Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 18 oktober 2001
gepubliceerd op 26 oktober 2001

Koninklijk besluit betreffende de mobiliteit van het personeel van sommige overheidsdiensten

bron
ministerie van ambtenarenzaken
numac
2001002127
pub.
26/10/2001
prom.
18/10/2001
ELI
eli/besluit/2001/10/18/2001002127/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

18 OKTOBER 2001. - Koninklijk besluit betreffende de mobiliteit van het personeel van sommige overheidsdiensten


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van besluit dat ik de eer heb aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, voert één van de punten van de basisnota van de Ministerraad uit die op 21 januari 2000 werd goedgekeurd voor wat betreft de hervorming van de mobiliteitsregeling toepasselijk op de federale ambtenaren. Deze nota betreffende de hervorming van het Vast Wervingssecretariaat, ondertussen SELOR-Selectiebureau van de federale overheid geworden.

Inleiding Het is noodzakelijk een zeer soepele mobiliteitsregeling in te voeren, met name inzake de vrijwillige mobiliteit. Daarvoor wordt SELOR- Selectiebureau van de federale overheid het centrale aanspreekpunt inzake beheer en controle van de mobiliteitsaanvragen. Zowel voor de vrijwillige mobiliteit als de ambtshalve mobiliteit. Zo beantwoordt SELOR aan het uitvoeren van rekruterings- en selectieopdrachten voor de federale overheid, met name het snel aanbieden van geschikte kandidaten voor elke vacante betrekking. Hetzij via de externe markt (rekrutering), hetzij via de interne markt (mobiliteit).

De vrijwillige mobiliteit De nieuwe mobiliteitsregeling voorziet in een vereenvoudigde procedure in voor de indiening van de aanvragen voor vrijwillige overplaatsing en schaft de voorrang van de vrijwillige mobiliteit op de rekrutering af. Elke overheidsdienst kan dus voortaan voor de toewijzing van elke vacante betrekking kiezen tussen mobiliteit en/of rekrutering.

De ambtshalve mobiliteit Weinig veranderingen vinden plaats inzake ambtshalve mobiliteit. SELOR wordt ermee belast voor de ambtenaren die hem ter beschikking worden gesteld een andere betrekking te vinden. De wedertewerkstelling wordt uitgevoerd via het inzetten of de ambtshalve overplaatsing. De oplossing van de herplaatsing valt niet meer onder de bevoegdheid van SELOR. In het kader van de responsabilisering van de besturen wordt geen beroep meer gedaan op een « externe » orgaan om een « interne » oplossing te vinden. De absolute voorrang van de ambtshalve mobiliteit op de rekrutering wordt eveneens afgeschaft.

Bespreking van de artikelen HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied In het toepassingsgebied van dit ontwerp van koninklijk besluit worden de federale overheidsdiensten ingelast, alsook de diensten die ervan afhangen zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 7 november 2000 houdende oprichting en samenstelling van de organen die gemeenschappelijk zijn aan iedere federale overheidsdienst. Onder « de diensten die ervan afhangen » moet worden verstaan de diensten met een zekere autonomie maar die geen afzonderlijke rechtspersoonlijkheid hebben (wetenschappelijke inrichtingen en diensten met een afzonderlijk beheer). Het spreekt van zelf dat de personeelsleden die ter beschikking van een programmatorische overheidsdienst worden gesteld eveneens binnen het toepassingsgebied van dit koninklijk besluit vallen omdat zij « statutair » gebonden blijven aan hun overheidsdienst van herkomst.

Bepaalde instellingen van openbaar nut werden van de lijst verwijderd ofwel omdat ze afgeschaft zijn sinds het vorige koninklijk besluit betreffende de mobiliteit, ofwel omdat zij alleen met contractueel personeel werken.

Het Paleis voor Schone Kunsten wordt nog steeds opgenomen in het toepassingsgebied zelfs als dit een « naamloos vennootschap van publiek recht met sociale doeleinden » is geworden. Inderdaad, enkele personeelsleden van deze instelling zullen vastbenoemde ambtenaren blijven. De mobiliteitsregeling dient dus op hen van toepassing te zijn. Het is echter duidelijk dat deze regeling niet van toepassing is op ambtenaren van andere federale overheidsdiensten die een overplaatsing naar het Paleis voor Schone Kunsten willen verkrijgen.

In het toepassingsgebied van dit koninklijk besluit wordt niet over de « voorlopige cel » gesproken zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 19 juli 2001 houdende diverse bepalingen betreffende de inwerkingstelling van de federale overheidsdiensten en de programmatorische federale overheidsdiensten. Deze cel is immers geen overheidsdienst.

De vrijwillige mobiliteit zal toch van toepassing zijn op de personeelsleden die zich in deze voorlopige cel bevinden en die een overplaatsing wensen te verkrijgen.

Het besluit verduidelijkt ook de notie van vacant verklaarde betrekking. Zoals vroeger wordt een betrekking vacant verklaard wanneer de bevoegde overheid beslist erin te voorzien. In het kader van de nieuwe federale overheidsdiensten zal een nieuw begrip worden ingevoerd. Dit van een in te vullen « functie ». Het koninklijk besluit voorziet dus dat een betrekking zal eveneens vacant kunnen worden verklaard wanneer de bevoegde overheid beslist de functie, verbonden aan die betrekking, in te vullen.

HOOFDSTUK II. - De vrijwillige mobiliteit De voorwaarden om overgeplaatst te worden blijven identiek aan deze die in het koninklijk besluit van 16 juli 1998 werden bepaald. Met uitzondering echter van de evaluatievoorwaarde. Het is immers niet langer noodzakelijk een evaluatievermelding te hebben verkregen om zijn overplaatsingsaanvraag te kunnen indienen.

De overplaatsing gebeurt naar een vacante betrekking die van dezelfde graad of een graad van dezelfde rang is. Men kan eveneens in een vacante bevorderingsbetrekking overgeplaatst worden die overeenstemt met de graad waarvoor men voor een vergelijkende selectie voor overgang naar het hogere niveau of voor een selectie voor verhoging in graad is geslaagd. De nieuwe regeling laat eveneens de overplaatsing naar een andere vacante bevorderingsbetrekking toe waarvan de toekenning niet verbonden is aan het slagen voor een selectieproef.

