gepubliceerd op 19 januari 2004
Uittreksel uit arrest nr. 164/2003 van 17 december 2003 Rolnummer 2462 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 87 tot 94 en 168 van de programmawet van 30 december 2001, ingesteld door de b.v.b.a. Centre de médecine et de di Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Mart(...)
Uittreksel uit arrest nr. 164/2003 van 17 december 2003 Rolnummer 2462 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 87 tot 94 en 168 van de programmawet van 30 december 2001, ingesteld door de b.v.b.a. Centre de médecine et de diagnostic par radioisotopes en door de Belgische Beroepsverening der Geneesheren Specialisten in Nucleaire Geneeskunde.
Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Martens, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 26 juni 2002 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 27 juni 2002, hebben de b.v.b.a. « Centre de médecine et de diagnostic par radioisotopes », waarvan de maatschappelijke zetel gevestigd is te 1030 Brussel, Vergoteplein 31, en de Belgische Beroepsverening der Geneesheren Specialisten in Nucleaire Geneeskunde, waarvan de zetel gevestigd is te 1050 Brussel, Kroonlaan 20, beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 87 tot 94 en 168 van de programmawet van 30 december 2001 (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 31 december 2001). (...) II. In rechte (...) Wat de bestreden bepalingen betreft B.1. De artikelen 87 tot 94 van de programmawet van 30 december 2001 bepalen : «
Art. 87.§ 1. De artikelen 87 tot 94 van deze wet hebben tot doel het tarief en de betalingswijze vast te stellen van de bijdrage bedoeld in artikel 179, § 2, 11o, van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980. § 2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : - de Instelling : de Nationale Instelling voor Radioactief Afval en Verrijkte Splijtstoffen, afgekort NIRAS, ingesteld bij artikel 179, § 2, van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980; - algemeen reglement op de bescherming tegen ioniserende stralingen : het koninklijk besluit van 28 februari 1963 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking en van de werknemers tegen het gevaar van de ioniserende stralingen en, vanaf 1 september 2001, het koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen; - inventaris : de inventaris die met toepassing van artikel 179, § 2, 2o, van de voornoemde wet van 8 augustus 1980 door de Instelling wordt opgemaakt en bijgehouden; - bijdrageplichtigen : de uitbaters, de houders of, bij ontstentenis, de eigenaars van de installaties, de terreinen, de stoffen en de materialen, die de in artikel 179, § 2, 11o, van de voornoemde wet van 8 augustus 1980 bedoelde bijdrage verschuldigd zijn; - Vast technisch comité : het comité bedoeld bij artikel 13, § 4, van het koninklijk besluit van 30 maart 1981 houdende bepaling van de opdrachten en de werkingsmodaliteiten van de openbare instelling voor het beheer van radioactief afval en splijtstoffen; - de minister : de minister die bevoegd is voor de Energie.
Art. 88.Vallen onder de verplichting tot het opmaken en bijhouden van een inventaris : 1o de nucleaire installaties van de klassen I, II en III, vergund op basis van het algemeen reglement op de bescherming tegen ioniserende stralingen, en de radioactieve stoffen en materialen die zij bevatten; 2o andere besmette terreinen, terreinen waar radioactieve stoffen zijn opgeslagen, besmette en/of geactiveerde installaties en hun radioactieve stoffen en materialen in hoeveelheden of concentraties die niet mogen verwaarloosd worden om redenen van stralingsbescherming. De installaties en terreinen die onder de inventaris vallen kunnen in uitbating zijn, buiten gebruik zijn gesteld of respectievelijk in ontmanteling of in sanering zijn.
Art. 89.De opbrengst van de bijdrage, bedoeld in artikel 179, § 2, 11o, van de voornoemde wet van 8 augustus 1980, wordt uitsluitend bestemd voor het dekken van het geheel van de kosten, die gepaard gaan met het opmaken en het bijhouden van de inventaris.
