gepubliceerd op 11 oktober 2004
Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 63, §§ 1 en 3, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten
23 AUGUSTUS 2004. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 63, §§ 1 en 3, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Met het voorliggend koninklijk besluit in ontwerpvorm wordt artikel 63, §§ 1 en 3, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten ten uitvoer gelegd.
Het besluit bakent het toepassingsgebied af en legt de procedureregels vast van het voorafgaand akkoord dat kan gegeven worden door de CBFA. De procedure van het voorafgaand akkoord geeft operatoren de mogelijkheid om aan de CBFA te vragen hoe zij de wet interpreteert voor de toepassing ervan op geplande verrichtingen of situaties. De bedoeling hiervan is om zo bij te dragen, wat betreft de te nemen beslissingen door de CBFA, tot het oplossen van het probleem van de juridische onzekerheid die zou kunnen bestaan ingevolge de steeds complexer wordende economische en juridische context waarin financiële verrichtingen zich afspelen.
De procedure van het voorafgaand akkoord overeenkomstig artikel 63 van de wet van 2 augustus 2002 is een formele procedure. In tegenstelling tot wat het geval is bij een informele procedure, is het onvermijdelijk dat gedetailleerd wordt bepaald welke het toepassingsgebied is en welke procedureregels moeten worden nageleefd door de aanvrager en door de CBFA. De beslissingen van de CBFA inzake voorafgaand akkoord zullen anoniem worden bekendgemaakt op de website van de CBFA en in haar jaarverslag.
Een voorafgaand akkoord bindt de CBFA ten aanzien van de aanvrager.
Het voorafgaand akkoord heeft daarentegen geen bindend karakter ten aanzien van anderen dan diegene die het akkoord heeft bekomen, zoals personen die het voornemen hebben een gelijkaardige verrichting uit te voeren.
Naast de gevallen vermeld in artikel 63, § 2, van de wet van 2 augustus 2002 is het voorafgaand akkoord ook niet (langer) geldig in het geval van wijziging van de bepalingen van de verdragen, van het gemeenschapsrecht, van het interne recht of van reglementaire bepalingen die van toepassing zijn op de door het voorafgaand akkoord beoogde situatie of verrichting.
Tegen een gunstig voorafgaand akkoord kan geen beroep worden ingesteld aangezien er geen onenigheid bestaat tussen de aanvrager en de CBFA en het akkoord de eventuele rechten van derden onverkort laat. Een dergelijk akkoord stelt de aanvrager in staat de voorgenomen operatie te verwezenlijken met kennis van zaken over het standpunt van de CBFA. Anderzijds belet een negatieve beslissing van de CBFA over de aanvraag tot voorafgaand akkoord de aanvrager geenszins om toch een dossier in te dienen bij de CBFA - indien het een operatie betreft die pas kan worden uitgevoerd na een voorafgaande beslissing van de CBFA - of om de operatie te verwezenlijken - indien voor deze operatie geen voorafgaande beslissing van de CBFA is vereist. Als de CBFA naderhand haar negatieve beslissing bevestigt, dan, en pas dan, kan de aanvrager tegen deze laatste beslissing in beroep gaan.
Een voorafgaand akkoord ontheft de aanvrager niet van de verplichting zich te schikken naar de geldende wettelijke of reglementaire bepalingen (indiening van een dossier, inschrijving op een lijst,...) aangezien een voorafgaand akkoord geen oordeel over de grond van het dossier bevat.
Er is geen bijzondere vergoeding verschuldigd aan de CBFA voor aanvragen tot een voorafgaand akkoord.
Het koninklijk besluit bestaat uit twee delen. Het eerste deel beschrijft op limitatieve wijze het toepassingsgebied van de procedure van het voorafgaand akkoord. Het tweede deel bevat een aantal uniforme procedureregels die in acht moeten worden genomen om een voorafgaand akkoord te verkrijgen.
Toepassingsgebied Ondanks de vaak grote verwevenheid van de diverse sectoren waarin de CBFA optreedt, wordt elke sector gekenmerkt door eigen bijzonderheden zodat het toezicht dat de CBFA uitoefent sterk verschilt van de ene sector tot de andere. Er is dan ook voor geopteerd om elke sector afzonderlijk te behandelen voor de afbakening van het toepassingsgebied van de procedure van het voorafgaand akkoord.
Prudentieel toezicht De kredietinstellingen, de beleggings-ondernemingen, de verzekeringsondernemingen, de pensioenkassen en de voorzorgsinstellingen zijn onderworpen aan een toezicht dat voornamelijk a posteriori wordt uitgeoefend. De situaties die daarbij worden gecontroleerd, hebben een doorlopend en evolutief karakter, twee kenmerken die moeilijk te rijmen vallen met een procedure van voorafgaand akkoord. Mocht deze procedure gevolgd worden, zou de CBFA op een welbepaald tijdstip een oordeel formuleren dat zij naderhand wellicht nog zou dienen bij te sturen afhankelijk van de verdere ontwikkelingen in de betrokken situatie of haar ruimere context. Er zijn weliswaar gevallen waarin de prudentiële wetgeving bij wijze van uitzondering afwijkt van het beginsel van de a posteriori controle door de CBFA een a priori controlebevoegdheid toe te kennen, maar ook hier zou een procedure van voorafgaand akkoord louter leiden tot een opsplitsing van het a priori uit te oefenen toezicht en derhalve niet op relevante wijze bijdragen aan de rechtszekerheid. In het kader van het a priori prudentiële toezicht is de procedure van het voorafgaand akkoord echter wel dienstig voor definitiegebonden aangelegenheden omdat zij de CBFA in staat stelt op voorhand te beoordelen, op grond van de betrokken wetgeving, of een instelling voor de geplande werkzaamheden een voorafgaande vergunning dient te verkrijgen (artikel 1).
Toezicht op de instellingen voor collectieve belegging Voor de instellingen voor collectieve belegging is het toepassingsgebied eveneens beperkt tot een aantal definitiegebonden aangelegenheden (artikel 2) onder meer gelet op het evolutief karakter van deze sector. De CBFA verricht in deze sector overigens hoofdzakelijk een a priori toezicht zodat een procedure van voorafgaand akkoord, zoals hierboven reeds is aangehaald, enkel zou leiden tot een opsplitsing van het hoofdzakelijk a priori uit te oefenen toezicht.
