Etaamb.openjustice.be
Wet van 29 maart 2012
gepubliceerd op 30 maart 2012

Wet houdende diverse bepalingen (1)

bron
federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister
numac
2012021057
pub.
30/03/2012
prom.
29/03/2012
ELI
eli/wet/2012/03/29/2012021057/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)Kamer (parl. doc.)Senaat (fiche)
Document Qrcode

29 MAART 2012. - Wet houdende diverse bepalingen (I) (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt : TITEL 1. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

TITEL 2. - Sociale zaken HOOFDSTUK 1. - Wijziging van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij, waarbij een solidariteitsbijdrage voor de zeegewenning wordt ingevoerd.

Art. 2.In artikel 3 van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij, laatst gewijzigd bij de wet van 17 juni 2009, wordt een paragraaf 3sexies ingevoegd luidende : « § 3sexies. Met ingang van 1 juni 2012 is op de totale vergoeding voor een zeegewenningsreis een solidariteitsbijdrage verschuldigd van 5,42 procent ten laste van de reder.

De totale vergoeding voor een zeegewenningsreis bestaat voor een deel uit een uitkering vanwege de afdeling Pool van de zeelieden van de Hulp- en Voorzorgskas voor Zeevarenden, voor een deel uit een welvaartstoeslag vanwege het Bedrijfsfonds voor de Koopvaardij en voor een deel uit een compensatie ten laste van de reder.

Deze bijdrage wordt door de reder betaald binnen dezelfde termijnen en onder dezelfde voorwaarden als de socialezekerheidsbijdragen voor de zeelieden.

De opbrengst van de bijdrage wordt gestort aan het RSZ-Globaal Beheer, bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.

Deze bijdrage wordt gelijkgesteld met de socialezekerheidsbijdragen, inzonderheid wat betreft de aangiften met verantwoording van de bijdragen, de betalingstermijnen, de toepassing van de burgerlijke sancties en de strafbepalingen, het toezicht, de bevoegde rechter in geval van betwisting, de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht en de mededeling van het bedrag van de schuldvordering van de Hulp- en Voorzorgskas voor Zeevarenden.

De Koning kan de nadere regels van de zeegewenningsreis en van de inning en invordering van de solidariteitsbijdrage door de Hulp- en Voorzorgskas voor Zeevarenden vaststellen. »

Art. 3.Artikel 2 treedt in werking op 1 juni 2012. HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 Afdeling 1. - Zelfstandigen en helpers die zijn onderworpen aan het

sociaal statuut

Art. 4.In artikel 86, § 3, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, wordt het eerste lid vervangen als volgt : « De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, een uitkeringsverzekering invoeren ten voordele van de zelfstandigen en de helpers die zijn onderworpen aan de wetgeving houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, alsmede van de meewerkende echtgenoten bedoeld in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen. » Afdeling 2. - Arbeidsongeschiktheden

Art. 5.Artikel 96 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, gewijzigd bij de programmawet (II) van 24 december 2002, wordt opgeheven.

Art. 6.Artikel 100, § 2, van dezelfde gecoördineerde wet, gewijzigd door de programmawet (II) van 4 juli 2011, wordt aangevuld als volgt : « De Koning bepaalt eveneens onder welke voorwaarden en in welke mate de uitkeringen worden toegekend in geval van niet naleving van de termijn of de voorwaarden bepaald met toepassing van het tweede lid.

De weigeringsbeslissing om de toelating tot werkhervatting te verlenen of de beslissing die een einde aan de arbeidsongeschiktheid stelt omdat de gerechtigde, van een geneeskundig oogpunt uit, geen vermindering van zijn vermogen van ten minste 50 pct behoudt, heeft uitwerking ten vroegste vanaf de dag na de datum van de verzending of overhandiging van de beslissing aan de gerechtigde. De Koning bepaalt onder welke voorwaarden en in welke mate de uitkeringen worden toegekend voor de periode die de ingangsdatum van de hogervermelde beslissingen voorafgaat. »

Art. 7.Artikel 5 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2012 en is van toepassing op de arbeidsongeschiktheden die een aanvang nemen vanaf die datum. HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van de samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders

Art. 8.Artikel 28 van de samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, vervangen bij de wet van 12 augustus 2000, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 28.Het beheerscomité van de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers legt een kinderbijslagfonds op een herstelplan op te maken binnen de termijn die het comité bepaalt, in de volgende gevallen : a)wanneer het evaluatiecriterium van het administratief beheer bedoeld in artikel 7, 1°, van het koninklijk besluit van 9 juni 1999 betreffende de beheersrekening en de administratieve reserve van de kinderbijslagfondsen lager is dan 92,5 %; b) wanneer de som van de schulden in verband met de beheersverrichtingen van het fonds 125 % bedraagt van de eigen middelen, inclusief provisies, van het fonds op het einde van het dienstjaar. Als er binnen de termijn geen passend plan is, mag het beheerscomité zelf een herstelplan opleggen aan het kinderbijslagfonds.

In dat geval kan het kinderbijslagfonds beroep aantekenen tegen het opgelegde herstelplan bij de bevoegde minister binnen vijftien kalenderdagen na de kennisgeving van het herstelplan waartoe het beheerscomité besliste. Het beroep is niet opschortend. De minister neemt een beslissing binnen dertig kalenderdagen na de datum waarop beroep is aangetekend. Aan het einde van het herstelplan levert het beheerscomité van de Rijksdienst een met redenen omkleed advies af aan de minister.

De erkenning kan worden ingetrokken door de Koning op voorstel van het beheerscomité van de Rijksdienst : a) wanneer het evaluatiecriterium van het administratief beheer bedoeld in artikel 7, 1°, van het koninklijk besluit van 9 juni 1999 betreffende de beheersrekening en de administratieve reserve van de kinderbijslagfondsen gedurende drie opeenvolgende jaren lager ligt dan 90 %;b) als het vermogen van het reservefonds van het kinderbijslagfonds gedurende tenminste drie opeenvolgende dienstjaren niet volstaat om de onverschuldigd betaalde gezinsbijslagen bedoeld in artikel 91, § 4, 2° tot 5°, en de verliezen bedoeld in artikel 91, § 4, 6°, te dekken;c) als het vermogen van de administratieve reserve van het kinderbijslagfonds gedurende ten minste drie opeenvolgende dienstjaren niet volstaat om de tekorten bedoeld in artikel 94, § 7, 3°, aan te zuiveren;d) wanneer een kinderbijslagfonds de machtigingsprocedure bedoeld in artikel 170 niet naleefde en de inbreuk op deze bepaling ernstig nadeel oplevert voor het financieel evenwicht van de kinderbijslagregeling voor werknemers;e) wanneer de som van de schulden in verband met de beheersverrichtingen van het kinderbijslagfonds 200 % uitmaakt van de eigen middelen, inclusief provisies, van het fonds op het einde van het dienstjaar;f) wanneer een fonds de bepalingen van artikel 170bis niet naleefde en de inbreuk op deze bepaling ernstig nadeel oplevert voor het financieel evenwicht van de kinderbijslagregeling voor werknemers. Indien de Koning in de in het vierde lid, b) en c), bedoelde gevallen niet beslist tot intrekking van de erkenning, kan het beheerscomité van de Rijksdienst, met het oog op het herstel van de financiële toestand van het kinderbijslagfonds, het kinderbijslagfonds verplichten hem, binnen een door hem gestelde termijn, een herstelplan voor te stellen. Bij gebrek aan een geschikt plan binnen de gestelde termijn kan het beheerscomité zelf een herstelplan opleggen aan het kinderbijslagfonds.

In dit geval kan het kinderbijslagfonds tegen het opgelegde herstelplan beroep instellen bij de minister van Sociale Zaken, binnen vijftien kalenderdagen volgend op de kennisgeving van het herstelplan door het beheerscomité van de Rijksdienst. Het beroep is niet opschortend. De minister neemt een beslissing binnen dertig kalenderdagen volgend op de datum van het beroep. Na afloop van het herstelplan verstrekt het beheerscomité van de Rijksdienst een gemotiveerd advies aan de minister. »

Art. 9.In artikel 69, § 3, van dezelfde samengeordende wetten, vervangen door de wet van 24 december 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « , de voorlopige bewindvoerder » worden ingevoegd tussen de woorden « de curator » en « of de rechthebbende »;2° het volgende lid vult de bepaling aan : « Het meerderjarig kind kan zich ook verzetten tegen de betaling aan de persoon bedoeld in § 1 door zijn belang in te roepen.».

Art. 10.Artikel 70ter van dezelfde samengeordende wetten, ingevoegd bij de wet van 24 december 2002, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 70ter.Een forfaitaire bijslag waarvan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het bedrag en de toekenningsvoorwaarden bepaalt, is verschuldigd als een kind bij een particulier geplaatst is door bemiddeling van of ten laste van een overheidsinstantie.

Die forfaitaire bijslag is verschuldigd aan de bijslagtrekkende die de kinderbijslag voor het kind ontving onmiddellijk voor de plaatsing(en), zolang die regelmatig contact onderhoudt met het kind of belangstelling toont voor het kind.

Als die bijslagtrekkende niet langer de in het tweede lid bedoelde voorwaarden vervult, wordt de forfaitaire bijslag betaald aan de persoon die in zijn plaats voor een deel het kind opvoedt, zoals bedoeld in artikel 69, door regelmatig contact te onderhouden met of belangstelling te tonen voor het kind.

