gepubliceerd op 17 oktober 2008
Koninklijk besluit tot inwerkingtreding en uitvoering van de artikelen 98/1 van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten en 120, eerste lid, van de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis
1 OKTOBER 2008. - Koninklijk besluit tot inwerkingtreding en uitvoering van de artikelen 98/1 van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten en 120, eerste lid, van de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het koninklijk besluit dat ik U ter ondertekening voorleg, beoogt uitvoering te geven enerzijds aan artikel 98/1 van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, vervangen bij de wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen (II) en anderzijds aan artikel 120, eerste lid, van de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis.
Beide bepalingen beogen de oprichting van een overlegstructuur die alle actoren, die betrokken zijn bij de uitvoering van vrijheidsstraffen en maatregelen toelaat om op geregelde tijdstippen hun samenwerking te evalueren.
De betrokken actoren zijn zowel de zetelende als de staande magistratuur, de justitiehuizen, de strafinrichtingen en de rechterlijke organisatie.
De nood aan overleg stelt zich zowel op federaal als op lokaal niveau.
Voorliggend koninklijk besluit regelt de samenstelling en de werking van deze overlegstructuren.
Overeenkomstig het koninklijk besluit van 16 november 1994 betreffende de administratieve en begrotingscontrole, is de ontworpen tekst voor advies voorgelegd aan de Inspectie van Financiën en voor akkoord aan de Staatssecretaris van Begroting.
Het ontwerp is aan de Raad van State voorgelegd voor advies binnen een termijn van één maand.
Toelichting bij de artikelen In het eerste hoofdstuk wordt een omschrijving gegeven van het doel van deze overlegstructuren. De tekst van het artikel 1, eerste lid, van het besluit werd behouden ondanks de opmerking van de Raad van State gemaakt onder punt 1 a) van haar advies. Artikel 1, eerste lid, herhaalt weliswaar wat reeds wordt gezegd in de voornoemde wetsartikelen, maar er werd voor geopteerd deze parafrasering te behouden zodat het aan de overlegstructuren toebedeelde doel duidelijk in herinnering wordt gebracht. De formulering echter van artikel 1, eerste lid, van het besluit werd wel aangepast aan de opmerking van de Raad van State gemaakt onder het punt 1 b) van haar advies.
Er worden overlegstructuren ingericht op federaal en op lokaal niveau.
Het lokale niveau is het niveau van de rechtsgebieden van de hoven van beroep aangezien de strafuitvoeringsrechtbanken georganiseerd zijn op het ressortelijke niveau.
Deze overlegstructuren betreffen overleg op het vlak van de strafuitvoering. Deze structuren kunnen ook het forum zijn waarop de harmonisering van de uitvoering van de opdrachten van de justitiehuizen in het kader van de strafuitvoering aan bod komt.
Het tweede hoofdstuk betreft de samenstelling en de werking van de overlegstructuren.
De eerste afdeling van het tweede hoofdstuk omvat de artikelen 2 tot en met 4 en betreft de samenstelling en de werking van de federale overlegstructuur.
De tekst van het ontwerp inzake het voorzitterschap van de federale overlegstructuur werd aangepast aan de opmerking van de Raad van State ter zake.
Artikel 3, laatste lid laat een flexibele werking toe door te bepalen dat, in functie van de agendapunten, de vergadering kan beslissen om personen die een bijzondere expertise hebben, uit te nodigen aan de vergadering deel te nemen.
Om een wederzijdse informatiedoorstroming te garanderen tussen de federale en de lokale overlegstructuren bepaalt artikel 4 dat de processen-verbaal van de vergaderingen van de federale overlegstructuur worden overgemaakt aan de voorzitter van de lokale overlegstructuren. Omgekeerd wordt tevens in artikel 7 bepaald dat de processen-verbaal van de vergaderingen van de lokale overlegstructuren aan de voorzitter van de federale overlegstructuur worden overgemaakt.
De federale overlegstructuur zal ook jaarlijks een werkingsverslag opstellen ten behoeve van de minister van Justitie.
De tweede afdeling van het tweede hoofdstuk van dit besluit betreft de lokale overlegstructuren die, zoals reeds aangehaald, ingebed worden op het niveau van de rechtsgebieden van de hoven van beroep.
De samenstelling en de werking zijn geïnspireerd door dezelfde principes als wat betreft de federale overlegstructuur.