Art. 90.§ 1. Het jaarlijks te betalen bedrag van de bijdrage bedoeld in artikel 179, § 2, 11o, van de voornoemde wet van 8 augustus 1980, is vastgesteld op : 1o 49.578,70 EUR per kernreactor bestemd voor de elektriciteitsproductie; 2o 24.789,35 EUR per tijdelijke opslaginstallatie van bestraalde splijtstof buiten de bekkens van de kernreactoren; 3o 74.368,06 EUR per opwerkingsfabriek van bestraalde splijtstof; 4o 49.578,70 EUR per site waarop zich vergunde inrichtingen bevinden waarvan de activiteiten hoofdzakelijk bestaan uit de verwerking, de conditionering en/of de tijdelijke opslag van radioactief afval; 5o 24.789,35 EUR per kernreactor bestemd voor het onderzoek, behalve als de reactor deel uitmaakt van de installaties van een erkende onderwijsinstelling bedoeld in punt 10. In dit laatste geval is het jaarlijks te betalen bedrag beperkt tot 4.957,87 EUR; 6o 24.789,35 EUR per onderzoekscentrum dat geen erkende onderwijsinstelling is en dat verschillende installaties en/of terreinen uitbaat of bezit waar radioactieve stoffen aangewend worden; 7o 14.873,61 EUR per fabriek die kernbrandstof vervaardigt; 8o 12.394,68 EUR per inrichting waar radioactieve stoffen geproduceerd worden uit bestraalde splijtstoffen en waar zij voor de verkoop geconditioneerd worden; 9o 4.957,87 EUR per installatie waarin één of meerdere deeltjesversnellers worden uitgebaat met een energie => 11 MeV; 10o 2.478,94 EUR voor de installaties van een erkende onderwijsinstelling waar gebruik wordt gemaakt van radioactieve stoffen of materialen voor het uitvoeren van onderzoeksactiviteiten in het nucleair domein; 11o 619,73 EUR voor elke nucleaire installatie en elk terrein dat nucleaire stoffen bevat, die behoren tot de klasse II bedoeld in het algemeen reglement op de bescherming tegen de ioniserende stralingen, maar die niet behoren tot de punten 1o tot 10o; 12o 123,95 EUR voor elke nucleaire installatie en elk terrein dat nucleaire stoffen bevat, die behoren tot de klasse III bedoeld in het algemeen reglement op de bescherming tegen ioniserende stralingen, maar die niet behoren tot de punten 1o tot 11o; 13o 12.394,68 EUR per nucleaire installatie en per terrein dat radioactieve stoffen bevat en die niet zijn opgenomen in de punten 1o tot 12o, als de sanerings- en ontmantelingskostprijs door de Instelling geraamd wordt op 24.789.352,48 EUR of meer; de bijdrage is 2.478,94 EUR als de sanerings- en ontmantelingskostprijs door de Instelling geraamd wordt op meer dan 2.478 935,25 EUR maar minder dan 24.789.352,48 EUR; de bijdrage is 1.239,47 EUR als de sanerings- en ontmantelingskostprijs door de Instelling geraamd wordt op 2.478.935,25 EUR of minder. § 2. De onderdelen van het artikel die in de eerste rij en de eerste en vierde kolom van de volgende rijen van onderstaande tabel worden vermeld, hebben betrekking op deze wet. Voor de bedragen die in euro worden vermeld in de tweede kolom van de tabel gelden vanaf 27 juli 2000 tot 31 december 2001 de bedragen in Belgische frank vermeld in de derde kolom.
Art. 90 EUR BEF 1o 49.578,70 2 000 000 2o 24.789,35 1 000 000 3o 74.368,06 3 000 000 4o 49.578,70 2 000 000 5o 24.789,35 1 000 000 4.957,87 200 000 6o 24.789,35 1 000 000 7o 14.873,61 600 000 8o 12.394,68 500 000 9o 4.957,87 200 000 10o 2.478,94 100 000 11o 619,73 25 000 12o 123,95 5 000 13o 12. 394,68 500 000 24.789. 352,48 1 000 000 000 2. 478,94 100 000 2.478.935,25 100 000 000 24.789.352,48 1 000 000 000 1.239,47 50 000 2.478.935,25 100 000 000 § 3. Voor de installaties die uitsluitend over een vergunning beschikken voor bliksemafleiders dient er geen bijdrage betaald te worden. § 4. Als meerdere nucleaire installaties en/of terreinen die radioactieve stoffen bevatten tot de verantwoordelijkheid behoren van eenzelfde uitbater, houder of eigenaar, zijn de volgende regels van toepassing : 1o als één of meerdere van die installaties behoren tot de klasse I, moet de uitbater, houder of eigenaar volgende bedragen betalen : - het bedrag vermeld in § 1 voor elk van de installaties van de klasse I; - een bedrag voor alle andere installaties en terreinen samen, namelijk het hoogste bedrag vermeld in § 1 voor de betrokken installaties en terreinen; 2o als geen van die installaties behoort tot de klasse I, moet de uitbater, houder of eigenaar slechts één bedrag betalen, namelijk het hoogste bedrag vermeld in § 1 voor de betrokken installaties en terreinen. § 5. De bedragen vastgelegd in § 1 zijn van toepassing voor het jaar 2000. Deze bedragen worden jaarlijks aan de index gekoppeld volgens de volgende formule : Mn = M1 x (In/104,61). In deze formule hebben de symbolen de volgende betekenis : M1 : bedrag op 1 januari 2000;
Mn : bedrag op 1 januari van het jaar n;
In : index van de consumptieprijzen van toepassing op 1 januari van het jaar n.