Het recht van een bijslagtrekkende op de forfaitaire bijslag ontstaat de eerste dag van de maand na die waarin de beslissing van de plaatsende administratieve of gerechtelijke overheid die vaststelt dat hij aan de voorwaarden voldoet, meegedeeld is aan de bevoegde kinderbijslaginstelling. »

Art. 11.Artikel 170 van dezelfde samengeordende wetten, vervangen bij het koninklijk besluit van 25 oktober 1960, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 170.De Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers mag slechts een lening aangaan op voorwaarde dat hij er vooraf door de bevoegde minister toe gemachtigd is.

Een vrij kinderbijslagfonds of een bijzonder fonds mag een lening of een financieel leasingcontract aangaan dat het totaal van de schulden in verband met de beheersverrichtingen boven de 100 % van de eigen fondsen, inclusief provisies, brengt, op voorwaarde dat het er vooraf door de bevoegde minister toe gemachtigd is, op advies van het beheerscomité van de Rijksdienst. De machtiging van de minister wordt geacht te zijn verkregen als geen beslissing is genomen binnen een termijn van twee maanden na de datum van de aanvraag van het fonds. »

Art. 12.Artikel 170bis, eerste lid, van dezelfde samengeordende wetten, ingevoegd door het koninklijk besluit van 10 april 1957, wordt vervangen door de volgende bepaling : « De vrije kinderbijslagfondsen en de bijzondere fondsen mogen geen onroerende goederen verwerven of er afstand van doen zonder vooraf machtiging daartoe te hebben gekregen van de bevoegde minister, op advies van het beheerscomité van de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers. De machtiging van de minister wordt geacht te zijn verkregen als geen beslissing is genomen binnen een termijn van twee maanden na de datum van de aanvraag van het fonds. » TITEL 3. - Landbouw HOOFDSTUK 1. - Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen Afdeling 1. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 10 november

2005 betreffende heffingen bepaald bij artikel 4 van de wet van 9 december 2004 betreffende de financiering van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen

Art. 13.Artikel 1bis, 3°, van het koninklijk besluit van 10 november 2005 betreffende heffingen bepaald bij artikel 4 van de wet van 9 december 2004 betreffende de financiering van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, ingevoegd bij de wet van 20 juli 2006 en gewijzigd bij de wetten van 27 december 2006 en 22 december 2008, wordt aangevuld met de bepalingen onder f. en g., luidende : « f. gesloten voorzieningen waar waterdieren worden gehouden zonder de bedoeling ze in de handel te brengen; g. put en take-visbedrijven.».

Art. 14.In artikel 11 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2 wordt de bepaling onder 2° vervangen als volgt : « 2° aan de operatoren die de vermindering genieten, voor het jaar dat volgt op dat waarin zij een nieuwe activiteit starten, op voorwaarde dat zij voor die activiteit de validatie van een autocontrolesysteem verkrijgen binnen zes maand, indien zij een nieuwe activiteit starten voor 1 januari 2012, of twaalf maand, indien zij een nieuwe activiteit starten na 31 december 2011, na aanvang ervan;»; 2° in § 2, 3°, worden de woorden « , indien zij hun activiteiten in de vestigingseenheid zijn gestart voor 1 januari 2012, of twaalf maand, indien zij hun activiteiten in de vestigingseenheid zijn gestart na 31 december 2011, » ingevoegd tussen de woorden « zes maand » en de woorden « na aanvang »;3° paragraaf 4 wordt aangevuld met de bepaling onder 3°, luidende : « 3° aan de operatoren uit de groothandel op voorwaarde dat ze de producten niet fysisch manipuleren en dat de producten niet door hun vestigingseenheid gaan.» Afdeling 2. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 22 februari

2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen

Art. 15.Artikel 1, tweede lid, van het koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen, wordt aangevuld met de woorden « met uitzondering van artikel 4, § 1 ».

Art. 16.In artikel 3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de wetten van 28 maart 2003, 22 december 2003 en 1 maart 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in § 1, eerste lid en in § 4, eerste lid : 1° ) worden de woorden « bepalingen van dit besluit » telkens vervangen door de woorden « bepalingen van dit besluit of de uitvoeringsbesluiten ervan »;2° ) de woorden « en beschikkingen » worden telkens ingevoegd tussen de woorden « de verordeningen » en « van de Europese Unie »;b) in § 6, eerste lid : 1° ) worden de woorden « hetzij van de bepalingen genomen in uitvoering van artikel 3, § 5, van artikel 4 of van artikel 8 van dit besluit » vervangen door de woorden « hetzij van de bepalingen van dit besluit of de uitvoeringsbesluiten ervan »;2° ) de woorden « en beschikkingen » worden ingevoegd tussen de woorden « de verordeningen » en « van de Europese Unie ».

Art. 17.In artikel 6 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de wetten van 30 december 2001, 22 december 2003 en 9 december 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in § 1, eerste lid, worden de woorden « niet conform de bepalingen zijn van de wet die ze regelt of van haar uitvoeringsbesluiten of conform de verordeningen van de Europese Unie » vervangen door de woorden « niet conform zijn aan de bepalingen die ze regelen »;b) in § 2 worden de woorden « niet conform zijn aan de bepalingen van de wet die ze regelt of aan de uitvoeringsbesluiten ervan » vervangen door de woorden « niet conform zijn aan de bepalingen die ze regelen ».

Art. 18.In artikel 7, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de wet van 28 maart 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° ) de woorden « hetzij op de bepalingen genomen in uitvoering van artikel 3, § 5, van artikel 4 of van artikel 8 van dit besluit » worden vervangen door de woorden « hetzij van de bepalingen genomen in uitvoering van dit besluit, hetzij van verordeningen of beschikkingen van de Europese Unie »;2° ) de woorden « dokter of licentiaat » worden vervangen door de woorden « dokter, licentiaat of master ».

Art. 19.In artikel 8 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de wetten van 30 december 2001 en 28 maart 2003, worden het eerste en tweede lid vervangen als volgt : « Wanneer is vastgesteld dat er een ernstig en dreigend gevaar voor de volksgezondheid, dierengezondheid of plantenbescherming bestaat in een plaats en het niet of onvoldoende kan worden bestreden op grond van de wetten bedoeld in artikel 5 van de wet van 4 februari 2000 en de uitvoeringsbesluiten ervan, van dit besluit en de uitvoeringsbesluiten ervan, alsook van de verordeningen van de Europese Unie, kan de minister bij een met redenen omklede beslissing en zonder het inwinnen van de in deze wetten voorgeschreven adviezen, elke maatregel treffen of opleggen om daaraan te verhelpen, met inbegrip van de volledige of gedeeltelijke sluiting van een inrichting.

Indien bepaalde producten die zijn gereglementeerd door of met toepassing van de wetten bedoeld in artikel 5 van de wet van 4 februari 2000, door of met toepassing van dit besluit en zijn uitvoeringsbesluiten of door verordeningen van de Europese Unie, een ernstig en dreigend gevaar voor de volksgezondheid, dierengezondheid of plantenbescherming en/of voor de gezondheid van de verbruikers betekenen en wanneer dit niet of onvoldoende kan worden bestreden op grond van die bepalingen, kan de minister, bij een met redenen omklede beslissing en zonder het inwinnen van de in deze wetten voorgeschreven adviezen, elke maatregel treffen of opleggen die verhindert dat deze producten een gevaar betekenen. Deze maatregelen kunnen de vernietiging van de betrokken producten inhouden. » HOOFDSTUK 2. - Belgisch Interventie- en Restitutiebureau - Wijziging van de wet van 10 november 1967 houdende oprichting van het Belgisch Interventie- en Restitutiebureau, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 3 februari 1995

Art. 20.Artikel 11 van de wet van 10 november 1967 houdende oprichting van het Belgisch Interventie- en Restitutiebureau, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 3 februari 1995 en gewijzigd bij de wet van 7 juli 2002, wordt vervangen als volgt : «

Art. 11.De administratieve uitgaven van het Bureau worden gedekt door een jaarlijkse toelage die wordt ingeschreven in een programma van de organisatieafdeling van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie. ».

Art. 21.Artikel 20 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2011.

TITEL 4. - Zelfstandigen en KMO's HOOFDSTUK 1. - Wijziging van de wet van 13 augustus 2004 betreffende de vergunning van handelsvestigingen

Art. 22.In artikel 8, § 3, van de wet van 13 augustus 2004 betreffende de vergunning van handelsvestigingen, worden de woorden « Bij ontstentenis van een beslissing » vervangen door de woorden « Bij ontstentenis van betekening van de beslissing ». HOOFDSTUK 2. - Jaarlijkse bijdrage ten laste van de vennootschappen, bestemd voor het sociaal statuut der zelfstandigen

Art. 23.In artikel 91, tweede lid, van de wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen, gewijzigd bij de wet van 22 december 2003, wordt het woord « inzonderheid » opgeheven.

