Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 17 december 2003
gepubliceerd op 12 maart 2004

Koninklijk besluit betreffende de subsidiëring van instellingen die voorzien in een gespecialiseerde begeleiding voor burgers die betrokken zijn in een gerechtelijke procedure

bron
federale overheidsdienst justitie
numac
2004009110
pub.
12/03/2004
prom.
17/12/2003
ELI
eli/besluit/2003/12/17/2004009110/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

17 DECEMBER 2003. - Koninklijk besluit betreffende de subsidiëring van instellingen die voorzien in een gespecialiseerde begeleiding voor burgers die betrokken zijn in een gerechtelijke procedure


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op artikel 108 van de Grondwet;

Gelet op de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, inzonderheid op de artikelen 1 en 1bis, zoals gewijzigd bij de wetten van 10 februari 1994, 22 maart 1999, 28 maart 2000 en 17 april 2002;

Gelet op de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, inzonderheid op de artikelen 12, 55, 56, 57 en 58;

Gelet op artikel 216ter, § 1, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, zoals gewijzigd bij de wet van 7 mei 1999;

Gelet op de artikelen 37ter, 37quater en 37quinquies van het Strafwetboek, zoals ingevoegd bij de wet van 17 april 2002 tot invoering van de werkstraf als autonome straf in correctionele zaken en in politiezaken;

Gelet op het koninklijk besluit van 6 juli 1999 betreffende de erkenning en subsidiëring van organismen die voorzien in een gespecialiseerde omkadering voor burgers die betrokken zijn bij een gerechtelijke procedure;

Overwegende dat de gerechtelijke overheden met belangrijke nieuwe ontwikkelingen worden geconfronteerd, met name de werkstraf en de leermaatregel;

Overwegende dat voldoende verwijsmogelijkheden naar gespecialiseerde instellingen voorzien moeten worden;

Overwegende dat zowel publiekrechtelijke als privaatrechtelijke instellingen projecten organiseren die een gespecialiseerde begeleiding bieden voor burgers die betrokken zijn in een gerechtelijke procedure;

Overwegende dat het verantwoord is om deze instellingen onder welbepaalde voorwaarden, te subsidiëren;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 16 juli 2001;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting, gegeven op 10 september 2001;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 11 februari 2002;

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de minister : de minister van Justitie;2° de administratie : de Federale Overheidsdienst Justitie;3° instellingen : de openbare diensten van de Staat, de gemeenten, de provincies, de gemeenschappen en gewesten, verenigingen zonder winstoogmerk of stichtingen van openbaar nut. HOOFDSTUK II. - Subsidiëring van instellingen Afdeling 1. - Voorwaarden en procedure

Art. 2.Onder de bij dit besluit vastgestelde voorwaarden en binnen de perken van de begrotingskredieten kan de minister subsidies toekennen aan instellingen voor de uitoefening van de volgende activiteiten : 1° « leermaatregelen organiseren » : de organisatie van het uitvoeren van leermaatregelen waartoe is besloten op grond van artikel 216ter, § 1, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering of de artikelen 1 en 1bis van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie;2° « werkstraffen organiseren » : de organisatie van het uitvoeren van werkstraffen die zijn opgelegd overeenkomstig de artikelen 37ter, 37quater en 37quinquies van het Strafwetboek;3° « dienstverleningen organiseren » : de organisatie van het uitvoeren van dienstverleningen waartoe is besloten op grond van artikel 216ter, § 1, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering of de artikelen 1 en 1bis van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie;

Art. 3.§ 1. De aanvraag om subsidies wordt bij aangetekend schrijven aan de minister gericht.

Bij elke aanvraag worden op straffe van on-ontvankelijkheid de volgende stukken gevoegd : 1° een activiteitenverslag van het voorbije werkingsjaar;2° een actieplan waarin de instelling de doelstellingen van de activiteit waarvoor subsidies worden gevraagd en de wijze waarop deze kunnen worden bereikt, toelicht;3° een raming van het budget dat vereist is voor de uitoefening van de activiteit in kwestie. Bij de eerste aanvraag worden in voorkomend geval de uittreksels uit de bijlagen van het Belgisch Staatsblad met de samenstelling van de raad van beheer, de statuten en de eventuele wijzigingen ervan gevoegd.

De daaropvolgende aanvragen worden ingediend uiterlijk een maand voor het verstrijken van het lopende werkingsjaar waarvoor subsidies zijn ontvangen. § 2. De administratie kan bijkomende inlichtingen vragen, waarop de aanvrager schriftelijk dient te antwoorden. Ze kan ter plaatse nagaan of aan de voorwaarden voldaan is.

Art. 4.De minister kan de gevraagde subsidies toekennen of weigeren.

De beslissing van de minister wordt per aangetekend schrijven aan de aanvrager ter kennis gebracht, uiterlijk vier maanden na ontvangst van de aanvraag en de stukken bedoeld in artikel 3.

De beslissing tot weigering wordt gemotiveerd.

De beslissing tot toekenning vermeldt het aantal en de minimale kwalificaties van de personeelsleden waarvoor, voor één of meerdere van de activiteiten omschreven in artikel 2, subsidies worden verleend.