Met een aldus gelimiteerd toepassingsgebied, is de procedure erop gericht na te gaan of, naar het oordeel van de CBFA, een geplande activiteit onderworpen is aan de wettelijke en reglementaire bepalingen die van toepassing zijn op de buitenlandse instellingen voor collectieve belegging die bij de CBFA moeten worden ingeschreven (artikel 2, 4°) of op de Belgische openbare instellingen voor collectieve belegging, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen de Belgische openbare instellingen voor collectieve belegging met een veranderlijk aantal rechten van deelneming, de Belgische openbare instellingen voor collectieve belegging met een vast aantal rechten van deelneming en de Belgische openbare instellingen voor collectieve belegging in schuldvorderingen (artikel 2, 1°, 2° en 3°). Daarnaast kan zij ook betrekking hebben op de definitie van de termen « vastgoedvennootschap » en « vastgoed » in artikel 2, 2° en 4° van het koninklijk besluit van 10 april 1995 met betrekking tot vastgoedbevaks (artikel 2, 5°).
Het ligt geenszins in de bedoeling van het ontwerp koninklijk besluit om het voorafgaand akkoord rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking te laten hebben op de vraag of de voorgenomen collectieve belegging en de beleggingsbeperkingen waarvoor zou worden geopteerd, wel degelijk voldoen aan de, op de bedoelde instelling voor collectieve belegging, toepasselijke reglementering. Dit punt zal pas worden onderzocht in het kader van de a priori controle door de CBFA van het concrete inschrijvingsdossier. Teneinde onder meer te voorkomen dat de algemene bewoordingen gehanteerd in de artikelen 10, 1°, 17, 1° of 21, 1° van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles zouden worden aangewend om het voorafgaand akkoord uit te breiden tot dergelijke vragen, wordt in het ontwerp van koninklijk besluit verduidelijkt dat het voorafgaand akkoord geen betrekking heeft op bepalingen waarnaar de in artikel 2 geciteerde artikelen op hun beurt verwijzen. Dit verbod om het voorafgaand akkoord te laten slaan op bepalingen waarnaar de in artikel 2 geciteerde artikelen verwijzen, geldt overigens voor het volledige artikel 2.
Toezicht op de financiële informatieverstrekking en op de financiële verrichtingen Op het vlak van de financiële verrichtingen en de financiële informatieverstrekking (artikel 3) kunnen de voorafgaande akkoorden dan weer een ruimer toepassingsgebied beslaan.
Dit betekent echter niet dat hier geen beperkingen gelden, meer bepaald wanneer er individuele subjectieve rechten in het geding zijn.
Een voorafgaand akkoord blijft een beslissing waarmee niet kan worden geraakt aan de subjectieve rechten. Daarenboven mag een voorafgaande beslissing geen kentering teweegbrengen in het normale toezichtskader door de verantwoordelijkheid voor een beslissing van de gecontroleerde onderneming door te schuiven naar de controleautoriteit. De controleautoriteit moet toezichthouder blijven en mag geen decision maker worden. Precies om die redenen zal het voorafgaand akkoord veeleer betrekking hebben op de interpretatie van de geldende wettelijke en reglementaire bepalingen dan op feitelijke gegevens. En om diezelfde redenen zal het voorafgaand akkoord, dat het beschikkend gedeelte is van de beslissing van de CBFA, in het kader van artikel 3 uitsluitend op negatieve wijze worden geformuleerd, met name door aan te geven of de CBFA al dan niet gebruik zal maken van haar aanmanings- of publicatiebevoegdheid.
Het voorafgaand akkoord van de CBFA ontslaat de auteur van de verrichting in geen geval van zijn verantwoordelijkheid ten aanzien van derden o.m. op het vlak van de gelijke behandeling. De waarheidsgetrouwheid van de feiten die de aanvrager beschrijft, de correcte weergave ervan in een prospectus of enig ander informatief document en hun exacte waardebepaling, zijn aspecten die niet aan bod komen in het voorafgaand akkoord.
In concreto kan bij voorbeeld elk natuurlijk of rechtspersoon die mogelijk gehouden zal zijn om in toepassing van artikel 1 of 3 van de wet van 2 maart 1989 een kennisgeving te doen m.b.t. een vennootschap naar Belgisch recht waarvan stemrechtverlenende effecten zijn toegelaten tot een gereglementeerde markt, de CBFA interpretatievragen voorleggen ten einde te vernemen of zij van oordeel is dat een voorgestelde interpretatie in het kader van een kennisgeving, omwille van specifieke feiten of omstandigheden, dan wel het ontbreken van een kennisgeving in specifieke omstandigheden of rekening houdend met bepaalde feiten, aanleiding zou kunnen geven tot de openbaarmaking van een advies door de CBFA. Voor wat de toepassing van het koninklijk besluit van 31 maart 2003 betreft betekent dit concreet, dat elke persoon zoals bedoeld in artikel 1 van dit besluit, die met bepaalde interpretatievragen geconfronteerd wordt, de CBFA voorafgaandelijk kan vragen of zij van oordeel is of de wijze waarop hij de verplichtingen, zoals omschreven in de opgesomde bepalingen, interpreteert, aanleiding kan geven tot de publicatie van een waarschuwing zoals bedoeld in artikel 16, § 1, lid 2.
Vragen in verband met de gelijke behandeling als bedoeld in het koninklijk besluit van 31 maart 2003 zijn buiten het toepassingsgebied van de voorafgaande akkoorden gehouden. Reden daartoe is dat dit aangelegenheden zijn die een gerichte, dossiergebonden benadering vereisen en waarvoor doorgaans een specifiek reglementair kader geldt.
Om evidente reden is artikel 6, § 1, 1°, van dit besluit, dat de verplichting oplegt om beursgevoelige informatie onmiddellijk bekend te maken eveneens uitgesloten uit het toepassingsgebied. De verantwoordelijken van een beursgenoteerde onderneming zijn immers het best geplaatst om, rekening houdend met de zeer stringente tijdsbeperkingen, ex ante te oordelen of bepaalde feiten een gevoelige invloed kunnen hebben op het vermogen, de financiële toestand of de algemene gang van zaken van de onderneming en aldus op haar beurskoers. Het feit op zich dat dergelijke informatie onmiddellijk moet worden bekendgemaakt heeft bovendien tot gevolg dat een formele rulingprocedure sowieso onaangepast is voor deze materie.