Art. 24.In artikel 94 van diezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 20 december 1995 en het koninklijk besluit van 19 december 2010, wordt de bepaling onder 9° vervangen als volgt : « 9° volgens welke modaliteiten de personenvennootschappen, die ingeschreven zijn als handelsonderneming in de Kruispuntbank van Ondernemingen en opgericht zijn na 1 januari 1991, gedurende de eerste drie jaar te rekenen vanaf het jaar van hun oprichting, worden vrijgesteld van de krachtens de bepalingen van dit hoofdstuk ingevoerde bijdrageplicht.

Genoemde vennootschappen kunnen slechts van deze vrijstelling genieten wanneer hun zaakvoerder of zaakvoerders, evenals de meerderheid van hun werkende vennoten die geen zaakvoerder zijn, in de tien jaar voorafgaand aan de oprichting van de vennootschap, ten hoogste drie jaar onderworpen zijn geweest aan het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen; ».

TITEL 5. - Energie HOOFDSTUK 1. - Wijziging van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt

Art. 25.Artikel 7, § 1, van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, laatst gewijzigd bij de wet van 8 januari 2012, wordt aangevuld met een vierde lid, luidende : « Onder voorbehoud van het derde lid, kan de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op voorstel van de commissie de bepalingen van het koninklijk besluit van 16 juli 2002 betreffende de instelling van mechanismen voor de bevordering van elektriciteit opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen, bekrachtigd bij artikel 427 van de programmawet(I) van 24 december 2002, wijzigen, vervangen of opheffen. » HOOFDSTUK 2. - Wijziging van het koninklijk besluit van 16 juli 2002 betreffende de instelling van mechanismen voor de bevordering van elektriciteit opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen

Art. 26.Artikel 17 van het koninklijk besluit van 16 juli 2002 betreffende de instelling van mechanismen voor de bevordering van elektriciteit opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen, bekrachtigd bij artikel 427 van de programmawet(I) van 24 december 2002, wordt opgeheven. HOOFDSTUK 3. - Tijdelijke bevriezing van de indexeringen van de variabele gas- en elektriciteitscontracten Afdeling 1. - Wijzigingen van de wet van 29 april 1999 betreffende de

organisatie van de elektriciteitsmarkt

Art. 27.In artikel 20bis van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, ingevoegd bij de wet van 8 januari 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 3 wordt aangevuld met de volgende zin : « De commissie gaat tevens na of de door de leverancier gehanteerde indexeringsformule conform de exhaustieve lijst van toegelaten criteria is, bedoeld in § 4bis.»; 2° § 4, eerste lid, wordt aangevuld met de volgende zin : « De commissie stelt tevens vast of de indexeringsformule zoals bedoeld in § 1 conform de exhaustieve lijst van toegelaten criteria is, bedoeld in § 4bis.»; 3° in § 4, derde lid, in fine, worden de woorden « correct werd toegepast » vervangen door de woorden « correct werd toegepast en of deze indexeringsformule conform de exhaustieve lijst van toegelaten criteria is, bedoeld in § 4bis.»; 4° § 4, vierde lid, wordt vervangen als volgt : « Nadat de in het eerste lid vermelde vaststelling definitief is geworden, maant de commissie de leverancier aan om de betrokken klanten te crediteren voor het teveel aangerekende deel van de energiecomponent.De commissie legt aan de leverancier tevens een administratieve geldboete op ter hoogte van het totaal bedrag dat aan de klanten gecrediteerd dient te worden. »; 5° er wordt een § 4bis ingevoegd, luidende : « § 4bis.Bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad legt de Koning, na voorstel van de commissie, een exhaustieve lijst vast van toegelaten criteria met het oog op de uitwerking door elkeen van de leveranciers van de indexeringsparameters opdat deze beantwoorden aan transparante, objectieve en niet-discriminataire criteria en de werkelijke bevooradingskosten vertegenwoordigen.

Met het oog op de monitoring, brengt de commissie jaarlijks verslag uit aan de regering betreffende de evolutie van de indexeringsparameters van de leveranciers. » Afdeling 2. - Wijzigingen van de wet van 12 april 1965 betreffende het

vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen

Art. 28.In artikel 15/10bis van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen, ingevoegd bij de wet van 8 januari 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 3 wordt aangevuld met de volgende zin : « De commissie gaat tevens na of de door de leverancier gehanteerde indexeringsformule conform de exhaustieve lijst van toegelaten criteria is, bedoeld in § 4bis.»; 2° § 4, eerste lid, wordt aangevuld met de volgende zin : « De commissie stelt tevens vast of de indexeringsformule zoals bedoeld in § 1 conform de exhaustieve lijst van toegelaten criteria is, bedoeld in § 4bis.»; 3° in § 4, derde lid, in fine, worden de woorden « correct werd toegepast » vervangen door de woorden « correct werd toegepast en of deze indexeringsformule conform de exhaustieve lijst van toegelaten criteria is, bedoeld in § 4bis »;4° § 4, vierde lid, wordt vervangen als volgt : « Nadat de in het eerste lid vermelde vaststelling definitief is geworden, maant de commissie de leverancier aan om de betrokken klanten te crediteren voor het teveel aangerekende deel van de energiecomponent.De commissie legt aan de leverancier tevens een administratieve geldboete op ter hoogte van het totaal bedrag dat aan de klanten gecrediteerd dient te worden. »; 5° er wordt een § 4bis ingevoegd, luidende : « § 4bis.Bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad legt de Koning, na voorstel van de commissie, een exhaustieve lijst vast van toegelaten criteria met het oog op de uitwerking door elkeen van de leveranciers van de indexeringsparameters opdat deze beantwoorden aan transparante, objectieve en niet-discriminatoire criteria en de werkelijke bevoorradingskosten vertegenwoordigen.

Met het oog op de monitoring, brengt de commissie jaarlijks verslag uit aan de regering betreffende de evolutie van de indexeringsparameters van de leveranciers. » Afdeling 3. - Wijzigingen van de wet van 8 januari 2012 tot wijziging

van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt en de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen

Art. 29.Artikel 108 van de wet van 8 januari 2012 tot wijziging van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt en de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen, wordt vervangen als volgt : «

Art. 108.§ 1. Onverminderd de bepalingen van § 2, tweede lid, treden artikel 20bis, § 1 en §§ 5 tot 7 van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt en artikel 15/10bis, § 1 en §§ 5 tot 7 van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen, zoals ingevoegd bij de artikelen 29 en 82, in werking op 1 april 2012. § 2. Artikel 20bis, §§ 2 tot 4 van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt en artikel 15/10bis, §§ 2 tot 4 van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen, zoals ingevoegd bij de artikelen 29 en 82, treden in werking op 1 januari 2013.

Vanaf 1 april 2012 tot en met uiterlijk 31 december 2012, is de opwaartse indexering van de variabele energieprijs voor de levering van elektriciteit en van aardgas, verboden, in zoverre deze de initiële grens overschrijdt die is vastgesteld op basis van de indexeringsparameters van de leveranciers op 1 april 2012 en in zoverre de commissie, op basis van de door de Koning vastgestelde criteria bedoeld in § 4bis van de artikelen 20bis van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt en 15/10bis van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen, zoals ingevoegd bij de artikelen 29 en 82 en gewijzigd bij de artikelen 27 en 28 van de wet van 29 maart 2012 houdende diverse bepalingen (I), de indexeringsparameters voor een contracttype met variabele energieprijs niet heeft gevalideerd.

Vanaf 1 april 2012 verzoekt de commissie, voor de lopende contracten, de leveranciers haar de elementen te bezorgen op basis waarvan zijn hun indexeringsparameters van contracten met variabele energieprijs hebben opgesteld. Na de inwerkingtreding van het koninklijk besluit bedoeld in § 4bis van de artikelen 20bis van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt en 15/10bis van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen, zoals ingevoegd bij artikelen 29 en 82 en gewijzigd bij de artikelen 27 en 28 van de wet van 29 maart 2012 houdende diverse bepalingen (I), voor 31 december 2012 en op individuele aanvraag van de leveranciers, voert de commissie de analyse uit van de indexeringsparameters die haar werden overgezonden door de leveranciers. Binnen een termijn van 15 werkdagen, te rekenen vanaf de ontvangst door de commissie van de individuele aanvraag van de leveranciers, bepaalt de commissie, geval per geval, of de indexeringsparameters van een contracttype tegemoet komen aan de door genoemd besluit vastgestelde criteria. Indien de indexeringsparameters van een contracttype de criteria vervullen die werden vastgesteld in het besluit bedoeld in § 4bis van de artikelen 20bis van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt en 15/10bis van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen, zoals ingevoegd bij artikelen 29 en 82 en gewijzigd bij de artikelen 27 en 28 van de wet van 29 maart 2012 houdende diverse bepalingen (I), valideert de commissie de indexeringsparameters voor dat contracttype. Bij gebrek aan antwoord van de commissie binnen deze termijn van 15 werkdagen, worden de indexeringsparameters voor een bepaald contracttype als gevalideerd beschouwd. Vanaf het moment dat de indexeringsparameters voor een contracttype zijn gevalideerd door de commissie, kan de variabele energieprijs van dit contracttype opnieuw geïndexeerd worden, maximaal vier keer per jaar en iedere keer de eerste dag van een trimester.