Art. 91.§ 1. Vanaf het jaar 2001 richt de Instelling in de loop van het eerste kwartaal van ieder jaar een betalingsbevel aan elke bijdrageplichtige, dat het te betalen bedrag van de bijdrage vermeldt.
De Instelling voegt er een uittreksel bij uit de inventaris, bevattende tenminste de volgende inlichtingen van het te saneren goed waarop de betaling betrekking heeft : de verwijzing naar één van de categorieën vermeld in artikel 90, het bewijs van de inventarisplicht en de berekeningswijze van het vastgestelde bedrag. Het jaarlijks te betalen bedrag van de bijdrage is verschuldigd op het in het betalingsbevel vermelde rekeningnummer van de Instelling binnen de twee maanden vanaf de ontvangstdatum, behalve wanneer artikel 92 van toepassing is. In dit laatste geval gebeurt de betaling binnen de maand na de beslissing van de Minister. Vervallen en niet voldane betalingsbevelen worden van rechtswege vermeerderd met de wettelijke intresten. § 2. Voor de jaren 2000 en 2001 worden de betalingsbevelen, die de Instelling in de jaren 2000 en 2001 aan elke bijdrageplichtige heeft gericht op basis van artikel 5 van het koninklijk besluit van 31 mei 2000 houdende vaststelling van de bijdragen voor de Nationale Instelling voor Radioactief Afval en Verrijkte Splijtstoffen voor het opstellen en bijhouden van een inventaris van alle nucleaire installaties en alle terreinen die radioactieve stoffen bevatten, geacht betalingsbevelen in de zin van § 1 van dit artikel te zijn. § 3. De bijdragen die op basis van deze wet verschuldigd zijn voor de jaren 2000 en 2001 worden gecompenseerd met de bijdragen die reeds zijn betaald op basis van het koninklijk besluit van 31 mei 2000 houdende vaststelling van de bijdragen voor de Nationale Instelling voor Radioactief Afval en Verrijkte Splijtstoffen voor het opstellen en bijhouden van een inventaris van alle nucleaire installaties en alle terreinen die radioactieve stoffen bevatten maar die onverschuldigd worden door de intrekking van voornoemd koninklijk besluit op basis van artikel 94, § 1.
Art. 92.De bijdrageplichtige kan bij de Minister, binnen de 30 dagen na ontvangst van het betalingsbevel, bij aangetekend schrijven, beroep aantekenen tegen de gevorderde bijdrage, indien hij van oordeel is dat de vordering niet rechtsgeldig is, dat de installatie, het terrein, de stoffen of de materialen niet onder de inventaris vallen of dat het aangerekende bedrag niet correct is. De minister neemt een beslissing binnen de 90 dagen na de datum van verzending van het beroep.
Art. 93.De Instelling stelt ieder jaar een overzicht op van de bedragen ontvangen in het voorgaande jaar en van de uitgaven verbonden met het opmaken en het bijhouden van de inventaris, alsook een beschrijving van de uitgevoerde werkzaamheden. Zij houdt met dit doel een aangepaste boekhouding bij. Zij stelt ter informatie een technisch verslag en een financiële afrekening op ter bestemming van het Vast technisch comité.
Aan de hand van deze inlichtingen evalueert de Instelling de bedragen vastgesteld in artikel 90 en formuleert zo nodig aanbevelingen tot aanpassing ervan aan de Minister. Ten laatste op 30 juni van elk jaar maakt de Instelling het overzicht, de beschrijving van de uitgevoerde werken en haar evaluatie over aan de Minister, die deze meedeelt aan de Ministerraad.
