gepubliceerd op 12 september 2002
Koninklijk besluit houdende overdracht van de Belgische Geologische Dienst van het Ministerie van Economische Zaken naar het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen
2 AUGUSTUS 2002. - Koninklijk besluit houdende overdracht van de Belgische Geologische Dienst van het Ministerie van Economische Zaken naar het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet;
Gelet op de programmawet van 30 december 2001, inzonderheid op artikel 145;
Gelet op het koninklijk besluit van 16 juli 1878 houdende organiek reglement voor de realisatie en de publicatie van de geologische kaart van België op schaal 20.000;
Gelet op het koninklijk besluit van 3 januari 1890 betreffende de bewaring van verzamelingen van natuurhistorische voorwerpen, gewijzigd bij het besluit van de Regent van 3 september 1948;
Gelet op het koninklijk besluit van 16 december 1896 dat "bij het middenbeheer der mijnen een aardkundige dienst werd ingesteld die bijzonderlijk gelast is met de studie der vraagstukken betrekkelijk de liggingen der uitdelvingsstoffen en de waterleer";
Gelet op het koninklijk besluit van 30 december 1913 houdende het organiek reglement van de Belgische Geologische Dienst;
Gelet op het koninklijk besluit van 30 mei 1919 betreffende de Geologische Dienst, de geologische kaart van België en de Geologische Raad, gewijzigd bij het besluit van de Regent van 23 mei 1947;
Gelet op het koninklijk besluit van 28 november 1939 houdende de verplichting de ondergrondonderzoekingen te verklaren, inzonderheid op artikel 3, eerste lid, artikel 4, eerste lid en artikel 5, eerste lid;
Gelet op het koninklijk besluit van 5 januari 1940 houdende de verplichting de ondergrondonderzoekingen te verklaren, inzonderheid op artikel 1, eerste lid;
Gelet op het koninklijk besluit van 20 april 1965 betreffende het statuut der wetenschappelijke instellingen van de Staat, inzonderheid op artikel 2, derde lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 augustus 1981;
Gelet op het koninklijk besluit van 21 april 1965 tot vaststelling van het statuut van het wetenschappelijk personeel der wetenschappelijke instellingen van de Staat, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 februari 1969, 3 juni 1975, 3 mei 1976, 12 augustus 1981, nr 121 van 30 december 1982, 10 december 1987, 18 februari 1988, 19 november 1991, 3 februari 1994, 30 mei 1994, 4 februari 1998, 19 april 1999 en 9 juni 1999;
Gelet op het koninklijk besluit van 21 april 1965 houdende bezoldingsregeling van het wetenschappelijk personeel van de Staat, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 8 september 1972, 30 juli 1965, nr 163 van 30 december 1982, 16 augustus 1988, bij de wet van 4 januari 1989, bij de koninklijke besluiten van 13 december 1989, 21 maart 1990, 7 augustus 1991, 17 oktober 1991, 18 november 1991, 19 november 1991, 20 oktober 1992, 4 maart 1993, 9 juli 1993, 4 februari 1998, 19 april 1999 en 11 december 2001;
Gelet op het koninklijk besluit van 16 juni 1970 tot vaststelling van het statuut van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 augustus 1971, 23 juli 1973, 22 november 1973, 4 februari 1975, 24 oktober 1979, 4 april 1980, 19 augustus 1983, 11 januari 1984, 28 oktober 1988, 19 november 1991, 30 mei 1994, 10 april 1995 en 11 april 1999;
Gelet op het koninklijk besluit van 10 april 1995 houdende bezoldigingsregeling van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 mei 2002;
Gelet op het koninklijk besluit van 30 april 1999 tot vaststelling van het statuut van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 mei 2002;
Gelet op het koninklijk besluit van 30 april 1999 houdende bezoldigingsregeling van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 26 februari 2002 en 26 mei 2002;
Gelet op het koninklijk besluit van 5 september 2001 tot vaststelling van het niveau en de structuur van de federale wetenschappelijke instellingen die ressorteren onder de Minister tot wiens bevoegdheid het Wetenschapsbeleid behoort, inzonderheid op artikel 2;
