Etaamb.openjustice.be
Wet van 21 februari 2003
gepubliceerd op 28 maart 2003

Wet tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën

bron
federale overheidsdienst financien
numac
2003003146
pub.
28/03/2003
prom.
21/02/2003
ELI
eli/wet/2003/02/21/2003003146/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

21 FEBRUARI 2003. - Wet tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. HOOFDSTUK II. - Definities

Art. 2.Voor de toepassing van deze wet, wordt verstaan onder : 1° onderhoudsgeld : a) het onderhoudsgeld dat verschuldigd is aan de kinderen en dat werd vastgesteld hetzij door een uitvoerbare gerechtelijke beslissing, hetzij in een overeenkomst als bedoeld in artikel 1288, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek, hetzij bij een uitvoerbare schikking bedoeld in de artikelen 731 tot 734 van het Gerechtelijk Wetboek;b) het onderhoudsgeld dat verschuldigd is tussen echtgenoten of tussen samenwonenden en dat werd vastgesteld hetzij door een uitvoerbare gerechtelijke beslissing, hetzij in een overeenkomst als bedoeld in artikel 1288, 4°, van het Gerechtelijk Wetboek;2° de Dienst voor alimentatievorderingen : de dienst bij de FOD Financiën die bevoegd is voor de niet-fiscale invorderingen. HOOFDSTUK III. - De tegemoetkoming van de Dienst voor alimentatievorderingen

Art. 3.§ 1. De Dienst voor alimentatievorderingen is belast met de toekenning van voorschotten op een of verscheidene welbepaalde termijnen van onderhoudsgelden en met de inning of invordering van de toegekende voorschotten alsook van het saldo en de achterstallen van de alimentatievorderingen ten laste van de onderhoudsplichtige. § 2. De betaling van de alimentatievorderingen door de Dienst voor alimentatievorderingen doet geen afbreuk aan de toepassing van de strafbepalingen voorgeschreven in geval van niet-betaling van die vorderingen door de onderhoudsplichtige en met name van de artikelen 360bis, 391bis en 391ter van het Strafwetboek.

Art. 4.Het bedrag van elk van de voorschotten is gelijk aan het onderhoudsgeld, in voorkomend geval geïndexeerd, met een maximum van 175 euro per maand en per onderhoudsgerechtigde.

In geval van gedeeltelijke betaling van een termijn van het onderhoudsgeld door de onderhoudsplichtige ten belope van een bedrag dat lager is dan het bedrag vastgesteld in het eerste lid, wordt het voorschot beperkt tot het verschil tussen het bedrag vastgesteld in het eerste lid en het werkelijk ontvangen bedrag.

De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad het maximumbedrag en de toekenningsmodaliteiten van het voorschot wijzigen.

Art. 5.De tegemoetkoming van de Dienst voor alimentatievorderingen geeft aanleiding tot de betaling van een bijdrage in de werkingskosten van deze dienst.

Het bedrag van die bijdrage wordt bepaald als volgt : 1) ten laste van de onderhoudsplichtige : 10 % van het bedrag van de te innen of in te vorderen hoofdsommen;2) ten laste van de onderhoudsgerechtigde : 5 % van het bedrag van het saldo van de geïnde of ingevorderde alimentatievordering en van de geïnde of ingevorderde achterstallen.

Art. 6.De onderhoudsgerechtigde kan de tegemoetkoming van de Dienst voor alimentatievorderingen aanvragen indien de onderhoudsplichtige zich gedurende twee, al dan niet opeenvolgende termijnen in de loop van de twaalf maanden die aan de aanvraag voorafgaan, geheel of ten dele onttrokken heeft aan de verplichting tot betaling van het onderhoudsgeld.

De toepassing van deze wet is beperkt tot de onderhoudsgerechtigden die hun woonplaats of gewone verblijfplaats in België hebben.

Art. 7.De aanvraag wordt in twee exemplaren ingediend bij de Dienst voor alimentatievorderingen.