Art. 94.§ 1. Het koninklijk besluit van 31 mei 2000 houdende vaststelling van de bijdragen voor de Nationale Instelling voor Radioactief Afval en Verrijkte Splijtstoffen voor het opstellen en bijhouden van een inventaris van alle nucleaire installaties en alle terreinen die radioactieve stoffen bevatten, wordt opgeheven. § 2. Artikel 179, § 2, 11o, derde lid, van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980, wordt opgeheven. » Artikel 168 van dezelfde wet bepaalt : « Deze wet treedt in werking op 1 januari 2002, met uitzondering van : [...] - de artikelen 87 tot 94 die uitwerking hebben op 27 juli 2000; [...] ».
Wat het eerste middel betreft B.2. Het eerste middel is afgeleid uit de schending, door de artikelen 87 tot 94 en 168 van de programmawet van 30 december 2001, van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 13, 33, 144, 145, 146, 160, 184 en 190 van de Grondwet, de artikelen 6 en 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol hierbij, artikel 14 van het Internationaal Verdrag van 19 december 1966 inzake burgerrechten en politieke rechten, de beginselen van de scheiding der machten, van rechtszekerheid en gewettigd vertrouwen, en artikel 14 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State.
De verzoekende partijen zijn van mening dat de bestreden bepalingen, door de terugwerkende kracht die eraan wordt toegekend, een wettelijke geldigverklaring zijn van het koninklijk besluit van 31 mei 2000 die tot gevolg zou hebben dat hangende gerechtelijke procedures worden beïnvloed, terwijl die geldigverklaring niet zou zijn verantwoord door dwingende redenen.
B.3. De niet-retroactiviteit van wetten is een waarborg ter voorkoming van rechtsonzekerheid. Die waarborg vereist dat de inhoud van het recht voorzienbaar en toegankelijk is, zodat de rechtzoekende in redelijke mate de gevolgen van een bepaalde handeling kan voorzien, op het tijdstip dat die handeling wordt verricht.
De terugwerkende kracht kan enkel worden verantwoord wanneer zij onontbeerlijk is voor de verwezenlijking van een doelstelling van algemeen belang, zoals de goede werking of de continuïteit van de openbare dienst. Indien bovendien blijkt dat de terugwerkende kracht tot gevolg heeft dat de afloop van een of meer gerechtelijke procedures in een welbepaalde zin wordt beïnvloed of dat rechtscolleges verhinderd worden zich uit te spreken over een welbepaalde rechtsvraag, vergt de aard van het in het geding zijnde beginsel, dat uitzonderlijke omstandigheden een verantwoording bieden voor het optreden van de wetgever, dat ten nadele van een categorie van burgers inbreuk maakt op de jurisdictionele waarborgen die aan allen worden geboden.
B.4.1. Door de inhoud van het koninklijk besluit van 31 mei 2000 over te nemen, kunnen de bestreden artikelen van de voormelde wet van 30 december 2001 geenszins beslissingen in het geding brengen die in kracht van gewijsde zijn gegaan. Zij zouden echter tot gevolg kunnen hebben dat de partijen die de op artikel 6 van dat koninklijk besluit gebaseerde ministeriële beslissing voor de Raad van State hebben aangevochten, hun belang verliezen om de procedures voort te zetten die geen aanleiding hebben gegeven tot een beslissing ten gronde die in kracht van gewijsde is gegaan.
B.4.2. Daaruit volgt dat de bestreden bepalingen gevolgen kunnen hebben voor hangende rechtsgedingen en op die manier afbreuk kunnen doen aan jurisdictionele waarborgen in het nadeel van de categorie van burgers die zulke geschillen aanhangig hebben gemaakt.
B.4.3. Daaruit volgt echter niet noodzakelijk dat de artikelen 10 en 11 van de Grondwet geschonden zouden zijn.
B.5.1. Door de financiering van de Nationale Instelling voor Radioactief Afval en Verrijkte Splijtstoffen (NIRAS) voor haar opdracht met betrekking tot het opmaken en bijhouden van een inventaris van alle nucleaire installaties en terreinen waar radioactieve stoffen zijn opgeslagen, in een wet te regelen, heeft de wetgever zelf een bevoegdheid willen uitoefenen die hem toekomt. Het loutere bestaan van een beroep voor de Raad van State tegen een uitvoeringsmaatregel van het bekrachtigd koninklijk besluit verhindert niet dat de bepalingen ervan kunnen worden overgedaan voordat over dat beroep uitspraak is gedaan.