Artikel 14, § 6, van het koninklijk besluit van 31 maart 2003 is evenmin vervat in het toepassingsgebied, aangezien het niet aan de CBFA toekomt om de taalwetgeving te interpreteren. Voor wat § 7 van dit artikel betreft, dient onderstreept dat ook vragen over de website enkel interpretatievragen kunnen zijn en dat de CBFA geen voorafgaandelijk akkoord zal geven over een website als dusdanig.
Immers, een dergelijk akkoord zou slechts betrekking kunnen hebben op een website op een bepaalde datum. De voorschriften vervat in deze paragraaf vereisen daarentegen dat een website continu actueel wordt gehouden. Het feit dat geen voorafgaand akkoord zal worden gegeven over een website als dusdanig, doet vanzelfsprekend geen afbreuk aan de a priori controlebevoegdheid van de CBFA met betrekking tot websites van instellingen voor collectieve belegging voorzien door andere bepalingen ter zake.
Voor wat het prospectus betreft, dient men er rekening mee te houden dat een prospectus voorafgaandelijk aan de publicatie ervan door de CBFA moet worden onderzocht en goedgekeurd. Vragen over de bepalingen die betrekking hebben op het prospectus moeten gezien worden in het kader van de totaliteit van de informatie die verstrekt wordt in het prospectus. Bovendien is het voorbereidingsproces van een prospectus een evolutief proces en dient de CBFA bij haar beslissing rekening te kunnen houden met elementen die haar ter kennis komen tijdens het onderzoek van het prospectus. Vandaar dat het voor het merendeel van de bepalingen die op het prospectus betrekking hebben niet aangewezen was ze te integreren in het toepassingsgebied van het voorgestelde besluit.
In het kader van een openbaar overnamebod of uitkoopbod kan een voorafgaand akkoord evenmin slaan op de vraag of de voorwaarden van het bod « de bieder normaal in staat stellen het beoogde resultaat te behalen » of « zodanig zijn geformuleerd dat de belangen van de effectenhouders veilig zijn gesteld ». Deze twee vragen zullen, in voorkomend geval, nader bekeken worden tijdens het eigenlijke onderzoek van het dossier in het kader van de procedure voor het bod.
Dit neemt niet weg dat hieromtrent principiële vragen kunnen worden voorgelegd aan de CBFA maar in haar akkoord zal zij zich niet uitspreken over de geboden prijs maar over het betrokken beginsel.
Artikel 41 van het koninklijk besluit van 8 november 1989 is niet begrepen in het toepassingsgebied. Omwille van de belangrijke verplichtingen die er kunnen zijn voor de controleverwervers, de eventuele subjectieve rechten van de effectenhouders van de doelvennootschap en de gevoeligheid van deze materie, is het absoluut noodzakelijk dat de CBFA interpretatievragen kan beoordelen op een ogenblik dat zij over het globale dossier beschikt en op het ogenblik dat de controleverwerving nakend is teneinde de omstandigheden te kennen die zo nauw mogelijk aansluiten bij de omstandigheden op het ogenblik van de effectieve controleverwerving. Een finale beoordeling van sommige aspecten kan trouwens maar plaats hebben nadat de controleverwerving effectief heeft plaatsgehad. Bovendien bevat artikel 38 van dit koninklijk besluit reeds een procedure van voorafgaande informatie aan de CBFA en voorziet artikel 40 reeds in de mogelijkheid voor de CBFA om opmerkingen te formuleren voorafgaandelijk aan de verwerving van de controle en het aankondigen van een openbaar overnamebod.
Toezicht op de wetgevingen inzake het hypothecair krediet, de verzekeringstussenpersonen en de aanvullende pensioenen De afdelingen 4, 5 en 6 hebben betrekking op domeinen die momenteel volop in ontwikkeling zijn. De mogelijkheid tot aanvraag van een voorafgaand akkoord werd beperkt tot de vraag of er overeenstemming is met een bepaalde definitie en meer bepaald of het uitoefenen van de voorgenomen activiteit of de afgesloten verrichtingen volgens de CBFA onder de toepassing vallen van desbetreffende wettelijke en reglementaire bepalingen.
Het gaat om de volgende domeinen : - toezicht op de wetgeving inzake het hypothecair krediet (afdeling 4) : In dit kader oefent de CBFA a priori controle uit op de gegevens van het dossier dat moet worden ingediend om te kunnen worden ingeschreven als hypotheekonderneming. Daarom is het voorafgaand akkoord beperkt tot de vraag of de aanvrager of de door hem op te richten entiteit beantwoordt aan de definitie van hypotheekonderneming in artikel 37 van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet en of de voorgenomen verrichting overeenstemt met de definitie van hypothecair krediet in artikel 2 van diezelfde wet. - toezicht op de wetgeving inzake de verzekeringstussenpersonen (afdeling 5) Ook hier controleert de CBFA a priori of de gegevens die vereist zijn om te kunnen worden ingeschreven als verzekeringstussenpersoon conform de geldende bepalingen zijn.
Het voorafgaand akkoord slaat ook hier dus enkel op de vraag of de aanvrager of de door hem op te richten entiteit beantwoordt aan de definitie van verzekeringstussenpersoon in artikel 2 van de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekeringbemiddeling en de distributie van verzekeringen. - toezicht op de wetgeving inzake de aanvullende pensioenen (afdeling 6) In het kader van de twee recente wetten ter reglementering van de aanvullende pensioenen voor werknemers (wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid) en voor zelfstandigen (programmawet (I) van 24 december 2002), wordt aan sommige personen de mogelijkheid geboden een voorafgaand akkoord te vragen over bepaalde definities om op die manier een antwoord te krijgen op de vraag of de voorgenomen verrichtingen volgens de CBFA effectief onder de toepassing van de twee voormelde wetten en hun uitvoeringsbesluiten vallen.
Voor de aanvullende pensioenen van werknemers geldt deze mogelijkheid voor de inrichters en de pensioeninstellingen. De aanvraag tot voorafgaand akkoord slaat in dit geval op de definities van "aanvullende pensioenen", "pensioentoezegging", "pensioenstelsel", "toezegging van het type vaste bijdragen", "toezegging van het type vaste prestaties" en "solidariteitstoezegging".
