gepubliceerd op 25 april 2001
Ministeriële omzendbrief PLP 7 betreffende de proportionele verdeling van de gezagsambten van het operationeel kader in de lokale politie
MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN
3 APRIL 2001. - Ministeriële omzendbrief PLP 7 betreffende de proportionele verdeling van de gezagsambten van het operationeel kader in de lokale politie
Aan Mevrouw en de Heren Provinciegouverneurs Aan Mevrouw de Gouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad Aan de Dames en Heren Burgemeesters Ter informatie : Aan de Dames en Heren Arrondissementscommissarissen Aan de Voorzitter van de Vaste Commissie van de gemeentepolitie Mevrouw, Mijnheer de Gouverneur Mevrouw, Mijnheer de Burgemeester 1. Een belangrijk aspect bij de integratie van de personeelsleden van de vroegere drie algemene politiediensten (gemeentepolitie, rijkswacht en gerechtelijke politie) is de wettelijke en reglementaire waarborg van de proportionele verdeling van de ambten die een gezagsuitoefening inhouden.Artikel 28 van de wet van 27 december 2000 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, schrijft voor hoe die proportionaliteit moet worden verwezenlijkt in de gerechtelijke zuil van de federale politie.
Artikel 248, vierde lid, van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus (WGP), heeft eenzelfde bedoeling maar richt zich tot de korpsen van de lokale politie. Tenslotte vindt men een residuaire reglementaire proportionaliteitsbepaling terug in artikel XII.VII.26 van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten ("mammoet-besluit"). 2. Gelet op de echo's van de eerste besprekingen in verscheidene basisoverlegcomité's, acht ik het aangewezen bij deze omzendbrief de bakens uit te zetten zodat in alle 196 politiezones die proportionaliteitsregel eenvorming zou worden toegepast. 3. Met betrekking tot de lokale politie, luiden de basisteksten ter zake als volgt : 3.1 (artikel 248, vierde lid, WGP) : « De toekenning van de ambten die een gezagsuitoefening inhouden in de personeelsformatie van het lokaal politiekorps waarborgt een evenredige verdeling van deze ambten tussen de gewezen leden van de gemeentepolitie en van de territoriale brigades van de federale politie. »; 3.2 een wet van 2 april 2001 heeft tot doel die bepaling als volgt aan te vullen : « Indien er evenwel onvoldoende officieren zijn voor het aldus begeven van ambten van hoger officier, geldt vervolgens voor die ambten een evenredige verdeling tussen de gewezen leden van de gemeentepolitie en de leden van de federale politie, in functie van hun respectieve inbreng. »; 3.3 (artikel XII.VII.26 van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 - het zogenaamde mammoetbesluit) : « Onverminderd artikel 248, vierde lid, van de wet en artikel 28 van de wet van 27 december 2000 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, wordt, bij de eerste toewijzing van de ambten die een gezagsuitoefening inhouden, andere dan de mandaten, in functie van hun respectieve inbreng in de opgerichte diensten, een proportionele verdeling van die ambten gewaarborgd tussen de gewezen leden van de rijkswacht, de gemeentepolitie en de gerechtelijke politie.
In voorkomend geval stelt de benoemende overheid de betrokken personeelsleden daartoe aan in de hogere graad.
De selectie van de in het tweede lid bedoelde personeelsleden geschiedt op grond van de laatste evaluatie van de kandidaten vastgelegd vóór 21 april 2000.
