Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 29 januari 2007

Uittreksel uit arrest nr. 11/2007 van 17 januari 2007 Rolnummers 3866, 3875, 3876, 3881 en 3884 In zake : de beroepen tot gedeeltelijke vernietiging van de wet van 3 juli 2005 tot wijziging van bepaalde aspecten van het statuut van de perso Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Mart(...)

bron
arbitragehof
numac
2007200244
pub.
29/01/2007
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 11/2007 van 17 januari 2007 Rolnummers 3866, 3875, 3876, 3881 en 3884 In zake : de beroepen tot gedeeltelijke vernietiging van de wet van 3 juli 2005 tot wijziging van bepaalde aspecten van het statuut van de personeelsleden van de politiediensten en houdende diverse bepalingen met betrekking tot de politiediensten, ingesteld door P. Beneux en anderen.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de beroepen en rechtspleging a. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 26 januari 2006 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 27 januari 2006, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 11, 18, 27, 32, 33, 42, 44 en 48, 2°, van de wet van 3 juli 2005 tot wijziging van bepaalde aspecten van het statuut van de personeelsleden van de politiediensten en houdende diverse bepalingen met betrekking tot de politiediensten (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 29 juli 2005, tweede editie) door P.Beneux, wonende te 3090 Overijse, Hengstenberg 53, J. Carmans, wonende te 3840 Borgloon, de Tieckenstraat 31, N. Cilissen, wonende te 3700 Tongeren, Eeuwfeestwal 8/1, H. Cillis, wonende te 2610 Wilrijk, Iepermanlei 2, M. Coolman, wonende te 9000 Gent, Rijzenbergstraat 155, A. Cornelis, wonende te 9300 Aalst, Molenstraat, 11/1, A. De Bruycker, wonende te 9860 Oosterzele, Geraardsbergsesteenweg 39a, M.-J. De Clercq, wonende te 9220 Hamme, Schaubeke 50, E. De Kinder, wonende te 1790 Affligem, Potaardestraat 83, W. De Vestel, wonende te 8310 Brugge-Sint-Kruis, Pijpeweg 1, F. De Wever, wonende te 8580 Avelgem, Kortrijkstraat 75, Y. Dedecker, wonende te 8434 Middelkerke, Hofstraat 141, D. Desmetz, wonende te 8520 Kuurne, Bloemenhof 23, E. Dhont, wonende te 9040 Gent, Wijmakker 9, J. Evrars, wonende te 3700 Tongeren, Kerkstraat 30, W. Geboes, wonende te 2200 Herentals, Koulaak 66, A. Hemelsoet, wonende te 9940 Evergem, Eendenplasstraat 33, I. Houkx, wonende te 8900 Ieper, Capucienenstraat 8/1b, J. Impens, wonende te 9040 Sint-Amandsberg, H. Hartplein 6, D. Jamers, wonende te 3540 Herk-de-Stad, Veearts Strauvenlaan 16/2, E. Janssens, wonende te 1910 Kampenhout, Rubenslaan 21, G. Janssens, wonende te 2440 Geel, Berthoutsdreef 25, L. Keunen, wonende te 2610 Wilrijk, Standonklaan 42, F. Kind, wonende te 2020 Antwerpen, Eglantierlaan 66, Y. Lefever, wonende te 3300 Tienen, Neerlintersesteenweg 124, Y. Martens, wonende te 3500 Hasselt, Maastrichtersteenweg 312, L. Migom, wonende te 9300 Aalst, Raffelgemstraat 14, D. Normon, wonende te 8870 Izegem, Boterstraat 17, J.-P. Peelos, wonende te 3400 Landen, Raatshovenstraat 131, F. Peeters, wonende te 1703 Schepdaal, Heiligekruiswegstraat 28, K. Peeters, wonende te 3271 Scherpenheuvel-Zichem, Ernest Claesstraat 51, M. Rogiers, wonende te 9000 Gent, Coupure Rechts 470, K. Rousseau, wonende te 9000 Gent, Paul Fredericqstraat 38, L. Schrikx, wonende te 2930 Brasschaat, Boskapellei 61, G. Schuurman, wonende te 9920 Lovendegem, Loovaart 6, M. Slachmuylders, wonende te 2930 Brasschaat, De Borrekenslei 50, L. Tack, wonende te 8510 Bellegem, Sint-Amandsdreef 2, H. Van Cromphout, wonende te 9300 Aalst, Mijlbekelaan 45, J. Van den Ouweland, wonende te 2980 Zoersel, Sporkenlaan 51, R. Van der Poorten, wonende te 2020 Antwerpen, Willem Eekelersstraat 17, D. Van Doorslaer, wonende te 2970 Schilde, De Kluis 5, M. Van Hoecke, wonende te 9860 Oosterzele, Tramstraat 33, E. Vercruysse, wonende te 3360 Bierbeek, Tiensesteenweg 277, D. Walraedt, wonende te 9050 Gentbrugge, Racingstraat 5, R. Wandelseck, wonende te 9280 Denderbelle, Bermenstraat 8, M. Waterplas, wonende te 9255 Buggenhout, Lentepark 27, D. Willems, wonende te 9032 Gent, Kolegemstraat 128, M. Azion, wonende te 4800 Verviers, Rue Rogier 37, J.