B.5.2. Te dezen heeft het middel dat is aangevoerd tegen de ministeriële beslissing genomen op grond van het koninklijk besluit van 31 mei 2000 in hoofdzaak betrekking op de schending van de artikelen 170, 171, 172 en 173 van de Grondwet, in zoverre de bijdragen waarin dat koninklijk besluit voorziet niet geldig zouden zijn omdat het niet zou gaan om retributies, maar om belastingen, die alleen bij wet kunnen worden ingevoerd. De beweerde schending, gesteld dat ze zou zijn aangetoond, kan ten voordele van de partijen die de geldigheid van het voormelde besluit hebben betwist, niet het onaantastbaar recht doen ontstaan om voor altijd te worden vrijgesteld van een « bijdrage », zelfs indien de betaling ervan gegrond zou zijn op een nieuwe akte waarvan de regelmatigheid onbetwistbaar zou zijn.
Die nieuwe akte zou slechts ongrondwettig zijn indien hij zelf de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, eventueel in samenhang met het algemeen beginsel van niet-retroactiviteit van de wetten, zou schenden.
B.5.3. Het bestaan zelf van het huidige beroep toont aan dat, hoewel het optreden van de wetgever een invloed zou kunnen hebben op het beroep dat voor de Raad van State is ingesteld, dat optreden de verzoekende partijen evenwel niet het recht ontzegt de ongrondwettigheid van de wet waarmee de wetgever de bevoegdheid heeft uitgeoefend die hij oorspronkelijk had gedelegeerd, aan een rechtscollege voor te leggen.
B.6.1. Zoals blijkt uit de parlementaire voorbereiding van de bestreden bepalingen, zijn deze, zowel wat de gebruikte techniek als wat de terugwerkende kracht betreft, verantwoord door « de bekommernis om de rechtszekerheid te vrijwaren, de enige financieringsbron van NIRAS voor de betrokken opdracht veilig te stellen, de continuïteit en de goede werking van een openbare dienst te verzekeren, en een bevoegdheid die de wetgever aan de Koning had gedelegeerd door de wetgever zelf te laten uitoefenen » (Parl. St., Kamer, 2001-2002, DOC 50 1503/001, p. 38).
B.6.2. Dan nog mag de terugwerkende kracht geen onevenredige gevolgen hebben. De bestreden artikelen van de wet van 30 december 2001 nemen de bepalingen van het koninklijk besluit van 31 mei 2000 over, zodat de rechts- of natuurlijke personen die eraan onderworpen zijn, niet erdoor verrast kunnen zijn. Bovendien heeft de herinvoering, met terugwerkende kracht, van de bepalingen die reeds het voorwerp zijn geweest van het koninklijk besluit van 31 mei 2000 tot doel de wettelijke grondslag van die bepalingen te versterken, waarbij de betrokken personen nog steeds de grondwettigheid van de wetsbepalingen kunnen aanvechten, zoals is aangegeven in B.5.3.
De retroactiviteit heeft te dezen dan ook geen onevenredige gevolgen.
B.7. Het eerste middel is niet gegrond.
Wat het tweede en het derde middel betreft B.8.1. De verzoekende partijen voeren aan dat de bestreden bepalingen aanleiding geven tot verschillende vormen van discriminatie tegenover hen, in zoverre de exploitanten van medische centra « in vivo » dezelfde bijdrage moeten betalen als andere exploitanten van installaties van klasse II, terwijl die medische centra volgens hen geen radioactief afval zouden produceren en er geen inventaris zou moeten worden opgemaakt. Een tweede discriminatie zou het gevolg zijn van het feit dat de exploitanten van medische centra « in vivo » een hogere bijdrage betalen dan de exploitanten van medische centra « in vitro », terwijl die laatste volgens de verzoekende partijen meer afval zouden produceren en het inventariseren meer werk zou vragen.
Ten slotte zouden de medische centra die slechts één nucleaire installatie uitbaten, hetzelfde bedrag verschuldigd zijn als de ziekenhuiscentra die er verschillende uitbaten, wat aanleiding zou geven tot een derde discriminatie die onverantwoord is in het licht van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
B.8.2.1. In het derde middel doen de verzoekende partijen nog gelden dat de bestreden bepalingen de artikelen 10 en 11, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 170 tot 173, van de Grondwet schenden, omdat, in tegenstelling tot de terminologie die in de programmawet wordt gehanteerd, de heffing die is ingevoerd bij de bestreden bepalingen geen « bijdrage » (retributie) kan worden genoemd en in werkelijkheid een belasting zou zijn. De wetsbepalingen zouden bijgevolg ongrondwettig zijn omdat zij een belasting zouden invoeren die wordt geïnd door en ten voordele van een instantie die geen deel uitmaakt van de overheden bedoeld in artikel 173 van de Grondwet.