Voor het overige wordt het statuut van de in het tweede lid bedoelde personeelsleden bepaald overeenkomstig hun inschaling. ». 4. Voormelde bepalingen moeten als volgt worden geïnterpreteerd en toegepast : 4.1 de proportionaliteitsregel geldt korps per korps, dus per lokaal politiekorps en niet volgens de verhouding in globo (7 539 versus 19 800); 4.2 de proportionaliteitsregel wordt éénmaal toegepast, te weten op het ogenblik van de totstandkoming van het lokale politiekorps, bij toepassing van artikel 248, eerste lid, WGP; 4.3 dit impliceert dus dat men enkel rekening houdt met de op dat ogenblik in het operationeel kader ingebrachte effectieven door, enerzijds, de gemeentepolitie en, anderzijds, de federale politie bij toepassing van artikel 235, eerste lid, WGP. Vermits het een eenmalige verdeelsleutel betreft, zal geen rekening worden gehouden met het personeelsverloop na het in punt 4.2 bedoelde ogenblik; 4.4 de gezagsambten zijn die die blijken uit de personeelsformatie bedoeld in artikel 47, eerste lid, WGP, met name de formatie van het lokaal politiekorps van de zone. De actuele personeelskaders van respectievelijk de gemeentepolitie en de territoriale brigades van de federale politie zijn dus ter zake niet dienend; 4.5 de ambten die een gezagsuitoefening inhouden situeren zich in het midden- en officierskader van de personeelsformatie bedoeld in artikel 47, eerste lid, WGP. Niet alle ambten in voormelde twee kaders zijn dus gezagsambten in de zin van het toegelichte wetsartikel; 4.6 voor de toekenning van de beoogde ambten volgens de aldus vastgestelde verdeelsleutel, komen uitsluitend de personeelsleden van de zone in aanmerking. Op deze regel geldt één uitzondering : het in punt 3.2 aangestipte wetsontwerp heeft immers tot doel de ambten van hoofdcommissaris die vacant zouden blijven na de toepassing van de prioritaire interne bevraging in de zone, onmiddellijk extern te begeven onder de kandidaten ex-rijkswachters, bekleed met de graad van hoofdcommissaris of die voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel XII.VI.9 van het koninklijk besluit van 30 maart 2001. 4.7 de proportionele toekenning van de gezagsambten geschiedt per graad en bij voorrang onder de personeelsleden bekleed met de graad die overeenstemt met de graad gekopppeld aan dat ambt. Bij gebreke aan kandidaten, kan enkel een beroep worden gedaan op de personeelsleden bekleed met de onmiddellijk lagere nieuwe graad; 4.8 de lokale overheid bepaalt de gehanteerde selectieprocedure.
Evaluaties uitgebracht na 21 april 2000 moeten evenwel uit de procedure worden geweerd (zie artikel XII.VII.26, derde lid); 4.9 is het toegekende gezagsambt gekoppeld aan de onmiddellijk hogere graad dan die waarmee de laureaat van de toekenningsprocedure is bekleed, dan wordt dat personeelslid in die hogere graad aangesteld bij toepassing van voormeld artikel XII.VII.26, tweede lid.
Het betreft in casu een louter functionele aanstelling. Dit houdt in dat : 1° het betrokken personeelslid de hogere graad waarin het wordt aangesteld, mag dragen en aanwenden. Betreft het een lid van het basiskader (inspecteur) aangesteld in de graad van het middenkader (hoofdinspecteur), dan verwerft het daardoor niet de hoedanigheid van OGP/HPK. Betreft het een lid van het middenkader aangesteld in de graad van het officierskader (commissaris), dan verwerft het daardoor niet de hoedanigheid van officier van bestuurlijke politie. 2° de aanstelling geldt zolang het personeelslid de kwestieuze betrekking uitoefent.Er wordt evenwel aanvaard dat, binnen één en dezelfde zone, een aldus aangestelde, met behoud van zijn aanstelling, een vacant verklaard gezagsambt, in de zin van de punten 4.2 en 4.4 van deze omzendbrief, zou overnemen van zijn/haar collega, voor zover hij of zij evenwel laureaat is van de gevoerde mobiliteitsprocedure; 3° de aanstelling heeft geen geldelijke gevolgen en leidt dus bijvoorbeeld niet tot de toekenning van de toelage voor de uitoefening van een hoger ambt of tot een eventueel latere automatische benoeming in die graad (zie artikel XII.VII.26, in fine). 5. De toepassing van de hierboven toegelichte basisbeginselen kan mogelijks leiden tot een tijdelijk overtal in een bepaalde graad.Die gevallen zullen evenwel niet legio zijn. Verder komt het de lokale overheid toe die toestand met wijsheid te regelen. 6. Ik hoop dat de eenvormige toepassing van deze omzendbrief zal bijdragen tot de beoogde harmonieuze integratie. De Minister van Binnenlandse Zaken, A. Duquesne