Voor de aanvullende pensioenen van zelfstandigen kan een aanvraag worden ingediend door de pensioeninstellingen. In dit geval slaat de aanvraag tot voorafgaand akkoord op de definities van "aanvullend pensioen" en "solidariteitsstelsel".
Procedure Artikel 7 stelt dat de aanvrager van een voorafgaand akkoord een zeer nauwkeurige beschrijving dient te geven van de situatie waarop het verzoek betrekking heeft. Hij dient zichzelf en alle andere betrokken partijen te identificeren en, in het algemeen, de CBFA alle noodzakelijke of nuttige informatie te verstrekken om haar in staat te stellen met kennis van zaken een oordeel te formuleren. In de aanvraag moet worden vermeld op welke wettelijke of reglementaire bepalingen (die voorkomen in de artikelen 1 tot 6) het gevraagde akkoord betrekking heeft. Bij de aanvraag dient ook een gemotiveerd ontwerp van antwoord op de gestelde vragen te worden gevoegd. Met andere woorden, de aanvrager dient zijn oplossing en/of standpunt voor te stellen met betrekking tot de opgeworpen problematiek, waarover hij het akkoord vraagt van de CBFA. De bedoeling is « open » vragen te vermijden, waarbij de CBFA zou dienen op te treden als consulent. De CBFA is uiteraard niet gebonden door het ontwerp van antwoord van de aanvrager. De aanvrager dient verder te bevestigen dat de aanvraag geen betrekking heeft op situaties met dezelfde kenmerken als situaties die reeds onderworpen zijn aan bepalingen waarvoor een voorafgaand akkoord wordt gevraagd. De aanvrager dient eveneens melding te maken van eventuele interpretatievragen aan andere autoriteiten.
Artikel 7 bepaalt verder dat de CBFA de aanvrager kan verzoeken het dossier op zijn kosten te vervolledigen, door er eventueel adviezen van deskundigen aan toe te voegen. Indien de aanvrager dergelijke kosten niet wenst te maken, kan hij zijn aanvraag om een voorafgaand akkoord intrekken. Zolang de CBFA geen beslissing heeft genomen, moet de aanvrager erover waken dat hij de meegedeelde informatie actualiseert.
Teneinde een vlotte informatiedoorstroming en -verwerking te bewerkstelligen voorziet artikel 7 eveneens in de mogelijkheid voor de CBFA om de modaliteiten van de wijze van indiening nader te bepalen.
Concreet moet dit o.m. toelaten om binnen een welomschreven kader ook voor het voorafgaand akkoord (zoals voor de uitgiften) gebruik te maken van de mogelijkheden van elektronische informatieoverdracht.
Artikel 8 beschrijft op niet-limitatieve wijze de gevallen waarin een aanvraag tot voorafgaand akkoord onontvankelijk wordt verklaard door de CBFA en één geval waarin zij zich niet dient uit te spreken over de aanvraag, ook al is die ontvankelijk. De CBFA verklaart vooreerst onontvankelijk, de aanvragen die niet conform zijn aan de vereisten van artikel 7 of die betrekking hebben op andere bepalingen dan bedoeld in de artikelen 1 tot 6. Het tweede geval van onontvankelijkheid betreft de situatie waarin de CBFA niet over voldoende informatie beschikt om met kennis van zaken een voorafgaand akkoord te verstrekken, hetzij omdat het dossier onvolledig is, hetzij omdat bepaalde gegevens niet beschikbaar zijn. Zowel het derde als het vierde geval van onontvankelijkheid hebben betrekking op situaties die reeds onderworpen zijn aan bepalingen waarvoor een voorafgaand akkoord wordt gevraagd. In dergelijke gevallen kan het gevraagde akkoord niet als « voorafgaand » worden gekwalificeerd. Tot slot wordt in het besluit bevestigd dat de CBFA niet verplicht is zich uit te spreken over een aanvraag tot voorafgaand akkoord om redenen die kaderen in het algemeen belang van het toezicht, en dus kan weigeren om zich op voorhand uit te spreken.
Artikel 9 stelt dat de CBFA over een termijn van vijfenveertig bankwerkdagen beschikt om haar beslissing over de aanvraag tot akkoord mee te delen. Deze termijn vangt pas aan als de aanvraag volledig is.
Indien de aanvrager bijkomende stukken of inlichtingen dient over te maken, vangt de termijn van vijfenveertig bankwerkdagen aan op de datum van ontvangst van de laatste stukken of inlichtingen. Indien over de aanvraag of over een problematiek met dezelfde kenmerken een interpretatievraag werd of wordt gesteld aan een andere autoriteit die zelf de bevoegde autoriteit is in de materie, wordt de termijn geschorst tot het antwoord van deze autoriteit werd ontvangen.
Deze termijn is korter dan de termijn waarin de Belgische fiscale bepalingen voorzien. Aangezien de vragen doorgaans betrekking hebben op operaties die van hun promotoren een langdurige voorbereiding vereisen, mag het voor hen geen probleem zijn deze termijn in te passen in hun tijdsschema. De promotoren van de operatie moeten er over waken hun aanvraag tijdig in te dienen bij de CBFA. Artikel 10 stelt dat een aanvraag om voorafgaand akkoord geen schorsende werking heeft. De indiening op zich van een dergelijke aanvraag heeft geen enkel gevolg voor de toepassing, op dat ogenblik, van de wettelijke of reglementaire bepalingen waarover een voorafgaand akkoord wordt gevraagd. Voorts preciseert artikel 10 dat geen gewag mag worden gemaakt van het indienen van een aanvraag tot of het al dan niet verkrijgen van een voorafgaand akkoord en dit om dezelfde redenen als voor het verbod dat inzonderheid is vastgesteld in artikel 16, tweede lid, van de wet van 22 april 2003 betreffende de openbare aanbiedingen van effecten.
Artikel 11 bevat nadere regels voor de anonieme bekendmaking van de voorafgaande akkoorden die de CBFA heeft behandeld. Deze bekendmaking geschiedt uiteraard met inachtneming van de geheimhoudingsplicht van de CBFA. In de memorie van toelichting bij de wet van 2 augustus 2002 werd gepreciseerd dat de jaarverslagen van de CBFA de natuurlijke plaats vormen voor de verspreiding van dergelijke akkoorden met algemene draagwijdte en bijdragend tot de pretorische actie van deze instelling. De beslissingen met individuele draagwijdte en die, bijgevolg, een meer beperkt belang hebben voor andere operatoren en de beleggers, zouden een adequate en anonieme publiciteit kunnen krijgen op de website van de instelling.