-M. Arnould, wonende te 1342 Limelette, rue du Congo 91, R. Bamps, wonende te 6700 Aarlen, route de Neufchâteau 445, A. Bertrand, wonende te 6060 Gilly, rue de la Duchère 8, P. Charlier, wonende te 4032 Luik, rue de la Métairie 30, P. Chevalier, wonende te 7032 Bergen, chaussée de Beaumont 199, J.-C. Debbaut, wonende te 1190 Brussel, Domeinlaan 149, J.-M. Deside, wonende te 5020 Vedrin, rue Joseph Debehogne 8, B. Devillet, wonende te 1030 Brussel, Opaallaan 115, L. Dewingue, wonende te 7610 Rumes, chaussée de Douai 84, D. Didion, wonende te 7021 Havré, rue de la Bruyère 207, L. Doyen, wonende te 1367 Ramillies, avenue des Déportés 64, J.-P. Elise, wonende te 1340 Céroux-Mousty, rue du Bon Air 32, A. Etienne, wonende te 5020 Flawinne, rue Lorent 9, M. Genon, wonende te 4400 Flémalle, rue sous les Roches 122, J. Laitem, wonende te 6142 Fontaine-l'Evêque, rue Long des Bois 35, T. Laixhay, wonende te 4130 Esneux, Chera de la Gombe 35, L. Leemans, wonende te 1700 Dilbeek, Kerselaarstraat 155, M. Lixon, wonende te 4837 Baelen, Sur les Roches 16, A. Moulin, wonende te 5140 Sombreffe, chaussée de Bruxelles 22, F. Perilleux, wonende te 4140 Sprimont, rue du Crokin 21, Y. Petitjean, wonende te 5170 Profondeville, allée des Ramiers 27, G. Plancke, wonende te 8400 Oostende, Louisastraat 22/20, J.-C. Pluvinage, wonende te 7021 Bergen, rue Arthur Collier 71, J.-L. Poncelet, wonende te 5000 Namen, avenue de la Pairelle 78/4, D. Rocq, wonende te 7050 Jurbise, rue des Masnuy 13, M. Sacotte, wonende te 1702 Groot-Bijgaarden, Leliestraat 11, S. Schoelinck, wonende te 6120 Nalinnes, rue de la Praile 80, J.-M. Secret, wonende te 7622 Brunehaut, rue de Sin 20, F. Sonck, wonende te 6031 Monceau-sur-Sambre, Cité F. Godesiabois 41, W. Thiry, wonende te 6180 Courcelles, rue du Temple 72, R. Van den Meerssche, wonende te 4610 Beyne-Heusay, rue des 400 Bonniers 6, G. Vanlerberghe, wonende te 1420 Eigenbrakel, rue Pierre Flamand 64, D. Verlaine, wonende te 5000 Namen, rue des Croisiers 37, E. Verstraelen, wonende te 4360 Oreye, rue des Combattants 110, P. Zangerlé, wonende te 4000 Luik, rue Général Modard 10, Y. Zimmer, wonende te 6700 Aarlen, route de Luxembourg 113, en de vzw « Vakbond van de Belgische Politie », met zetel te 1070 Brussel, Geurstraat 23. b. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 27 januari 2006 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 30 januari 2006, heeft T.Debacker, wonende te 2547 Lint, Stijn Streuvelslaan 5, beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 11, 18, 32, 33 en 44 van dezelfde wet. c. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 27 januari 2006 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 30 januari 2006, heeft E.Stuy, wonende te 2590 Berlaar, Daalstraat 8, beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 11, 18, 32, 33 en 44 van dezelfde wet. d. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 27 januari 2006 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 30 januari 2006, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 11 en 47, 2°, van dezelfde wet, door J.-P. Ketels, wonende te 9100 Sint-Niklaas, Heimolenstraat 95, M. Claerhout, wonende te 8500 Kortrijk, Condédreef 127, P. Spaens, wonende te 9120 Beveren, Meerminnendam 17, en C. Boone, wonende te 9900 Eeklo, Romanus Van Wassenhovestraat 10. e. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 27 januari 2006 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 30 januari 2006, heeft G.Verstraete, wonende te 2910 Essen, Heikantstraat 78, beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 11, 18 en 44 van dezelfde wet.