Het koninklijk besluit stelt een vereenvoudigde procedure op voor de indiening van de overplaatsingsaanvragen. Men kan op twee wijzen zijn overplaatsingsaanvraag indienen. Ten eerste zijn er de spontane kandidaturen. Betrokkene stelt zich kandidaat zoals vroeger om een overplaatsing te verkrijgen binnen de overheidsdienst(en) van zijn keuze. Daartoe moet de kandidaat het mobiliteitsformulier invullen dat door SELOR ter beschikking wordt gesteld. Andere mogelijkheid : men stelt zich kandidaat voor een door SELOR gepubliceerde vacature, intern aan het federaal Openbaar Ambt. De kandidaat dient het sollicitatieformulier in te vullen. In de twee gevallen worden de kandidaturen aan SELOR overgemaakt volgens de door SELOR vooropgestelde communicatiekanalen. Deze gegevens worden nadien door SELOR geverifieerd.

Alle geverifieerde gegevens worden in een databank opgeslagen die gedurende maximaal één jaar worden bijgehouden. Deze databank kan enkel door de federale administraties worden geraadpleegd.

Voor de toewijzing van elke vacant verklaarde betrekking heeft de bevoegde overheid de keuze tussen : een beroep doen op de mobiliteit of een beroep doen op de externe arbeidsmarkt via SELOR (rekrutering) of een beroep doen tegelijkertijd op kandidaten van de mobiliteit en van de rekrutering.

Een afwijking is echter voorzien voor wat de bevorderingsbetrekkingen betreft waaraan geen wervingsgraad is verbonden. Beroep doen op de externe arbeidsmarkt is immers, in dit geval, niet mogelijk. De enige oplossingen om dit soort betrekking toe te wijzen is beroep doen op kandidaten intern aan de betrokken overheidsdienst of op kandidaten, intern aan de betrokken overheidsdienst en de kandidaten uit de mobiliteit.

Zo de overheid kiest voor de mobiliteit, raadpleegt zij de databank aan de hand van het opgestelde competentieprofiel. Voor deze raadpleging heeft de overheid geen toegang tot de identiteitsgegevens van de kandidaten. Zij moet zich tot SELOR wenden om bijkomende inlichtingen te verkrijgen. De overheid kan ook aan SELOR vragen al dan niet tegelijkertijd een interne vacature bekend te maken. SELOR selecteert de kandidaten aan de hand van het opgestelde competentieprofiel en maakt de geselecteerde kandidaturen over aan de bevoegde overheid.

De door de overheid geselecteerde kandidaten zullen vervolgens aan een bijkomende proef worden onderworpen. De overheid maakt vervolgens zijn keuze en motiveert zijn beslissing.

Zo de bevoegde overheid kiest voor de mobiliteit en rekrutering tegelijkertijd, onderwerpt zij, indien mogelijk, evenveel kandidaten uit de wervingsreserve als overplaatsingskandidaten aan eenzelfde proef. De overplaatsingskandidaten zijn zoals bovenvermeld zowel de « spontane » kandidaturen als de kandidaturen die ten gevolge van een door SELOR gepubliceerde « interne » vacature werden ingediend. Voor deze bijkomende proef moet de overheid echter rekening houden met het type van vergelijkende selectie dat werd georganiseerd.

Als het om een selectie gaat die op vraag van de afgevaardigd bestuurder van SELOR werd georganiseerd, dwz een selectie voor betrekkingen of functies van algemene kwalificatie, kan de overheid de kandidaten van deze selectie aan een bijkomende proef onderwerpen terzelfdertijd met de geselecteerde kandidaten van de databank.

Als het om een specifieke selectie gaat die aan de hand van een door de bevoegde overheid opgesteld competentieprofiel werd georganiseerd, mag die overheid de geslaagden van deze selectie aan geen bijkomende proef onderwerpen.

De bevoegde overheid kan echter de geslaagden van een specifieke selectie aan een bijkomende proef onderwerpen. Indien de bevoegde overheid beslist om een beroep te doen op de wervingsreserve die op vraag van een andere overheid werd aangesteld. In dit geval is de bevoegde overheid niet gebonden door de rangschikking die voortvloeit uit de oorspronkelijke selectie. Deze bijkomende proef is dezelfde als die voor de geselecteerde mobiliteitskandidaten.

Andere nieuwigheid met deze mobiliteitsregeling : de proefperiode wordt afgeschaft. De kandidaat die door een overheidsdienst wordt weerhouden, wordt de eerste dag van zijn overplaatsing automatisch binnen zijn nieuw bestuur overgeplaatst.

De kandidaat voor een overplaatsing moet zijn dienst van herkomst hiervan niet meer op de hoogte brengen. Hij zal echter verplicht zijn om "een vooropzeg" te presteren van maximum 30 dagen binnen zijn bestuur van herkomst alvorens dit te verlaten om elders overgeplaatst te worden.

Een afwijking van algemene regels van de mobiliteit is voorzien voor de betrekkingen van de rangen 17, 16 en 15 waarvoor er geen bijzondere benoemingswijze wordt bepaald. Men beoogt, hier, met name bepaalde betrekkingen in de instellingen van openbaar nut waarvoor men een brede oproep tot de kandidaten moet voorzien.

HOOFDSTUK III. - De ambtshalve mobiliteit De personeelsleden die in ambtshalve mobiliteit kunnen gezet worden zijn : de ambtenaren die elke aanwijzing voor een betrekking in hun overheidsdienst hebben verloren, de ambtenaren die door een beslissing van de Pensioencommissie van de Administratieve Gezondheidsdienst voor de uitoefening van hun functies ongeschikt werden verklaard maar die in aanmerking komen om wedertewerkgesteld te worden in andere functies, verenigbaar met hun gezondheidstoestand en de ambtenaren die in een overheidsdienst overtollig worden geacht bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit.

In dit laatste geval wordt het bedoelde koninklijk besluit onderworpen aan de bepalingen van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.