Het lijkt aangewezen dat de voorafgaande akkoorden met algemene draagwijdte (op anonieme wijze) ook gepubliceerd zouden worden op de web site van de CBFA naast de publicatie in het jaarverslag. Dit heeft het voordeel dat andere operatoren veel sneller kennis kunnen nemen van de gegeven akkoorden vermits bij publicatie enkel in het jaarverslag van de CBFA er minstens enkele maanden (tot meer dan één jaar) verstrijken tussen het akkoord en de publicatie ervan.
Wat de inwerkingtreding van het koninklijk besluit betreft, heeft de Raad van State in haar advies van 28 april 2004 opgemerkt dat de wet betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles waarnaar verwezen wordt in artikel 2, nog niet was afgekondigd noch bekendgemaakt. Vermits deze wet op heden nog niet is bekendgemaakt, bepaalt artikel 12 van het besluit dat de inwerkingtreding gebeurt in twee fasen. Het besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Artikel 2, 1° tot en met 4° treedt, in afwijking hierop, evenwel pas in werking op de datum van inwerkingtreding van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles. De Minister van Financiën zal een bericht publiceren in het Belgisch Staatsblad waarbij de datum van inwerkingtreding van artikel 2, 1° tot en met 4° van het besluit wordt aangekondigd.
Wij hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, De zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Financiën, D. REYNDERS
ADVIES 37.020/2 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De RAAD VAN STATE, afdeling Wetgeving, tweede kamer, op 21 april 2004 door de Minister van Financiën verzocht hem, binnen een termijn van vijf werkdagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot uitvoering van artikel 63, §§ 1 en 3, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten", heeft op 28 april 2004 het volgende advies gegeven : Volgens artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996, en vervangen bij de wet van 2 april 2003, moeten in de adviesaanvraag in het bijzonder de redenen worden aangegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan.
In het onderhavige geval luidt de motivering in de brief met de adviesaanvraag als volgt : « ... door de omstandigheid dat de bepalingen van dit besluit worden genomen ter uitvoering van artikel 63, §§ 1 en 3, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, dat, overeenkomstig het koninklijk besluit van 3 april 2003 tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van sommige bepalingen van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, op 1 januari 2004 in werking is getreden. Sindsdien werd de CBFA reeds geconfronteerd met een onder haar toezicht staande vennootschap die gebruik wenste te maken van de procedure van artikel 63 van de wet van 2 augustus 2002 om een voorafgaand akkoord te bekomen over een voorgenomen verrichting. Derhalve past het dit besluit dringend te treffen teneinde de werking van het systeem van voorafgaande akkoorden te verzekeren. Op deze manier wordt bijgedragen, wat betreft de te nemen beslissingen door de CBFA, tot het oplossen van het probleem van de juridische onzekerheid die zou kunnen bestaan ingevolge de steeds complexer wordende economische en juridische context waarin financiële verrichtingen zich afspelen. Het is dan ook voor de rechtszekerheid van groot belang dat de betrokken natuurlijke en rechtspersonen dringend op de hoogte worden gebracht van de modaliteiten van de procedure van het voorafgaand akkoord. » Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.
Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerking.
De aandacht van de steller van het ontwerp wordt gevestigd op het feit dat de wet "betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles", waarnaar verwezen wordt in artikel 2 van het ontwerp, nog niet afgekondigd, noch a fortiori, bekendgemaakt is(1) De kamer was samengesteld uit : De heren : P. Quertainmont, staatsraad, voorzitter;
J. Jaumotte, Mevr. M. Baguet, staatsraden;
M. B. Glansdorff, assessor van de afdeling Wetgeving;
Mevr. B. Vigneron, griffier.
Het verslag werd uitgebracht door de heer H. J.-L. Paquet, eerste auditeur. De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J. Jaumotte.
De griffier, B. Vigneron.
De voorzitter, P. Quertainmont.
23 AUGUSTUS 2004. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 63, §§ 1 en 3, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, inzonderheid op artikel 63, §§ 1 en 3;
Gelet op het advies van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen;
Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid : - dat de bepalingen van dit besluit worden genomen ter uitvoering van artikel 63, §§ 1 en 3, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten; - dat, overeenkomstig het koninklijk besluit van 3 april 2003 tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van sommige bepalingen van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, artikel 63 van dezelfde wet op 1 januari 2004 in werking is getreden; - dat de CBFA reeds werd geconfronteerd met een onder haar toezicht staande vennootschap die gebruik wenste te maken van de procedure van artikel 63 van de wet van 2 augustus 2002 om een voorafgaand akkoord te bekomen over een voorgenomen verrichting; - dat het derhalve past dit besluit dringend te treffen teneinde de werking van het systeem van voorafgaande akkoorden te verzekeren; - dat op die manier wordt bijgedragen, wat betreft de te nemen beslissingen door de CBFA, tot het oplossen van het probleem van de juridische onzekerheid die zou kunnen bestaan ingevolge de steeds complexer wordende economische en juridische context waarin financiële verrichtingen zich afspelen; - dat het voor de rechtszekerheid van groot belang is dat de betrokken natuurlijke en rechtspersonen dringend op de hoogte worden gebracht van de modaliteiten van de procedure van het voorafgaand akkoord;
Gelet op het advies 37.020/2 van de Raad van State, gegeven op 28 april 2004, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - Toepassingsgebied Afdeling 1. - Prudentieel toezicht
Artikel 1.§ 1. Bij de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen (hierna CBFA) kan voor de hierna vermelde materies een aanvraag tot voorafgaand akkoord worden ingediend door de kredietinstellingen, de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars, de beleggingsadviseurs, de wisselkantoren, de verzekeringsondernemingen, de pensioenkassen, de voorzorgsinstellingen en de natuurlijke of rechtspersonen die kunnen aantonen dat zij daar belang bij hebben gelet op de activiteiten die zij voornemens zijn daadwerkelijk uit te oefenen, hetzij persoonlijk, hetzij via een op te richten dochtervennootschap.