Die zaken, ingeschreven onder de nummers 3866, 3875, 3876, 3881 en 3884 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepalingen B.1. De verzoekende partijen vorderen de vernietiging van een aantal bepalingen van de wet van 3 juli 2005 tot wijziging van bepaalde aspecten van het statuut van de personeelsleden van de politiediensten en houdende diverse bepalingen met betrekking tot de politiediensten.

In de zaak nr. 3866 is het beroep gericht tegen de artikelen 11, 18, 27, 32, 33, 42, 44 en 48, 2°, in de zaken nrs. 3875 en 3876 tegen de artikelen 11, 18, 32, 33 en 44, in de zaak nr. 3881 tegen de artikelen 11 en 47, 2°, en in de zaak nr. 3884 tegen de artikelen 11, 18 en 44 van de voormelde wet.

De bestreden bepalingen - met uitzondering van de artikelen 42, 44, 47, 2°, en 48, 2° - maken deel uit van hoofdstuk IV van de voormelde wet van 3 juli 2005. Dat hoofdstuk heeft als opschrift : « Wijzigingen van Deel XII van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten (' RPPol '), bekrachtigd door de programmawet van 30 december 2001 ».

Die bepalingen luiden : «

Art. 11.In tabel D1 van bijlage 11 RPPol worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de eerste kolom wordt een punt 1.3. ingevoegd, luidende : ' 1.3. Commissaris van politie eerste klasse '; 2° in de tweede kolom, linkerkant, worden, ter hoogte van het punt 1.3., zes lijnen ingevoegd, luidende : ' O2 (960 000-1 430 000) O2ir (1 075 200-1 601 600) O3 (1 000 000-1 600 000) O3ir (1 120 000-1 792 000) O4 (1 110 000-1 773 000) O4ir (1 176 600-1 879 380) '; 3° in de tweede kolom, rechterkant, worden, ter hoogte van het punt 1.3., twee lijnen ingevoegd, luidende : ' O4bis (1 240 000-1 942 000) O4bisir (1 314 400-2 058 520) '; 4° in de derde kolom wordt, ter hoogte van het punt 1.3., een punt 3.26. ingevoegd, luidende : ' 3.26. Gerechtelijk afdelingscommissaris/Laboratorium-afdelingscommissaris/Afdelings-commissaris van de dienst telecommunicatie '; 5° in de vierde kolom wordt, ter hoogte van het punt 1.3., één lijn ingevoegd, luidende : ' 1C : 1 226 247 - 1 753 61313 ' ». «

Art. 18.In het RPPol wordt een artikel XII.VI.9bis ingevoegd, luidende : ' Art. XII.VI.9bis. De actuele personeelsleden bedoeld in tabel D1, derde kolom, punt 3.26. van bijlage 11, kunnen meedingen naar betrekkingen die openstaan voor de hoofdcommissarissen van politie. ' ». «

