gepubliceerd op 06 juli 2009
Koninklijk besluit houdende diverse bepalingen betreffende het statuut van kandidaat-ondernemer in een activiteitencoöperatie
15 JUNI 2009. - Koninklijk besluit houdende diverse bepalingen betreffende het statuut van kandidaat-ondernemer in een activiteitencoöperatie
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op artikel 7, § 1, derde lid, littera i), vervangen bij de wet van 14 februari 1961 en littera p), ingevoegd bij de programmawet van 30 december 2001 en laatst gewijzigd bij de wet houdende diverse bepalingen van 24 juli 2008;
Gelet op de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, artikel 3;
Gelet op de wet van 1 maart 2007 houdende diverse bepalingen (III), de artikelen 81, § 1, 83 en 86;
Gelet op het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot uitbreiding van het toepassingsgebied van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971;
Gelet op het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering;
Gelet op het koninklijk besluit van 18 april 2000 tot vaststelling van de bijzondere regels van basisloonberekening voor de toepassing van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 op bepaalde categorieën van werknemers;
Gelet op het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, gegeven op 17 juli 2008;
Gelet op de adviesaanvraag van het Beheerscomité van het Fonds voor arbeidsongevallen, ingediend op 16 juni 2008;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 22 juli 2008;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Staatssecretaris van Begroting van 5 september 2008;
Gelet op het advies 45.400/1 van de Raad van State, gegeven op 20 november 2008 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van de Minister van Werk en de Minister van Sociale Economie en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - De doelgroep van de kandidaat-ondernemers
Artikel 1.§ 1. De doelgroep van de activiteitencoöperaties bestaat uit de kandidaat-ondernemers die, op het ogenblik van de ondertekening van hun overeenkomst met de activiteitencoöperatie, behoren tot één van de volgende categorieën van moeilijk te plaatsen werklozen of andere kansengroepen : 1° op de dag van de ondertekening van de overeenkomst voldoet de kandidaat-ondernemer gelijktijdig aan volgende voorwaarden : a) hij is minder dan 50 jaar oud;b) hij is volledig uitkeringsgerechtigde werkloze;c) hij is volledig uitkeringsgerechtigde werkloze geweest gedurende minstens 156 dagen, gerekend in het zesdagenstelsel, in de loop van de periode van de maand van de ondertekening van de overeenkomst en de 18 kalendermaanden daaraan voorafgaand;2° op de dag van de ondertekening van de overeenkomst voldoet de kandidaat-ondernemer gelijktijdig aan volgende voorwaarden : a) hij is tenminste 50 jaar oud;b) hij is volledig uitkeringsgerechtigde werkloze;c) hij is volledig uitkeringsgerechtigde werkloze geweest gedurende minstens 78 dagen, gerekend in het zesdagenstelsel, in de loop van de periode van de maand van de ondertekening van de overeenkomst en de 9 kalendermaanden daaraan voorafgaand;3° op de dag van de ondertekening van de overeenkomst voldoet de kandidaat-ondernemer gelijktijdig aan volgende voorwaarden : a) hij is minder dan 50 jaar oud;b) hij is ofwel gerechtigde op maatschappelijke integratie ofwel gerechtigde op financiële maatschappelijke hulp;c) hij is gerechtigde op maatschappelijke integratie of op financiële maatschappelijke hulp geweest gedurende minstens één dag in de loop van de periode van de maand van de ondertekening van de overeenkomst en de 12 kalendermaanden daaraan voorafgaand;4° op de dag van de ondertekening van de overeenkomst voldoet de kandidaat-ondernemer gelijktijdig aan volgende voorwaarden : a) hij is tenminste 50 jaar oud;b) hij is ofwel gerechtigde op maatschappelijke integratie ofwel gerechtigde op financiële maatschappelijke hulp;c) hij is gerechtigde op maatschappelijke integratie of op financiële maatschappelijke hulp geweest gedurende minstens één dag in de loop van de periode van de maand van de ondertekening van de overeenkomst en de 6 kalendermaanden daaraan voorafgaand. § 2. Voor de toepassing van dit artikel worden de periodes bepaald in artikel 14, § 4, van het koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van hoofdstuk 7 van titel IV van de programmawet van 24 december 2002 betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen, gelijkgesteld met periodes als volledig uitkeringsgerechtigde werkloze, als gerechtigde op maatschappelijke integratie of als gerechtigde op financiële maatschappelijke hulp. § 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder : 1° gerechtigde op maatschappelijke integratie : de rechthebbende bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 11 juli 2002 tot vaststelling van de financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de loonkost van een gerechtigde op maatschappelijke integratie die wordt tewerkgesteld in een sociaal inschakelingsinitiatief;2° gerechtigde op financiële maatschappelijke hulp : de rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 14 november 2002 tot vaststelling van de financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de loonkost van een rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp die wordt tewerkgesteld in een sociaal inschakelingsinitiatief;3° de volledig uitkeringsgerechtigde werkloze : a) de volledige werkloze die, op grond van artikel 100 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, werkloosheids- of wachtuitkeringen als voltijdse werknemer ontvangt;b) de volledige werkloze die, op grond van artikel 103 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991, werkloosheidsuitkeringen als vrijwillig deeltijdse werknemer ontvangt.
