gepubliceerd op 05 oktober 2002
Omzendbrief nr. 529. - Afschaffing van de vervangingsplicht. - Effect op de lopende vervangingsovereenkomsten. - Openbare sector
FEDERALE OVERHEIDSDIENST PERSONEEL EN ORGANISATIE
3 SEPTEMBER 2002. - Omzendbrief nr. 529. - Afschaffing van de vervangingsplicht. - Effect op de lopende vervangingsovereenkomsten. - Openbare sector
Aan de federale besturen, de Federale Overheidsdiensten en de instellingen van openbaar nut onderworpen aan het gezag, de controle of het toezicht van de Staat.
Mevrouw de Minister, Mijnheer de Minister, Mijnheer de Staatssecretaris, Ik zou het op prijs stellen indien U de inhoud van deze omzendbrief zou meedelen aan alle personeelsleden van de diensten, besturen en instellingen waarover u gezag, toezicht of voogdij uitoefent.
Vóór 1 januari 2002 diende de werkgever een werknemer in loopbaanonderbreking in principe altijd te vervangen door een volledig vergoede werkloze of een gelijkgestelde op basis van de artikelen 100 en 102 van de Herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen. Deze verplichting gold zowel voor de werkgevers uit de privé-sector als de werkgevers uit de openbare sector.
In het kader van die vervangingsverplichting kon de werkgever vrij het type van arbeidsovereenkomst kiezen dat hij sloot met de vervanger. De vervanger kon in dienst worden genomen met een gewone arbeidsovereenkomst voor een onbepaalde of bepaalde tijd of met een vervangingsovereenkomst in de zin van artikel 11ter van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
De wet van 10 augustus 2001 betreffende de verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven (B.S. 15 september 2001) heeft de vervangingsplicht, voor de werkgevers die vallen onder het toepassingsgebied van de CAO nr. 77bis van 19 december 2001 tot vervanging van de CAO nr. 77 van 14 februari 2001 tot invoering van een stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, afgeschaft vanaf 1 januari 2002 (artikel 23). Daarnaast heeft ook de Programmawet van 30 december 2001 (B.S., 31 december 2001) deze verplichting vanaf dezelfde datum op algemene wijze afgeschaft voor alle werkgevers die vallen onder het toepassingsgebied van de Herstelwet van 22 januari 1985.
Deze wetswijzigingen hebben voor gevolg dat alle werkgevers (zowel uit de privé- als uit de openbare sector) er vanaf 1 januari 2002 niet langer toe gehouden zijn een werknemer in loopbaanonderbreking te vervangen.
De algemene afschaffing van de vervangingsplicht neemt evenwel niet weg dat de op 1 januari 2002 lopende arbeidsovereenkomsten, die werden gesloten in het kader van de vroegere vervangingsverplichting, zowel binnen de privé-sector als binnen de openbare sector, geldig verder blijven bestaan en de beëindiging ervan slechts mogelijk zal zijn mits naleving van de wettelijke bepalingen terzake.
In deze nota wordt nader ingegaan op de wettelijke bepalingen inzake de beëindiging van een arbeidsovereenkomst zoals die binnen de openbare sector moeten worden nageleefd. 1. Arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd Ingeval de arbeidsovereenkomst met de vervanger een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd betreft, zal deze slechts eenzijdig beëindigd kunnen worden mits naleving van een opzeggingstermijn of door betaling van een opzeggingsvergoeding. De opzeggingstermijn verschilt naargelang de betrokken werknemer werkman of bediende is.
Werklieden Binnen de openbare sector zijn, voor de opzegging van een arbeidsovereenkomst voor werklieden, in principe de bepalingen van artikel 59 van de wet van 3 juli 1978 van toepassing.
Wanneer de opzegging van de werkgever uitgaat bedraagt de te respecteren opzeggingstermijn in principe 28 dagen wanneer het een werkman betreft met minder dan 20 jaar anciënniteit. Gaat het om een werkman met ten minste 20 jaar anciënniteit, dan dient de werkgever een opzeggingstermijn van 56 dagen in acht te nemen (artikel 59, lid 2 en 3 van de wet van 3 juli 1978).
Wanneer de opzegging van een werkman uitgaat is de opzeggingstermijn vastgesteld op veertien dagen wanneer het een werkman betreft met minder dan 20 jaar anciënniteit. Gaat het om een werkman met ten minste 20 jaar anciënniteit, dan dient de werknemer een opzeggingstermijn van 28 dagen in acht te nemen (artikel 59, lid 2 en 3 van de wet van 3 juli 1978).
De opzeggingstermijn begint de eerste maandag die volgt op de week waarin het ontslag met een opzeggingstermijn betekend werd (artikel 59, lid 1 van de wet van 3 juli 1978).
Bedienden Binnen de openbare sector zijn, voor de opzegging van een arbeidsovereenkomst voor bedienden, de bepalingen van artikel 82 van de wet van 3 juli 1978 van toepassing.