Art. 27.In het RPPol wordt een artikel XII.VII.16quater ingevoegd, luidende : ' Art. XII.VII.16quater. De personeelsleden die bij toepassing van artikel XII.VII.25 of XII.VII.26 zijn aangesteld in de graad van hoofdcommissaris van politie worden, zonder mobiliteitsvereiste, benoemd in de graad van hoofdcommissaris van politie, indien zij beantwoorden aan de voorwaarden bedoeld in artikel 32, 1°, 3° tot 5°, van de wet van 26 april 2002 houdende de essentiële elementen van het statuut van de personeelsleden van de politiediensten en houdende diverse andere bepalingen met betrekking tot de politiediensten. ' ». «

Art. 32.Artikel XII.VII.25, eerste lid, RPPol, wordt vervangen als volgt : ' De benoemende overheid stelt de personeelsleden die overeenkomstig de artikelen XII.VI.9, XII.VI.9bis en XII.VII.27bis, zijn aangewezen voor een betrekking van hoger officier, aan in de graad van hoofdcommissaris van politie voor de duur van hun aanwijzing. ' ». «

Art. 33.In Hoofdstuk II van Titel VII van Deel XII RPPol wordt een Afdeling 5 ingevoegd, luidende :

' AFDELING 5. - De mandaten Art. XII.VII.27bis. De actuele personeelsleden bedoeld in tabel D1, derde kolom, punt 3.26. van bijlage 11 kunnen meedingen voor de mandaatbetrekkingen zoals bedoeld in artikel VII.III.3. ' ». «

Art. 42.In dezelfde wet wordt een artikel 5bis ingevoegd, luidende : '

Art. 5bis.§ 1. De personeelsleden van het basiskader en het middenkader hanteren voor de uitoefening van hun ambt en voor de duur van hun aanwijzing voor een betrekking in de algemene directie gerechtelijke politie van de federale politie, de functionele titel "rechercheur".

De benoemde en aangestelde commissarissen van politie en de commissarissen van politie eerste klasse hanteren voor de uitoefening van hun ambt en voor de duur van hun aanwijzing voor een betrekking in de algemene directie gerechtelijke politie van de federale politie, de functionele titel "gerechtelijk commissaris". § 2. Op beslissing van de gemeente- of politieraad hanteren de personeelsleden van het basiskader en het middenkader voor de uitoefening van hun ambt en voor de duur van hun aanwijzing voor een betrekking in een opsporings- en recherchedienst van de lokale politie, de functionele titel "rechercheur". ' ». «

Art. 44.In dezelfde wet wordt een artikel 135bis, ingevoegd, luidende : '

Art. 135bis.In afwijking van artikel 3 worden de in punt 1.3. van tabel D1 van bijlage 11 RPPol bedoelde commissarissen van politie eerste klasse in hiërarchische orde gerangschikt tussen de commissarissen van politie en de hoofdcommissarissen van politie. ' ». «

Art. 47.Worden opgeheven : [..] 2° artikel XII.VI.9 RPPol. ». «

Art. 48.Deze wet treedt in werking de dag waarop zij in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, met uitzondering van : [...] 2° de artikelen 6 tot 13, 16, 18 tot 20, 24, 28 tot 33, 35, 37 tot 39, 41, 43 en 44 die uitwerking hebben met ingang van 1 april 2001; [...] ».

Ten aanzien van de ontvankelijkheid B.2.1. De Ministerraad betwist de ontvankelijkheid van de beroepen, enerzijds, omdat, zoals in de zaak nr. 3866, de verzoekers het voordeel zouden genieten van de bestreden bepalingen, en, anderzijds, het Hof zich in het arrest nr. 102/2003 reeds definitief zou hebben uitgesproken over de door de verzoekers bekritiseerde inschaling in de zaken nrs. 3875, 3876, 3881 en 3884.

Een aantal van de verzoekers in de zaak nr. 3866 zouden daarenboven evenmin getuigen van het vereiste belang omdat zij inmiddels werden benoemd tot hoofdcommissaris.