Het doel van een in deze paragraaf bedoelde aanvraag is na te gaan of de CBFA, met het oog op de toepassing van de onderstaande wetten en reglementen, van oordeel is dat de voorgenomen activiteiten van de aanvrager : 1° overeenstemmen met de definitie van kredietinstelling of instelling voor elektronisch geld in artikel 1, tweede en derde lid van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen;2° overeenstemmen met de definitie van financiële instelling in artikel 3, § 1, 5° van de voormelde wet van 22 maart 1993 of in artikel 46, 7°, van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs;3° overeenstemmen met de definitie van de werkzaamheden die, conform artikel 3, § 2, van de voormelde wet van 22 maart 1993, in aanmerking worden genomen voor de uitoefening van het recht op vestiging of op het vrij verrichten van diensten als geregeld bij de artikelen 34, 38 en 41 en titel III van diezelfde wet;4° onderworpen zijn aan de beperkingen gedefinieerd in artikel 4 van de voormelde wet van 22 maart 1993;5° overeenstemmen met de definitie van beleggingsonderneming in artikel 44 van de voormelde wet van 6 april 1995;6° overeenstemmen met de definitie van de werkzaamheden die, conform artikel 46 van de voormelde wet van 6 april 1995, in aanmerking worden genomen voor de uitoefening van het recht op vestiging of op het vrij verrichten van diensten als geregeld bij de artikelen 83 en 87 en bij of krachtens titel IV van diezelfde wet;7° overeenstemmen met de definitie van beleggingsdienst of nevendienst in artikel 46, 1° en 2°, van de voormelde wet van 6 april 1995;8° overeenstemmen met de definitie van beleggingsadviseur in de artikelen 119 en 120 van de voormelde wet van 6 april 1995;9° onderworpen zijn aan de beperkingen gedefinieerd in de artikelen 137 of 139bis van de voormelde wet van 6 april 1995;10° overeenstemmen met de definitie van wisselkantoor in artikel 1 van het koninklijk besluit van 27 december 1994 betreffende de wisselkantoren en de valutahandel;11° overeenstemmen met de definitie van verzekeringsonderneming in artikel 2 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen;12° overeenstemmen met de definitie van pensioenkas in artikel 2, § 3, 4°, van de voormelde wet van 9 juli 1975;13° overeenstemmen met de definitie van voorzorgsactiviteit in artikel 1 van het koninklijk besluit van 5 april 1995 tot toepassing van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen op de pensioenkassen bedoeld in artikel 2, § 3, 4°, van de voormelde wet;14° overeenstemmen met de definitie van voorzorgsinstellingen in artikel 2, § 3, 6°, van de voormelde wet van 9 juli 1975;15° overeenstemmen met de definitie van voorzorgsactiviteit in artikel 1, 4°, van het koninklijk besluit van 14 mei 1985 tot toepassing op de voorzorgsinstellingen van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen. § 2. Kredietinstellingen naar Belgisch recht die geen instelling voor elektronisch geld zijn, of hun dochtervennootschappen naar Belgisch recht die een financiële instelling zijn in de zin van artikel 3, § 1, 5°, van de voormelde wet van 22 maart 1993, kunnen een aanvraag tot voorafgaand akkoord indienen teneinde na te gaan of de CBFA van oordeel is dat deze dochtervennootschappen voldoen aan de voorwaarden die artikel 41 van diezelfde wet stelt voor de vrijheid van vestiging van een bijkantoor of voor het vrij verrichten van diensten zonder vestiging van een bijkantoor in een andere lid-Staat van de Europese Gemeenschap. Afdeling 2. - Toezicht op de instellingen voor collectieve belegging
Art. 2.Elke natuurlijke of rechtspersoon die een belang kan aantonen rekening houdend met de activiteiten die hij of een door hem op te richten entiteit voornemens is uit te oefenen, kan aan de CBFA, met het oog op de toepassing van de hierna geciteerde artikelen, vragen om een voorafgaand akkoord te geven, zonder dat dit akkoord betrekking heeft op bepalingen waarnaar de hierna geciteerde artikelen op hun beurt verwijzen. Deze aanvraag tot voorafgaand akkoord kan betrekking hebben op : 1° de vraag of de voorgenomen activiteiten van de aanvrager of van de door de aanvrager op te richten entiteit, naar het oordeel van de CBFA, overeenstemmen met de definitie van openbare instelling voor collectieve belegging met een veranderlijk aantal rechten van deelneming opgenomen in artikel 4, eerste lid, 1°, a), i j.o. artikel 10 van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles; 2° de vraag of de voorgenomen activiteiten van de aanvrager of van de door de aanvrager op te richten entiteit, naar het oordeel van de CBFA, overeenstemmen met de definitie van openbare instelling voor collectieve belegging met een vast aantal rechten van deelneming opgenomen in artikel 4, eerste lid, 1°, a), i j.o. artikel 17 van de voormelde wet van 20 juli 2004; 3° de vraag of de voorgenomen activiteiten van de aanvrager of van de door de aanvrager op te richten entiteit, naar het oordeel van de CBFA, overeenstemmen met de definitie van openbare instelling voor collectieve belegging in schuldvorderingen opgenomen in artikel 4, eerste lid, 1°, a), ii j.o. artikel 21 van de voormelde wet van 20 juli 2004; 4° de vraag of de aanvrager, of de door de aanvrager op te richten entiteit, gelet op hun voorgenomen activiteiten, naar het oordeel van de CBFA, onderworpen is aan artikel 4, eerste lid, 2°, van de voormelde wet van 20 juli 2004;5° in zoverre de aanvrager of de door de aanvrager op te richten entiteit onderworpen is aan het koninklijk besluit van 10 april 1995 met betrekking tot vastgoedbevaks, de vraag of bestaande activa die de aanvrager of de betrokken entiteit voornemens is te verwerven, naar het oordeel van de CBFA, overeenstemmen met de definitie van vastgoedvennootschap of vastgoed opgenomen in artikel 2, 2° of 4°, van voormeld koninklijk besluit van 10 april 1995. Afdeling 3. - Toezicht op de financiële informatieverstrekking
en op de financiële verrichtingen
Art. 3.§ 1. Bij de CBFA kan, voor de hierna vermelde materies, een aanvraag tot voorafgaand akkoord worden ingediend voorafgaandelijk aan het doorvoeren van een welbepaalde verrichting of het sluiten van een welbepaalde overeenkomst, dan wel, voor wat een aanvraag betreft over de wijze waarop informatie over welbepaalde nauwkeurig beschreven feiten dient te worden behandeld, voorafgaandelijk aan de openbaarmaking ervan.