De personeelsleden die in ambtshalve mobiliteit worden gezet, worden ter beschikking van SELOR gesteld dat ermee belast wordt voor hun inzetten of hun ambtshalve overplaatsing te zorgen. Er dient te worden opgemerkt dat deze personeelsleden niet meer over een absolute voorrang beschikken ten opzichte van de rekrutering.

Het inzetten Het inzetten van een personeelslid geschiedt voor een duur van maximum 5 jaar. Deze periode kan telkens voor 5 jaar worden verlengd door een gemotiveerde beslissing van de Minister van Ambtenarenzaken en na gunstig advies van de dienst die hem inzet. Het inzetten gebeurt op een definitief vacante betrekking of een contractuele betrekking 'uitzonderlijke en tijdelijke behoeften' of 'vervangingscontract'.

De ambtshalve overplaatsing De ambtshalve overplaatsing vindt plaats naar een vacante betrekking, van dezelfde graad of dezelfde rang als die waarvan het personeelslid houder is.

Het personeelslid moet houder zijn van het vereiste diploma en in de vaardigheidstest geslaagd zijn die al dan niet door het organieke reglement wordt gepland. De ambtshalve overplaatsing is eveneens mogelijk naar een vacante betrekking die overeenstemt met de graad waarvoor zij geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor overgang naar het hogere niveau of voor een selectie voor verhoging in graad.

De beslissing van ambtshalve overplaatsing wordt genomen door de Minister van Ambtenarenzaken of door zijn gemachtigde en wel op de datum die door deze wordt vastgesteld.

Overgangs- en slotbepalingen Bepaalde maatregelen zijn getroffen om een duidelijke overgang tussen de nieuwe en de oude mobiliteitsregeling zoals bepaald door het koninklijk besluit van 16 juli 1998 op te leggen.

Aldus, blijven de bepalingen van het koninklijk besluit van 16 juli 1998 van toepassing op de ambtenaren die op de datum van de inwerkingtreding van de nieuwe mobiliteitsregeling een proefperiode verrichten.

De laatste datum om op basis van het koninklijk besluit van 16 juli 1998 een proefperiode te beginnen is vastgesteld op de dag die aan de inwerkingtreding van dit besluit voorafgaat.

Vanaf de inwerkingtreding van de nieuwe mobiliteitsregeling, is dus de overplaatsing effectief vanaf de eerste dag van de indiensttreding van het personeelslid in zijn nieuwe overheidsdienst. En dat, zelfs wanneer de beslissing vóór deze inwerkingtreding is genomen.

De eventuele proefperiodes die werden besloten voor deze datum maar nog niet begonnen zijn, zullen automatisch aanleiding geven tot een overplaatsing vanaf deze inwerkingtreding. Behalve, natuurlijk, als het personeelslid beslist van zijn overplaatsing af te zien.

Tenslotte worden alle aanvragen om vrijwillige mobiliteit die op basis van het koninklijk besluit van 16 juli 1998 werden ingediend op de datum van inwerkingtreding van dit koninklijk besluit, ongeldig beschouwd. De kandidaten worden aldus verplicht kennis te nemen van de nieuwe regelgeving en moeten een nieuwe kandidatuur indienen.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen, L. VAN DEN BOSSCHE

ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, eerste kamer, op 24 september 2001 door de Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste drie dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "betreffende de mobiliteit van het personeel van sommige overheidsdiensten", heeft op 27 september 2001 het volgende advies gegeven : Volgens artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State moeten in de adviesaanvraag de redenen worden opgegeven tot staving van het spoedeisend karakter ervan.

In het onderhavige geval wordt het verzoek om spoedbehandeling gemotiveerd "door het feit dat de wet van 26 maart 2001 houdende diverse bepalingen inzake ambtenarenzaken - die, met name, de artikelen 12 tot en met 15 van de wet van 22 juli 1993 in verband met de mobiliteit wijzigt - op 11 april 2001 in werking is getreden en dat onderhavig uitvoeringsbesluit binnen zo kort mogelijke termijn moet worden genomen.

Verder wenst de Regering dat de mobiliteitsregeling binnen zo kort mogelijke termijn kan worden toegepast op de personeelsleden van de nieuwe federale overheidsdiensten bedoeld in het koninklijk besluit van 7 november 2000 en de diensten die ervan afhangen. De federale overheidsdienst "Kanselarij en algemene diensten" werd reeds opgericht. De personeelsleden hiervan werden naar de "voorlopige cel" overgebracht maar kunnen nog geen beroep doen op de mobiliteit zolang de nieuwe regeling niet in werking is getreden." Met toepassing van het bepaalde in artikel 84, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, heeft de afdeling wetgeving zich beperkt tot "het onderzoek van de rechtsgrond, van de bevoegdheid van de steller van de handeling, alsmede van de vraag of aan de voorgeschreven vormvereisten is voldaan".

Dat onderzoek noopt slechts tot het maken van de volgende opmerking.

Luidens artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State dient, wanneer in de adviesaanvraag om een spoedeisend advies wordt verzocht, de in de aanvraag opgegeven motivering te worden overgenomen in de aanhef van de verordening. De motivering die in de aanhef van het voorliggende ontwerp wordt weergegeven, moet derhalve in overeenstemming worden gebracht met de motivering die voorkomt in de adviesaanvraag.

De kamer was samengesteld uit : De heren : M. Van Damme, Kamervoorzitter;

J. Baert en J. Smets, Staatsraden;

G. Schrans en A. Spruyt, Assessoren van de afdeling wetgeving;

Mevr. A. Beckers, Griffier.

De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J. Smets.

Het verslag werd uitgebracht door de heer B. Weekers, adjunct-auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toege- licht door de heer J. Drijkoningen, eerste referendaris.

De Griffier, Mevr. A. Beckers.

De voorzitter, M. Van Damme.