B.2.2. In zoverre de verzoekers aanvoeren dat, enerzijds, de bestreden bepalingen de afdelingscommissarissen 1C ten onrechte niet in de graad van hoofdcommissaris inschalen en, anderzijds, zij niet de door de bestreden bepalingen ingevoerde graad van commissaris eerste klasse kunnen genieten, doen zij van het vereiste belang blijken om de vernietiging van die bepalingen te vragen.

Aangezien voor elk van de bestreden bepalingen verzoekers hun belang hebben aangetoond, dient het Hof de exceptie met betrekking tot het belang van enkele verzoekers in het bijzonder, niet te onderzoeken.

B.2.3. De excepties van de Ministerraad worden verworpen.

Ten gronde B.3. Het koninklijk besluit van 30 maart 2001 (« RPPol ») regelt de rechtspositie van het personeel van de geïntegreerde politiedienst.

Deel XII van dat besluit, waarin de overgangsbepalingen zijn opgenomen, werd bekrachtigd bij artikel 131 van de programmawet van 30 december 2001. Bij het arrest nr. 102/2003 van 22 juli 2003 vernietigde het Hof een aantal bepalingen van het bekrachtigde deel XII van het koninklijk besluit van 30 maart 2001.

De bestreden wet van 3 juli 2005 strekt in hoofdzaak ertoe gevolg te geven aan het voormelde arrest nr. 102/2003. Daarbij is het volgens de parlementaire voorbereiding de bedoeling de door het Hof vastgestelde discriminaties te verhelpen. Voorts bevat de voormelde wet een aantal punctuele statutaire aanpassingen, onder meer inzake de mobiliteitsprocedure en de aanstellingen, die met het voormelde arrest geen verband houden (Parl. St., Kamer, 2004-2005, DOC 51-1680/001, p. 3).

De drie bekommernissen die aan de wet van 3 juli 2005 ten grondslag liggen met het oog op de bijsturing van bepaalde inschalingsregels en overgangsregelingen, werden in de parlementaire voorbereiding als volgt verwoord : « 1° uiteraard moesten de oplossingen juridisch steek houden en een afdoend antwoord bieden op de door het Hof gevolgde redeneringen en getrokken besluiten; 2° in de tweede plaats moest zorg worden gedragen voor de in 2001 bereikte evenwichten.Er werd dus eerder gedacht in termen van continuïteit dan in termen van tabula rasa ; 3° voorts was men ook de budgettaire gevolgen indachtig.Bij het zoeken naar oplossingen heeft men dus getracht de kost zoveel mogelijk te beperken.

Daarbij mochten de bijsturingen of aanpassingen geen hypotheek leggen op de goede werking van de politiediensten. Het verband met het tweede uitgangspunt lag daarbij voor de hand.

Vervolgens was het zaak zich te hoeden voor nieuwe domino-effecten en ten slotte zouden, in de mate van het mogelijke, simpele en transparante oplossingen de voorkeur krijgen op complexe constructies.

Dat is evenwel in overgangstoestanden en zeker in het licht van zo'n ingewikkelde en technische statutaire hervorming jammer genoeg soms een vrome wens... » (Parl. St., Kamer, 2004-2005, DOC 51-1680/001, pp. 4-5).

B.4. De aanneming van regels die ertoe strekken in een eenheidspolitie personeelsleden te integreren die afkomstig zijn van drie politiekorpsen waarbij die korpsen, wegens de specifieke opdrachten waarvoor ze instonden, aan verschillende statuten waren onderworpen, impliceert dat aan de wetgever een voldoende beoordelingsmarge wordt gelaten, opdat een hervorming van een dergelijke omvang kan slagen.

Zulks geldt evenzeer wanneer, zoals te dezen, de wetgever in die aangelegenheid opnieuw optreedt en zulks, in grote mate, om uitvoering te geven aan een arrest van het Hof.

Hoewel het niet aan het Hof staat zijn beoordeling in de plaats te stellen van die van de wetgever, is het, daarentegen, ertoe gemachtigd te onderzoeken of de wetgever maatregelen heeft genomen die redelijkerwijze verantwoord zijn ten aanzien van de door hem nagestreefde doelstellingen.