Art. 2.Minstens zestig procent van de kandidaat-ondernemers die tot de activiteitencoöperaties worden toegelaten, moeten behoren tot één van de categorieën bedoeld in artikel 1. HOOFDSTUK II. - Wijzigingen betreffende de werkloosheidreglementering
Art. 3.Artikel 94 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 3 juni 1992, 29 juni 1992, 2 oktober 1992, 12 augustus 1994, 22 november 1995, 10 januari 1999, 20 juli 2000, 13 juli 2001 en 5 maart 2006, wordt aangevuld als volgt : « § 5. De volledige werkloze die als kandidaat-ondernemer een overeenkomst sluit met een activiteitencoöperatie, kan, tijdens de periode van deze overeenkomst, op zijn vraag, worden vrijgesteld van de toepassing van de artikelen 51, § 1, tweede lid, 3° tot 6°, 56 en 58.
De vrijstelling wordt enkel toegekend indien aan de volgende voorwaarden is voldaan : 1° de activiteitencoöperatie is erkend bij toepassing van artikel 81, § 3, van de wet van 1 maart 2007 houdende diverse bepalingen;2° de werknemer behoort tot de doelgroep van de moeilijk te plaatsen werklozen of andere kansengroepen zoals bepaald in artikel 1 van het koninklijk besluit van 15 juni 2009 houdende diverse bepalingen betreffende het statuut van kandidaat-ondernemer in een activiteitencoöperatie;3° de financiële of materiële voordelen die de werkloze ontvangt tijdens de duur van de overeenkomst bedragen niet meer dan 2 euro per arbeidsuur gepresteerd krachtens deze overeenkomst. De vrijstelling wordt toegekend voor de duur van de overeenkomst met een maximum van 18 maanden van datum tot datum. Ze kan meerdere malen worden toegekend, zonder dat de gecumuleerde duur van de periodes van vrijstelling toegekend op basis van onderhavige paragraaf voor één of meerdere overeenkomsten, meer mag bedragen dan 18 maanden van datum tot datum.
De werkloze kan tijdens de periode van vrijstelling enkel uitkeringen genieten voor de maanden waarin hij bij zijn controlekaart een maandelijks attest toevoegt, afgegeven door de activiteitencoöperatie, waaruit blijkt dat hij de overeenkomst op regelmatige wijze uitvoert.
De vrijstelling kan ingetrokken worden indien blijkt dat de werkloze de overeenkomst niet op regelmatige wijze uitvoert.
De bepalingen van § 1, derde en vierde lid, zijn van toepassing op de vrijstelling bedoeld in deze paragraaf. ».
Art. 4.In het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering wordt een artikel 129quater opgenomen, luidend als volgt : « Artikel 129quater. § 1. In uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, p), van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders kan de werkhervattingstoeslag worden toegekend aan de sociaal verzekerde die zich vestigt als zelfstandige in hoofdberoep en die kandidaat-ondernemer was in de zin van artikel 80 van de wet van 14 maart 2007 houdende diverse bepalingen III, gedurende tenminste de 6 maanden die aan zijn vestiging als zelfstandige voorafgingen, en die behoorde tot de doelgroep van de activiteitencoöperaties, zoals bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 15 juni 2009 houdende diverse bepalingen betreffende het statuut van kandidaat-ondernemer in een activiteitencoöperatie.
De werkhervattingstoeslag bedraagt 100 euro per kalendermaand.
