Etaamb.openjustice.be
Ministerieel Besluit van 28 december 2001
gepubliceerd op 15 januari 2002

Ministerieel besluit tot uitvoering van sommige bepalingen van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten

bron
ministerie van binnenlandse zaken
numac
2001001332
pub.
15/01/2002
prom.
28/12/2001
ELI
eli/besluit/2001/12/28/2001001332/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN


28 DECEMBER 2001. - Ministerieel besluit tot uitvoering van sommige bepalingen van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten


De Minister van Binnenlandse Zaken, Gelet op het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, inzonderheid op de artikelen II.I.10, II.I.11, tweede lid, II.I.12, tweede lid, II.I.14, III.VII.9, IV.I.27, IV.I.39, eerste en tweede lid, IV.I.40, eerste lid, IV.I.49, tweede lid, IV.I.52, eerste lid, IV.I.53, tweede lid, IV.I.56, IV.I.57, IV.I.58, eerste lid, IV.I.59, IV.II.9, vijfde lid, IV.II.16, 5°, IV.II.44, V.II.4, tweede lid, V.II.5, V.II.6, derde lid, V.II.7, V.II.10, tweede en derde lid, V.II.11, V.II.20, V.III.7, tweede lid, V.III.9, tweede lid, V.III.11, derde lid, V.III.15, tweede en derde lid, V.III.16, V.III.25, VI.I.3, § 1, tweede lid, VI.I.4, § 1, tweede lid, VI.I.7, eerste lid, 1° en 3°, VI.I.10, § 2, eerste lid, VII.II.3, § 2, tweede lid, VII.II.11, tweede lid, VII.II.12, tweede lid, VII.II.13, VII.II.14, VII.II.17, VII.II.18, VII.II.19, VII.III.4, tweede lid, VII.III.16, derde lid, VII.III.45, tweede lid, VII.III.87, tweede lid, VII.IV.3, § 2, tweede lid, VII.IV.13, tweede lid, VII.IV.14, tweede lid, VII.IV.15, tweede lid, VII.IV.18, VIII.III.2, tweede lid, VIII.III.11, VIII.XIV.4, eerste lid, VIII.XV.6, eerste lid, VIII.XVI.2, eerste lid, VIII.XVIII.2, eerste lid, X.I.1, eerste lid, 2°, X.I.2, eerste en tweede lid, X.I.3, X.I.7, X.II.1, 1°, X.III.8, vijfde lid, XI.I.1, 5° en 8°, XI.I.2, XI.III.6, § 1, derde lid, XI.III.12, eerste lid, 2°, 5°, 6°, XI.III.31, § 2, XI.III.32, § 1, eerste en tweede lid, XI.III.44, § 2, XI.IV.2, eerste lid, XI.IV.3, XI.IV.5, § 1, 3°, XI.IV.13, 12°, eerste en tweede lid, XI.IV.14, XI.IV.20, tweede lid, XI.IV.22, XI.IV.25, § 1, eerste en tweede lid, XI.IV.26, XI.IV.27, XI.IV.33, § 1, tweede lid, XI.IV.35, § 2, tweede lid, XI.IV.37, XI.IV.39, § 3, eerste lid, XI.IV.42, XI.IV.44, § 1, tweede lid, XI.IV.45, 1°, XI.IV.46, XI.IV.47, § 3, XI.IV.48, XI.IV.51, XI.IV.52, eerste lid, XI.IV.56, eerste lid, XI.IV.57, tweede lid, XI.IV.62, XI.IV.63, § 1, tweede lid, XI.IV.69, XI.IV.71, § 2, tweede lid, XI.IV.72, XI.IV.73, XI.IV.75, XI.IV.77, § 1, tweede lid, XI.IV.94, § 1, derde lid, XI.IV.101, § 2, XI.IV.102, § 1, derde lid en § 2, tweede lid, XI.IV.103, § 2, tweede lid, XI.IV.109, XI.IV.118, § 1, tweede lid, XI.V.5, tweede lid, XII.II.1, derde lid en XII.II.11, XII.XI.24, 1°, b) en c), XII.XI.28, tweede lid, XII.XI.40, § 1, 3°, 4°, 6° en 7°, XII.XI.41, 5°, 6° en 7°, XII.XI.43, § 2, 16°, XII.XI.46 en XII.XI.55, 4°;

Gelet op de protocollen nr 27/2, 44/1 en 56 van respectievelijk 15 januari 2001, 3 mei 2001 en 10 december 2001 van het onderhandelingscomité voor de politiediensten;