Gelet op het koninklijk besluit van 18 oktober 2001 betreffende de mobiliteit van het personeel van sommige overheidsdiensten, inzonderheid op de artikelen 11 en 24;
Gelet op het ministerieel besluit van 19 oktober 1878 houdende reglement van orde voor de realisatie en de publicatie van de geologische kaart van België op schaal 20.000;
Gelet op het ministerieel besluit van 5 januari 1940 tot uitvoering van het koninklijk besluit van 28 november 1939 houdende de verplichting de ondergrondonderzoekingen te verklaren;
Gelet op het ministerieel besluit van 9 februari 1950 met betrekking tot de vergoedingen van de leden van de Geologische Raad, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 19 juli 1950;
Overwegende dat de herstructurering van het federale Openbare Ambt maatregelen vereist, opdat de efficiëntie van de wetenschappelijke opdrachten behorend tot de federale overheid gegarandeerd blijft;
Overwegende dat in dit verband een en dezelfde wetenschappelijke expertisepool tot stand moet worden gebracht inzake het geologisch onderzoek;
Overwegende dat om het toezicht te verzekeren op de exploitatie van zand en grond van het continentaal plat en de territoriale zee, het Ministerie van Economische Zaken, via het Fonds voor de exploratie en de exploitatie van minerale en andere niet-levende rijkdommen van de territoriale zee en het continentaal plat van België, verder moet kunnen beschikken over de kennis van de Belgische Geologische Dienst;
Overwegende dat de waarnemingen op zee uitgevoerd door het voornoemde Fonds, kunnen bijdragen tot het opmaken van de geologische kaart van het continentaal plat en de territoriale zee, waarmee de Belgische Geologische Dienst is belast;
Gelet op het advies van de Federale interministeriële commissie voor wetenschapsbeleid, gegeven op 18 september 2001;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 4 mei 2001;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting, gegeven op 16 april 2002;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Ambtenarenzaken, gegeven op 28 januari 2002;
Gelet op het met redenen omkleed advies van 27 juni 2002 uitgebracht door het basisoverlegcomité van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen;
Gelet op het protocol nr. 425 van 11 juli 2002 van het Comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen door de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat de financiële bepalingen van dit besluit reeds zijn opgenomen in de begrotingswet voor het jaar 2002 met terugwerkende kracht tot 1 juli 2001;
Overwegende dat om verwarring op administratief vlak te voorkomen, het noodzakelijk is dat de beheersbepalingen van onderhavig besluit terugwerkende kracht hebben tot dezelfde datum;
Overwegende dat het voor de juridische veiligheid onontbeerlijk is dat dit besluit zo vlug mogelijk wordt bekendgemaakt;
Op de voordracht van Onze Minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Inleidende bepaling
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder : - "Dienst", de Belgische Geologische Dienst; « Ministerie", het Ministerie van Economische Zaken; « Instituut", het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen; « Fonds" : het Fonds voor de exploratie en de exploitatie van minerale en andere niet-levende rijkdommen van de territoriale zee en het continentaal plat van België van het Ministerie van Economische Zaken. HOOFDSTUK II. - Algemene bepalingen
Art. 2.De Dienst wordt overgedragen van het Ministerie naar het Instituut waarvan hij het zevende departement wordt onder de naam "Belgische Geologische Dienst".
De Dienst blijft in het gebouw gehuisvest gelegen te 1000 Brussel, Jennerstraat 13, met de uitrusting die hem ter beschikking is gesteld voor zijn werking, te weten het meubilair, de al dan niet wetenschappelijke uitrusting, de bibliotheken, de verzamelingen, met inbegrip van de lithotheek.
Art. 3.De aan te wenden middelen en modaliteiten om gegevens uit te wisselen tussen de Dienst en het Fonds in het kader van hun respectieve opdrachten worden later gepreciseerd in een protocol tussen de Secretaris-generaal van het Ministerie en de Directeur van het Instituut.