De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het indexeringsmechanisme zoals bedoeld in de artikelen 20bis, §§ 2 tot 4, van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt en 15/10bis, §§ 2 tot 4, van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen, zoals ingevoegd bij de artikelen 29 en 82, in werking stellen vóór 1 januari 2013, ingeval van het ontstaan van een geval van overmacht voortvloeiende uit een onvoorzienbare, externe en onoverkomelijke oorzaak, of ingeval van de veruitwendiging van een ongewenst pervers effect voortvloeiende uit de verbodsmaatregel van opwaartse indexering. Deze voortijdige inwerkingtreding heft het mechanisme van de bevriezing van de indexering van de variabele elektriciteits- en gasprijzen, bedoeld in het tweede lid, op. ». Afdeling 4. - Inwerkingtreding

Art. 30.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 april 2012.

TITEL 6. - Volksgezondheid HOOFDSTUK 1. - Wijziging aan de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen

Art. 31.In artikel 11, § 1, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, worden tussen het derde en het vierde lid twee leden ingevoegd, luidende : « In afwijking van het derde lid spreekt de Controledienst zich uit over de statuten en de wijzigingen ervan, waarvan de inwerkingtreding, beslist door de algemene vergadering van de betrokken entiteiten, na 1 januari 2012 en ten laatste op 1 januari 2014 valt, binnen een termijn van ten hoogste 120 kalenderdagen te rekenen vanaf de datum waarop deze statuten of de wijzigingen ervan hem werden overgemaakt met naleving van het tweede lid. Na het verstrijken van die termijn wordt de goedkeuring geacht verkregen te zijn.

De Koning kan evenwel, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en op eensluidend advies van de Controledienst, de datum van 1 januari 2014 bedoeld in het vorige lid met ten hoogste één jaar verdagen. ».

Art. 32.Artikel 31 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2012. HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers

Art. 33.In artikel 37quater van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° artikel 37quater, § 4, opgeheven bij de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I), wordt hersteld in de volgende lezing : « § 4.Indien de voorzitters van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn of hun vervangers alsook de gewezen voorzitters van een OCMW en hun vervangers na de beëindiging van hun mandaat slechts met toepassing van het artikel 32, 15°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, verstrekkingen krachtens de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging kunnen genieten, neemt het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn de persoonlijke bijdragen ten laste die verschuldigd zijn krachtens die bepaling. »; 2° de huidige § 4 wordt paragraaf 5. HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 Afdeling 1. - Geneesmiddelen - Drempels

Art. 34.In artikel 73, § 3, zesde lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, vervangen bij de wet van 8 juni 2008, worden de woorden « en de drempels » opgeheven. Afdeling 2. - Geneeskundige Controle

Art. 35.In artikel 73bis van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, ingevoegd bij de wet van 13 december 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de bepaling onder 1° worden de woorden « voorzien in deze wet of de uitvoeringsbesluiten ervan » vervangen door de woorden « die de terugbetaling toelaten van de geneeskundige verstrekkingen »;2° in de bepaling onder 2° worden de woorden « in deze wet, zijn uitvoeringsbesluiten of krachtens dezelfde wet afgesloten overeenkomsten en akkoorden » vervangen door de woorden « in deze wet, in haar uitvoeringsbesluiten en verordeningen, in de overeenkomsten en akkoorden afgesloten krachtens deze zelfde wet »;3° de bepaling onder 7° wordt vervangen als volgt : « 7° reglementaire documenten op te stellen, te laten opstellen, af te leveren of te laten afleveren wanneer deze documenten niet voldoen aan de louter administratieve formaliteiten die de vergoedingsvoorwaarden van de geneeskundige verstrekkingen niet in het gedrang brengen;».

Art. 36.In artikel 139, tweede lid, van dezelfde gecoördineerde wet, gewijzigd bij de wet van 13 december 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de bepaling onder 3° worden de woorden « op het vlak van realiteit en conformiteit met de voorschriften van deze gecoördineerde wet en haar uitvoeringsbesluiten » vervangen door de woorden « op het vlak van de realiteit en conformiteit met de bepalingen van deze wet, van haar uitvoeringsbesluiten en verordeningen en van de overeenkomsten en akkoorden afgesloten krachtens deze zelfde wet »;2° in de bepaling onder 5° worden de woorden « of door de door hem aangewezen ambtenaar » ingevoegd tussen de woorden « Leidend ambtenaar » en de woorden « , zijn Comité ».

Art. 37.In artikel 141, § 1, eerste lid, 3°, van dezelfde gecoördineerde wet, ingevoegd bij de wet van 27 augustus 1994 en gewijzigd bij de wet van 24 december 2002, worden de woorden « vierde lid, » vervangen door de woorden « § 2, ».

Art. 38.In artikel 142 van dezelfde gecoördineerde wet, hersteld bij de wet van 13 december 2002 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 2 wordt vervangen door de bepaling, luidende als volgt : « § 2.De materiële bestanddelen van de in artikel 73bis bedoelde inbreuk, worden door de in artikel 146 bedoelde sociaal inspecteurs vastgesteld in een proces-verbaal overeenkomstig artikel 64 van het Sociaal Strafwetboek.

Op straffe van nietigheid, moeten deze vaststellingen plaatsvinden binnen de twee jaar : a) te rekenen vanaf de datum waarop de verzekeringsinstellingen de documenten betreffende de betwiste verstrekkingen hebben ontvangen;b) te rekenen vanaf de datum waarop de door de profielencommissie of door het Nationaal college van adviserend geneesheren overgezonden vaststellingen worden ontvangen door de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle. Deze processen-verbaal tot vaststelling van een inbreuk hebben bewijskracht tot het tegendeel bewezen is, voor zover een afschrift ervan ter kennis wordt gebracht van de vermoedelijke dader van de inbreuk, en, waar nodig, van de in artikel 164, tweede lid, bedoelde natuurlijke persoon of rechtspersoon binnen een termijn van veertien dagen die aanvangt de dag na de vaststelling van de inbreuk, door de in artikel 146 bedoelde sociaal inspecteurs. »; 2° in § 3, 2°, worden de woorden « die tot zijn bevoegdheid behoren, beslecht worden door de Leidend ambtenaar of de door hem aangewezen ambtenaar, binnen twee jaar volgend op de datum van het proces-verbaal » vervangen door de woorden « die tot de bevoegdheid van de leidend ambtenaar of de door hem aangewezen ambtenaar behoren, worden ingeleid, binnen twee jaar volgend op de datum van het proces-verbaal van vaststelling, met de in artikel 143, § 2, derde lid, bedoelde uitnodiging om de verweermiddelen te bezorgen.

Art. 39.In artikel 143, van dezelfde gecoördineerde wet, hersteld bij de wet van 13 december 2006 en gewijzigd bij de wetten van 27 december 2006 en 19 december 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, 1° wordt vervangen door de bepaling, luidende als volgt : « 1° de inbreuken bedoeld in artikel 73bis, 1°, 2° en 3°, van de wet, wanneer de waarde van de betwiste verstrekkingen lager is dan 25 000 euro;» 2° in § 2, derde lid, worden de woorden « of waar nodig » vervangen door de woorden « en waar nodig »;3° § 3 wordt vervangen als volgt : « In geval van een inbreuk op de bepalingen van artikel 73bis, 1°, 2°, 3°, 7° en 8°, beslist de Leidend ambtenaar, of de door hem aangewezen ambtenaar, over de toepassing van de in artikel 142 opgesomde maatregelen.De beslissing moet ter kennis gebracht worden binnen de drie maanden volgend op de ontvangst van de verweermiddelen of, bij ontstentenis daarvan, binnen de drie maanden volgend op het verstrijken van de in artikel 143, § 2, derde lid, bedoelde termijn. ».

Art. 40.In artikel 146, § 1, van dezelfde gecoördineerde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « De sociaal controleurs hebben als opdracht de onrechtmatige samenloop van het ontvangen van uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid met het uitoefenen van een beroepsactiviteit of sluikarbeid op te sporen en vast te stellen » opgeheven;2° het tweede lid wordt opgeheven.

Art. 41.In artikel 150, eerste lid, van dezelfde gecoördineerde wet, ingevoegd bij de wet van 17 augustus 1994 en gewijzigd bij de wet van 20 december 1995, de wet van 24 december 1999 en de wet van 19 mei 2010, worden de woorden « de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie » vervangen door de woorden « het Sociaal Strafwetboek ».

