelgeving is bedoeld.

Het in een besluit opnemen van regels uit wetsbepalingen, biedt eveneens het nadeel dat daardoor verwarring kan ontstaan omtrent de werkelijke juridische aard van de regels in kwestie.

Bovendien kan door het, in een besluit opnemen van bepaalde wetsvoorschriften een zekere dubbelzinnigheid ontstaan doordat men zich zou kunnen gaan afvragen of andere wetsbepalingen die in het besluit niet uitdrukkelijk opgenomen zijn, al dan niet moeten worden toegepast.

Artikel 4 behoort dienovereenkomstig te worden herzien (2).

Als de stellers van het ontwerp zulks noodzakelijk achten, kunnen de uitzonderingen waarin de wet reeds voorziet in het verslag aan de Koning in herinnering worden gebracht.

Artikelen 7, 8, § 1, en 9, tweede lid Aangezien in deze artikelen verwezen wordt naar artikel 2, dienen ook zij te worden aangepast in het licht van de voorgaande opmerking.

Artikel 11 1. In de Franse tekst van onderdeel 6° behoort "la date du paiement" te worden geschreven, aangezien bepaald moet worden op welk ogenblik een verplichting moet worden nagekomen.2. In onderdeel 7° behoort te worden geschreven "artikel 38, § 3novies ". Slotopmerkingen 1. Om een verplichting aan te geven wordt in de ontworpen tekst herhaaldelijk gebruik gemaakt van werkwoorden of uitdrukkingen zoals de werkwoorden "moeten" of "dienen te" (3) of de uitdrukkingen "ertoe gehouden zijn" (4) of "vereist zijn" (5).Zulke formuleringen zijn onjuist. Bepalingen dienen te worden gesteld met werkwoorden vervoegd in de tegenwoordige tijd, aangezien zulks volstaat om de verplichting weer te geven die de tekst bevat (6). 2. Het derde lid van de aanhef dient als volgt te worden gesteld : « Gelet op de adviezen van de inspecteur van Financiën, gegeven op 1 september 2008 en 5 september 2008;» 3. Artikel 8 behoort niet in paragrafen te worden ingedeeld, aangezien elk van die paragrafen maar één lid bevat (7) De kamer was samengesteld uit : de heren : Ph.Hanse, kamervoorzitter, P. Liénardy, J. Jaumotte, staatsraden, Mevrouw C. Gigot, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de H. J.-L. Paquet, eerste auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de H. P. Liénardy.

De griffier, C. Gigot.

De voorzitter, Ph. Hanse. _______ Nota's (1) Zie eveneens de inleidende uiteenzetting van de Minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven voor de Commissie voor de Infrastructuur, het Verkeer en de Overheidsbedrijven (Gedr.St., Kamer, 2008, nr. 1200/8, blz. 4). (2) Zie Beginselen van de wetgevingstechniek - Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, 2008, aanbeveling nr.80 www.raadvst-consetat.be/?page=technique_legislative&lang=nl (27/10/2008). (3) Zie inzonderheid de artikelen 2, 3, 4, tweede lid, 6, eerste lid, 7 en 8, § 2 (welke paragraaf het tweede lid dient te worden), enz.(4) Zie inzonderheid artikel 10.(5) Zie inzonderheid artikel 9, tweede lid.(6) Zie Beginselen van de wetgevingstechniek - Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, 2008, aanbeveling nr.3.5.2. www.raadvst-consetat.be/?page=technique_legislative&lang=nl (27/10/2008). (7) Zie Beginselen van de wetgevingstechniek - Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, 2008, aanbeveling nr.57.3 www.raadvst-consetat.be/?page=technique_legislative&lang=nl (27/10/2008).

8 DECEMBER 2008. - Koninklijk besluit houdende de uitvoering van artikelen 160 en 162, § 2, van de wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen (I) betreffende de invoering van een stelsel van niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen voor de autonome overheidsbedrijven ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen (I), de artikelen 160 en 162, § 2;

Gelet op het advies van het Comité Overheidsbedrijven, gegeven op 22 augustus 2008;

Gelet op de adviezen van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 1 september 2008 en 5 september 2008;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Staatssecretaris van Begroting van 16 september 2008;

Gelet op advies 45.271/4 van de Raad van State, gegeven op 27 oktober 2008, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, V, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Overheidsbedrijven en van de Minister van Werk en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Besluit :