Voor wat betreft het voorzitterschap van de lokale overlegstructuren wordt, in navolging van de opmerking van de Raad van State, de term « gespecialiseerd » vervangen door de term « ervaring » zodanig dat deze ruimer kan worden geïnterpreteerd.
De tweede opmerking van de Raad van State over dit artikel betreft de samenstelling van lokale overlegstructuren en meer bepaald de loutere aanwezigheid van de magistraten van de rechtbank van eerste aanleg waar de zetel is gevestigd. In antwoord hierop kan worden verwezen naar de inrichting van de strafuitvoeringsrechbanken in de rechtbanken van eerste aanleg waar de zetel van het hof van beroep is gevestigd (zie artikel 76 van het Gerechtelijk Wetboek) en naar het feit dat de samenstelling van de overlegstructuren werkbaar moet blijven in functie van het aantal deelnemers.
De derde afdeling voorziet in een secretariaatsondersteuning van de federale en lokale overlegstructuren. De voorzitter van het directiecomité van de federale overheidsdienst Justitie zal hiertoe het nodige doen.
Het artikel 9 van voorliggend besluit betreft de inwerkingtreding, zowel van de relevante wetsbepalingen als van dit besluit.
In navolging van het advies van de Raad van State werd dit artikel ondergebracht in een apart hoofdstuk. Voor wat betreft de vraagstelling van de Raad van State naar de motivering van een gedeeltelijke inwerkingtreding van artikel 120 van de wet van 21 april 2007, kan worden verwezen naar het feit dat het eerste en het tweede lid van dit artikel inhoudelijk volledig los staan van elkaar en verschillende zaken behandelen. De inwerkingtreding van het eerste lid is totaal niet gelieerd aan de inwerkingtreding van het tweede lid van dit artikel en vice versa. Voor wat betreft de opmerking inzake artikel 13bis van de wet van 9 april 1930, lijkt het niet opportuun dit nog in werking te laten treden. Ondanks het feit dat de wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen (II) de datum van inwerkingtreding van de wet van 21 april 2007 heeft uitgesteld tot ten laatste 1 januari 2012, wordt erop gewezen dat de wetgever duidelijk heeft aangegeven dat dit een uiterste datum van inwerkingtreding is.
Met andere woorden, indien mogelijk zal de wet, al dan niet gefaseerd, in werking treden vóór 2012. Dit is waar naar wordt gestreefd. Het lijkt dan ook gepaster om enkel artikel 120, eerste lid, van de wet van 21 april 2007 in werking te laten treden.
Voor het overige werd ook dit artikel aangepast aan de opmerkingen van de Raad van State Dit is de strekking van het koninklijk besluit dat ik U ter ondertekening voorleg.
Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Justitie, J. VANDEURZEN
ADVIES 45.078/2/V VAN 2 SEPTEMBER 2008 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede vakantiekamer, op 4 augustus 2008 door de Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « tot oprichting van de overlegstructuren bedoeld in de artikelen 98bis van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten en 120, eerste lid, van de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis », heeft het volgende advies gegeven : Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.
Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.
Voorafgaande opmerking Er wordt mutatis mutandis verwezen naar opmerking 2 gemaakt in advies 44.883/2, gegeven op 5 augustus 2008 over een ontwerp van koninklijk besluit « houdende de samenstelling en werking van de overlegstructuren inzake de uniformisering van de uitvoeringsmodaliteiten van de opdrachten toevertrouwd aan het directoraat-generaal Justitiehuizen van de FOD Justitie ».
Bijzondere opmerkingen Opschrift Het ontwerp strekt niet tot oprichting van de overlegstructuren, aangezien dat reeds geschied is door artikel 98/1 van de wet van 17 mei 2006 « betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten » en door artikel 120, eerste lid, van de wet van 21 april 2007 « betreffende de internering van personen met een geestesstoornis ».
Het opschrift moet dienovereenkomstig worden aangepast.