Het moet ter goedkeuring worden voorgelegd aan de Ministers die bevoegd zijn voor Economie en voor Wetenschapsbeleid.
Art. 4.Tenzij in dit besluit anders bepaald wordt, neemt het Instituut de rechten en plichten over van het Ministerie wat de uitoefening betreft van de opdrachten van de Dienst, met inbegrip van de rechten en plichten die voortvloeien uit de huidige en komende rechtsvorderingen. HOOFDSTUK III. - Bepalingen betreffende het personeel van de Dienst
Art. 5.§ 1. De statutaire personeelsleden van de Dienst die titularis zijn van de graad van geoloog of directeur-geoloog worden ambtshalve overgedragen naar het Instituut en er conform de bijlage I van dit besluit benoemd in een graad van het personeel dat onderworpen is aan het koninklijk besluit van 21 april 1965 tot vaststelling van het statuut van het wetenschappelijk personeel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat.
Naargelang het geval krijgen zij een van de weddeschalen toegewezen die verbonden zijn aan hun nieuwe graad conform de artikelen 3 of 16 van het koninklijk besluit van 21 april 1965 houdende bezoldigingsregeling van het wetenschappelijk personeel van de Staat. § 2. De overeenkomstig § 1 benoemde ambtenaren behouden in hun nieuwe graad de anciënniteit die ze hadden verworven in de graad waarvan ze titularis waren. § 3. De geldelijke anciënniteit voor de ambtenaren die overeenkomstig § 1 benoemd werden in de graad van afdelingshoofd, wordt berekend in de nieuwe weddeschaal, door de zonder vrijwillige onderbreking gepresteerde diensten in rekening te nemen en die volledige prestaties hebben bevat in de graad van geoloog-directeur.
Vanaf de datum van hun benoeming in de graad van afdelingshoofd, zijn voor de ambtenaren bedoeld in het eerste lid, de bepalingen van toepassing voorzien in de artikelen 20 en 21 van het koninklijk besluit van 21 april 1965 houdende bezoldigingsregeling van het wetenschappelijk personeel van de Staat. § 4. De ambtenaren vermeld in bijlage I die ambtshalve benoemd worden in de graad van afdelingshoofd behouden het voordeel van de weddeschaal 13D of 13E die verbonden zijn aan de graad van geoloog-directeur indien die schaal hun voordeliger is. § 5. De ambtenaren vermeld in bijlage I die ambtshalve benoemd worden in de graad van werkleider behouden het voordeel van de weddeschaal 10 F dat verbonden is aan de graad van geoloog indien die schaal hun voordeliger is. § 6. De ambtenaren vermeld in bijlage I die ambtshalve benoemd worden in de graad van eerst-aanwezend assistent behouden het voordeel van de weddeschaal 10 E dat verbonden is aan de graad van geoloog indien die schaal hun voordeliger is. § 7. De ambtenaren vermeld in bijlage I die ambtshalve benoemd worden in de graad van assistent behouden het voordeel van de weddeschaal 10 D dat verbonden is aan de graad van geoloog indien die schaal hun voordeliger is. § 8. De geldelijke anciënniteit die de overeenkomstig § 1 benoemde ambtenaren in een andere graad dan die van afdelingshoofd hebben verworven, wordt geacht verworven te zijn in de nieuwe weddeschaal.