18 OKTOBER 200 1. - Koninklijk besluit betreffende de mobiliteit van het personeel van sommige overheidsdiensten ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet;

Gelet op de herstelwet van 31 juli 1984, inzonderheid op het artikel 16, § 4, ingevoegd bij de wet van 22 juli 1993;

Gelet op de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken, inzonderheid op de artikelen 12, § 1, 13, 14 en 15 gewijzigd bij de wet van 26 maart 2001;

Gelet op het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut, inzonderheid op het artikel 3, § 1, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 augustus 1973, 10 mei 1976, 13 september 1979, 16 november 1979, 26 januari 1984, 13 juli 1987, 25 november 1993, 15 september 1997 en 13 mei 1999;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 19 december 2000;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting, gegeven op 31 mei 2001;

Gelet op het protocol nr. 392 van 27 juli 2001 van het Comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat de wet van 26 maart 2001 houdende diverse bepalingen inzake ambtenarenzaken - die, met name, de artikelen 12 tot en met 15 van de wet van 22 juli 1993 in verband met de mobiliteit wijzigt - op 11 april 2001 inwerking is getreden en dat onderhavig uitvoeringsbesluit binnen zo kort mogelijke termijn moet worden genomen;

Gelet op het feit dat de Regering wenst dat de mobiliteitsregeling binnen zo kort mogelijke termijn kan worden toegepast op de personeelsleden van de nieuwe federale overheidsdiensten bedoeld in het koninklijk besluit van 7 november 2000 en de diensten die ervan afhangen;

Gezien dat de federale overheidsdienst "Kanselarij en Algemene Diensten " reeds opgericht werd en dat de personeelsleden hiervan naar de "voorlopige cel" werden overgebracht maar kunnen nog geen beroep doen op de mobiliteit zolang de nieuwe regeling niet inwerking is getreden;

Gelet op het advies nr. 32.272/1 van de Raad van State, gegeven op 27 september 2001, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.De volgende overheidsdiensten vallen onder de toepassing van dit besluit : 1° de federale overheidsdiensten bedoeld in het koninklijk besluit van 7 november 2000 houdende oprichting en samenstelling van de organen die gemeenschappelijk zijn aan iedere federale overheidsdienst en de diensten die ervan afhangen ;2° de volgende instellingen van openbaar nut die onder het gezag, de controle of het toezicht van de staat vallen : - het Nationaal Onderzoeksinstituut voor de Arbeidsomstandigheden; - het Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie; - het Federaal Planbureau; - de Regie der gebouwen; - het Instituut voor veterinaire keuring; - het Federaal agentschap voor de veiligheid van de voedselketen; - het Belgisch interventie- en restitutiebureau; - het Belgisch instituut voor normalisatie; - de Centrale dienst voor sociale en culturele actie ten behoeve van de leden van de militaire gemeenschap; - het Nationaal geografisch instituut; - het Nationaal instituut voor oorlogsinvaliden, oudstrijders en oorlogsslachtoffers; - de Controledienst voor de ziekenfondsen en de nationale landsbonden van de ziekenfondsen; - de Controledienst voor de verzekeringen; - de Dienst voor de overzeese sociale zekerheid; - het Fonds voor arbeidsongevallen; - het Fonds voor beroepsziekten; - de Hulp- en voorzorgskas voor zeevarenden; - de Hulpkas voor werkloosheidsuitkeringen; - de Hulpkas voor ziekte- en invaliditeitsverzekering; - de Pool van de zeelieden ter koopvaardij; - de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers; - de Rijksdienst voor sociale zekerheid; - het Rijksinstituut voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten; - het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen; - het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering; - de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie; - de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening; - de Rijksdienst voor pensioenen; - de Kruispuntbank voor de sociale zekerheid; 3° de volgende andere overheidsdiensten : - het secretariaat van de Nationale Arbeidsraad; - het secretariaat van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven; - het secretariaat van de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen; - het Paleis voor Schone Kunsten; - de Hoge Raad voor Justitie; 4° de openbare instellingen van sociale zekerheid bedoeld in artikel 3, § 2 van het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels;5° de ministeries en de andere diensten van de ministeries, met uitzondering van de buitenlandse carrières van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Internationale Samenwerking, zolang zij niet vervangen zijn door de in 1° beoogde overheidsdiensten.

Art. 2.§ 1. De mobiliteitsregeling die bij dit besluit is vastgesteld, is van toepassing op : 1° de vastbenoemde rijksambtenaren;2° de ambtenaren, die vastbenoemd zijn in een wetenschappelijke instelling van de Staat of die onderworpen zijn aan het statuut van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen;3° de vastbenoemde ambtenaren van de instellingen van openbaar nut en de openbare instellingen van sociale zekerheid genoemd in artikel 1, 2° et 4°;4° de vastbenoemde personeelsleden van de andere diensten van de ministeries en van de andere overheidsdiensten genoemd in artikel 1, 3°, op wie het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 geheel of gedeeltelijk toepasselijk is verklaard;5° de stagedoende personeelsleden, wat betreft de bepalingen inzake ambtshalve mobiliteit. § 2. Voor de toepassing van dit besluit dient onder "personeelsleden" te worden verstaan, alle in paragraaf 1 genoemde categorieën van personeel. HOOFDSTUK II - De vrijwillige mobiliteit

Art. 3.Onder de in dit hoofdstuk gestelde voorwaarden kan er, door overplaatsing, worden voorzien in een betrekking die vacant is verklaard in een in artikel 1 genoemde overheidsdienst. De betrekking is vacant verklaard wanneer de bevoegde overheid beslist erin te voorzien of wanneer die overheid beslist de functie, verbonden aan die betrekking, in te vullen.

Art. 4.§ 1. Komen enkel in aanmerking om te worden overgeplaatst, de personeelsleden die de volgende voorwaarden vervullen : 1° zich in een administratieve stand bevinden waarin een ambtenaar zijn aanspraken op bevordering kan laten gelden;2° dezelfde graad hebben als die van de vacante betrekking of een graad van dezelfde rang. § 2. In afwijking van paragraaf 1, 2°, kunnen de personeelsleden worden overgeplaatst : 1° in een vacante bevorderingsbetrekking die overeenstemt met de graad waarvoor ze geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor overgang naar het hogere niveau of voor een selectie voor verhoging in graad;2° in een andere vacante bevorderingsbetrekking waarvan de toekenning niet verbonden is aan het slagen voor een in 1° bedoelde selectieproef.