Bij dat onderzoek dient ermee rekening te worden gehouden dat het te dezen gaat om een bijzonder complexe aangelegenheid waarbij een regel die betrekking heeft op sommige aspecten ervan en die door bepaalde categorieën van personeelsleden als discriminerend kan worden ervaren, deel uitmaakt van een algehele regeling die tot doel heeft die politiekorpsen die elk hun eigen kenmerken hadden, te integreren.

Hoewel sommige onderdelen van zulk een regeling, afzonderlijk beschouwd, relatief minder gunstig kunnen zijn voor bepaalde categorieën van personeelsleden, zijn zij daarom nog niet noodzakelijk zonder redelijke verantwoording indien die regeling in haar geheel wordt onderzocht. Het Hof dient rekening te houden met het feit dat een vernietiging van bepaalde onderdelen van een dergelijke regeling het algehele evenwicht ervan zou kunnen verstoren.

Ten aanzien van het middel in de zaak nr. 3866 B.5. Het middel in de zaak nr. 3866 is afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en met het rechtszekerheidsbeginsel, doordat de gerechtelijke afdelingscommissarissen 1C ingevolge de na het arrest nr. 102/2003 gewijzigde en thans bestreden bepalingen niet worden herbenoemd als hoofdcommissaris in het kader van de hogere officieren van de politie, met alle daaraan verbonden rechten, terwijl dat wel het geval was voor de gerechtelijke afdelingscommissarissen 1D, en doordat voor dat verschil in behandeling geen objectieve en redelijke verantwoording bestaat.

B.6. De bestreden bepalingen werden in de parlementaire voorbereiding verantwoord als volgt : « Artikel 11 en de artikelen 18, 32, 33 en 44 van het ontwerp hebben betrekking op een officierenproblematiek, meer bepaald die met betrekking tot de inschaling van de gerechtelijke afdelingscommissarissen 1C van de voormalige gerechtelijke politie in de nieuwe graad van commissaris van politie, vervat in artikel XII.II.25 RPPol en alsdusdanig vernietigd door het Hof.

Het Hof stelt ter zake het volgende : ' Hoewel een dergelijke maatregel wordt verklaard door de zorg om een evenwicht te creëren onder de vroegere politiekorpsen, doet hij op onevenredige wijze afbreuk aan de rechten van de afdelingscommissarissen, doordat hij hun niet toestaat functies uit te oefenen die verbonden zijn aan hun graad van hoger officier en hen op dezelfde wijze behandelt als andere agenten van de voormalige gerechtelijke politie, te dezen de gerechtelijke commissarissen 1B, die een minder hoge anciënniteit hadden en een minder hoge opleiding hadden genoten dan de afdelingscommissarissen 1C, waarbij laatstgenoemden het genot van die anciënniteit verliezen alsmede het hiërarchisch gezag dat ze uitoefenden over de (lees) 1B's ' (zie punt B.25.3.2 van het arrest).

Deze passage leert dat een proportionele benadering van het probleem op zich niet verkeerd is en dus mag worden gehanteerd, voor zover dat men daarbij evenwel bepaalde rechten niet op een onevenredige wijze schendt. Wil men de proportionaliteit gestand houden (zoniet zouden +/- 40 % van de officieren van de vroegere GPP of nog +/- 10 % van het gehele personeelsbestand van de voormalige GPP in het hoogste kader van de hoofdcommissarissen worden ondergebracht, hetgeen manifest disproportioneel zou zijn tegenover hun collega's van de ex-gemeentepolitie of rijkswacht) dan moet men regelingen treffen met betrekking tot de geschonden rechten in hoofde van de officieren 1C. Daarom wordt voorgesteld de betrokken personeelsleden in te schalen in een specifieke overgangsgraad die hun eigen is en waarvan, gelet op de uitdrukkelijke suggestie in het advies 37.496/2 van de Raad van State, wordt gesteld dat hij hiërarchisch hoger is dan die van commissaris (zie de ontworpen artikelen 11 en 44). Zodoende wordt de hiërarchische differentiatie ten opzichte van hun vroegere collega's 1B hersteld.