B.8.2.2. Het Hof moet dan ook eerst de precieze aard van de betwiste heffing onderzoeken.
B.8.3. De verzoekende partijen zijn van mening dat de in het geding zijnde bijdrage niet als een retributie kan worden beschouwd omdat NIRAS hun geen enkele dienst zou verlenen; dat die dienst, in de veronderstelling dat hij toch wordt verleend, niet facultatief zou zijn noch door de bijdrageplichtige zou zijn aangevraagd; dat ten slotte het bedrag van de bijdrage niet evenredig zou zijn met de zogenaamde geleverde dienst. Volgens de verzoekende partijen is de betwiste bijdrage dan ook een belasting in de zin van artikel 170 van de Grondwet. Zij besluiten daaruit dat alleen de in de artikelen 170 en 173 van de Grondwet bedoelde overheden een belasting mogen innen en dat, aangezien NIRAS geen deel uitmaakt van die overheden, de betwiste bijdrage op discriminerende wijze afbreuk zou doen aan de voormelde grondwetsartikelen omdat zij verschuldigd zou zijn door belastingplichtigen aan een instantie die niet bevoegd is om ze te innen.
B.8.4.1. Een retributie is de tegenprestatie voor een dienst die door de overheid wordt geleverd ten voordele van de afzonderlijk beschouwde heffingsplichtige. Een door de in de artikelen 170 en 173 van de Grondwet bedoelde overheden gezagshalve opgelegde heffing welke niet van die aard is, moet als een belasting worden aangemerkt.
Te dezen zijn de inrichtingen bedoeld in het bestreden artikel 88 niet de begunstigden van een dienst die hun een persoonlijk voordeel oplevert.
B.8.4.2. De verplichting een inventaris op te maken en bij te houden zou volgens de Ministerraad de betaling van de « bijdrage » verantwoorden die volgens artikel 89 van de in het geding zijnde wet « uitsluitend bestemd [is] voor het dekken van het geheel van de kosten, die gepaard gaan met het opmaken en het bijhouden van de inventaris ».
Die verplichting zou een voordeel kunnen opleveren voor sommige bijdrageplichtigen van NIRAS. Het verslag aan de Koning dat voorafgaat aan het koninklijk besluit van 31 mei 2000, vermeldt : « Dank zij de inventaris zal elke bijdrageplichtige te zijner tijd beschikken over een realistische schatting van de toekomstige ontmantelings- en saneringskosten, teneinde ze op te nemen in de berekening van de prijs van zijn prestaties en de nodige provisies te vormen voor hun financiering [...]. Bovendien, indien een uitbater, houder of eigenaar verzuimt voorzorgsmaatregelen te treffen, loopt hij het risico op een ongelegen ogenblik, bijvoorbeeld bij het stopzetten van de uitbating, ter gelegenheid van de verkoop van de radioactief besmette site of ter gelegenheid van een saneringsinterventie opgelegd door de veiligheidsautoriteiten, geconfronteerd te worden met de financiële impact van de sanering. » (Belgisch Staatsblad van 27 juli 2000, p. 25968) B.8.4.3. Dat voordeel, in de veronderstelling dat het zou zijn aangetoond, is echter slechts een ver en indirect gevolg van het bestaan van de universele dienstverlening en vormt niet de rechtstreekse tegenprestatie voor het betalen van de bijdragen aan NIRAS. B.8.5. Daaruit volgt dat de betwiste bijdrage een belasting is in de zin van artikel 170 van de Grondwet. Aan die kwalificatie wordt geen afbreuk gedaan door het gegeven dat de opbrengst van die bijdrage wordt aangewend voor het verwezenlijken van een welbepaalde doelstelling, namelijk het opmaken en bijhouden van een inventaris van alle nucleaire installaties en terreinen waar radioactieve stoffen zijn opgeslagen, en dat die bijdrage hiertoe wordt gestort aan NIRAS, die bij de programmawet van 12 december 1997 met die nieuwe opdracht is belast. Artikel 179, § 2, van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980, zoals vervangen bij het enige artikel van de wet van 11 januari 1991, volgens hetwelk NIRAS immers wordt belast met het beheer van al het radioactief afval « met het doel de bescherming van de werknemers, de bevolking en het leefmilieu te waarborgen en te verzekeren », bevestigt dat de opdracht van die openbare instelling niet wordt vervuld in het voordeel van de bijdrageplichtige ondernemingen, maar ten bate van de gehele gemeenschap.
