gepubliceerd op 13 januari 2004
Uittreksel uit arrest nr. 157/2003 van 26 november 2003 Rolnummer 2791 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 2, 1 o , a), van de wet van 21 februari 2003 « tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bi Het Arbitragehof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter M. Melchior en de rechters-verslag(...)
ARBITRAGEHOF
Uittreksel uit arrest nr. 157/2003 van 26 november 2003 Rolnummer 2791 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 2, 1o, a), van de wet van 21 februari 2003 « tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën », ingesteld door T. Riechelmann.
Het Arbitragehof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter M. Melchior en de rechters-verslaggevers P. Martens en L. Lavrysen, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 26 september 2003 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 29 september 2003, heeft T. Riechelmann, wonende te 1030 Brussel, Madeliefjesstraat 16, beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 2, 1o, a), van de wet van 21 februari 2003 « tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 28 maart 2003).
Op 8 oktober 2003 hebben de rechters-verslaggevers P. Martens en L. Lavrysen, met toepassing van artikel 71, eerste lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, de voorzitter ervan in kennis gesteld dat zij ertoe zouden kunnen worden gebracht aan het Hof, zitting houdende in beperkte kamer, voor te stellen een arrest te wijzen waarin wordt vastgesteld dat het beroep klaarblijkelijk onontvankelijk is. (...) II. In rechte (...) B.1. Het beroep tot vernietiging heeft betrekking op artikel 2, 1o, a), van de wet van 21 februari 2003 « tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën », dat bepaalt : « Voor de toepassing van deze wet, wordt verstaan onder : 1o onderhoudsgeld : a) het onderhoudsgeld dat verschuldigd is aan de kinderen en dat werd vastgesteld hetzij door een uitvoerbare gerechtelijke beslissing, hetzij in een overeenkomst als bedoeld in artikel 1288, 3o, van het Gerechtelijk Wetboek, hetzij bij een uitvoerbare schikking bedoeld in de artikelen 731 tot 734 van het Gerechtelijk Wetboek;».
B.2. De Grondwet en de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof vereisen dat elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een beroep tot vernietiging instelt, doet blijken van een belang.
Van het vereiste belang doen slechts blijken de personen wier situatie door de bestreden norm rechtstreeks en ongunstig zou kunnen worden geraakt.
B.3. De bestreden bepaling heeft geen ander doel dan de toepassingssfeer van de wet vast te stellen ten aanzien van de categorieën van onderhoudsgeld waarop de tegemoetkoming door de Dienst voor alimentatievorderingen betrekking kan hebben.
B.4. De verzoeker toont niet aan hoe die bepaling een rechtstreekse en ongunstige weerslag op zijn situatie zou kunnen hebben. Zijn onderhoudsverplichting zal door de inwerkingtreding van die bepaling niet worden aangetast of gewijzigd. In tegenstelling met wat de verzoeker lijkt te beweren heeft de wet van 21 februari 2003 geen betrekking op de wijze van berekening van het onderhoudsgeld, noch op de aanwijzing van de onderhoudsplichtige of onderhoudsgerechtigde.
B.5. Het argument volgens hetwelk de tegemoetkoming door de Dienst voor alimentatievorderingen een weerslag zou kunnen hebben op de inachtneming, door de onderhoudsgerechtigde ouder, van zijn verplichtingen inzake afgifte van kind, is niet pertinent. De aangevochten bepaling vertoont geen enkel verband met de respectieve verplichtingen van de ouders op dat vlak. De ouder die verplicht is tot afgifte van kind, blijft door die verplichting gebonden, ongeacht of er al dan niet tegemoetkoming is door de Dienst. De rechtsmiddelen die aan de andere ouder ter beschikking worden gesteld om zijn rechten terzake te doen naleven, worden door de in het geding zijnde bepaling niet aangetast.
B.6. Het verband tussen de situatie van de onderhoudsplichtige en de aangevochten bepaling is noch voldoende precies, noch voldoende rechtstreeks om het vereiste belang te staven.
Daaruit volgt dat het beroep kennelijk onontvankelijk is.
Om die redenen, het Hof, beperkte kamer, met eenparigheid van stemmen uitspraak doende, verklaart het beroep tot vernietiging onontvankelijk.
Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 26 november 2003.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, M. Melchior.