Art. 5.§ 1. Om subsidies te kunnen blijven genieten, moet de instelling: 1° een boekhoudkundig plan gebruiken overeenkomstig een rekeningstelsel bepaald door de minister;2° op jaarbasis per gesubsidieerd voltijds equivalent personeelslid, minimaal 40 personen begeleiden voor de activiteit bedoeld in artikel 2, 1°, en minimaal 60 personen voor elk van de activiteiten bedoeld in artikel 2, 2° en 3°;3° binnen de gerechtelijke arrondissementen waar het actief is, samenwerken met de gerechtelijke instanties en met andere instellingen die activiteiten omschreven in artikel 2 uitoefenen;4° samenwerken met de administratie en meewerken aan initiatieven die door de administratie worden genomen of ondersteund in het kader van activiteiten omschreven in artikel 2;5° de weigering van een doorverwezen persoon motiveren, wanneer deze weigering gebeurt om redenen van ongeschiktheid voor de betrokken activiteit;6° zorgen voor een aangepaste vorming en een gespecialiseerde ondersteuning van het personeel. § 2. De administratie controleert de naleving van hetgeen is bepaald in § 1. Daartoe kan zij alle nuttige inlichtingen en stukken opvragen en een onderzoek ter plaatse uitvoeren.

Art. 6.De instelling die subsidies geniet, brengt binnen een termijn van dertig dagen de minister schriftelijk op de hoogte van iedere wijziging in de samenstelling van de raad van beheer of iedere statutenwijziging alsook van de stopzetting van een van de activiteiten bedoeld in artikel 2. Afdeling 2. - Subsidieerbare uitgaven

Art. 7.De toegekende subsidies kunnen worden opgedeeld als volgt: een deel bestemd voor de personeelskosten, een ander deel voor de werkingskosten die verband houden met de uitvoering van de activiteiten in kwestie.

Art. 8.§ 1. Het subsidiegedeelte bestemd voor de personeelskosten wordt bepaald op basis van : 1° het aantal en de kwalificaties van de personeelsleden die zijn vermeld in de beslissing bedoeld in artikel 4;2° de bepalingen betreffende de bezoldiging die zijn voorgeschreven door het bevoegde paritair comité. Per drie gesubsidieerde voltijds equivalente personeelsleden van niveau 1 of niveau 2+, kan een halftijds equivalent personeelslid van niveau 2 worden gesubsidieerd voor administratieve ondersteuning. § 2. Het subsidiegedeelte bestemd voor de werkingskosten is een door de minister bepaald forfaitair bedrag, dat wordt berekend op basis van het aantal gesubsidieerde voltijds equivalente personeelsleden. Afdeling 3. - Uitkering en vereffening van de subsidies

Art. 9.Uiterlijk een maand na de ontvangst van de beslissing bedoeld in artikel 4, dient de instelling een aangifte in voor de uitkering van de subsidies, overeenkomstig het door de minister vastgelegd model.

Art. 10.De subsidies worden uitgekeerd in tweemaandelijkse schijven.

De eerste schijf, die overeenstemt met 2/12e van het jaarbedrag aan subsidies, wordt uitgekeerd uiterlijk twee maanden nadat de administratie de aangifte bedoeld in artikel 9 heeft ontvangen.

Art. 11.De subsidies worden definitief vastgesteld nadat de instelling een financieel verslag aan de minister heeft bezorgd.

Het verslag omvat alle maanden van het voorafgaande werkingsjaar waarvoor subsidies zijn ontvangen. De minister bepaalt de inhoud en de nadere regels van het verslag, dat uiterlijk 3 maanden na afloop van het werkingsjaar moet worden ingediend.

Personeelskosten worden bewezen aan de hand van stortingen bij een sociale zekerheidsinstelling of een pensioenkas, aangevuld met werkgeversattesten.

Art. 12.Wanneer blijkt dat de minister te veel subsidies heeft toegekend voor het afgelopen werkingsjaar en de instelling geen subsidies meer ontvangt voor het daaropvolgende jaar, kan de minister aan de instelling de toestemming verlenen om het verschuldigde bedrag in maandelijkse schijven terug te betalen over een periode van maximaal één jaar. Wanneer de instelling wel verder subsidies ontvangt, stort ze het verschuldigde bedrag uiterlijk drie maanden na de vraag om terugbetaling integraal terug.

Art. 13.De beslissing tot stopzetting van de toekenning en tot eventuele terugvordering van subsidies wordt gemotiveerd en aan de instelling ter kennis gebracht bij aangetekend schrijven.

Na verloop van een termijn van dertig dagen wordt de beslissing bedoeld in het eerste lid definitief, tenzij de instelling opmerkingen heeft overgemaakt. In dat geval brengt de minister uiterlijk een maand na ontvangst van de opmerkingen zijn definitieve beslissing ter kennis aan de instelling. HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen

Art. 14.Het koninklijk besluit van 6 juli 1999 betreffende de erkenning en subsidiëring van organismen die voorzien in een gespecialiseerde omkadering voor burgers die betrokken zijn bij een gerechtelijke procedure, wordt opgeheven.

Art. 15.Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 17 december 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX

^