Het voorafgaand akkoord heeft betrekking op het feit of de CBFA al dan niet gebruik zal maken van de aanmanings- of publicatiebevoegdheid waarover zij beschikt. § 2. Een aanvraag tot voorafgaand akkoord kan uitsluitend worden ingediend door een persoon jegens wie de in dit artikel bedoelde wettelijke of reglementaire bepalingen rechtstreeks een verplichting kunnen doen ontstaan als bedoeld in deze bepalingen. § 3. Bij de CBFA kan een aanvraag tot voorafgaand akkoord worden ingediend over de interpretatie van de artikelen 1, 2 en 3 van de wet van 2 maart 1989 op de openbaarmaking van belangrijke deelnemingen in ter beurze genoteerde vennootschappen en tot reglementering van de openbare overnameaanbiedingen, alsook over de interpretatie van de bepalingen van het koninklijk besluit van 10 mei 1989 op de openbaarmaking van belangrijke deelnemingen in ter beurze genoteerde vennootschappen. De aanvraag mag enkel betrekking hebben op de kennisgevingen in verband met de in artikel 1, § 2, van deze wet bedoelde vennootschappen. § 4. Bij de CBFA kan door emittenten die onderworpen zijn aan het koninklijk besluit van 31 maart 2003 betreffende de verplichtingen van emittenten van financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de verhandeling op een Belgische gereglementeerde markt, een aanvraag tot voorafgaand akkoord worden ingediend over de interpretatie van artikel 1, artikel 5, artikel 6, met uitzondering van § 1, 1°, artikel 7, artikel 8, met uitzondering van § 7, artikel 9 tot artikel 12, eerste lid, artikel 13, artikel 14, met uitzondering van § 2, tweede lid en § 6, en artikel 15 van ditzelfde koninklijk besluit. § 5. Bij de CBFA kan een aanvraag tot voorafgaand akkoord worden ingediend over de interpretatie van de artikelen 2, 3, 5 en 12 van de wet van 22 april 2003 betreffende de openbare aanbiedingen van effecten. § 6. Bij de CBFA kan een aanvraag tot voorafgaand akkoord worden ingediend over de interpretatie van de artikelen 1, 2, 3, met uitzondering van het eerste lid, 4°, 9 tot 13, 19, 21, 26 tot 36, 38, 45, met uitzondering van het 4°, 46, 47, 59 en 60 van het koninklijk besluit van 8 november 1989 op de openbare overnameaanbiedingen en de wijzigingen in de controle op vennootschappen. Afdeling 4. - Toezicht op de wetgeving inzake het hypothecair krediet
Art. 4.Bij de CBFA kan een aanvraag tot voorafgaand akkoord worden ingediend door elke natuurlijke of rechtspersoon die een belang kan aantonen rekening houdend met de activiteiten die hij of een door hem op te richten entiteit voornemens is uit te oefenen met het oog op de vraag of : - de aanvrager of de door hem op te richten entiteit beantwoordt aan de definitie van hypotheekonderneming in artikel 37 van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet; - de voorgenomen verrichting overeenstemt met de definitie van hypothecair krediet in artikel 2 van de voormelde wet van 4 augustus 1992. Afdeling 5. - Toezicht op de wetgeving
inzake de verzekeringstussenpersonen
Art. 5.Bij de CBFA kan een aanvraag tot voorafgaand akkoord worden ingediend door elke natuurlijke of rechtspersoon die een belang kan aantonen rekening houdend met de activiteiten die hij of een door hem op te richten entiteit voornemens is uit te oefenen met het oog op de vraag of de aanvrager of de door hem op te richten entiteit beantwoordt aan de definitie van verzekeringstussenpersoon in artikel 2 van de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen. Afdeling 6. - Toezicht op de wetgeving
inzake de aanvullende pensioenen
Art. 6.Bij de CBFA kan een aanvraag tot voorafgaand akkoord worden ingediend door een pensioeninstelling, zoals gedefinieerd in artikel 42, 2° van de programmawet (I) van 24 december 2002, inzake de vraag of de voorgenomen verrichting overeenstemt met één van de definities in artikel 42, 1° en 9°, van dezelfde programmawet (I) van 24 december 2002.
Bij de CBFA kan een aanvraag tot voorafgaand akkoord worden ingediend door een inrichter of een pensioeninstelling, zoals gedefinieerd in respectievelijk artikel 3, § 1, 5° en 16°, van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, inzake de vraag of de voorgenomen verrichting overeenstemt met één van de definities in artikel 3, § 1, 1° tot 4°, 14°, 15° en 17°, van de voormelde wet van 28 april 2003. HOOFDSTUK 2. - Procedure
Art. 7.§ 1. De aanvraag om een voorafgaand akkoord te bekomen moet omstandig gemotiveerd en ondertekend zijn. De CBFA kan nadere regels bepalen inzake de wijze van indiening van de aanvraag.
De aanvraag bevat : 1° alle elementen die nodig of nuttig zijn opdat de CBFA met kennis van zaken een voorafgaand akkoord kan geven, inbegrepen de gedetailleerde identificatie van de aanvrager en van de betrokken derden, alsook, in voorkomend geval, een ontwerp van kennisgeving, een ontwerp van overeenkomst, een beschrijving van de op te richten entiteit, een gedetailleerde beschrijving, naargelang het geval, van de voorgenomen activiteiten, van de voorgenomen behandeling van informatie, van de voorgenomen verrichting alsook van de activa waarvan sprake in artikel 2, 5°, van dit besluit, en een vermelding dat alle feitelijke gegevens die relevant zijn in het kader van de vraag tot een voorafgaand akkoord alsook de beweegredenen en doelstelling om tot de voorgenomen activiteit, verrichting, overeenkomst of behandeling van informatie over te gaan, effectief bij de aanvraag zijn gevoegd;2° een opgave van de wettelijke of reglementaire bepalingen, bedoeld in de artikelen 1 tot 6, waarop het gevraagde voorafgaand akkoord betrekking heeft;3° een ontwerp van antwoord op de gestelde vraag, alsook een omstandige juridische en desgevallend bedrijfseconomische motivering van dit antwoord;4° de bevestiging dat de aanvraag geen betrekking heeft op een activiteit, een verrichting, een overeenkomst, een kennisgeving of een behandeling van informatie met dezelfde kenmerken als andere activiteiten, verrichtingen, overeenkomsten, kennisgevingen of behandelingen van informatie die reeds, rechtstreeks of onrechtstreeks, juridische gevolgen hebben voor de aanvrager of, in voorkomend geval, voor een door hem opgerichte entiteit, of waarvoor reeds een procedure als bedoeld in afdeling 5 van hoofdstuk III van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, een administratief beroep of een rechtsvordering is ingesteld. De aanvrager dient de CBFA op de hoogte te brengen indien hij er kennis van heeft dat over de aanvraag of over een problematiek met dezelfde kenmerken een interpretatievraag werd gesteld aan een andere autoriteit. § 2. De CBFA kan de aanvrager verzoeken zijn aanvraag te vervolledigen, stukken voor te leggen of inlichtingen te verstrekken die zij noodzakelijk acht om over de aanvraag te beslissen.