De aanvraag is ondertekend door de onderhoudsgerechtigde, zijn wettelijke vertegenwoordiger of zijn advocaat en bevat : 1° de naam, voornamen, geboortedatum, geboorteplaats en woonplaats van de onderhoudsgerechtigde;2° de naam, voornamen, geboortedatum, geboorteplaats en de laatst gekende woonplaats van de onderhoudsplichtige;3° het bedrag van de alimentatievordering en de aanduiding van de datum en het bedrag van de termijnen waaraan de onderhoudsplichtige zich geheel of ten dele heeft onttrokken;4° de opdracht aan de Dienst voor alimentatievorderingen om de integrale termijnen van het onderhoudsgeld en de achterstallen te innen of in te vorderen;5° in voorkomend geval, de stukken met betrekking tot een ingebrekestelling of andere uitvoeringsmaatregelen die de onderhoudsgerechtigde heeft ondernomen om de verschuldigde bedragen in te vorderen. Bij de aanvraag wordt gevoegd de uitgifte of de minuut, voorzien van het formulier van tenuitvoerlegging, van de gerechtelijke beslissing of van de akte bedoeld in artikel 1288, 3° of 4°, van het Gerechtelijk Wetboek, van de uitvoerbare gerechtelijke beslissing of van de uitvoerbare schikking, waarin het onderhoudsgeld wordt vastgesteld of gewijzigd, de stukken van betekening van de gerechtelijke beslissing, evenals de stukken van tenuitvoerlegging.

Art. 8.Onmiddellijk na ontvangst van de aanvraag, geeft de Dienst voor alimentatievorderingen de onderhoudsplichtige, bij een ter post aangetekende brief, kennis van de aanvraag tot tegemoetkoming. Deze kennisgeving vermeldt uitdrukkelijk dat, indien de tegemoetkoming wordt toegestaan, de Dienst voor alimentatievorderingen in de plaats van de onderhoudsgerechtigde zal overgaan tot inning en invordering van de alimentatievorderingen.

De onderhoudsplichtige beschikt over een termijn van vijftien dagen, te rekenen vanaf de datum van het aangetekend versturen van de kennisgeving bedoeld in het eerste lid, om aan te tonen dat hij de gerechtelijke beslissing of de overeenkomst als bedoeld in artikel 1288, 3° of 4°, van het Gerechtelijk Wetboek regelmatig heeft uitgevoerd of dat de door de onderhoudsgerechtigde ingeroepen titel van de alimentatievordering niet meer actueel is.

Art. 9.§ 1. Zodra de aanvraag volledig is, beschikt de Dienst voor alimentatievorderingen over een termijn van dertig dagen om te beslissen of de onderhoudsgerechtigde al dan niet recht heeft op de tegemoetkoming van de Dienst voor alimentatievorderingen. § 2. De Dienst voor alimentatievorderingen geeft bij gewone brief kennis van zijn beslissing aan de onderhoudsgerechtigde. § 3. Wanneer de beslissing niet gunstig beschikt op de aanvraag van de onderhoudsgerechtigde of wanneer geen beslissing is genomen binnen de bij § 1 bepaalde termijn, kan hij de zaak aanhangig maken bij de beslagrechter middels een verzoekschrift dat op straffe van verval moet zijn ingediend binnen een termijn van één maand, te rekenen van de in § 2 bedoelde kennisgeving.

Art. 10.§ 1. Indien de tegemoetkoming wordt toegestaan, geeft de Dienst voor alimentatievorderingen de onderhoudsplichtige bij een ter post aangetekende brief, ervan kennis dat hij in de plaats van de onderhoudsgerechtigde overgaat tot inning en invordering van de alimentatievordering en van de achterstallen.