Gelet op het advies van de Inspecteur-generaal van Financiën, gegeven op 17 april 2001;

Overwegende dat het advies van de Adviesraad van burgemeesters niet regelmatig binnen de voorgeschreven termijn gegeven is en dat geen verzoek om verlenging van de termijn gedaan is; dat er bijgevolg aan is voorbijgegaan;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 12 december 2001;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Ambtenarenzaken van 18 december 2001;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling gemotiveerd door de omstandigheid dat het aangewezen is zo snel mogelijk rechtszekerheid te scheppen over de geldelijke rechten van de betrokken personeelsleden; dat, zelfs indien die rechten vanaf 1 april 2001 zijn verworven, elke andere vertraging in de inwerkingtreding van dit besluit onaanvaardbaar zou zijn; dat, op een ander vlak, het van het allergrootste belang is de nadere rechtsregels met betrekking tot de selectie van het personeel te bepalen; dat thans de selecties plaatsgrijpen op basis van dit ontwerp, hetgeen geenszins de rechtszekerheid bevordert; dat het eveneens aangewezen is de regels betreffende de aanrekening van de dienstprestaties zo snel mogelijk vast te stellen; dat het vervolgens aangewezen is de nadere regels van de bevordering door overgang naar een hoger kader of niveau vast te stellen vermits dergelijke bevorderingen eerstdaags zullen plaatsgrijpen of inmiddels reeds zijn aangevat; dat ten slotte bepaalde overgangsbepalingen zo snel mogelijk zouden moeten worden bekendgemaakt zowel wat het waarborgen van de geldelijke rechten als de algemene organisatie van de diensten betreft;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 28 december 2001, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, Besluit : TITEL I. - Definities en toepassingsgebied HOOFDSTUK I. - Definities Artikel I.1. Voor de toepassing van dit besluit moet worden verstaan onder : 1° "de wet" : de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus;2° "de minister" : de Minister van Binnenlandse Zaken;3° "een gekwalificeerd lid van de directie van de rekrutering en van de selectie van de federale politie" : een psycholoog, assistent in de psychologie of politieambtenaar met een opleiding of een ervaring in het domein van de selectie. Art. I.2. Dit besluit mag worden aangehaald als "uitvoeringsbesluit van het statuut van het personeel van de politiediensten" en afgekort als "UBPol".

HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied Art. I.3. Tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, is dit besluit van toepassing op de personeelsleden bedoeld in artikel I.I.1, 3°, RPPol.

Titel VI is van toepassing op de militairen bedoeld in artikel 4, § 2, van de wet van 27 december 2000 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de rechtspositie van het personeel van de politiediensten alsmede titel XI in de mate dat die titel uitvoering geeft aan de bepalingen van deel XI RPPol die op voormelde militairen van toepassing zijn.

TITEL II. - Algemene bepalingen betreffende het personeel HOOFDSTUK I. - Aanwijzing Art. II.1. De in artikel II.I.10 RPPol bedoelde dienst is de directie van het beleid, het beheer en de ontwikkeling van de algemene directie personeel van de federale politie.

HOOFDSTUK II. - De indienstneming van het personeel van het administratief en logistiek kader Art. II.2. De in artikel II.I.11, tweede lid, RPPol bedoelde dienst is de directie van de mobiliteit en het loopbaanbeheer van de federale politie.

HOOFDSTUK III. - Het persoonlijk dossier, het stagedossier en het mandaatdossier Afdeling 1. - Het persoonlijk dossier Onderafdeling 1. - De inhoud en de vorm van het persoonlijk dossier Art. II.3. Het persoonlijk dossier bestaat uit acht mappen met als opschrift : 1° Map I : Administratie;2° Map II : Opleidingen;3° Map III : Mobiliteit;4° Map IV : Loopbaan;5° Map V : Evaluaties - Tucht - Ordemaatregelen;6° Map VI : Gegevens met een medisch karakter;7° Map VII : Mandaten;8° Map VIII : Varia. Elke map bestaat uit ondermappen en/of stukken, zoals vastgesteld in bijlage 1.

Met uitzondering van de mappen I en VIII voor dewelke een inventaris voor het geheel van de map opgesteld wordt, worden inventarissen per ondermap opgesteld.

Op het dossier moet het woord « PRIVE » vermeld worden.

Art. II.4. De individuele fiche die deel uitmaakt van map I bevat ten minste de inhoud vastgesteld in bijlage 2.