Verder wordt er ook tegemoet gekomen aan de grief dat hun mogelijkheden tot uitoefening van bepaalde hogere functies werden beknot. Met toepassing van de ontworpen artikelen 18 en 33 kunnen zij via de mobiliteit meedingen naar alle ambten van hoofdcommissaris, inclusief de mandaatambten. Bekomen zij een dergelijk ambt, dan worden zij bovendien in de graad van hoofdcommissaris aangesteld met behoud van hun geldelijk statuut gebonden aan hun vorige graad (zie het ontworpen artikel 32). Meermaals stipt het arrest aan dat de figuur van een dergelijke functionele aanstelling een relevante maatregel is.

Ten slotte zal ook deze categorie van aangestelden de valorisering kunnen genieten waarvan sprake in het ontworpen artikel 27.

Zodoende worden proportionaliteit, individuele rechten en toekomstperspectieven met elkaar verzoend op een wijze die de toetsing aan het gelijkheidsbeginsel zal doorstaan en zonder dat een wijziging van de geldelijke inschaling van betrokken personeelsleden zich opdringt » (Parl. St., Kamer, 2004-2005, DOC 51-1680/001, pp. 12-13).

B.7. In het arrest nr. 102/2003 vernietigde het Hof het bekrachtigde artikel XII.II.25 van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 « in zoverre het de gerechtelijke afdelingscommissarissen 1C integreert in de graad van commissaris van politie ».

Die vernietiging werd als volgt gemotiveerd : « B.25.3.2. Doordat de afdelingscommissarissen 1C, die hogere officieren waren binnen de voormalige gerechtelijke politie, in de graad van commissaris worden geïntegreerd in het kader van de lagere officieren, ondergaan zij een terugzetting in graad. Hoewel een dergelijke maatregel wordt verklaard door de zorg om een evenwicht te creëren onder de vroegere politiekorpsen, doet hij op onevenredige wijze afbreuk aan de rechten van de afdelingscommissarissen, doordat hij hun niet toestaat functies uit te oefenen die verbonden zijn aan hun graad van hoger officier en hen op dezelfde wijze behandelt als andere agenten van de voormalige gerechtelijke politie, te dezen de gerechtelijke commissarissen 1B, die een minder hoge anciënniteit hadden en een minder hoge opleiding hadden genoten dan de afdelingscommissarissen 1C, waarbij laatstgenoemden het genot van die anciënniteit en de gevolgde opleiding verliezen alsmede het hiërarchisch gezag dat ze uitoefenden over de commissarissen 1B. B.25.3.3. Uit wat voorafgaat volgt dat het middel dat is gericht tegen het bekrachtigde artikel XII.II.25 van het koninklijk besluit van 30 maart 2001, in zoverre het de gerechtelijke afdelingscommissarissen 1C integreert in de graad van commissaris van politie, gegrond is ».

B.8. Door de gerechtelijke afdelingscommissarissen 1C in te schalen in de nieuwe graad van commissaris eerste klasse, is de wetgever tegemoet gekomen aan de voormelde grondwettigheidskritiek van het Hof.

Allereerst wordt die categorie van personen overeenkomstig het bestreden artikel 44 ingeschaald in een graad die hiërarchisch hoger is dan die van commissaris. Vervolgens wordt het hun mogelijk gemaakt functies uit te oefenen die verbonden zijn aan een graad van hoger officier. Zij mogen immers meedingen naar de bedieningen van hoofdcommissarissen (artikel 18 van de wet van 3 juli 2005) en naar de mandaatbetrekkingen zoals bedoeld in artikel VII.III.3 RPPol (artikel 33 van diezelfde wet) en zij worden aangesteld in de graad van hoofdcommissaris indien zij een dergelijke bediening verkrijgen (artikel 32 van diezelfde wet). Ten slotte heeft het bestreden artikel 42 slechts betrekking op de functionele titel van « gerechtelijk commissaris », en volgens die bepaling gebruiken de commissarissen van politie eerste klasse die titel in hun ambtsuitoefening.

B.9. In zoverre het middel een schending aanklaagt van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met het rechtszekerheidsbeginsel, door de terugwerkende kracht die in artikel 48, 2°, is verleend aan een aantal bepalingen van de wet van 3 juli 2005, is het evenmin gegrond vermits de verschillende data van inwerkingtreding « voornamelijk [zijn] ingegeven door het rechtsherstel dat men beoogt in het licht van de draagwijdte van het arrest van het Arbitragehof » (Parl. St., Kamer, 2004-2005, DOC 51-1680/001, p. 28).