Deze kennisgeving bevat de identiteit van de onderhoudsgerechtigde, de titel van de alimentatievordering, een overzicht van de te betalen sommen en van de data waarop het onderhoudsgeld moet worden betaald alsook het nummer van de rekening van de Dienst voor alimentatievorderingen waarop de bedragen moeten worden betaald. § 2. In voorkomend geval geldt deze kennisgeving als ingebrekestelling voor de sommen die ze aanduidt. § 3. Vanaf de datum van de kennisgeving tot aan de datum vermeld in de in artikel 11, § 2, bedoelde kennisgeving van de beëindiging van de tegemoetkoming zijn enkel de betalingen aan de Dienst voor alimentatievorderingen bevrijdend. § 4. Ieder nieuw gegeven dat van invloed kan zijn op het bedrag van de voorschotten, van het onderhoudsgeld of op de inning en de invordering van deze sommen, moet door de meest gerede partij of door een derde worden gemeld aan de Dienst voor alimentatievorderingen.

Art. 11.§ 1. De onderhoudsgerechtigde kan op elk ogenblik afzien van de tegemoetkoming van de Dienst voor alimentatievorderingen. De betaling van voorschotten eindigt zodra alle vervallen termijnen van het onderhoudsgeld gedurende ten minste zes opeenvolgende maanden aan de Dienst voor alimentatievorderingen zijn betaald. § 2. De Dienst voor alimentatievorderingen geeft van de beëindiging van haar tegemoetkoming bij gewone brief kennis aan de onderhoudsgerechtigde en bij een ter post aangetekende brief aan de onderhoudsplichtige en, in voorkomend geval, aan de derden-schuldenaars. De kennisgeving aan de onderhoudsplichtige vermeldt bovendien dat vanaf de datum waarop de tegemoetkoming wordt beëindigd enkel de betalingen aan de onderhoudsgerechtigde bevrijdend zijn. HOOFDSTUK IV. - De inning en invordering van de alimentatievordering Afdeling I. - Inning en invordering ten laste van de

onderhoudsplichtige

Art. 12.De Dienst voor alimentatievorderingen treedt, ten belope van het bedrag van het toegekende voorschot, van rechtswege in de plaats van de onderhoudsgerechtigde, met name in de burgerlijke rechten en vorderingen en in de waarborgen waarover die met het oog op de inning en de invordering van zijn alimentatievordering beschikt.

Voor de inning en de invordering van het bedrag van het saldo en de achterstallen van de alimentatievordering, treedt de Dienst voor alimentatievorderingen op voor rekening en in naam van de onderhoudsgerechtigde.

Art. 13.Ten vroegste één maand na de kennisgeving bedoeld in artikel 10, gaat de Dienst voor alimentatievorderingen over tot de invordering van de verschuldigde bedragen door middel van een dwangbevel, overeenkomstig de bepalingen van artikel 94 van de wetten op de rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991.

Art. 14.§ 1. Na de betekening van het in artikel 13 bedoelde dwangbevel kan de Dienst voor alimentatievorderingen, bij een ter post aangetekende brief, uitvoerend beslag onder derden leggen op de bedragen en zaken die de bewaarnemer of de schuldenaar van de onderhoudsplichtige verschuldigd is of moet teruggeven. Het beslag wordt eveneens bij een ter post aangetekende brief ter kennis van de onderhoudsplichtige gebracht. § 2. Voor het overige zijn de bepalingen bedoeld in artikel 85 bis, § 1, tweede en derde lid, § 2 en § 3, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, van toepassing.

Art. 15.Indien de onderhoudsgerechtigde zich door de rechter heeft doen machtigen om, met uitsluiting van de onderhoudsplichtige, onder de voorwaarden en binnen de grenzen door het vonnis gesteld, de inkomsten van deze laatste of iedere andere hem door een derde verschuldigde geldsom te ontvangen, kan de Dienst voor alimentatievorderingen, onverminderd de gebruikelijke uitvoeringsmaatregelen en na kennisgeving bij een ter post aangetekende brief van de beslissing tot tegemoetkoming, de gerechtelijke beslissingen of de in artikel 1288, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde overeenkomst tegen alle tegenwoordige en toekomstige derden-schuldenaars inroepen.