Art. 42.In artikel 174 van dezelfde gecoördineerde wet, gewijzigd bij de wetten van 13 december 2006, 26 maart 2007 en 19 december 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid, 10°, wordt opgeheven;2° in het vierde lid, wordt de derde zin vervangen door de zin, luidende als volgt : « De in 6° bedoelde verjaring geldt niet voor de feiten voorgelegd aan de Leidend ambtenaar of de ambtenaar door hem aangeduid bedoeld in artikel 143, aan de kamers van eerste aanleg en aan de in artikel 144 bedoelde kamers van beroep.». HOOFDSTUK 4. - Wijziging van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen

Art. 43.Artikel 35quaterdecies, § 5, van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 november 2009, wordt aangevuld met een bepaling onder 8°, luidende : « 8° het eHealth-platform, opgericht door de wet van 21 augustus 2008 houdende oprichting en organisatie van het eHealth-platform, heeft toegang tot alle identificatiegegevens, tot de gegevens betreffende de erkenning, alsook tot die betreffende de machtiging tot uitoefening maar niet, ingeval van intrekking van de machtiging tot uitoefening, tot de gegevens betreffende de redenen die tot de intrekking hebben geleid. ». HOOFDSTUK 5. - Wijzigingen van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen

Art. 44.In artikel 6quater, § 1, eerste lid van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen, ingevoegd bij de wet van 1 mei 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de inleidende volzin : a) worden de woorden « en onder voorbehoud van de beschikkingen van artikelen 7, 8 en 8bis » ingevoegd tussen de woorden « artikel 6, § 1 » en de woorden « kunnen geneesmiddelen »;b) wordt het woord « nog » opgeheven;2° de bepaling onder 4° ) wordt vervangen als volgt : « 4° ) Om een voorschrift uit te voeren, mag de persoon die gemachtigd is om geneesmiddelen af te leveren aan het publiek, een geneesmiddel voor menselijk gebruik vergund of geregistreerd in het land van herkomst invoeren op basis van een verklaring van de voorschrijver waarin deze verklaart dat de patiënt niet adequaat kan worden behandeld met een geneesmiddel dat momenteel in België in de handel is, in de volgende gevallen : - er bestaat geen geneesmiddel met eenzelfde farmaceutische vorm en met eenzelfde kwalitatieve en kwantitatieve samenstelling aan werkzame bestanddelen dat in België is vergund of geregistreerd; - er bestaat een dergelijk geneesmiddel maar het is niet of niet meer beschikbaar in de Belgische handel, hetzij omdat de houder van de vergunning voor het in het in de handel brengen of de registratie van dat geneesmiddel het bewuste geneesmiddel nog niet in de Belgische handel heeft gebracht, hetzij omdat het in de handel brengen van dat geneesmiddel in België tijdelijk of definitief door de houder werd stopgezet.

De Koning legt de andere voorwaarden en regels voor de toepassing van deze bepaling vast. ». HOOFDSTUK 6. - Dier, Plant en Voeding Afdeling 1. - Wijzigingen van de wet van 20 juli 1991

houdende sociale en diverse bepalingen

Art. 45.Deze afdeling heeft tot doel richtlijn 2008/99/EG van het Europese Parlement en van de Raad van 19 november 2008 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht gedeeltelijk om te zetten.

Art. 46.In artikel 132ter van de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen, ingevoegd bij de wet van 1 maart 2007, worden tussen het eerste en het tweede lid twee leden ingevoegd, luidende : « De in het eerste lid bepaalde strafrechtelijke sancties worden op een gevangenisstraf van één maand tot drie jaar en een geldboete van 1 000 euro tot 5 000 000 euro of een administratieve boete gebracht wanneer : 1° een genetisch gemodificeerd organisme of een product dat GGO's bevat, in de handel wordt gebracht in overtreding met de bepalingen van de besluiten ter uitvoering van artikel 132 van deze wet en van de bepalingen van de Europese verordeningen en beschikkingen terzake en, uit grove nalatigheid in hoofde van diegene die het illegaal op de markt gebracht heeft, zorgt voor een lozing, een uitstoot of anderszins brengen van een hoeveelheid materie in de lucht, het water of in de grond, waardoor bij gebruik ervan de dood van of ernstig letsel aan personen wordt of kan worden veroorzaakt;2° een genetisch gemodificeerd organisme of een product dat GGO's bevat, in de handel wordt gebracht in overtreding met de bepalingen van de besluiten ter uitvoering van artikel 132 van deze wet en van de bepalingen van de Europese verordeningen en beschikkingen terzake en, uit grove nalatigheid in hoofde van degene die het illegaal op de markt gebracht heeft, zorgt voor een lozing, een uitstoot of anderszins brengen van een hoeveelheid materie in de lucht, het water of de grond, waardoor aanzienlijke schade aan de kwaliteit van lucht, water of grond of aan dieren of planten wordt of kan worden veroorzaakt wanneer het op de markt gebracht wordt. De in het eerste lid bepaalde strafrechtelijke sancties worden op een gevangenisstraf van één maand tot acht jaar en een geldboete van 1 000 euro tot 10 000 000 euro of een administratieve boete gebracht wanneer : 1° een genetisch gemodificeerd organisme of een product dat GGO's bevat, in de handel wordt gebracht in overtreding met de bepalingen van de besluiten ter uitvoering van artikel 132 van deze wet en van de bepalingen van de Europese verordeningen en beschikkingen terzake en, opzettelijk in hoofde van diegene die het illegaal op de markt gebracht heeft, zorgt voor een lozing, een uitstoot of anderszins brengen van een hoeveelheid materie in de lucht, het water of in de grond, waardoor bij gebruik ervan de dood van of ernstig letsel aan personen wordt of kan worden veroorzaakt;2° een genetische gemodificeerd organisme of een product dat GGO's bevat, in de handel wordt gebracht in overtreding met de bepalingen van de besluiten ter uitvoering van artikel 132 van deze wet en van de bepalingen van de Europese verordeningen en beschikkingen terzake en, opzettelijk in hoofde van degene die het illegaal op de markt gebracht heeft, zorgt voor een lozing, een uitstoot of anderszins brengen van een hoeveelheid materie in de lucht, het water of de grond, waardoor aanzienlijke schade aan de kwaliteit van lucht, water of grond of aan dieren of planten wordt of kan worden veroorzaakt wanneer het op de markt gebracht wordt.». Afdeling 2. - Wijziging van de wet van 28 augustus 1991 op de

uitoefening van de diergeneeskunde

Art. 47.In artikel 20 van wet van 28 augustus 1991 op de uitoefening van de diergeneeskunde, wordt de bepaling onder 1° vervangen als volgt : « 1° hij die zonder aan de door artikel 4 opgelegde voorwaarden te voldoen een diergeneeskundige handeling uitvoert die niet toegelaten is met toepassing van de artikelen 5, 6 en 7.

Deze bepaling is niet van toepassing op de student die de voormelde werkzaamheden verricht in het raam van de wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende het opleidingsprogramma dat het mogelijk maakt om de titel van dierenarts te behalen; ».

TITEL 7. - Binnenlandse Zaken HOOFDSTUK 1. - Veiligheid en Preventie Vrijwillige samensmelting van de politiezones

Art. 48.In artikel 91/2, eerste lid, van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, ingevoegd bij de wet van 30 december 2009, worden de woorden « tot 1 januari 2011 » geschrapt. HOOFDSTUK 2. - Private veiligheid Wijzigingen van de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en de bijzondere veiligheid

Art. 49.In artikel 1 van de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, voor het laatst gewijzigd bij de wet van 28 april 2010, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, wordt het 3° vervangen door wat volgt : « 3° a) toezicht en/of bescherming bij het vervoer van goederen;b) vervoer van geld of van door de Koning bepaalde goederen, andere dan geld, die omwille van hun kostbaar karakter of hun bijzondere aard aan bedreiging onderhevig zijn;c) beheer van een geldtelcentrum;d) bevoorrading, bewaking bij werkzaamheden aan biljettenautomaten en onbewaakte werkzaamheden aan biljettenautomaten indien er toegang mogelijk is tot de geldbiljetten of geldcassettes.»; 2° in § 1 wordt het vijfde lid opgeheven;3° paragraaf 1 wordt aangevuld met vier leden, luidende : « In de zin van het eerste lid, 3°, c) wordt als een geldtelcentrum beschouwd, de plaats waar een onderneming, andere dan een kredietinstelling of bpost, voor rekening van derden geld telt, verpakt, beveiligd bewaart, verdeelt of op een andere wijze manueel of geautomatiseerd behandelt. In afwijking van het eerste lid, 3°, d), worden de werkzaamheden aan biljettenautomaten, opgesteld in bemande kantoren van kredietinstellingen of bpost, niet als een bewakingsactiviteit beschouwd.

Een kantoor van een kredietinstelling of bpost wordt geacht bemand te zijn wanneer er in dit kantoor minstens één personeelslid werkzaam is.

Met werkzaamheden aan biljettenautomaten wordt het onderhoud of de herstellingswerken aan deze automaten bedoeld. »; 4° in § 2 worden de woorden « § 1, eerste lid, 5°, » vervangen door de woorden « § 1, eerste lid, 5°, of 3°, a), b), d), »;5° paragraaf 2 wordt aangevuld met twee leden, luidende : « In afwijking van het eerste lid wordt evenwel niet als een interne bewakingsdienst beschouwd, de dienst die ten eigen behoeve het volgende organiseert : 1° de activiteit « vervoer van geld » bedoeld in § 1, eerste lid, 3°, b), indien het bedrag van het vervoerde geld, de som van 30 000 euro niet overschrijdt;2° één van de activiteiten bedoeld in § 1, eerste lid, 3°, d), in bemande kantoren van kredietinstellingen of van bpost. Diensten aan elkaar verleend door rechtspersonen of natuurlijke personen die onder dezelfde handelsbenaming handelsactiviteiten, andere dan het uitoefenen van bewakingsactiviteiten, verrichten, worden in de zin van deze wet beschouwd als diensten die ten eigen behoeve worden georganiseerd. ».

Art. 50.Artikel 22 van dezelfde wet, wordt aangevuld met een § 12, luidende : « § 12. In afwijking van artikel 1, § 2, eerste lid, kan een dienst die ten eigen behoeve de activiteit « vervoer van geld » bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 3°, b), organiseert, zulks tot 1 januari 2013 doen, zonder als een interne bewakingsdienst te worden beschouwd. ».