Art. 5.Men kan op twee wijzen een overplaatsingsaanvraag indienen : 1° SELOR - Selectiebureau van de federale overheid maakt de vacatures, intern aan het federaal Openbaar Ambt bekend.Het personeelslid dat interesse heeft voor één van deze functies vult het sollicitatieformulier in dat door SELOR - Selectiebureau van de federale overheid ter beschikking wordt gesteld. 2° Het personeelslid stelt zich kandidaat voor een overplaatsing, onafhankelijk van het bestaan van vacatures.Betrokkene vult het mobiliteitsformulier in die door SELOR - Selectiebureau van de federale overheid ter beschikking wordt gesteld.

In de twee gevallen dienen de ingevulde formulieren gedateerd te worden en overgemaakt te worden aan SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid, die het personeelslid een ontvangstmelding stuurt.

Deze formulieren bevatten ten minste een rubriek waar de kandidaat zijn competentieprofiel invult.

SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid verifieert de formulieren binnen de tien dagen na de datum van de ontvangstmelding.

Art. 6.SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid slaat de geverifieerde gegevens van de formulieren op in een databank - hierna, "de databank" genaamd - die enkel door de overheidsdiensten opgenomen in artikel 1 van dit besluit kan worden geraadpleegd.

Alle gegevens worden gedurende maximaal één jaar bijgehouden in de databank te rekenen vanaf de op de vragenlijst vermelde datum.

Art. 7.§ 1. De bevoegde overheid die een betrekking vacant verklaart, heeft voor de toewijzing van deze betrekking de keuze tussen : 1° een beroep doen op de mobiliteit;2° een beroep doen op de externe arbeidsmarkt via SELOR- Selectiebureau van de Federale overheid;3° een beroep doen op beide tegelijkertijd. In afwijking van het eerste lid, heeft de bevoegde overheid voor de toewijzing van een bevorderingsbetrekking bedoeld in artikel 4, § 2, waaraan geen wervingsgraad verbonden is, de keuze tussen : 1° de kandidaten intern aan de overheidsdienst;2° de kandidaten, intern aan de overheidsdienst en de kandidaten uit de mobiliteit. § 2. Zo de bevoegde overheid kiest voor de mogelijkheid bedoeld in § 1, eerste lid, 1° en 3°, en tweede lid, 2°, raadpleegt zij aan de hand van het opgestelde competentieprofiel de databank en/of vraagt zij aan SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid een interne vacature bekend te maken.

Bij de raadpleging heeft de bevoegde overheid geen toegang tot de identiteitsgegevens van de kandidaten. Van de geselecteerde kandidaten vraagt zij bijkomende inlichtingen op bij SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid.

Voor de interne vacatures selecteert SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid de kandidaten aan de hand van het door de bevoegde overheid opgemaakte competentieprofiel en maakt de geselecteerde kandidaturen over aan die overheid. § 3. Zo de bevoegde overheid kiest voor de mogelijkheid bedoeld in § 1, eerste lid, 1°, onderwerpt zij de kandidaten geselecteerd overeenkomstig § 2 aan een bijkomende proef.

Zo de bevoegde overheid kiest voor de mogelijkheid bedoeld in § 1, eerste lid, 3°, en tweede lid, 2°, onderwerpt zij, indien mogelijk, evenveel kandidaten uit de wervingsreserve als kandidaten geselecteerd overeenkomstig § 2 aan eenzelfde bijkomende proef.

In afwijking van artikel 25 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, kan de bevoegde overheid die de vergelijkende selectie niet heeft aangevraagd, de kandidaten opgenomen in de wervingsreserve onderwerpen aan een bijkomende proef. In dit geval is de bevoegde overheid niet gebonden door de rangschikking, die voortvloeit uit de vergelijkende selectie.

In beide gevallen maakt de bevoegde overheid zijn keuze uit de kandidaten en motiveert zijn beslissing.

Art. 8.Indien een mobiliteitskandidaat afwezig blijft op de in artikel 7 bedoelde bijkomende proef, brengt de betrokken overheidsdienst, SELOR - Selectiebureau van de federale overheid op de hoogte, die nagaat of deze afwezigheid verantwoord is. Zo dit niet het geval is, wordt de kandidaat automatisch in de databank verwijderd en moet hij een nieuwe mobiliteitsaanvraag indienen. De kandidaat wordt hiervan verwittigd.

Art. 9.Indien een mobiliteitskandidaat wordt aanvaard, neemt de overheidsdienst van bestemming de beslissing tot overplaatsing en brengt de kandidaat, de overheidsdienst van herkomst alsook SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid officieel onmiddellijk op de hoogte. De overheidsdienst van bestemming vraagt het individueel dossier op van de betrokkene bij de overheidsdienst van herkomst en verifieert of de kandidaat de in artikel 4 van onderhavig besluit bedoelde voorwaarden vervult. De kandidaat wordt in de databank verwijderd. De overplaatsing dient te worden gerealiseerd uiterlijk binnen de drie maanden na de datum van de beslissing. De mobiliteitskandidaat dient een opzeggingstermijn van 30 dagen te presteren in zijn dienst van herkomst. In onderling overleg kan een kortere opzeggingstermijn tussen de ambtenaar en zijn dienst van herkomst afgesproken worden.