Aanhef 1. In het eerste lid schrijve men, na het opschrift van de voornoemde wet van 17 mei 2006 : « ... artikel 98/1, vervangen bij de wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen (II) ». 2. In hetzelfde lid behoort, aangezien de steller van het ontwerp artikel 98/1 van de voornoemde wet van 17 mei 2006 in werking laat treden, ook verwezen te worden naar artikel 109 van dezelfde wet, gewijzigd bij de voornoemde wet van 24 juli 2008.3. In het tweede lid behoort, gezien opmerking 4 gemaakt bij artikel 9, ook verwezen te worden naar artikel 157, gewijzigd bij de voornoemde wet van 24 juli 2008. Dispositief Artikel 1 1. Artikel 1, eerste lid, van het ontwerpbesluit gaat over het doel van de overlegstructuren.De - in de aanhef genoemde - bepalingen die de rechtsgrond opleveren van het ontwerp, machtigen de Koning weliswaar om nadere regels uit te vaardigen betreffende de samenstelling en de werkwijze van de overlegstructuren, maar niet om de doelstellingen of de taken daarvan vast te stellen.
De vraag rijst of artikel 1, eerste lid, van het ontwerp rechtsgrond kan ontlenen aan artikel 108 van de Grondwet.
In de voornoemde wetsbepalingen worden de taken van de overlegstructuren als volgt gedefinieerd : « zowel op federaal als op lokaal vlak, de instanties die betrokken zijn bij de uitvoering van deze wet geregeld samen(brengen) teneinde hun samenwerking te evalueren ». a) Voor zover artikel 1, eerste lid, bepaalt dat de overlegstructuren tot doel hebben op geregelde tijdstippen « de actoren die betrokken zijn bij de uitvoering van vrijheidsbenemende straffen en maatregelen samen te brengen met het oog op (...) evaluatie van hun samenwerking », parafraseert het de voornoemde wetsbepalingen en moet het vervallen. b) Voor zover artikel 1, eerste lid, bepaalt dat de overlegstructuren tot doel hebben op geregelde tijdstippen « de actoren die betrokken zijn bij de uitvoering van vrijheidsbenemende straffen en maatregelen samen te brengen met het oog op overleg (...) », is het ofwel een vanzelfsprekendheid (een overlegstructuur is bedoeld om te overleggen), ofwel een onaanvaardbare uitbreiding van de wettelijke opdracht die inhoudt dat de overlegstructuren de samenwerking onder de betrokken instanties evalueren en niet dat ze rechtstreeks overleg (samenwerking?) onder die instanties organiseren. Zo het de bedoeling is van de wetgever de overlegstructuren een ruimere taak toe te kennen dan het evalueren, bovendien in de vorm van een niet-verplicht advies (1), dient hij zulks te vermelden in de voornoemde wetsbepalingen. 2. Het tweede lid herhaalt slechts de wetsbepalingen en moet vervallen.3. Kortom, het opschrift van hoofdstuk 1 en artikel 1 zelf moeten worden aangepast. Artikel 2 De Raad van State vraagt zich af waarom de voorzitter van de federale overlegstructuur absoluut een emeritus magistraat of een eremagistraat moet zijn.
Artikel 5 1. In het eerste lid wordt bepaald dat de lokale overlegstructuren worden voorgezeten door een magistraat van het desbetreffende rechtsgebied, « gespecialiseerd in de uitvoering van straffen en maatregelen ». In het ontwerp behoort te worden aangegeven wat moet worden verstaan onder het vereiste van specialisatie in de uitvoering van straffen en maatregelen. Wordt daarmee verwezen naar het feit de voortgezette gespecialiseerde opleiding te hebben gevolgd, die georganiseerd wordt in het kader van de opleiding van magistraten (artikel 259sexies, § 1, 4°, van het Gerechtelijk Wetboek)? 2. Krachtens het tweede lid, tweede en vierde streepje, maken alleen magistraten van de rechtbank van eerste aanleg waar de zetel van het hof van beroep is gevestigd deel uit van de lokale overlegstructuur. De Raad van State ziet niet in waarom de zittende en de staande magistratuur van de overige rechtbanken van eerste aanleg van het rechtsgebied van de strafuitvoeringsrechtbank in kwestie geen deel zouden kunnen uitmaken van de lokale overlegstructuur.