De derde-schuldenaar kan na de kennisgeving slechts bevrijdend betalen aan de Dienst voor alimentatievorderingen.

Art. 16.§ 1. De in de artikelen 1409, 1409bis en 1410, § 1, § 2, 1° tot 6°, § 3 en § 4, van het Gerechtelijk Wetboek vastgelegde beperkingen en uitsluitingen inzake de overdracht en het beslag zijn niet van toepassing. § 2. Geen enkele invordering mag nochtans geschieden zolang de onderhoudsplichtige het leefloon geniet of indien hij slechts beschikt over bestaansmiddelen die lager liggen of gelijk zijn aan het bedrag van het leefloon waarop hij aanspraak zou kunnen maken.

Bovendien mag de invordering niet tot resultaat hebben dat de onderhoudsplichtige slechts zou beschikken over bestaansmiddelen die lager liggen dan het bedrag van het leefloon waarop hij aanspraak zou kunnen maken. § 3. Indien de onderhoudsplichtige overeenkomstig artikel 1675/2 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek een collectieve schuldenregeling heeft verkregen, wordt de Dienst voor alimentatievorderingen, wanneer hij optreedt krachtens artikel 6 of artikel 8, voor de toepassing van de artikelen 1675/7 en 1675/13 van het Gerechtelijk Wetboek, geacht een schuldeiser van onderhoudsgelden te zijn. Afdeling II. - Terugvordering ten laste van de onderhoudsgerechtigde

Art. 17.De Dienst voor alimentatievorderingen kan de volledige of gedeeltelijke terugbetaling van de betaalde sommen vorderen wanneer de onderhoudsgerechtigde de Dienst niet in kennis heeft gesteld van ieder nieuw gegeven dat van invloed kan zijn op het bedrag van de voorschotten of van de alimentatievordering en waarvan hij kennis had, wanneer hij wetens en willens een onjuiste of onvolledige verklaring heeft afgelegd of wanneer komt vast te staan dat het onderhoudsgeld op basis van bedrieglijke handelingen of verklaringen werd bepaald.

Het koninklijk besluit van 31 mei 1933 betreffende de verklaringen af te leggen in verband met subsidies, vergoedingen en toelagen, is van toepassing.

Art. 18.De ten onrechte uitbetaalde sommen worden door de Dienst voor alimentatievorderingen teruggevorderd door middel van een dwangbevel, overeenkomstig de bepalingen van artikel 94 van de wetten op de rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991.

Art. 19.De onderhoudsgerechtigde kan, op straffe van verval, binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de betekening van het dwangbevel, de tenuitvoerlegging slechts stuiten door een vordering in rechte in te stellen bij de beslagrechter.

Art. 20.De Dienst voor alimentatievorderingen kan voor de terugvordering ten laste van de onderhoudsgerechtigde gebruik maken van het uitvoerend beslag onder derden bedoeld in artikel 14.

Art. 21.De Dienst voor alimentatievorderingen betaalt aan de onderhoudsplichtige de sommen terug die hij onverschuldigd heeft betaald evenals de kosten die daarmee gepaard zijn gegaan.

Deze terugbetaling geschiedt naargelang de sommen die werkelijk van de onderhoudsgerechtigde worden teruggevorderd. Afdeling III. - Inlichtingen die moeten worden verstrekt door de

openbare diensten, door instellingen en organisaties en door bepaalde openbare ambtenaren en privé-personen

Art. 22.Teneinde de invordering te garanderen zijn de openbare diensten of de instellingen die belast zijn met een opdracht van openbaar nut ertoe gehouden op hun kosten alle nuttige inlichtingen te verstrekken met betrekking tot de bestaansmiddelen, de woonplaats of de verblijfplaats van de onderhoudsplichtige. De Koning bepaalt de nadere regels inzake de toepassing van deze bepaling.