TITEL 8. - Ambtenarenzaken HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van het koninklijk besluit nr. 141 van 30 december 1982 tot oprichting van een databank betreffende de personeelsleden van de overheidssector

Art. 51.Artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 141 van 30 december 1982 tot oprichting van een databank betreffende de personeelsleden van de overheidssector, gewijzigd bij de wet van 22 juli 1993, wordt aangevuld met een 7°, luidende : « 7° op de openbare instellingen van sociale zekerheid. ».

Art. 52.In artikel 3, § 2, eerste lid, van hetzelfde koninklijk besluit, vervangen bij de wet van 22 juli 1993, worden de woorden « 1 januari » vervangen door de woorden « 31 december ». HOOFDSTUK 2. - Wijziging van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector

Art. 53.In artikel 14bis, § 3, van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector, ingevoegd bij de wet van 20 december 1995 en gewijzigd bij de wetten van 20 mei 1997, 19 oktober 1998 en 19 januari 2001, wordt het eerste lid vervangen door wat volgt : « De in artikel 1 bedoelde rechtspersonen en instellingen, degenen die de in artikel 1bis bedoelde personeelscategorieën tewerkstellen, alsook hun eventuele verzekeraar kunnen een rechtsvordering instellen tegen de verzekeraar die de aansprakelijkheid dekt van de eigenaar, de bestuurder of de houder van het motorvoertuig of tegen het Gemeenschappelijk Waarborgfonds bedoeld in artikel 80 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, tot beloop van de krachtens § 1 gedane uitkeringen en de ermee overeenstemmende kapitalen. ».

TITEL 9. - Werk HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités

Art. 54.In artikel 2, § 3, 1, van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, gewijzigd bij de wetten van 3 juni 2007 en 8 juni 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « de NV Federale Participatiemaatschappij » worden vervangen door de woorden « de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij »;2° de woorden « de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen » worden vervangen door de woorden « de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten ».

Art. 55.Artikel 16 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 28 april 2010, wordt aangevuld als volgt : « 10° de datum en het registratienummer van de voorheen neergelegde collectieve arbeidsovereenkomst of collectieve arbeidsovereenkomsten die door de overeenkomst worden gewijzigd, verlengd of opgeheven. ».

Art. 56.Artikel 18, laatste lid, van dezelfde wet van 5 december 1968 wordt opgeheven. HOOFDSTUK 2. - Bijkomende vakantie aan het begin of bij de hervatting van de activiteit

Art. 57.In de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, gecoördineerd op 28 juni 1971, laatst gewijzigd bij de wet van 6 juni 2010 tot invoering van het Sociaal Strafwetboek, wordt een hoofdstuk IIIbis ingevoegd, luidende : « Hoofdstuk IIIbis. De aanvullende vakantie aan het begin of bij de hervatting van de activiteit ».

Art. 58.In hoofdstuk IIIbis, ingevoegd bij artikel 57, wordt een artikel 17bis ingevoegd, luidende : «

Art. 17bis.Per periode van drie maanden activiteit gedurende het kalenderjaar bij het begin of de activiteitshervatting, kan de werknemer aanspraak maken op een week aanvullende vakantie vanaf de laatste week van de betreffende periode van drie maanden. De werknemer heeft recht op een bedrag gelijk aan zijn normale loon tijdens deze week vakantie. Het vakantiegeld, toegekend aan het begin of bij de hervatting van de activiteit, wordt gefinancierd door een aftrek, uitgevoerd op het gedeelte van het wettelijk vakantiegeld dat niet overeenstemt met het normale loon voor de vakantiedagen. De Koning bepaalt wanneer de aftrek gebeurt, het bedrag en de duur ervan.

Hij bepaalt de voorwaarden en de toepassingsmodaliteiten van deze bepaling. ». HOOFDSTUK 3. - Betaald educatief verlof

Art. 59.In artikel 109, § 1, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, gewijzigd bij de wetten van 10 juni 1993 en 30 december 2001 en bij de koninklijke besluiten van 23 juli 1985 en 10 augustus 2005, wordt een 6° bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « 6° bis. de opleidingen die voorbereiden op de uitoefening van een knelpuntberoep en georganiseerd worden door de bevoegde gewestelijke dienst voor beroepsopleiding; ».

Art. 60.In artikel 111 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 20 juli en 27 december 2006 en 17 mei 2007 en het koninklijk besluit van 28 maart 1995, wordt een § 5bis ingevoegd, luidende : « § 5bis. In afwijking van §§ 1, 2, 3 en 5 bedraagt het maximum per jaar 180 uren, ongeacht of de opleiding samenvalt met de werkuren en ook indien ze in combinatie met andere opleidingen wordt gevolgd, voor : 1. opleidingen die voorbereiden op de uitoefening van knelpuntberoepen zoals bepaald in de werkloosheidsreglementering en op voorwaarde dat de opleiding aangevat wordt in een jaar waarin ze voorkomt op de lijst van knelpuntberoepen;2. opleidingen in het secundair onderwijs of in sociale promotie die leiden, voor wat betreft de Vlaamse Gemeenschap, tot een diploma van hoger secundair onderwijs, en, voor wat betreft de Franse Gemeenschap, tot een certificaat van het hoger secundair onderwijs, voor zover de werknemer nog geen diploma of getuigschrift van hoger secundair onderwijs heeft;3. opleidingen « formation de base » (Franse Gemeenschap) erkend door de Erkenningscommissie en opleidingen basiseducatie (Vlaamse Gemeenschap), voor zover de werknemer nog geen diploma of getuigschrift van hoger secundair onderwijs heeft;4. de in punt 1 van deze paragraaf bedoelde opleidingen die leiden tot een graad van bachelor of een diploma van niet-universitair hoger onderwijs, voor zover de werknemer nog geen gelijkwaardige graad of diploma heeft.».

Art. 61.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2012. HOOFDSTUK 4. - Leeftijdspiramide bij collectief ontslag

Art. 62.Dit hoofdstuk is van toepassing op de onderneming die overgaat tot een collectief ontslag zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 24 mei 1976 betreffende het collectief ontslag.

Worden evenwel van de toepassing van dit hoofdstuk uitgesloten, de ondernemingen waarvan het collectief ontslag plaatsvindt in het kader van : 1° een procedure van faillissement;2° de gerechtelijke ontbinding in toepassing van artikel 41, § 1, van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen;3° een sluiting van de onderneming in de zin van artikel 3, § 1, van de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van ondernemingen voor zover deze sluiting volledig is en betrekking heeft op alle werknemers van de onderneming.

Art. 63.§ 1. Het aantal ontslagen in het kader van het collectief ontslag moet evenredig gespreid worden over de leeftijdsgroepen.

De leeftijdsgroepen bedoeld in het eerste lid zijn de leeftijdsgroepen van minder dan 30 jaar, van 30 tot minder dan 50 jaar en 50 jaar en ouder, waarbij rekening gehouden wordt met de leeftijd op het ogenblik van de kennisgeving van het voornemen om over te gaan tot een collectief ontslag bedoeld in artikel 7 van het voormeld koninklijk besluit van 24 mei 1976.

Voor de toepassing in het eerste lid wordt op het ogenblik van de kennisgeving van het voornemen om over te gaan tot een collectief ontslag bedoeld in artikel 7 van het vermeld koninklijk besluit van 24 mei 1976, het aantal werknemers van de onderneming ingedeeld in dezelfde leeftijdsgroepen. § 2. Vinden de ontslagen echter enkel plaats in één of meerdere afdelingen of in één of meerdere activiteitensegmenten, dan wordt voor de toepassing van de eerste paragraaf enkel rekening gehouden met die werknemers die tewerkgesteld zijn in de betrokken afdelingen of activiteitensegmenten. § 3. Voor toepassing van de eerste paragraaf, wordt per leeftijdsgroep een afwijking aanvaard van 10 % ten opzichte van de strikte toepassing van de evenredige spreiding van het aantal ontslagen over de leeftijdsgroepen.

De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, naargelang de grootte van de onderneming voorzien in afwijkende percentages of de toegelaten afwijking uitdrukken in koppen. § 4. Voor toepassing van dit artikel worden de werknemers verbonden met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd of voor een duidelijk omschreven werk buiten beschouwing gelaten, behalve indien de beëindiging van de arbeidsovereenkomst ten gevolge van het collectief ontslag plaatsvindt vóór het verstrijken van de termijn of vóór de voltooiing van het werk. § 5. Van de regeling voorzien in paragraaf 1 kan worden uitgesloten de werknemer die in de onderneming een sleutelfunctie heeft.

Deze werknemers worden niet in aanmerking genomen bij het bepalen van de evenredige spreiding bedoeld in paragraaf 1. § 6. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere regels en de te volgen procedure voor toepassing van dit artikel. Daarbij hoort inzonderheid de concrete berekeningswijze van het aantal werknemers van de onderneming per leeftijdsgroep, van het aantal ontslagen werknemers per leeftijdsgroep, de definitie van de begrippen afdeling en activiteitensegmenten alsook de bewijzen die de werkgever moet aanbrengen voor toepassing van paragraaf 2 en het aanduiden van de dienst bevoegd om het respecteren van de leeftijdspiramide bij collectief ontslag na te zien, de wijze waarop en termijn waarbinnen de bevoegde dienst het de werkgever meldt wanneer de regels van dit artikel niet werden gerespecteerd, alsook de wijze van melding aan de instellingen belast met het invorderen van de sociale zekerheidsbijdragen ervan.