Artikel 9 1. De Franse tekst van deze bepaling dient te beginnen met de woorden « Entrent en vigueur » in plaats van met de woorden « Entrant en vigueur ».2. Artikel 9 van het ontwerp, hoort niet thuis in hoofdstuk 2.3. In onderdeel 1° behoort te worden geschreven : « artikel 98/1 van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, vervangen bij de wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen (II) ».4. Bij onderdeel 2° van het ontworpen artikel wordt artikel 120, eerste lid, van de voormelde wet van 21 april 2007 in werking gesteld. Uit artikel 157 van de voornoemde wet van 21 april 2007 volgt evenwel dat de Koning gemachtigd is « elk artikel van de wet » in werking te laten treden. In principe stelt die uitdrukking de Koning niet in staat onderdelen van artikelen in werking te laten treden. Ondanks de uitdrukking « elk artikel » is soms aanvaard dat onderdelen van artikelen op verschillende datums in werking werden gesteld als zulks absoluut onontbeerlijk was (2). De steller van het ontwerp moet kunnen aantonen dat zulks ook in casu absoluut onontbeerlijk is. 5. De inwerkingtreding van artikel 120, eerste lid, van de voormelde wet van 21 april 2007 zal tot gevolg hebben dat de overlegstructuur die bij dat artikel wordt opgericht, zal bestaan naast de overlegstructuur voorgeschreven in artikel 13bis van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten (3).Dat artikel 13bis zal immers niet eerder verdwijnen dan bij de inwerkingtreding van artikel 153 van de voornoemde wet van 21 april 2007, dat de voormelde wet van 9 april 1930 grotendeels opheft, waaronder hoofdstuk III ervan, waarvan het voornoemde artikel 13bis deel uitmaakt.
In feite zou zolang de voormelde wet van 9 april 1930 nog in werking is, de overlegstructuur waarvan in artikel 13bis van die wet sprake is moeten functioneren en niet die welke bedoeld wordt in artikel 120 van de voornoemde wet van 21 april 2007. Het heeft geen nut een overlegstructuur te laten functioneren die ertoe strekt een nog niet in werking getreden wet toe te passen (de voormelde wet van 21 april 2007). 6. Er is geen reden om af te wijken van de gewone regel inzake de inwerkingtreding van koninklijke besluiten. (1) Zie in dat verband algemene opmerking 1.2.2. gemaakt in advies 41.595/2/4, gegeven op 8 november 2006 over een voorontwerp dat geleid heeft tot de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (II). (2) Zie advies 41.146/2/V, gegeven op 17 mei 2006 over een ontwerp dat geleid heeft tot het koninklijk besluit van 22 augustus 2006 tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van sommige bepalingen van de wet van 17 mei 2006 houdende oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken. (3) Die overlegstructuur blijkt bij ontstentenis van uitvoeringsbesluit evenwel alleen in theorie te bestaan. De kamer was samengesteld uit : De heer Ph. Hanse, kamervoorzitter;
De heer P. Liénardy en Mevr. M. Baguet, staatsraden;
Mevr. B. Vigneron, griffier.
Het verslag werd uitgebracht door de heer A. Lefebvre, eerste auditeur.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. Liénardy.
De griffier, B. Vigneron.
De voorzitter, Ph. Hanse.
1 OKTOBER 2008. - Koninklijk besluit tot inwerkingtreding en uitvoering van de artikelen 98/1 van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten en 120, eerste lid, van de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, artikel 98/1, vervangen bij de wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen (II) en 109, vervangen bij de wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen (II);
Gelet op de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis, artikel 120, eerste lid, en artikel 157, vervangen bij de wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen (II);
Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 14 juli 2008;
Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris voor Begroting, d.d. 1 augustus 2008;
Gelet op advies 45.078/2/V van de Raad van State, gegeven op 2 september 2008, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister van Justitie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Doel van de overlegstructuren
Artikel 1.De overlegstructuren hebben tot doel op geregelde tijdstippen de actoren die betrokken zijn bij de uitvoering van vrijheidsbenemende straffen en maatregelen samen te brengen om hun samenwerking te evalueren.
Deze overlegstructuren worden opgericht op federaal en op lokaal niveau.
Op lokaal niveau worden deze overlegstructuren opgericht op het niveau van de rechtsgebieden van de hoven van beroep. HOOFDSTUK II. - De overlegstructuren Afdeling 1. - De federale overlegstructuur
Art. 2.De federale overlegstructuur wordt voorgezeten door een magistraat, werkend, emeritus of eremagistraat, die door de minister van Justitie wordt aangeduid afwisselend uit de zittende en de staande magistratuur, voor een periode van twee jaar.