Zonder afbreuk te doen aan de reglementering met betrekking tot het beroepsgeheim mag de Dienst voor alimentatievorderingen de vrederechter van de woonplaats van de onderhoudsplichtige bij verzoekschrift vragen de privé-personen die hij aanwijst te bevelen alle inlichtingen mee te delen of alle documenten over te zenden in verband met het bedrag van het inkomen of andere goederen van de onderhoudsplichtige. HOOFDSTUK V. - Ontvangsten en uitgaven met betrekking tot onderhoudsgelden Afdeling I. - Toerekening van de ontvangsten

Art. 23.Een betaling door de onderhoudsplichtige wordt achtereenvolgens in mindering gebracht van : 1° de invorderingskosten die door de Dienst werden voorgeschoten;2° de werkingskosten bedoeld in artikel 5;3° de interesten;4° de toegekende voorschotten;5° het verschil tussen het bedrag van de alimentatievordering en het bedrag van het toegekende voorschot;6° het bedrag van de achterstallen die bestonden op datum van de aanvraag tot tegemoetkoming. Afdeling II. - Financiële verrichtingen

Art. 24.§ 1. De rekenplichtige belast met de ontvangst van het onderhoudsgeld en de betaling van het saldo en de achterstallen, opent een financiële rekening die hij beheert. Deze financiële rekening wordt enkel gebruikt voor de ontvangsten en uitgaven van het onderhoudsgeld, voor de terugbetalingen van de onverschuldigde betalingen door de onderhoudsplichtige en voor de betaling van de invorderingskosten.

De Minister van Financiën stelt de voorwaarden en modaliteiten vast voor de opening, het gebruik en het afsluiten van de financiële rekening.

De Minister van Begroting wordt van de opening en het afsluiten van de financiële rekening op de hoogte gebracht. § 2. De beheerskosten van de financiële rekeningen worden ten laste genomen door de dienst waartoe de rekenplichtige behoort.

Art. 25.Alle ontvangsten en uitgaven op de financiële rekening worden geacht te geschieden voor rekening van derden.

De ontvangsten die overeenstemmen met het bedrag van de toegekende voorschotten worden in de schatkist gestort, volgens de modaliteiten en voorwaarden vast te stellen door de Minister van Financiën.

De ontvangsten die overeenstemmen met het bedrag van het saldo van het onderhoudsgeld en van de achterstallen worden gestort aan de onderhoudsgerechtigde, volgens de modaliteiten en voorwaarden vast te stellen door de Minister van Financiën.

De ontvangsten die overeenstemmen met het bedrag van onverschuldigde betalingen worden gestort aan de onderhoudsplichtige, volgens de modaliteiten en voorwaarden vast te stellen door de Minister van Financiën.

Ter betaling van de invorderingskosten worden aan de rekenplichtige geldvoorschotten toegestaan, volgens de modaliteiten en voorwaarden vast te stellen door de Minister van Financiën.

Art. 26.§ 1. Indien de rekenplichtige vaststelt dat de invordering van de toegekende voorschotten onmogelijk is, verzoekt hij de Minister van Financiën of zijn gemachtigde om de invorderingsopdracht op te schorten.

Het bedrag waarvan de invordering werd opgeschort wordt geboekt als "voor onbepaalde tijd uitgesteld".

De rekenplichtige gaat opnieuw tot invordering over indien de invordering opnieuw mogelijk is. § 2. Indien de rekenplichtige van oordeel is dat toegekende voorschotten definitief oninvorderbaar zijn, kan hij de Minister van Financiën of zijn gemachtigde vragen van de invordering ervan af te zien en ze te annuleren. De rekenplichtige wordt op de hoogte gebracht van de beslissing dat de schuldvordering is geannuleerd.

Art. 27.§ 1. Indien de rekenplichtige vaststelt dat de invordering van het saldo van het onderhoudsgeld of van de achterstallen of de interesten onmogelijk is, geeft hij daarvan bij een ter post aangetekende brief kennis aan de onderhoudsgerechtigde.