Art. 64.Artikel 327 van de programmawet (I) van 24 december 2002, opgeheven bij wet van 11 juli 2005, wordt hersteld als volgt : «

Art. 327.De werkgever die in het kader van het collectief ontslag overgaat tot het ontslag van werknemers zonder dat voldaan is aan de voorwaarden van hoofdstuk 4 van Titel 9 van de wet houdende diverse bepalingen (I) van 29 maart 2012, verliest het recht op de bijdrageverminderingen bedoeld in afdelingen 2 en 3 van dit hoofdstuk die hij heeft genoten in het kwartaal van de kennisgeving van het voornemen om over te gaan tot een collectief ontslag bedoeld in artikel 7 van het vermeld koninklijk besluit van 24 mei 1976 betreffende het collectief ontslag en in de daaraan voorafgaande zeven kwartalen voor de werknemers die werden ontslagen in het kader van het collectief ontslag en die op het ogenblik van die kennisgeving minstens de leeftijd van 50 jaar bereikt hadden. ».

Art. 65.De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de datum van inwerkingtreding van dit hoofdstuk. HOOFDSTUK 5. - Sociaal bemiddelaars in overheidsdiensten

Art. 66.In de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel wordt een hoofdstuk IIIquater ingevoegd, luidende « Sociale bemiddeling in de overheidssector ».

Art. 67.In hoofdstuk IIIquater, ingevoegd bij artikel 66 van deze wet, wordt een artikel 12octies ingevoegd, luidende : «

Art. 12octies.De Algemene Directie van de collectieve arbeidsbetrekkingen bij de federale overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg wordt belast met de sociale bemiddeling in de overheidssector met het oog op het voorkomen, opvolgen en beëindigen van de collectieve geschillen tussen de werkgevers en de personeelsleden waarop deze wet van toepassing is.

Bij de Algemene Directie van de collectieve arbeidsbetrekkingen worden specifieke en met de materie ter zake vertrouwde sociaal bemiddelaars in de overheidssector benoemd.

De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de opdrachten en de benoemingsvoorwaarden van de sociaal bemiddelaars in de overheidssector.

De sociaal bemiddelaar in de overheidssector vervult zijn opdracht op onafhankelijke wijze ten opzichte van de partijen betrokken bij een collectief geschil. Het gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten kan nadere regels voor de bemiddelingsprocedure vastleggen. ». HOOFDSTUK 6. - Werkloosheid met bedrijfstoeslag

Art. 68.In de wet van 12 april 2011 houdende aanpassing van de wet van 1 februari 2011 houdende verlenging van de crisismaatregelen en uitvoering van het interprofessioneel akkoord, en tot uitvoering van het compromis van de regering met betrekking tot het ontwerp van interprofessioneel akkoord, wordt het opschrift van hoofdstuk 7 vervangen als volgt : « Werkloosheid met bedrijfstoeslag ».

Art. 69.Artikel 45, eerste lid, van dezelfde wet wordt gewijzigd als volgt : 1° de woorden « voor de jaren 2011 en 2012 » worden opgeheven;2° de woorden « aanvullende vergoeding » worden vervangen door de woorden « bedrijfstoeslag ».

Art. 70.In artikel 46 van dezelfde wet worden de woorden « aanvullende vergoeding » vervangen door de woorden « bedrijfstoeslag ».

Art. 71.In dezelfde wet wordt in het opschrift van afdelingen 2 en 3 van hoofdstuk 7 telkens de woorden « Conventioneel brugpensioen » vervangen door de woorden « Werkloosheid met bedrijfstoeslag ».

Art. 72.Artikel 47 van dezelfde wet wordt gewijzigd als volgt : 1° de datum « 31 december 2012 » wordt tweemaal vervangen door de datum « 31 december 2015 »;2° het tweede lid wordt opgeheven;3° In het derde lid dat het tweede lid is geworden, wordt het woord « alinea's » vervangen door het woord « lid », de woorden « aanvullende vergoeding » door « bedrijfstoeslag » en « de vorige » door « het vorige ».

Art. 73.In de artikelen 48, 50 en 52 van dezelfde wet worden de woorden « het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het conventioneel brugpensioen in het kader van het generatiepact » vervangen door de woorden « het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag ».

Art. 74.In artikel 48 van dezelfde wet wordt de datum « 31 december 2012 » vervangen door de datum « 31 december 2015 ».

Art. 75.In artikel 49, derde lid, van dezelfde wet worden de woorden « aanvullende vergoeding » vervangen door de woorden « bedrijfstoeslag ».

Art. 76.In artikel 55 van dezelfde wet wordt het tweede lid opgeheven.

Art. 77.Dit hoofdstuk treedt in werking op de datum van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. HOOFDSTUK 7. - Wijziging van hoofdstuk VI van Titel XI van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I) betreffende socialezekerheidsbijdragen en inhoudingen verschuldigd in de stelsels van werkloosheid met bedrijfstoeslag, op de aanvullende vergoedingen bij bepaalde sociale zekerheidsuitkeringen en op uitkeringen voor invaliditeit

Art. 78.In de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I) wordt een artikel 124bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 124bis.De Koning kan, op voorstel van de Nationale Arbeidsraad en bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de percentages van de verschuldigde bijdragen in de onderafdelingen 2.A. en 2.B. wijzigen en herindelen volgens de leeftijd. ».

Art. 79.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 april 2012. HOOFDSTUK 8. - Wijziging van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders

Art. 80.In de besluitwet betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders van 28 december 1944 wordt een artikel 8ter ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 8ter.De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening kan het plaatselijk werkgelegenheidsagentschap belasten met de opdracht om, onder zijn gezag en volgens de voorwaarden en nadere regels die door de Koning worden bepaald, het actief zoeken naar werk van uitkeringsgerechtigd werklozen en van werklozen die ingeschreven zijn als werkzoekende schoolverlater met het oog op het bekomen van een inschakelingsuitkering, te evalueren.

De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening kan personeelsleden die door hem, met toepassing van artikel 8, § 11, ter beschikking worden gesteld van het plaatselijk werkgelegenheidsagentschap, eveneens belasten met de opdracht om, onder zijn gezag en volgens de regels die door de Koning worden bepaald, het actief zoeken naar werk van uitkeringsgerechtigd werklozen en van werklozen die ingeschreven zijn als werkzoekende schoolverlater met het oog op het verkrijgen van een inschakelingsuitkering, te evalueren.

TITEL 10. - Sociaal statuut van de zelfstandigen ENIG HOOFDSTUK. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese en Monetaire Unie

Art. 81.In artikel 3 van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese en Monetaire Unie, laatst gewijzigd door de wet van 22 december 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, vierde lid, worden de woorden « ten vroegste ingaat vanaf 1 januari 2007 » vervangen door de woorden « ten vroegste ingaat op 1 januari 2007 en uiterlijk op 1 december 2012 »;2° een § 2bis wordt ingevoegd, luidende : « § 2bis.Het rustpensioen kan nochtans, naar keuze en op verzoek van de belanghebbende, ingaan voor de leeftijd bedoeld in § 1, en ten vroegste op de eerste van de maand die volgt op de 62e verjaardag.

In afwijking van het vorige lid, kan het rustpensioen, naar keuze en op verzoek van de belanghebbende, ingaan : 1° op de eerste van de maand die volgt op de 60e verjaardag indien de belanghebbende een loopbaan bewijst van ten minste 42 kalenderjaren;2° op de eerste van de maand die volgt op de 61e verjaardag indien de belanghebbende een loopbaan bewijst van ten minste 41 kalenderjaren. Nochtans kan de belanghebbende die, op een bepaald ogenblik, voldoet aan de leeftijds- en loopbaanvoorwaarden voorzien in deze paragraaf, in paragraaf 3, tweede lid, of in artikel 16bis, §§ 1 en 2, om een rustpensioen te verkrijgen voor de leeftijd bedoeld in § 1, naar keuze en op zijn verzoek een vervroegd pensioen bekomen ongeacht de datum waarop het pensioen later daadwerkelijk ingaat.