Art. 10.In afwijking van de artikelen 3 tot 9, kan een betrekking van rang 17, rang 16 of rang 15 die definitief vacant is in een in artikel 1 genoemde overheidsdienst en waarvoor er geen bijzondere benoemingswijze is vastgesteld, begeven worden door de benoeming van een in artikel 2, § 1, bedoeld personeelslid, onder de voorwaarden en volgens de procedure die is vastgesteld bij de artikelen 20bis tot 20septies van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de evaluatie en de loopbaan van het rijkspersoneel. HOOFDSTUK III. - De ambtshalve mobiliteit Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 11.De bepalingen van dit hoofdstuk zijn toepasselijk op : 1° de personeelsleden die elke aanwijzing voor een betrekking in hun overheidsdienst hebben verloren ten gevolge van : a) de afschaffing van hun overheidsdienst of een deel van hun overheidsdienst;b) de afschaffing van betrekkingen in de personeelsformatie of de vaststelling bij de opmaak van het personeelsplan van de niet-overeenstemming van de kwalitatieve en kwantitatieve personeelsbehoeften met het aantal aanwezige personeelsleden;c) het verstrijken van de voor een disponibiliteit of voor een verlof wegens opdracht vastgestelde termijn;d) een bevordering met toepassing van artikel 77, § 3, van het koninklijk besluit van 28 september 1984 houdende uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het personeel wanneer aan het vakbondsverlof een einde gemaakt wordt;e) een terugzetting in graad, de vernietiging of de intrekking van een onregelmatige bevordering of verandering van graad;2° de personeelsleden die in een overheidsdienst overtollig worden geacht bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit;3° de personeelsleden die door een beslissing van de Pensioencommissie van de Administratieve Gezondheidsdienst voor de uitoefening van hun functies ongeschikt werden verklaard maar die in aanmerking komen om wedertewerkgesteld te worden in andere functies, verenigbaar met hun gezondheidstoestand. In de gevallen bedoeld in het eerste lid, 1° en 3°, moet de overheidsdienst waaronder het personeelslid ressorteert, op het ogenblik van de beslissing het personeelslid in ambtshalve mobilteit te stellen, aantonen dat dit personeelslid daar niet wedertewerkgesteld kan worden.

Art. 12.§ 1. De personeelsleden aangewezen in artikel 11 worden ter beschikking gesteld van SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid, met uitzondering van degenen die in artikel 13 worden bedoeld.

De terbeschikkingstelling geschiedt door de overheid die in hun overheidsdienst de benoemingsbevoegdheid uitoefent. De betrokkenen worden van deze beslissing in kennis gesteld. § 2. SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid wordt ermee belast te zorgen voor hun inzetten of hun ambtshalve overplaatsing. § 3. SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid kan zich een afschrift van het administratief dossier van de betrokkene of elke andere nuttige inlichting laten geworden.

Art. 13.In geval van overdracht van bevoegdheden van een overheidsdienst naar een andere overheidsdienst, geschiedt de overplaatsing van de personeelsleden die met die bevoegdheden belast zijn ambtshalve naar die andere overheidsdienst.

Art. 14.Het in artikel 11, 2°, bedoelde koninklijk besluit wijst de structurele afdeling of afdelingen van de overheidsdienst aan waar het overschot aan personeelsleden werd vastgesteld, alsook het aantal overtollige personeelsleden per graad of per functie en de overeenkomstige betrekkingen in de personeelsformatie of in het personeelsplan.

Het in het eerste lid bedoelde besluit kan ook de opdrachten, werkzaamheden of taken aanwijzen die niet langer in de overheidsdienst moeten worden vervuld.

Art. 15.§ 1. De in artikel 11, 1°, a) en b), bedoelde personeelsleden zijn die welke een graad bekleden die overeenstemt met de afgeschafte betrekkingen.

De in artikel 11, 2°, bedoelde personeelsleden zijn die welke een graad bekleden die overeenstemt met de aangewezen betrekkingen en die worden ingezet voor de opdrachten, werkzaamheden of taken die niet meer in de overheidsdienst verricht moeten worden. § 2. Ten aanzien van de in § 1 bedoelde personeelsleden en met naleving van de taalwetten wordt de volgende rangschikking gevolgd : 1° het personeelslid met de minste graadanciënniteit;2° bij gelijke graadanciënniteit, het personeelslid met de minste dienstanciënniteit;3° bij gelijke dienstanciënniteit, het jongste personeelslid. § 3. Om het inzetten of de ambtshalve overplaatsing van de in § 1 bedoelde personeelsleden te verzekeren en met naleving van de taalwetten, wordt de voorkeur verleend aan het meest geschikte personeelslid voor de bedoelde uit te oefenen functie. Deze geschiktheid wordt door de betrokken ontvangende overheidsdienst bepaald.

Art. 16.Tijdens zijn terbeschikkingstelling of zijn periode van inzetten kan SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid het personeelslid een opleiding doen volgen met het oog op het mogelijk maken van zijn overplaatsing of met het oog op het gemakkelijker vervullen van de taken die door het inzetten worden beoogd.

Art. 17.De personeelsleden die om gezondheidsredenen ongeschikt zijn bevonden voor de uitoefening van hun ambt, mogen slechts worden ingezet of ambtshalve overgeplaatst om een ambt te vervullen dat verenigbaar is met hun gezondheidstoestand. Afdeling 2. - Inzetten

Art. 18.§ 1. SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid kan beslissen de ter beschikking gestelde personeelsleden in te zetten in een in artikel 1 vermelde overheidsdienst. Dit inzetten geschiedt voor een duur van ten hoogste vijf jaar. § 2. De periode van inzetten kan verlengd worden met telkens vijf jaar bij een met redenen omklede beslissing van de Minister die bevoegd is voor Ambtenarenzaken en dit mits gunstig advies van de dienst die hem inzet.

Art. 19.Het personeelslid kan worden ingezet op een betrekking van hetzelfde niveau die definitief vacant is in de personeelsformatie.

Het personeelslid kan eveneens worden ingezet op een betrekking vermeld in artikel 4, § 1, 1° en 2° van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken, op voorwaarde dat de indienstneming niet geschiedt met toekenning van een premie ter uitvoering van artikel 94 van de programmawet van 30 december 1988 en in het geval van artikel 4, § 1, 2°, als het niet gaat om de vervanging van een personeelslid in loopbaanonderbreking.

Art. 20.Het inzetten eindigt : 1° van rechtswege bij het verstrijken van de periode waarvoor ertoe besloten werd;2° wanneer de betrokkene in zijn overheidsdienst bij bevordering of verandering van graad, voor een andere betrekking wordt aangewezen;3° wanneer de betrokkene in zijn overheidsdienst wordt aangewezen voor een betrekking van zijn graad waarvoor een wervingsmachtiging werd toegekend;4° door beslissing tot overplaatsing;5° van rechtswege, op grond van een met redenen omkleed verslag van de overheidsdienst die hem inzet waarbij wordt vastgesteld dat de betrokkene niet aan de eisen van het ambt voldoet. In de in 2°, 3° en 4° bedoelde gevallen eindigt het inzetten uiterlijk binnen de 30 dagen na de datum van de mededeling door SELOR - Selectiebureau van de federale overheid van de beslissing tot affectatie of overplaatsing aan de dienst die hem inzet. Afdeling 3. - Ambtshalve overplaatsing

Art. 21.De betrekking waarin de ambtshalve overplaatsing kan gebeuren, moet definitief vacant zijn en van eenzelfde graad of eenzelfde rang zijn als die waarvan het personeelslid titularis is.