Art. 6.§ 1. De administratieve anciënniteit van de ambtenaren bedoeld in artikel 5, § 1 wordt beschouwd als wetenschappelijke anciënniteit in de zin van artikel 5 van het koninklijk besluit van 21 april 1965 tot vaststelling van het statuut van het wetenschappelijk personeel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat. § 2. De ambtenaren vermeld in de bijlage I die ambtshalve benoemd worden in de graad van afdelingshoofd, worden voor hun latere loopbaan in het Instituut gelijkgesteld met personeelsleden benoemd in een leidinggevende functie in een wetenschappelijke instelling van de Staat conform artikel 18, §§ 3 en 4, van voornoemd koninklijk besluit van 21 april 1965. § 3. De ambtenaren vermeld in de bijlage I die benoemd worden in een andere graad dan die van afdelingshoofd, moeten voor iedere latere bevordering in het Instituut vooraf het gunstige en met redenen omklede advies krijgen van de commissie voor werving en bevordering van de instelling als bedoeld in artikel 11, 2°, van voornoemd koninklijk besluit van 21 april 1965. § 4. De ambtenaar als bedoeld in bijlage I die ambtshalve wordt benoemd in de graad van attaché wordt geacht een eerste mandaat van twee jaar te vervullen conform artikel 10 van het voornoemde koninklijk besluit van 21 april 1965.
Dat mandaat vangt aan op de datum waarop de betrokkene toegelaten werd tot de stage om de graad van geoloog te verkrijgen.
Hij behoudt het voordeel van de weddeschaal 10D dat verbonden is aan de graad van geoloog indien die schaal hem voordeliger is.
Art. 7.§ 1. De statutaire personeelsleden van de Dienst die geen titularis zijn van één van de graden waarvan sprake in artikel 5, § 1, worden ambtshalve overgedragen naar het Instituut en er conform de bijlage II van dit besluit benoemd in een graad van het personeel dat onderworpen is aan het koninklijk besluit van 16 juni 1970 tot vaststelling van het statuut van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat.
Onverminderd de toepassing van artikel 24 van het koninklijk besluit van 18 oktober 2001 betreffende de mobiliteit van het personeel van sommige overheidsdiensten, krijgen naargelang het geval zij de weddeschaal toegewezen die verbonden is aan hun nieuwe graad conform het koninklijk besluit van 10 april 1995 houdende bezoldigingsregeling van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat. § 2. De overeenkomstig § 1 benoemde ambtenaren behouden in hun nieuwe graad de anciënniteit die ze hadden verworven in de graad waarvan ze titularis waren. § 3. De geldelijke anciënniteit die de overeenkomstig § 1 benoemde ambtenaren hebben verworven, wordt geacht verworven te zijn in de nieuwe weddeschaal. HOOFDSTUK IV Bepalingen betreffende het materiële beheer van de Dienst
Art. 8.De personeelsleden waarvan sprake in de artikelen 5 tot 7 worden overgedragen samen met het meubilair, het materieel, de wetenschappelijke uitrusting en patrimonium, de werken en de tijdschriften hun ter beschikking gesteld in de Dienst voor de uitoefening van hun ambt.
Art. 9.Het computermaterieel door het Ministerie ter beschikking gesteld van de Dienst, wordt zonder overnamekosten naar het Instituut overgedragen.
De hardware en software van het Fonds die zich in de lokalen van de Dienst bevinden, zijn bij deze overdracht niet betrokken.
Art. 10.Voorafgaand aan de overdrachten opgenomen in artikelen 8 en 9, wordt een inventaris van alle betrokken uitrustingen opgemaakt in gezamenlijk overleg tussen de Directeur van het Instituut en de daartoe door de Secretaris-generaal van het Ministerie gemachtigde ambtenaar.
Art. 11.Onverminderd de toepassing van artikel 9, zal het Centrum voor informatieverwerking van het Ministerie gedurende maximum twee jaar vanaf de inwerkingtreding van dit hoofdstuk kosteloos de archiefgegevens van de Dienst verder coderen met het oog op hun digitalisering.
Art. 12.§ 1. Het Instituut zal vanaf 1 januari 2002 het beheer en het drukken voor zijn rekening nemen van de eigen publicaties van de Dienst en van het tijdschrift "Geologica Belgica". § 2. Het Instituut zal vanaf 1 januari 2002 de abonnementen voor zijn rekening nemen op de tijdschriften en publicaties die door het "Quetelet Fonds" van het Ministerie voor rekening van de Dienst genomen zijn.