B.10. Het middel is niet gegrond.

Ten aanzien van het middel in de zaken nrs. 3875, 3876 en 3884 B.11. De verzoekers in de zaken nrs. 3875, 3876 en 3884 voeren de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet aan, doordat de gewezen officieren bij de rijkswacht en de gewezen politiecommissarissen, hetzij korpschefs in gemeenten tot en met klasse 17, hetzij niet-korpschefs in gemeenten tot en met klasse 20, in tegenstelling tot de gewezen afdelingscommissarissen 1C, niet worden ingeschaald als commissaris van politie eerste klasse, zonder dat hiervoor een objectieve en redelijke verantwoording bestaat.

B.12. De inschaling van de bedoelde gewezen officieren van de rijkswacht en de gemeentepolitie in de graad van commissaris van politie is redelijk verantwoord om de redenen uiteengezet in B.29.2.1-B.29.2.5 en B.35.4.1-B.35.4.3 van het arrest nr. 102/2003.

Hieruit vloeit tevens voort dat die categorie van personen zich onderscheiden van de afdelingscommissarissen 1C wier inschaling in die graad om de in het voormelde arrest uiteengezette redenen niet redelijk was verantwoord. Bijgevolg kon de wetgever, zonder het grondwettelijk beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie te schenden, beide categorieën verschillend behandelen.

B.13. Het middel is niet gegrond.

Ten aanzien van het middel in de zaak nr. 3881 B.14. Het middel in de zaak nr. 3881 is afgeleid uit de schending van de artikelen 10, 11 en 23, derde lid, 1°, van de Grondwet.

B.15. In zoverre het middel is gericht tegen het verschil in behandeling dat voor de verzoekers voortvloeit uit het feit dat zij, op grond van de in de zaken nrs. 3875, 3876 en 3884 bestreden bepalingen, anders worden behandeld dan de gewezen gerechtelijke afdelingscommissarissen 1C, doordat zij niet worden ingeschaald als commissarissen van politie eerste klasse, zonder dat zij bovendien aantonen waarin de schending van artikel 23, derde lid, 1°, van de Grondwet zou bestaan, is het middel, in dat onderdeel, om de in B.12 vermelde reden ongegrond.

B.16. De verzoekers voeren in een tweede onderdeel bovendien aan dat de in het middel aangevoerde bepalingen worden geschonden door artikel 47, 2°, van de wet van 3 juli 2005, in zoverre het artikel XII.VI.9 RPPol opheft, doordat hun aldus de mogelijkheid wordt ontzegd om mee te dingen naar betrekkingen die openstaan voor de hoofdcommissarissen van politie, terwijl zij die mogelijkheid wel hadden op basis van dat artikel en dat recht onverminderd wordt toegekend aan de commissarissen van politie eerste klasse.

B.17. Door de opheffing van artikel XII.VI.9 RPPol wordt aan een categorie van commissarissen van politie die daarin werd omschreven, de mogelijkheid ontnomen om mee te dingen naar betrekkingen die openstaan voor de hoofdcommissarissen van politie. De verzoekers behouden evenwel de mogelijkheid van bevordering tot de graad van hoofdcommissaris overeenkomstig artikel 32 van de wet van 26 april 2002 houdende de essentiële elementen van het statuut van de personeelsleden van de politiediensten en houdende diverse andere bepalingen met betrekking tot de politiediensten. Door, na enkele jaren waarin de gevolgen dienden te worden geëvalueerd waartoe de politiehervorming aanleiding gaf, een einde te maken aan de mobiliteitsbewegingen gevolgd door een aanstelling en te opteren voor de toepassing van de algemene regel van bevordering van de commissarissen van politie tot hoofdcommissaris van politie, heeft de wetgever een maatregel genomen die objectief en redelijk is verantwoord.

B.18. Het middel is niet gegrond.

Om die redenen, het Hof verwerpt de beroepen.

Aldus uitgesproken in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 17 januari 2007.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, A. Arts.

^