De werkhervattingstoeslag kan worden toegekend indien de sociaal verzekerde gelijktijdig de volgende voorwaarden vervult : 1° de sociaal verzekerde dient een aanvraag in tot het bekomen van de werkhervattingstoeslag en voldoet, op het tijdstip van de aanvang van de vestiging als zelfstandige en van de aanvraag, aan alle toelaatbaarheids- en toekenningsvoorwaarden om aanspraak te kunnen maken op uitkeringen;hij moet bovendien bewijzen dat hij aangesloten is bij een sociaal verzekeringsfonds voor zelfstandigen; 2° de sociaal verzekerde is in de maand waarvoor de toeslag wordt gevraagd, gevestigd als zelfstandige in hoofdberoep;3° de sociaal verzekerde heeft voor de betreffende maand geen enkele uitkering als volledig werkloze overeenkomstig een uitkeringsstelsel voorzien in artikel 100 of 103, noch een uitkering in het kader van een volledige of gedeeltelijke beroepsloopbaanonderbreking of in het kader van het tijdskrediet, noch een uitkering in het kader van de ziekte- en invaliditeitsverzekering als volledig werkloze, ontvangen;4° de sociaal verzekerde geniet geen aanvullende vergoeding toegekend in het kader van het conventioneel brugpensioen of in het kader van het koninklijk besluit van 19 september 1980 betreffende het recht op werkloosheidsuitkeringen en op aanvullende vergoedingen van ontslagen bejaarde grensarbeiders of die volledig werkloos zijn gesteld;5° de sociaal verzekerde heeft voorheen nog geen uitkering genoten als bedoeld in 4°;6° de sociaal verzekerde is gedurende de beschouwde maand niet reeds gerechtigd op de werkhervattingstoeslag bedoeld in artikel 129bis of 129ter. Het feit dat de sociaal verzekerde niet gerechtigd is op uitkeringen ingevolge de ontvangst van een vergoeding zoals bedoeld in artikel 46, § 1, eerste lid, 5°, wordt niet als een beletsel beschouwd voor de toepassing van het derde lid, 1°. § 2. De werkhervattingstoeslag wordt evenwel niet toegekend indien de sociaal verzekerde : 1° niet meer gerechtigd is op uitkeringen bij toepassing van de artikelen 64, 65, § 1, en 67;2° zijn gewone verblijfplaats niet in België heeft, behalve indien deze voorwaarde vervalt ingevolge de toepassing van bilaterale of internationale verdragen;3° behoort tot de categorieën bedoeld in artikel 28, § 3. Het recht op de werkhervattingstoeslag kan evenwel behouden blijven voor de betreffende maand indien : 1° het beletsel vermeld in het eerste lid geen betrekking heeft op de volledige maand;2° de sociaal verzekerde overlijdt in de loop van de maand. § 3. Het recht op de werkhervattingstoeslag wordt toegekend voor een maximumperiode van 12 kalendermaanden, te rekenen vanaf de datum van de vestiging als zelfstandige.
Indien de totale duur van de overeenkomst of van de opeenvolgende overeenkomsten die de rechthebbende als kandidaat-ondernemer met één of meer activiteitencoöperaties had getekend, 6 kalendermaanden overschrijdt, dan worden de 12 kalendermaanden verminderd met het aantal kalendermaanden die deze 6 kalendermaanden overschrijden.
De sociaal verzekerde die overeenkomstig § 1, derde lid, 1°, een uitkeringsaanvraag heeft ingediend, moet aangifte doen van gebeurtenissen die een beletsel vormen voor de toekenning van de toeslag, op de wijze en binnen de termijnen geldend voor de aangifte van een wijzigende gebeurtenis.
In afwijking van artikel 160, § 1, derde lid, stelt de uitbetalingsinstelling het recht vast voor de beschouwde maand op grond van dit artikel, zonder dat een verantwoordingsstuk moet worden ingediend, uitgaande van de veronderstelling dat de werkloze blijft voldoen aan de vereisten voor de toekenning van de toeslag, tot op het tijdstip waarop de uitbetalingsinstelling een uitkeringsaanvraag als volledig werkloze, een aanvraag om de inkomensgarantie-uitkering of een aangifte van een wijzigende gebeurtenis, ontvangt.
De aanvraag, de bevestiging en de aangifte bedoeld in de vorige leden geschieden door middel van een verklaring waarvan het model wordt vastgesteld door het beheerscomité. § 4. Voor de toepassing van artikel 148, 1°, op grond waarvan een nieuwe uitkeringsaanvraag moet worden ingediend na een onderbreking van het genot van de uitkeringen, wordt abstractie gemaakt van de betaling van de toeslag.
De werkhervattingstoeslag wordt, in afwijking van artikel 27, 4°, niet als een uitkering beschouwd voor de toepassing van de artikelen 38, § 1, eerste lid, 1°, 42, 79, § 4, 92, 93 en 97.