De CBFA kan vragen dat externe adviezen zouden worden toegevoegd aan het dossier op kosten van de aanvrager. § 3. Zolang de CBFA geen beslissing heeft genomen, dient de aanvrager te zorgen voor een permanente bijwerking van de informatie die hij haar conform §§ 1 en 2 van dit artikel heeft meegedeeld.
Art. 8.De CBFA verklaart de aanvraag tot voorafgaand akkoord onontvankelijk, onder meer wanneer : 1° de aanvraag niet voldoet aan de in artikel 7 gestelde voorwaarden of geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op een of meer andere wettelijke of reglementaire bepalingen dan bedoeld in de artikelen 1 tot 6;2° zij niet in staat is om zich een oordeel te vormen over de ware draagwijdte van de voorgenomen activiteit, verrichting, overeenkomst of behandeling van informatie;3° de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop het gevraagde akkoord betrekking heeft, reeds van toepassing zijn op de activiteit, verrichting of overeenkomst waarvoor een akkoord wordt gevraagd of, ingeval het boekhoudkundige aangelegenheden of financiële informatie betreft, wanneer de betrokken feiten reeds zijn verwerkt in de gepubliceerde jaarrekening of de financiële gevolgen ervan reeds openbaar zijn gemaakt;4° de aanvraag betrekking heeft op een activiteit, een verrichting, een overeenkomst, een kennisgeving of een behandeling van informatie met dezelfde kenmerken als andere activiteiten, verrichtingen, overeenkomsten, kennisgevingen of behandelingen van informatie die reeds, rechtstreeks of onrechtstreeks, juridische gevolgen hebben voor de aanvrager of, in voorkomend geval, voor een door hem opgerichte entiteit, of waarvoor reeds een procedure als bedoeld in afdeling 5 van hoofdstuk III van de voormelde wet van 2 augustus 2002, een administratief beroep of een rechtsvordering is ingesteld. De CBFA heeft de mogelijkheid om zich niet uit te spreken over een aanvraag tot voorafgaand akkoord indien zij, gelet op de omstandigheden, van oordeel is dat een voorafgaand akkoord ertoe zou kunnen leiden dat zij de opdrachten die haar bij wet zijn toevertrouwd, niet naar behoren zou kunnen volbrengen.
Indien de CBFA de aanvraag tot voorafgaand akkoord onontvankelijk verklaart of beslist om zich niet uit te spreken over de aanvraag, brengt zij de aanvrager hiervan op de hoogte binnen de in artikel 9 vastgestelde termijn.
Art. 9.De beslissing over de aanvraag tot voorafgaand akkoord wordt meegedeeld aan de aanvrager binnen een termijn van vijfenveertig bankwerkdagen vanaf de datum van ontvangst van de aanvraag, voor zover die aanvraag als volledig kan worden beschouwd.
Indien bijkomende stukken of inlichtingen dienen te worden overgemaakt, vangt de termijn van vijfenveertig bankwerkdagen aan op de datum van ontvangst van het laatste stuk of inlichting.
Indien over de aanvraag of over een problematiek met dezelfde kenmerken een interpretatievraag werd of wordt gesteld aan een andere autoriteit die zelf de bevoegde autoriteit is in de materie, wordt de termijn geschorst tot het antwoord van deze autoriteit werd ontvangen.
In voorkomend geval brengt de CBFA de aanvrager op de hoogte van deze schorsing.
Art. 10.De aanvraag tot voorafgaand akkoord heeft geen schorsende werking.
De CBFA kan bepaalde voorwaarden koppelen aan haar voorafgaand akkoord of de geldigheidsduur ervan beperken.
Er mag geen gewag worden gemaakt van een aanvraag tot voorafgaand akkoord, van het al dan niet verkrijgen van een voorafgaand akkoord, noch, in het algemeen, van de tussenkomst van de CBFA.
Art. 11.De CBFA publiceert periodiek een samenvatting van de door haar behandelde aanvragen tot voorafgaand akkoord en van haar beslissingen terzake, na weglating van de nominatieve en vertrouwelijke gegevens. Zij publiceert deze samenvatting op haar website en in haar jaarverslag. Voor de publicatie op haar website beschikt zij over een termijn van drie maanden na kennisgeving van de beslissing aan de aanvrager. Zij kan de publicatie evenwel uitstellen, op gemotiveerd verzoek van de aanvrager of op eigen initiatief, tot de verrichting waarvoor haar voorafgaand akkoord was gevraagd, volledig is verwezenlijkt, tot de activiteit waarop het voorafgaand akkoord betrekking had, is aangevat of gedurende een termijn van ten hoogste zes maanden. Deze publicatie kan geschieden in de vorm van individuele of collectieve samenvattingen
Art. 12.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, met uitzondering van artikel 2, 1° tot en met 4°, dat in werking treedt op de datum van inwerkingtreding van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles. De Minister van Financiën zal een bericht publiceren in het Belgisch Staatsblad waarbij de datum van inwerkingtreding van artikel 2, 1° tot en met 4°, wordt aangekondigd.
Art. 13.Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 23 augustus 2004.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, D. REYNDERS _______ Nota (1) Zie het wetsontwerp betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles (Gedr.St., Kamer, zitting 2003-2004, nr. 51 0909/007) en advies 36.615/2, dat in dat verband gegeven is op 23 februari 2004 (Gedr. St., Kamer, zitting 2003-2004, nr. 51- 0909/001).