Artikel 1.Voor de toepassing van onderhavig artikel wordt verstaan onder : 1° « de wet » : de wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen (I);2° « niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen » : voordelen beoogd in artikel 159 van de wet;3° « toekenningsplan » : het document waarin de toekenningmodaliteiten voor de niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen vermeld staan;4° « collectieve doelstellingen » : de doelstellingen op niveau van de onderneming, van een groep van ondernemingen of van een welomschreven groep van werknemers;5° « werknemers » : de vastbenoemde en contractuele tewerkgestelde personeelsleden;6° « geassocieerd autonoom overheidsbedrijf » : elk autonoom overheidsbedrijf waarvan het personeel, dat nodig is voor de verwezenlijking van zijn opdrachten, wordt ter beschikking gesteld door een ander autonoom overheidsbedrijf zoals bedoeld in de artikelen 214 en 232 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven.

Art. 2.Het toekenningsplan is vervat in een reglement dat wordt goedgekeurd conform artikel 161 van de wet.

Art. 3.Op straffe van nietigheid, bevat het toekenningsplan de volgende vermeldingen : 1° de identificatie van het autonoom overheidsbedrijf en de eventuele geassocieerde autonome overheidsbedrijven of de welomschreven groep van werknemers waarvoor de niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen worden ingevoerd op basis van objectieve criteria;2° de collectieve doelstellingen verbonden aan de niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen overeenkomstig de voorwaarden gesteld in artikel 4;3° de referteperiode waarop de collectieve doelstellingen betrekking hebben overeenkomstig met de voorwaarden gesteld in artikel 5;4° een methode van follow-up en controle om na te gaan of deze doelstellingen bereikt zijn;5° een procedure die van toepassing is in geval van betwisting betreffende de evaluatie van de doelstellingen;6° de niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen die in het kader van het toekenningsplan kunnen worden toegekend;7° de wijze van berekening van die niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen die in overeenstemming moet zijn met de voorwaarden voorzien in artikel 6;8° het ogenblik en de wijze van betaling van de niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen;9° de geldigheidsduur van het toekenningsplan.

Art. 4.Als het toekenningsplan stelt dat aparte doelstellingen worden vastgelegd binnen één bedrijf of één geassocieerd autonoom overheidsbedrijf, voor één of meerdere welomschreven groepen van werknemers, dan worden de doelstellingen gemoduleerd op basis van objectieve criteria.

De doelstellingen gekoppeld aan de koers van de aandelen van het betrokken autonoom overheidsbedrijf zijn uitgesloten.

De doelstellingen met betrekking tot de vermindering van het aantal arbeidsongevallen, het aantal verloren dagen als gevolg van een arbeidsongeval of het aantal afwezigheidsdagen mogen in het toekenningsplan gebruikt worden wanneer het autonoom overheidsbedrijf voor de referteperiode voldoet aan de bepalingen van de artikelen 10 tot 12 van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.

Art. 5.De referteperiode waarop de collectieve doelstellingen betrekking hebben bedraagt minimum 3 maanden en kan op zijn vroegst aanvangen op 1 september 2008. De effectieve uitvoering van het toekenningsplan mag maximaal terugwerken tot een derde van de in het toekenningsplan bepaalde referteperiode. Dat derde van de referteperiode wordt berekend vanaf de datum van kennisgeving bedoeld in artikel 7.

Art. 6.Het toekenningsplan bevat ook alle berekeningselementen die het mogelijk maken het aandeel van elke werknemer in de collectieve voordelen te bepalen. Dat aandeel is berekend los van de individuele beoordelingen, prestaties en resultaten.

Voor de werknemers die tijdens de hele referteperiode in dienst zijn van het betrokken autonoom overheidsbedrijf of van het geassocieerd autonoom overheidsbedrijf, gebeurt de berekening ten minste pro rata temporis van de effectieve arbeidsprestaties tijdens die periode, ten opzichte van de gemiddelde arbeidsprestaties van de werknemers in het betrokken autonoom overheidsbedrijf in zijn geheel, die van de werknemers in het betrokken geassocieerd autonoom overheidsbedrijf of die van de betrokken welomschreven groep van werknemers. De afwezigheden gedurende de periodes van moederschapsbescherming bedoeld in artikel 39 tot 43 bis van de arbeidswet van 16 maart 1971 worden gelijkgesteld met effectieve arbeidsprestaties.

Met betrekking tot de werknemers die niet tijdens de hele referteperiode in dienst zijn geweest van het betrokken autonoom overheidsbedrijf of van het geassocieerd autonoom overheidsbedrijf, gebeurt de berekening evenredig met de door hen geleverde effectieve arbeidsprestaties ten opzichte van de gehele referteperiode.