De overlegstructuur is verder samengesteld uit : - de eerste voorzitters van de hoven van beroep of hun respectievelijke vertegenwoordiger; - de voorzitters van de strafuitvoeringsrechtbanken of hun respectievelijke vertegenwoordiger; - de procureur-generaal aan wie de specifieke taken met betrekking tot de opvolging van de strafuitvoering zijn toegewezen of zijn vertegenwoordiger; - de directeur-generaal van het directoraat-generaal Justitiehuizen, of zijn vertegenwoordiger; - de directeur-generaal van het directoraat-generaal Penitentiaire instellingen of zijn vertegenwoordiger; - de directeur-generaal van het directoraat-generaal Rechterlijke organisatie of zijn vertegenwoordiger; - de volgende medewerkers van het directoraat-generaal Justitiehuizen : - de directeurs van de regionale directie « Noord » en van de regionale directie « Zuid » of hun respectievelijke vertegenwoordiger; - de adviseur van de cel Conceptuele Aansturing en Beleidsondersturing of zijn vertegenwoordiger; - de volgende medewerkers van het directoraat-generaal Penitentiaire instellingen : - de directeurs van de regionale directie « Noord » en van de regionale directie « Zuid » of hun respectievelijke vertegenwoordiger; - de adviseur van de cel Conceptuele Aansturing en Beleidsondersturing of zijn vertegenwoordiger;
Art. 3.De overlegstructuur komt regelmatig op bijeenroeping van de voorzitter samen, telkens hij dit nodig acht en ten minste drie keer per jaar.
Met het oog op de behandeling van specifieke punten op de agenda kan de voorzitter, ambtshalve of op verzoek van een lid, beslissen om andere personen uit te nodigen waarvan de deelname aan de vergadering nuttig wordt geacht.
Art. 4.De processen-verbaal van de vergaderingen worden overgemaakt aan de voorzitters van de lokale overlegstructuren.
De overlegstructuur stelt jaarlijks een werkingsverslag op ten behoeve van de Minister van Justitie. Afdeling 2. - De lokale overlegstructuren
Art. 5.De lokale overlegstructuren worden voorgezeten door een magistraat van het desbetreffende rechtsgebied, met ervaring op het gebied van de uitvoering van straffen en maatregelen, die door de minister van Justitie wordt aangeduid afwisselend uit de zittende en de staande magistratuur, voor een periode van twee jaar.
De overlegstructuren zijn verder samengesteld uit : - de eerste voorzitter van het hof van beroep van het rechtsgebied of zijn vertegenwoordiger; - de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg waar de zetel van het hof van beroep is gevestigd of zijn vertegenwoordiger; - de procureur-generaal bij het hof van beroep van het rechtsgebied of zijn vertegenwoordiger; - de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg waar de zetel van het hof van beroep van het rechtsgebied is gevestigd of zijn vertegenwoordiger; - de directeurs van de justitiehuizen gelegen in het desbetreffende rechtsgebied van het hof van beroep of hun respectievelijke vertegenwoordiger; - de gevangenisdirecteurs van de gevangenissen voor dewelke de gedetineerden die er zich bevinden onder de bevoegdheid van de strafuitvoeringsrechtbank of strafuitvoeringsrechter van het desbetreffende rechtsgebied van het hof van beroep vallen, of hun respectievelijke vertegenwoordiger;
Deze personen kunnen zich laten vergezellen door een deskundige en/of medewerker van hun keuze.
Art. 6.De overlegstructuren komen regelmatig op bijeenroeping van de voorzitter samen, telkens hij dit nodig acht en ten minste drie keer per jaar.
Met het oog op de behandeling van specifieke punten op de agenda kan de voorzitter, ambtshalve of op verzoek van een lid, beslissen om andere personen uit te nodigen waarvan de deelname aan de vergadering nuttig wordt geacht.
Art. 7.De processen-verbaal van de vergaderingen worden overgemaakt aan de voorzitter van de federale overlegstructuur. Afdeling 3. - Secretariaat
Art. 8.De voorzitter van het directiecomité van de federale overheidsdienst Justitie voorziet in een secretariaatsondersteuning voor de federale overlegstructuur en de lokale overlegstructuren. HOOFDSTUK III. - Inwerkingtreding
Art. 9.Op de eerste dag van de maand na afloop van een termijn van tien dagen volgend op de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad treden in werking : 1° artikel 98/1 van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, vervangen bij de wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen (II);2° artikel 120, eerste lid, van de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis;3° dit besluit.
Art. 10.De Minister bevoegd voor Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 1 oktober 2008.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, J. VANDEURZEN