Het personeelslid moet bovendien houder zijn van het vereiste diploma en voor de geschiktheidsproef geslaagd zijn, wanneer deze vereisten door het personeelsreglement worden gesteld.

In afwijking van het eerste lid en zo het personeelsreglement het toelaat, kunnen de personeelsleden eveneens ambtshalve worden overgeplaatst in een vacante betrekking die overeenstemt met de graad waarvoor ze geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor overgang naar het hogere niveau of voor een selectie voor verhoging in graad.

Art. 22.Het personeelslid dat de in artikelen 15 en 21 van onderhavig besluit bedoelde voorwaarden vervult wordt overgeplaatst door een beslissing genomen door de Minister die de Ambtenarenzaken onder zijn bevoegdheid heeft of door zijn gemachtigde. HOOFDSTUK IV. - Administratieve en geldelijke toestand van de overgeplaatste en ingezette personeelsleden Afdeling 1. - Administratieve en geldelijke toestand van de

overgeplaatste personeelsleden.

Art. 23.§ 1. Tot de uitvoering van de beslissing tot overplaatsing blijft het ter beschikking gestelde personeelslid verbonden aan zijn overheidsdienst die verder zijn bezoldiging vereffent en uitbetaalt.

Het blijft onderworpen aan de statutaire en geldelijke bepalingen en aan de pensioenregeling die er toepasselijk zijn. Het kan er zijn rechten op bevordering laten gelden. § 2. Het personeelslid bedoeld in artikel 11, 3° kan echter enkel zijn rechten op bevordering laten gelden voor de uitoefening van functies die verenigbaar zijn met zijn gezondheidstoestand.

Art. 24.De overplaatsing sluit van rechtswege de benoeming in tot de graad van de betrekking waarin het personeelslid wordt overgeplaatst.

Het personeelslid bekomt de weddenschaal die eraan verbonden is.

In afwijking van het tweede lid, behoudt de ambtenaar die bij wege van vrijwillige mobiliteit wordt overgeplaatst, in voorkomend geval, zijn wedde tot wanneer hij in de weddenschaal verbonden aan zijn nieuwe betrekking, een wedde bekomt die ten minste daaraan gelijk is.

In afwijking van het tweede lid, behoudt de ambtenaar die ambtshalve overgeplaatst wordt, in voorkomend geval, het voordeel van de weddenschaal die hij voor zijn overplaatsing genoot indien die hoger is dan die verbonden aan zijn nieuwe graad.

Art. 25.De overplaatsing geschiedt door een individueel besluit genomen door de overheid die de benoemingsbevoegdheid uitoefent in de overheidsdienst waarheen het personeelslid overgeplaatst wordt.

Bij de vrijwillige mobiliteit stemt de datum van de overplaatsing overeen met de dag van de indiensttreding van het personeelslid binnen de overheidsdienst waarnaar hij wordt overgeplaatst.

Bij de ambtshalve mobiliteit wordt de datum van de overplaatsing vastgesteld door de Minister die de Ambtenarenzaken onder zijn bevoegdheid heeft of door zijn gemachtigde.

Een afschrift wordt ter kennisgeving toegestuurd aan de overheid die dezelfde bevoegdheid uitoefent in de overheidsdienst waarvan het personeelslid deel uitmaakte en aan SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid.

De personeelsleden overgeplaatst in het kader van de vrijwillige en ambtshalve mobiliteit behouden, in hun nieuwe overheidsdienst, het recht op verlofdagen van het lopende jaar die nog niet worden opgenomen alsook die van het vorige jaar.

Art. 26.§ 1. Het met toepassing van onderhavig besluit ambtshalve overgeplaatste personeelslid behoudt zijn hoedanigheid en zijn graad-, niveau- en dienstanciënniteit die het voor zijn overplaatsing heeft verworven. § 2. Het personeelslid, overgeplaatst in het kader van de vrijwillige mobiliteit, behoudt zijn verworven graad-, niveau- en dienstanciënniteit als de overplaatsing gebeurt in een betrekking van dezelfde graad of een graad met eenzelfde functie-inhoud en profiel als de graad waarvan hij titularis was. § 3. De niveauanciënniteit van het overgeplaatste personeelslid van een wetenschappelijke instelling van de Staat wordt berekend overeenkomstig het statuut van het toegevoegd vorsingspersoneel of van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen. § 4. De duur van een anciënniteit mag nochtans in geen geval de werkelijke duur overschrijden van de diensten die ten grondslag liggen aan de berekening van die anciënniteit.

Art. 27.Zo bij ambtshalve mobiliteit een procedure inzake mutatie of bevordering aan de gang is op het ogenblik dat de beslissing tot overplaatsing ter kennis wordt gebracht, wordt het overgeplaatste personeelslid in voorkomend geval aangewezen voor een vacante betrekking van een graad van lagere rang van hetzelfde niveau. Na het afsluiten van die procedure, wordt de betrokkene, zodra een betrekking die overeenkomt met de graad van het overgeplaatste personeelslid definitief vacant wordt, van ambtswege en bij voorrang voor die betrekking aangewezen.

Het ambtshalve overgeplaatste personeelslid kan, in voorkomend geval, eveneens worden aangewezen in een vacante betrekking van de graad waaraan de eerste weddenschaal is verbonden. Die affectatie blijft toepasselijk zolang het personeelslid, met eerbiediging van de bepalingen die gelden inzake rangschikking van de rijksambtenaren, geen bevordering door verhoging in weddenschaal kan verkrijgen evenwaardig aan deze die het zou bekomen hebben in zijn dienst van herkomst.