Het toekenningsplan kan afwijken van de bepalingen van de leden 2 en 3 voor : - de werknemers die niet in dienst zijn geweest van het autonoom overheidsbedrijf gedurende een periode die overeenstemt met ten minste de helft van de referteperiode; - de werknemers die, wanneer het gaat om contractuele werknemers, het betrokken autonome overheidsbedrijf of het geassocieerd autonoom overheidsbedrijf hebben verlaten na een ontslag dat geen ontslag is om dringende reden in hoofde van de werkgever of die werden ontslagen om een dringende reden in hoofde van de werknemer, of die, wanneer het gaat om vastbenoemde werknemers, het betrokken autonoom overheidsbedrijf of het geassocieerd autonoom overheidsbedrijf hebben verlaten ten gevolge van een afzetting of een vrijwillig ontslag.

Art. 7.Aan de voorzitter van het Directiecomité van de federale overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal overleg wordt bij ter post aangetekende brief het volgende verstuurd : - een eensluidend verklaard afschrift van de beslissing van de raad van bestuur houdende het reglement bedoeld in artikel 2; - een kopie van de notulen van de beraadslaging van het paritair comité van dit autonoom overheidsbedrijf houdende dit reglement.

Art. 8.De door het toekenningsplan vastgestelde te bereiken doelstellingen of niveaus kunnen worden gewijzigd volgens een bijzondere procedure voor zover deze procedure voorzien is in dit plan en in de mate dat het betrokken autonoom overheidsbedrijf het paritair comité van dit autonoom overheidsbedrijf inlicht over de aangebrachte wijzigingen.

Een eensluidend verklaard afschrift van de beslissing van de raad van bestuur houdende deze wijzigingen van de doelstellingen of de te bereiken niveaus, wordt bij ter post aangetekende brief toegezonden aan de voorzitter van het Directiecomité van de federale overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal overleg.

Art. 9.De niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen mogen in de plaats komen van een bestaand stelsel van resultaatsgebonden voordelen die aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° het gaat om voordelen die gebonden zijn aan de collectieve resultaten van het betrokken autonoom overheidsbedrijf, van het betrokken geassocieerde autonoom overheidsbedrijf of van een welomschreven groep van werknemers binnen dit autonoom overheidsbedrijf of binnen een geassocieerd autonoom overheidsbedrijf;2° deze voordelen zijn afhankelijk van het bereiken van collectieve doelstellingen, al dan niet samengaand met individuele doelstellingen. Voor de toepassing van lid 1 vermeldt het reglement bedoeld in artikel 2 uitdrukkelijk dat het toekenningsplan in de plaats komt van een bestaand stelsel en dat de details van het stelsel er als bijlage worden bijgevoegd.

Art. 10.De werkgever overhandigt aan iedere betrokken werknemer individueel een informatieblad bij de betaling van een niet-recurrent resultaatsgebonden voordeel.

Wanneer tijdens een referteperiode geen enkel voordeel wordt betaald, wordt aan de betrokken werknemers niettemin een informatieblad overhandigd na afloop van die periode.

Art. 11.Het in artikel 10 van dit besluit vermelde informatieblad, vermeldt ten minste : 1° de identiteit van de werknemer voor wie het voordeel is bestemd;2° de duidelijke identificatie van de plaats waar het betrokken toekenningsplan kan worden geraadpleegd;3° de identificatie van de betrokken referteperiode;4° voor elke doelstelling, de verwachte resultaten, het niveau van hun verwezenlijking en de gebruikte methode om de verwezenlijking van de doelstellingen na te gaan;5° de wijze van berekening en weging van het voordeel en het aan de betrokken werknemer toegekende bedrag of de vermelding van het feit dat er geen voordeel wordt toegekend;6° de datum van betaling van het voordeel wanneer het verschuldigd is;7° de vermelding dat het voordeel is vrijgesteld van sociale zekerheidsbijdragen voor de werknemer en niet onderworpen is aan de personenbelasting ten belope van het plafond bepaald in artikel 38, § 3novies, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers.

Art. 12.Zowel voor werknemers van 21 jaar en ouder als voor de werknemers onder de 21 jaar kunnen de niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen niet in aanmerking komen voor het bepalen van de inhoud van de gewaarborgde bezoldiging.

Art. 13.De Minister van Overheidsbedrijven en de Minister van Werk zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, op 8 december 2008.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen, Mevr. J. MILQUET De Minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven, Mevr. I. VERVOTTE

^