Wanneer het rustpensioen daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste ingaat vanaf 1 januari 2016, wordt het verminderd met : - 18 pct. indien het daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste ingaat op de eerste dag van de maand die volgt op de 61e verjaardag en uiterlijk op de eerste dag van de zesde maand die volgt op de 61e verjaardag; - 15 pct. indien het daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste ingaat op de eerste dag van de zevende maand die volgt op de 61e verjaardag en uiterlijk op de eerste dag van de maand van de 62e verjaardag; - 12 pct. indien het daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste ingaat op de eerste dag van de maand die volgt op de 62e verjaardag en uiterlijk op de eerste dag van de maand van de 63e verjaardag; 3° in § 3, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a.tussen het eerste en het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende : « De mogelijkheid om overeenkomstig § 2bis een vervroegd rustpensioen te verkrijgen, is ondergeschikt aan de voorwaarde dat de belanghebbende een loopbaan bewijst van ten minste 40 kalenderjaren waarvoor pensioenrechten kunnen worden geopend krachtens een of meerdere wettelijke Belgische pensioenregelingen of regelingen waarop de Europese verordeningen inzake sociale zekerheid van toepassing zijn of waarop een door België gesloten overeenkomst inzake sociale zekerheid betreffende de pensioenen van werknemers of zelfstandigen van toepassing is. »; b. in het vroegere tweede lid, dat het derde lid wordt, worden de woorden « De in het eerste lid bedoelde kalenderjaren » vervangen door de woorden « De in het eerste en het tweede lid bedoelde kalenderjaren »;c. in het vroegere derde lid, dat het vierde lid wordt, worden de woorden « krachtens de in het eerste lid bedoelde pensioenregelingen » vervangen door de woorden « krachtens de in het eerste en het tweede lid bedoelde pensioenregelingen » en de woorden « krachtens een pensioenregeling bedoeld in het eerste lid » vervangen door de woorden « krachtens een pensioenregeling bedoeld in het eerste en het tweede lid »;4° in § 3bis, worden de woorden « In afwijking van § 2 » vervangen door de woorden « In afwijking van § 2 en van § 2bis »;5° in § 3ter worden de volgende wijzigingen aangebracht : a.het vierde lid wordt vervangen als volgt : « De in het eerste lid bedoelde loopbaanvoorwaarde wordt vastgesteld op 42 kalenderjaren voor de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste ingaan op 1 januari 2009 en uiterlijk op 1 december 2012. »; b. tussen het vierde en het vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende : « De vermindering bepaald in § 2bis of in artikel 16bis, §§ 3 tot 5, naar gelang het geval, is niet van toepassing indien de belanghebbende een loopbaan van 41 kalenderjaren bewijst voor de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste ingaan op 1 januari 2013.»; c. in het vroegere zesde lid, dat het zevende lid wordt, worden de woorden « bedoeld in § 3, tweede lid, 2° » vervangen door de woorden « bedoeld in § 3, derde lid, 2° »;6° in § 5, tweede lid, worden de woorden « onverminderd de bepalingen van de §§ 1, 2 en 4, of van artikel 16, eerste lid » vervangen door de woorden « onverminderd de bepalingen van de §§ 1, 2, 2bis en 4, of van artikel 16, §§ 1 en 2 en van artikel 16bis, § 1 ».

Art. 82.In hetzelfde koninklijk besluit, wordt een artikel 16bis ingevoegd, luidende : «

Art. 16bis.§ 1. In afwijking van artikel 3, § 2bis, eerste lid, kan het rustpensioen, naar keuze en op verzoek van de belanghebbende, ten vroegste ingaan : 1° op de eerste dag van de zevende maand die volgt op de 60e verjaardag wanneer het rustpensioen daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste ingaat op 1 januari 2013 en uiterlijk op 1 december 2013;2° op de eerste dag van de maand volgend op de 61e verjaardag wanneer het rustpensioen daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste ingaat op 1 januari 2014 en uiterlijk op 1 december 2014;3° op de eerste dag van de zevende maand volgend op de 61e verjaardag wanneer het rustpensioen daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste ingaat op 1 januari 2015 en uiterlijk op 1 december 2015. In afwijking van het vorige lid, 1° en 2°, kan het rustpensioen ten vroegste ingaan op de eerste dag van de maand die volgt op de 60e verjaardag indien de belanghebbende een loopbaan bewijst van ten minste 40 kalenderjaren.

In afwijking van het eerste lid, 3°, kan het rustpensioen ten vroegste ingaan op de eerste dag van de maand die volgt op de 60e verjaardag indien de belanghebbende een loopbaan bewijst van ten minste 41 kalenderjaren.

Onder kalenderjaren in de zin van vorige leden wordt verstaan de jaren waarvoor pensioenrechten kunnen geopend worden krachtens een of meerdere wettelijke Belgische pensioenregelingen in de zin van artikel 3, § 3, derde lid, of regelingen waarop de Europese verordeningen inzake sociale zekerheid van toepassing zijn of waarop een door België gesloten overeenkomst inzake sociale zekerheid betreffende de pensioenen van werknemers of zelfstandigen van toepassing is. § 2. In afwijking van artikel 3, § 3, tweede lid, wordt de voorwaarde inzake duur van de loopbaan gebracht : 1° op 38 jaar wanneer het rustpensioen daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste ingaat op 1 januari 2013 en uiterlijk op 1 december 2013;2° op 39 jaar wanneer het rustpensioen daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste ingaat op 1 januari 2014 en uiterlijk op 1 december 2014. § 3. Wanneer het rustpensioen daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste ingaat op 1 januari 2013 en uiterlijk op 1 december 2013 wordt het verminderd met : - 25 pct. indien het daadwerkelijk en voor de eerste maal uiterlijk ingaat op de eerste dag van de zesde maand die volgt op de 60e verjaardag; - 21,5 pct. indien het daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste ingaat op de eerste dag van de zevende maand die volgt op de 60e verjaardag en uiterlijk op de eerste dag van de maand van de 61e verjaardag; - 18 pct. indien het daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste ingaat op de eerste dag van de maand die volgt op de 61e verjaardag en uiterlijk op de eerste dag van de maand van de 62e verjaardag; - 12 pct. indien het daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste ingaat op de eerste dag van de maand die volgt op de 62e verjaardag en uiterlijk op de eerste dag van de maand van de 63e verjaardag. § 4. Wanneer het rustpensioen daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste ingaat op 1 januari 2014 en uiterlijk op 1 december 2014 wordt het verminderd met : - 25 pct. indien het daadwerkelijk en voor de eerste maal uiterlijk ingaat op de eerste dag van de zesde maand die volgt op de 60e verjaardag; - 21,5 pct. indien het daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste ingaat op de eerste dag van de zevende maand die volgt op de 60e verjaardag en uiterlijk op de eerste dag van de maand van de 61e verjaardag; - 18 pct. indien het daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste ingaat op de eerste dag van de maand die volgt op de 61e verjaardag en uiterlijk op de eerste dag van de maand van de 62e verjaardag; - 12 pct. indien het daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste ingaat op de eerste dag van de maand die volgt op de 62e verjaardag en uiterlijk op de eerste dag van de maand van de 63e verjaardag. § 5. Wanneer het rustpensioen daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste ingaat op 1 januari 2015 en uiterlijk op 1 december 2015 wordt het verminderd met : - 25 pct. indien het daadwerkelijk en voor de eerste maal uiterlijk ingaat op de eerste dag van de zesde maand die volgt op de 60e verjaardag; - 21,5 pct. indien het daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste ingaat op de eerste dag van de zevende maand die volgt op de 60e verjaardag en uiterlijk op de eerste dag van de maand van de 61e verjaardag; - 18 pct. indien het daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste ingaat op de eerste dag van de maand die volgt op de 61e verjaardag en uiterlijk op de eerste dag van de zesde maand die volgt op de 61e verjaardag; - 15 pct. indien het daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste ingaat op de eerste dag van de zevende maand die volgt op de 61e verjaardag en uiterlijk op de eerste dag van de maand van de 62e verjaardag; - 12 pct. indien het daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste ingaat op de eerste dag van de maand die volgt op de 62e verjaardag en uiterlijk op de eerste dag van de maand van de 63e verjaardag. ».

Art. 83.De bepalingen van de artikelen 81 en 82 zijn van toepassing op de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste ingaan op 1 januari 2013.

Art. 84.De belanghebbende die uiterlijk op 31 december 2012, voldoet aan de leeftijds- en loopbaanvoorwaarden voorzien in artikel 3, § 2, eerste lid, en § 3, eerste lid, van het voormelde koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen, om een rustpensioen te verkrijgen voor de leeftijd bedoeld in artikel 3, § 1, van hetzelfde besluit, kan naar keuze en op zijn verzoek een vervroegd pensioen bekomen ten vroegste vanaf 1 januari 2013.

Art. 85.De artikelen 81 tot 84 treden in werking op 1 januari 2013.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 29 maart 2012.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, E. DI RUPO De Minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, S. VANACKERE De Minister van Economie en Consumenten, J. VANDE LANOTTE De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Zelfstandigen, K.M.O.'s en Landbouw, Mevr. S. LARUELLE De Minister van Werk, Mevr. M. DE CONINCK De Staatssecretaris voor Energie, M. WATHELET Voor de Staatssecretaris voor Sociale Zaken, Gezinnen en Personen met een handicap, belast met Beroepsrisico's, afwezig : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Mevr. L. ONKELINKX De Staatssecretaris voor Ambtenarenzaken, H. BOGAERT Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. A. TURTELBOOM _______ Nota (1) Stukken van de Kamer van volksvertegenwoordigers : Doc 53 2097/ (2011/2012) : 001 : Wetsontwerp. 002 tot 004 : Amendementen. 005 tot 008 : Verslagen. 009 : Tekst aangenomen door de commissies. 010 : Amendementen. 011 : Aanvullend verslag. 012 : Tekst aangenomen door de commissies. 013 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat.

Integraal verslag : 22 maart 2012.

Stukken van de Senaat : 5-1547-2011/2012 Nr. 1. - Ontwerp geëvoceerd door de Senaat.

Nrs. 2 tot 4. - Verslagen.

Nr. 5. - Amendementen.

Nr. 6. - Beslissing om niet te amenderen.

Handelingen van de Senaat : 28 maart 2012.

^