B.9.1. Aangezien de bijdrage die moet worden betaald door de inrichtingen bedoeld in artikel 88 van de bestreden wet geen retributie is, dient het bedrag ervan niet evenredig te zijn met de kostprijs van een dienst : het argument van de verzoekende partijen met betrekking tot het gebrek aan evenredigheid van de bedragen en de in het geding zijnde rechten kan niet worden aangenomen.
B.9.2. De wetgever zou echter een discriminatoire maatregel nemen indien hij belastingplichtigen die zich in situaties bevinden die, ten aanzien van de beschouwde maatregel, wezenlijk verschillend zouden zijn, zonder verantwoording aan eenzelfde belasting zou onderwerpen.
B.9.3. Te dezen gaan de verzoekende partijen ervan uit dat alle installaties van klasse II, waartoe de laboratoria voor nucleaire geneeskunde die in vivo- analyses uitvoeren, behoren, aan dezelfde bijdrage zijn onderworpen terwijl sommige onder hen geen radioactief afval zouden produceren.
In tegenstelling tot wat de verzoekende partijen aanvoeren, blijkt uit artikel 90, § 1, van de bestreden wet dat de installaties van klasse II in drie groepen zijn onderverdeeld, die respectievelijk vermeld zijn in het 9o, 10o en 11o van de voormelde bepaling, waarbij de eerste twee groepen een hogere bijdrage moeten betalen dan de derde groep waartoe de eerste verzoekende partij behoort. In dat opzicht mist het tweede middel feitelijke grondslag.
Uit het verslag van Controlatom (waarvan de opdrachten niet samenvallen met die van NIRAS), volgens hetwelk de b.v.b.a. Centre de médecine et de diagnostic par radioisotopes niet meer onderworpen is aan het toezicht van Controlatom, kunnen de verzoekende partijen overigens niet afleiden dat die b.v.b.a. niet meer onder de controlebevoegdheid van NIRAS valt, noch dat die exploitatie niet zou moeten worden ontmanteld.
Wat de discriminatie betreft die volgens de verzoekende partijen zou voortvloeien uit het feit dat de grote medische centra die meerdere nucleaire installaties uitbaten slechts één bijdrage moeten betalen terwijl de medische centra die één enkele installatie uitbaten tot hetzelfde bedrag gehouden zijn, kan men ervan uitgaan dat, rekening houdend met de opdrachten die aan NIRAS zijn toevertrouwd en waarop in B.8.5 is gewezen, de kosten voor het opmaken en bijhouden van een inventaris niet stijgen in evenredigheid met het aantal installaties indien die installaties onder de aansprakelijkheid van eenzelfde exploitant vallen. De kosten die verbonden zijn aan de inventaris worden immers bepaald op basis van de administratieve verplichtingen en de analyse van de financiële waarborgen die deze rechtspersoon biedt.
B.10. De verzoekende partijen voeren ten slotte aan dat de aangevochten bijdrage niet wordt gestort aan de Staat, de gemeenschappen, de gewesten, de provincies, de gemeenten, de polders of de wateringen, die als enige bevoegd zijn om belastingen in te voeren, maar wel aan een openbare instelling waarvan de rechtspersoonlijkheid verschilt van die overheden, zodat de artikelen 170 en 173 van de Grondwet te dezen geschonden zouden zijn en de bijdrageplichtige ondernemingen bijgevolg zouden zijn gediscrimineerd ten opzichte van alle andere belastingplichtigen, wat de toepassing betreft van het wettigheidsbeginsel van de belastingen.
Het feit dat de betwiste heffing rechtstreeks bestemd is voor NIRAS om doelstellingen te verwezenlijken die in de wet zijn omschreven, neemt niet weg dat die heffing nog steeds een belasting is.
B.11. Het tweede en het derde middel zijn niet gegrond.
Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.
Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 17 december 2003.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, M. Melchior.