Art. 13.De taak van huisbewaarder verleend door het Ministerie voor het beheer van het administratief gebouw van de Dienst zal opgezegd worden op 31 december 2001.
Art. 14.De ruimte aangewend door de Dienst in het gebouw, Leopold I-straat 297-299 te Brussel, zal na 31 december 2002 niet verder bezet worden en komt integraal ter beschikking van het Ministerie. Het Instituut behoudt het eigendom van de verzamelingen die er bewaard worden.
Art. 15.De vastgestelde rechten ingevolge verkoop van documenten of brochures door de Dienst geregistreerd door de ontvangstenrekenplichtige van het Ministerie tot op het ogenblik van inwerkingtreding van onderhavig artikel, worden niet overgedragen aan het Instituut.
De vastgestelde rechten geregistreerd door vermelde rekenplichtige na deze datum en vóór 1 januari 2002, zullen na inning worden gestort op de rekening van het Instituut. HOOFDSTUK V. - Overgangsbepalingen
Art. 16.Alle handelingen betreffende de personeelsleden alsook de goederen, rechten en verplichtingen van de Dienst, beoogd in de artikelen 5 tot 15, in het kader van een deugdelijk en redelijk beheer, gesteld door het Ministerie gedurende de periode tussen 1 juli 2001 en de datum van publicatie van dit besluit, worden geacht te zijn verricht in naam en voor rekening van het Instituut waaraan deze ambtenaren worden overgedragen of deze goederen, rechten en verplichtingen definitief worden toegekend.
Art. 17.Bij het Instituut wordt een tijdelijk kader voor de overgedragen ambtenaren conform artikelen 5 tot 7 opgericht dat volgende betrekkingen omvat : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld HOOFDSTUK VI. - Wijzigende bepalingen Afdeling 1 . - Wijziging van het koninklijk besluit van 3 januari 1890
betreffende de bewaring van verzameling van natuurhistorische voorwerpen
Art. 18.Het opschrift van het koninklijk besluit van 3 januari 1890 betreffende de bewaring van verzamelingen van natuurhistorische voorwerpen, gewijzigd bij het besluit van de Regent van 3 september 1948, wordt vervangen door het volgend opschrift : « Koninklijk besluit betreffende de bewaring van natuurhistorische voorwerpen gelieerd aan het opmaken van de geologische kaart van België ».
Art. 19.Artikel 1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Regent van 3 september 1948, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Artikel 1.De natuurhistorische voorwerpen die bij de opstelling van de geologische kaart van België werden verzameld, worden bewaard en gerangschikt op initiatief van de geologen van het departement "Belgische Geologische Dienst" binnen het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen. » Afdeling 2 . - Wijziging van het koninklijk besluit van 30 mei 1919
betreffende de Belgische Geologische Dienst, de geologische Kaart van België en de Geologische Raad
Art. 20.Het opschrift van het koninklijk besluit van 30 mei 1919 betreffende de Belgische Geologische Dienst, de geologische Kaart van België en de Geologische Raad, wordt vervangen door het volgende opschrift : « Koninklijk besluit betreffende het opmaken van de geologische Kaart van België ».
Art. 21.Artikel 1 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Artikel 1.Het opmaken en de herziening van de geologische kaart van België en de publicatie van de opeenvolgende uitgaven ervan worden toevertrouwd aan de geologen van het departement « Belgische Geologische Dienst » van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen. »
Art. 22.Artikelen 2 tot 8 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Regent van 23 mei 1947, worden opgeheven. Afdeling 3. - Wijziging van het koninklijk besluit van 28 november
1939 houdende de verplichting de ondergrondonderzoekingen te verklaren
Art. 23.Artikel 3, eerste lid, van het koninklijk besluit van 28 november 1939 houdende de verplichting de ondergrondonderzoekingen te verklaren, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 3.De geologen van het departement "Belgische Geologische Dienst" van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen hebben te allen tijde toegang tot de uitgravings- of prospecteringsburelen, -werven en -werkplaatsen ».