Art. 28.§ 1. De personeelsleden die worden overgeplaatst tijdens de organisatie van een departementale of vergelijkende selectie, moeten, voor het verder verloop van die selectie, worden beschouwd als behorende tot de overheidsdienst waaronder zij ressorteerden op het ogenblik van hun kandidaatstelling.

De personeelsleden die worden overgeplaatst tijdens de organisatie van een interdepartementale of vergelijkende selectie, moeten, voor het verder verloop van die selectie, worden beschouwd als behorende tot de overheidsdienst waarnaar zij werden overgeplaatst. § 2. De overgeplaatste personeelsleden die voldoen aan de benoemingsvoorwaarden vastgesteld in hun nieuwe overheidsdienst behouden in die dienst het voordeel verbonden aan het slagen voor de vergelijkende selectie, de selectie of de algemene proef georganiseerd in hun overheidsdienst van herkomst, mits inachtneming van de regels betreffende de rangschikking van de rijksambtenaren. Afdeling 2. - Administratieve en geldelijke toestand van de ingezette

personeelsleden

Art. 29.Gedurende de periode dat het personeelslid ingezet wordt, kan de betrekking die het heeft achtergelaten op geen enkele wijze worden toegewezen.

Ten behoeve van het personeelslid dat ingezet wordt nadat het niet langer in een betrekking in de personeelsformatie van zijn overheidsdienst is aangesteld, wordt in die formatie een nieuwe betrekking gecreëerd die wordt afgeschaft bij de overplaatsing, mutatie of de natuurlijke afvloeiing van het personeelslid.

Art. 30.Tijdens de periode van het inzetten blijft het personeelslid onderworpen aan de regels betreffende de beoordeling van zijn aanspraken en verdiensten en aan de tuchtregeling welke in zijn overheidsdienst op hem toepasselijk zijn.

De bevoegde hiërarchische meerdere van deze overheidsdienst wint daartoe alle nuttige inlichtingen in bij de dienst waar dat personeelslid ingezet wordt.

Art. 31.Tijdens de periode van het inzetten is het personeelslid onderworpen aan het hiërarchisch gezag zoals dit reglementair uitgeoefend wordt in de dienst die hem inzet.

Het moet de arbeidsvoorwaarden nakomen welke opgelegd zijn in de dienst die hem inzet en inzonderheid de plichten, de onverenigbaarheden, de diensturen en de verlofregeling.

De ingezette personeelsleden behouden, in hun nieuwe overheidsdienst, het recht op verlofdagen van het lopende jaar die nog niet worden opgenomen alsook die van het vorige jaar.

Art. 32.§ 1. Gedurende de periode van inzetten blijft het personeelslid verbonden aan zijn overheidsdienst van herkomst die de bezoldiging, met inbegrip van de eventuele toelagen en vergoedingen, blijft vereffenen en uitbetalen. Het blijft onderworpen aan de statutaire en geldelijke bepalingen alsook aan de pensioenregeling die er van toepassing zijn. Het kan er zijn rechten op bevordering laten gelden.

Het personeelslid bedoeld in artikel 11, 3°, kan echter enkel zijn rechten op bevordering laten gelden voor de uitoefening van functies die verenigbaar zijn met zijn gezondheidstoestand. § 2. De dienst waar het personeelslid is ingezet zendt alle nuttige inlichtingen, zowel voor het bijwerken van het individueel dossier als voor het loonbeheer, naar de overheidsdienst waarvan het personeelslid dat ingezet wordt, deel uitmaakt.

Art. 33.De overheidsdienst waarvan het personeelslid deel uitmaakt, vraagt aan de dienst die hem inzet de terugbetaling van de vereffende bedragen door middel van een driemaandelijkse staat van verzoek tot terugbetaling. Het verzoek tot terugbetaling geschiedt bij het begin van elk kwartaal voor het vorige kwartaal.

De dienst waar het personeelslid is ingezet betaalt de totale budgettaire last terug. De werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid, de kinderbijslag, het vakantiegeld en de eindejaarstoelage zijn in de totale budgettaire last inbegrepen.

Het bedrag van de terugbetaling van het vakantiegeld en van de eindejaarstoelage wordt berekend op basis van de periode van inzetten.

Het wordt gevorderd op het ogenblik van de betaling ervan aan de dienst die het personeelslid inzet door de overheidsdienst waarvan het personeelslid deel uitmaakt. HOOFDSTUK V. - Wijziging van het koninkliijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut

Art. 34.Artikel 3, § 1, 16°, van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 augustus 1973, 10 mei 1976, 13 september 1979, 16 november 1979, 26 januari 1984, 13 juli 1987, 25 november 1993, 15 september 1997 en 13 mei 1999, wordt vervangen als volgt : "16° koninklijk besluit van @ betreffende de mobiliteit van het personeel van sommige overheidsdiensten". HOOFDSTUK VI. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 35.De bepalingen van het koninklijk besluit van 16 juli 1998 betreffende de mobiliteit van het personeel van sommige overheidsdiensten blijven van toepassing op de personeelsleden die op datum van inwerkingtreding van onderhavig besluit hun proefperiode in het kader van dit koninklijk besluit van 16 juli 1998 ondergaan.

De uiterste datum om op basis van het koninklijk besluit van 16 juli 1998 een proefperiode aan te vangen is de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van onderhavig besluit.

De op basis van het koninklijk besluit van 16 juli 1998 ingediende aanvragen tot vrijwillige overplaatsing worden de dag van de inwerkingtreding van onderhavig besluit als ongeldig beschouwd.

Art. 36.Worden opgeheven : - artikel 4bis van het koninklijk besluit van 30 maart 1939 tot instelling van een Dienst van Algemeen Bestuur, alsmede de bijlage van het besluit; - het koninklijk besluit van 16 juli 1998 betreffende de mobiliteit van het personeel van sommige overheidsdiensten, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 november 1998 en 21 april 1999.

Art. 37.Dit besluit treedt in werking op 1 december 2001.

Deze nieuwe mobiliteitsregeling zal worden geëvalueerd één jaar na de inwerkingtreding ervan.

Art. 38.Onze Ministers en Onze Staatssecretarissen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 18 oktober 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen, L. VAN DEN BOSSCHE

^