Voor de bedienden met een jaarloon tot euro 25.277, bedraagt de opzeggingstermijn die de werkgever moet respecteren ten minste drie maanden voor een bediende die minder dan 5 jaar in dienst is. Deze periode wordt met drie maanden verlengd bij het begin van elke periode van 5 jaar dienst bij dezelfde werkgever (artikel 82, § 2, van de wet van 3 juli 1978). Wanneer het jaarlijks loon euro 25.277 overschrijdt, moet de opzeggingstermijn in beginsel worden vastgesteld bij overeenkomst tussen beide partijen, gesloten ten vroegste op het moment waarop de opzegging wordt gegeven. Indien in dit geval de opzegging uitgaat van de werkgever, mag de opzeggingstermijn niet lager zijn dan de opzeggingstermijn die in dat geval zou moeten worden gerespecteerd t.a.v. een bediende van wie het jaarlijks loon voormelde grens niet overschrijdt (artikel 82, § 3, van de wet van 3 juli 1978).
Voor bedienden met een jaarloon van minstens euro 50.554 op het ogenblik van de indienstneming, is het mogelijk om de door de werkgever in acht te nemen opzeggingstermijn vast te stellen door overeenkomst tussen de beide partijen, gesloten ten laatste op het ogenblik van de indienstneming, met dien verstande dat de zojuist vermelde opzeggingstermijnen moeten worden nageleefd (artikel 82, § 5, van de wet van 3 juli 1978).
Wanneer de bediende zijn ontslag wil betekenen, moet de opzeggingstermijn gelijk zijn aan de helft van voormelde termijnen, zonder dat de termijn drie maanden mag overschrijden. Ingeval het jaarloon euro 25.277 overschrijdt, mag de opzeggingstermijn niet langer zijn dan vier en een halve maand wanneer het jaarloon niet hoger ligt dan euro 50.244. De opzeggingstermijn mag niet hoger liggen dan 6 maanden wanneer het jaarloon euro 50.244 overschrijdt (artikel 82, §§ 2 en 3, van de wet van 3 juli 1978).
De opzeggingstermijn begint de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de opzegging gegeven werd (artikel 82, § 1, van de wet van 3 juli 1978). 2. Arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd Ingeval de arbeidsovereenkomst met de vervanger een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd betreft, kan deze in principe niet vroegtijdig worden beëindigd behalve ingeval van een dringende reden.De afgesproken termijn moet dus worden nageleefd.
De wet voorziet echter dat de partij die dit toch doet aan de andere partij een vergoeding verschuldigd is. Deze is gelijk aan het loon dat verschuldigd is tot het bereiken van die termijn, zonder echter het dubbele te mogen overschrijden van het loon dat overeenstemt met de duur van de opzeggingstermijn die had moeten in acht worden genomen, indien de overeenkomst voor onbepaalde tijd was gesloten (artikel 40 van de wet van 3 juli 1978). 3. Vervangingsovereenkomst in het kader van artikel 11ter van de wet van 3 juli 1978 Ingeval de arbeidsovereenkomst met de vervanger een vervangingsovereenkomst in de zin van artikel 11ter van de wet van 3 juli 1978 betreft, zijn verschillende hypothesen mogelijk. De vervangingsovereenkomst is een specifieke soort arbeidsovereenkomst, die door de werkgever wordt afgesloten met een werknemer om te voorzien in de vervanging van een andere werknemer van wie de arbeidsovereenkomst om een andere reden dan gebrek aan werk wegens economische oorzaken, slecht weer, staking of lock-out is geschorst of om een vastbenoemde ambtenaar te vervangen die zijn ambt niet of slechts deeltijds uitoefent. Deze overeenkomst is in beginsel steeds een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. In principe mag de duur van deze overeenkomst niet langer zijn dan 2 jaar, tenzij ingeval van vervanging van een werknemer in loopbaanonderbreking op basis van artikel 100 of 102 van de Herstelwet (artikel 104bis van de Herstelwet van 22 januari 1985).
De essentie van een vervangingsovereenkomst bestaat erin dat afwijkingen van de normale regelen mogelijk zijn wat de duur van de overeenkomst en de opzeggingstermijn betreft.
Zo kunnen de partijen rechtsgeldig bedingen dat de vervangingsovereenkomst met een verkorte opzeggingstermijn of zelfs zonder opzegging noch vergoeding zal worden beëindigd bij de terugkeer van de vervangen werknemer in de onderneming. De partijen mogen ook afwijken van de regel betreffende de begindatum van een opzegging.
Concreet zal telkens moeten worden nagegaan wat de partijen in de overeenkomst juist hebben bedongen.
Bij gebrek aan dergelijke contractuele bepalingen of wanneer de vervangingsovereenkomst wordt beëindigd vóór het einde van de vervanging (d.w.z. om een andere reden dan de terugkeer van de vervangen werknemer), gelden evenwel de normale regels inzake opzegging van arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd (zie punt 1).
Op dezelfde wijze dient, wanneer de partijen door het vermelden van een bepaalde termijn in de vervangingsovereenkomst deze overeenkomst veranderen in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, verwezen te worden naar de regels die gelden voor arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd.
Concluderend kan worden gesteld dat de afschaffing van de vervangingsplicht geen afbreuk doet aan de arbeidsovereenkomsten die in het kader van die verplichting werden gesloten en op 1 januari 2002 nog lopende waren. Afhankelijk van het soort arbeidsovereenkomst waarmee de vervanger in dit kader werd aangeworven (dit moet telkens worden beoordeeld op basis van de concrete bewoordingen van de betrokken arbeidsovereenkomst), dient de werkgever telkens, met name op het vlak van de beëindiging van de betrokken overeenkomst, de gewone regels te respecteren.
De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen, L. VAN DEN BOSSCHE