De werkhervattingstoeslag bedoeld in dit artikel wordt voor de toepassing van artikel 113, § 1, eerste lid en 144, § 2, 10°, gelijkgesteld met de werkhervattingstoeslag bedoeld in artikel 129bis. » HOOFDSTUK III. - Wijzigingen betreffende de arbeidsongevallenreglementering Afdeling 1. - Wijziging van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971
tot uitbreiding van het toepassingsgebied van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971
Art. 5.Artikel 1 van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot uitbreiding van het toepassingsgebied van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 7 februari 1974, 12 augustus 1985, 15 oktober 1986, 7 maart 1995, 9 maart 2006 en 13 juni 2007, wordt aangevuld als volgt : « 9° artikel 80, 2°, van de wet van 1 maart 2007 houdende diverse bepalingen. De activiteitencoöperatie bedoeld in artikel 80, 1°, van dezelfde wet wordt als werkgever beschouwd. De activiteiten van de kandidaat-ondernemer met het oog op zijn latere vestiging als ondernemer worden voor de toepassing van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 gelijkgesteld met de uitvoering van de arbeidsovereenkomst. »
Art. 6.Artikel 1bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij koninklijk besluit van 13 juni 2007, waarvan de bestaande tekst paragraaf 1 zal vormen, wordt aangevuld met een paragraaf 2, luidende : « § 2. Voor de toepassing van de wet, gelden voor de kandidaat-ondernemers in een activiteitencoöperatie bedoeld in artikel 1, 9°, de volgende bijzondere regels : 1° in geval van een dodelijk arbeidsongeval is artikel 59quinquies, eerste lid, van de wet niet van toepassing;2° voor de kosten bedoeld in hoofdstuk II, afdeling 3, van de wet, die op grond van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 vergoed worden, betaalt de verzekeringsonderneming het aandeel terug van de met het arbeidsongeval verband houdende kosten die, na de krachtens deze laatste wet toegekende tegemoetkoming, ten laste zijn van het slachtoffer.» Afdeling 2. - Wijziging van het koninklijk besluit van 18 april 2000
tot vaststelling van de bijzondere regels van basisloonberekening voor de toepassing van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 op bepaalde categorieën van werknemers
Art. 7.Hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 18 april 2000 tot vaststelling van de bijzondere regels van basisloonberekening voor de toepassing van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 op bepaalde categorieën van werknemers, wordt aangevuld met een afdeling VII, luidend als volgt : « Afdeling VII. - Kandidaat-ondernemers in een activiteitencoöperatie
Art. 6quater.Het basisloon bedoeld in artikel 34 van de wet wordt voor de kandidaat-ondernemers bedoeld in artikel 80, 2° van de wet van 1 maart 2007 houdende diverse bepalingen, bepaald als volgt : 1° voor de berekening van de vergoedingen voor tijdelijke arbeidsongeschiktheid is het basisloon gelijk aan twaalf maal de som van de uitkering en vergoeding, bedoeld in artikel 83, eerste en tweede lid, van de wet van 1 maart 2007 houdende diverse bepalingen, waarop de kandidaat-ondernemer recht heeft op maandbasis;2° in geval van blijvende arbeidsongeschiktheid of van overlijden worden de jaarlijkse vergoedingen en renten berekend overeenkomstig artikel 4 van dit besluit.» HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen
Art. 8.De dertigste dag na de datum van de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad, treden in werking : 1° hoofdstuk I van titel VIII van de wet van 1 maart 2007 houdende diverse bepalingen (III);2° dit besluit.
Art. 9.De Minister bevoegd voor Werk en de Minister bevoegd voor Sociale Economie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, op 15 juni 2009.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen, Mevr. J. MILQUET De Minister van Maatschappelijke Integratie, Mevr. M. ARENA Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 28 december 1944, Belgisch Staatsblad van 30 december 1944. Wet van 14 februari 1961, Belgisch Staatsblad van 15 februari 1961.
Wet van 30 december 2001, Belgisch Staatsblad van 31 december 2001.
Wet van 24 juli 2008, Belgisch Staatsblad van 7 augustus 2008.
Wet van 10 april 1971, Belgisch Staatsblad van 24 april 1971.
Wet van 1 maart 2007, Belgisch Staatsblad van 13 maart 2007.
Koninklijk besluit van 25 oktober 1971, Belgisch Staatsblad van 4 november 1971.
Koninklijk besluit van 25 november 1991, Belgisch Staatsblad van 31 december 1991.
Koninklijk besluit van 18 april 2000, Belgisch Staatsblad van 18 mei 2000.