Art. 24.Artikel 4, eerste lid, van hetzelfde besluit, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 4.De resultaten van de diepe uitgravingen en van de geofysische opmetingen worden opgenomen in de archiefstukken van de geologische kaart waarvan de bewaring is toevertrouwd aan het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen. De archiefstukken staan ter beschikking van het publiek. »
Art. 25.Artikel 5, eerste lid, van hetzelfde besluit, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 5.De bij artikel 3 bedoelde ambtenaren zijn belast met het toezicht van de uitvoering van dit besluit". Afdeling 4. - Wijziging van het koninklijk besluit van 5 januari 1940
houdende de verplichting de ondergrondonderzoekingen te verklaren
Art. 26.Artikel 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 5 januari 1940 houdende de verplichting de ondergrondonderzoekingen te verklaren, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Artikel 1.De verklaringen van aanvang alsmede van hervatting bij uitbreiding of verdieping van alle uitgravingswerken, met inbegrip van allerlei galerijen, putten, sonderingen en boringen die, zelfs met zuiver wetenschappelijke doeleinden uitgevoerd, een diepte bereiken gelijk aan of van meer dan dertig meter onder de natuurlijke bodem, of vermoedelijk kunnen bereiken, worden toegestuurd aan de directeur van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen ». Afdeling 5. - Wijziging van het koninklijk besluit van 5 september
2001 tot vaststelling van het niveau en de structuur van de federale wetenschappelijke instellingen die ressorteren onder de Minister tot wiens bevoegdheid het Wetenschapsbeleid behoort
Art. 27.In artikel 2 van het koninklijk besluit van 5 september 2001 tot vaststelling van het niveau en de structuur van de federale wetenschappelijke instellingen die ressorteren onder de Minister tot wiens bevoegdheid het Wetenschapsbeleid behoort, wordt, naast de vermelding "Instituut", in de rubriek "Aantal departementen", het aantal "6" vervangen door het aantal "7" en in de rubriek "Aantal Afdelingen" het aantal "15" vervangen door het aantal "17". HOOFDSTUK VII. - Opheffingsbepalingen
Art. 28.Opgeheven worden : 1° het koninklijk besluit van 16 juli 1878 houdende organiek reglement voor de realisatie en de publicatie van de geologische kaart van België op schaal 20.000; 2° het koninklijk besluit van 16 december 1896 dat "bij het middenbeheer der mijnen een aardkundige dienst werd ingesteld die bijzonderlijk gelast is met de studie der vraagstukken betrekkelijk de liggingen der uitdelvingsstoffen en de waterleer";3° het koninklijk besluit van 30 december 1913 houdende het organiek reglement van de Belgische Geologische Dienst; 4° het ministerieel besluit van 19 oktober 1878 houdende reglement van orde voor de realisatie en de publicatie van de geologische kaart van België op schaal 20.000. 5° het ministerieel besluit van 5 januari 1940 houdende de uitvoering van het koninklijk besluit van 28 november 1939 houdende de verplichting de ondergrondonderzoekingen te verklaren;6° het ministerieel besluit van 9 februari 1950 met betrekking tot de vergoedingen van de leden van de Geologische raad, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 19 juli 1950. HOOFDSTUK VIII. - Slotbepalingen
Art. 29.§ 1. Tenzij in die artikelen anders bepaald wordt, hebben de artikelen 1 tot 16 van dit besluit uitwerking met ingang van 1 juli 2001. § 2. Artikel 17 van dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2001 en treedt buiten werking op de datum van inwerkingtreding voor het Instituut van artikel 58 van het koninklijk besluit van 30 april 1999 tot vaststelling van het statuut van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat. § 3. Hoofdstukken VI tot VIII van dit besluit treden in werking de dag waarop ze in het Belgisch Staatsblad worden bekendgemaakt.
Art. 30.Onze Minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Punat, 2 augustus 2002.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek, Ch. PICQUE
Bijlage I Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 2 augustus 2002.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek : Ch. PICQUE
Bijlage II Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 2 augustus 2002.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek : Ch. PICQUE