Het bedrag waarvan de invordering werd opgeschort wordt geboekt als "voor onbepaalde tijd uitgesteld".

Wanneer de onderhoudsgerechtigde nieuwe elementen met betrekking tot het inkomen of het vermogen van de onderhoudsplichtige kan mededelen, kan hij de rekenplichtige verzoeken om opnieuw tot invordering over te gaan. § 2. Indien de rekenplichtige van oordeel is dat het saldo van het onderhoudsgeld, de achterstallen of de interesten definitief oninvorderbaar zijn, kan hij de Minister van Financiën of zijn gemachtigde vragen van de invordering ervan af te zien en de schuldvordering te annuleren. De rekenplichtige wordt op de hoogte gebracht van de beslissing dat de schuldvordering is geannuleerd.

De rekenplichtige geeft bij een ter post aangetekende brief kennis van de beslissing van de Minister van Financiën aan de onderhoudsgerechtigde. HOOFDSTUK VI. - Fiscale bepalingen

Art. 28.§ 1. Artikel 162 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten wordt aangevuld als volgt : "47° de akten, vonnissen en arresten betreffende de tegemoetkomingen bedoeld in de wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën;". § 2. Artikel 59-1 van het Wetboek der zegelrechten wordt aangevuld als volgt : 363° de akten, vonnissen en arresten betreffende de tegemoetkomingen bedoeld in de wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën;". HOOFDSTUK VII. - Oprichting van een evaluatiecommissie

Art. 29.Bij de FOD Financiën wordt een commissie tot evaluatie van de wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën, opgericht. De commissie bestaat uit een gelijk aantal leden van elk geslacht. Zij is belast met het jaarlijks opmaken van een evaluatieverslag voor de Minister bevoegd voor de Financiën en voor de Minister bevoegd voor de Begroting, en met het voorleggen van adviezen.

De Minister van Financiën legt het verslag voor aan de federale Wetgevende Kamers, aangevuld met de bemerkingen van de ministers vermeld in het eerste lid.

De Koning bepaalt de samenstelling en de werking van de Commissie. HOOFDSTUK VIII. - Opheffingsbepaling en inwerkingtreding

Art. 30.De volgende artikelen van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn worden opgeheven : 1° artikel 68bis, ingevoegd bij de wet van 8 mei 1989 en gewijzigd bij de wet van 29 december 1990, het koninklijk besluit van 11 december 2001 en de wet van 26 mei 2002;2° artikel 68ter , ingevoegd bij de wet van 8 mei 1989 en gewijzigd bij de wet van 29 december 1990;3° artikel 68quater, ingevoegd bij de wet van 8 mei 1989 en gewijzigd bij de wet van 29 december 1990.

Art. 31.Deze wet treedt in werking op de eerste dag van de zesde maand na die waarin ze is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad .

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 21 februari 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, D. REYNDERS Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN _______ Nota (1) Parlementaire verwijzingen : Stukken van de Kamer van volksvertegenwoordigers : 50-1627-2001/2002 : - Nr.1 : Wetsvoorstel van de dames Herzet, Coenen, Burgeon, de heer Verherstraeten, Mevr. Grauwels, de heer J.-J. Viseur en de dames De Meyer, Moerman, Van Weert en Cahay-André. - Nr. 2 - 9 : Amendementen. - Nr. 10 : Advies van het Rekenhof. - Nr. 11 : Advies van de Raad van State. 50-1627-2002/2003 : - Nr. 12 - 17 : Amendementen. - Nr. 18 : Verslag. - Nr. 19 : Tekst aangenomen door de commissie (artikel 77 van de Grondwet). - Nr. 20 : Tekst aangenomen door de commissie (artikel 78 van de Grondwet). - Nr. 21 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat (artikel 78 van de Grondwet).

Integraal verslag : 23 januari 2003 Stukken van de Senaat : 2-1439 - 2002/2003 - Nr. 1 : Ontwerp niet geëvoceerd door de Senaat.

^