Onderafdeling 2. - Het houden van het persoonlijk dossier Art. II.5. De overheid bedoeld in artikel VII.I.3, 4°, RPPol, die als eerste het personeelslid onder zijn bevoegdheid heeft als stagiair, legt het persoonlijk dossier aan.

De directeur van de betrokken school deelt de gegevens met betrekking tot de basisopleiding van het personeelslid van het operationeel kader mee aan die overheid binnen de twee maanden na het einde van de basisopleiding.

Art. II.6. Het persoonlijk dossier wordt bijgewerkt en bewaard, naar gelang van het geval, door de overheid bedoeld in artikel VII.I.3, 4°, RPPol, waarvan het betrokken personeelslid afhangt of, voor de commissaris-generaal en de inspecteur-generaal, door de minister of de door hem aangewezen dienst en voor de korpschefs van de lokale politie, naar gelang van het geval, door de burgemeester of de voorzitter van het politiecollege.

Art. II.7. Buiten het geval van detachering, volgt het persoonlijk dossier het personeelslid bij elke aanwijzing die een verandering van de bevoegde overheid bedoeld in artikel II.6 tot gevolg heeft.

In geval van definitieve ambtsontheffing of ambtsneerlegging bewaart de overheid bedoeld in artikel II.6 van de laatste plaats van aanwijzing, het dossier voor een periode van vijf jaar.

Na afloop van de in het tweede lid bedoelde termijn wordt het persoonlijk dossier van de personeelsleden voor opname in het archief bezorgd aan, naar gelang van het geval, de directeur-generaal van de algemene directie personeel van de federale politie, de gemeentesecretaris of de secretaris van de politieraad.

Art. II.8. De inventaris bedoeld in artikel II.3 bevat het Romeinse cijfer van de map waarop die betrekking heeft en de hoofdletter van de betrokken ondermap.

Alle stukken worden in chronologische volgorde genummerd, naar gelang van het geval, met een dubbele of driedubbele code : 1° een Romeins cijfer van I tot VIII dat de map bepaalt;2° in voorkomend geval, de hoofdletter die de ondermap bepaalt;3° een Arabisch cijfer dat het stuk bepaalt. Indien een document of een dossier dat zelf al is samengesteld uit genummerde stukken in een ondermap moet worden geklasseerd, wordt de driedubbele identificatie gevolgd door de vermelding : « Dit document/dossier is zelf reeds samengesteld uit de stukken genummerd van 1 tot... ».

Art. II.9. Elke verwijdering van stukken uit het persoonlijk dossier door één van de in artikel II.6 bedoelde overheden, op initiatief of ingevolge een schriftelijke vraag van het betrokken personeelslid, moet ter kennis van betrokkene worden gebracht. Een nieuwe inventaris wordt dan opgesteld.

Art. II.10. Het raadplegen van het persoonlijk dossier door het personeelslid of door de persoon aan wie het daartoe een volmacht heeft gegeven krachtens artikel II.I.13, derde lid, RPPol, vindt altijd plaats onder het toezicht van de in artikel II.6 bedoelde overheid waarvan het personeelslid afhangt of van de persoon daarvoor door die overheid aangewezen.

Afdeling 2. - Het stagedossier Art. II.11. Het stagedossier wordt opgemaakt en bijgewerkt door de stageleider.

Art. II.12. Op het einde van de stage, bezorgt de stageleider het stagedossier aan de overheid bedoeld in artikel II.6 waarvan het betrokken personeelslid afhangt, voor klassering in het persoonlijk dossier van deze laatste.

Afdeling 3. - Het mandaatdossier Art. II.13. De in artikel VII.III.33 RPPol bedoelde overheid die beslist een bij wege van mandaat te begeven ambt vacant te verklaren, stelt het mandaatdossier op.

Art. II.14. Op het einde van de toewijzingsprocedure van het mandaat bezorgt de in artikel II.13 bedoelde overheid het mandaatdossier aan de overheid bedoeld in artikel II.6 waarvan het betrokken personeelslid afhangt, voor klassering in het persoonlijk dossier van deze laatste.

HOOFDSTUK IV. - Het personeelsbulletin Art. II.15. De directie van de mobiliteit en het loopbaanbeheer van de federale politie verspreidt een personeelsbulletin dat alle beslissingen met betrekking tot het personeel betreft en inzonderheid de benoemingen, de bevorderingen, de detacheringen, de aanstellingen en de aanwijzingen bij mobiliteit bevat.

Dit bulletin wordt ten minste in één exemplaar per korps van de lokale politie en per dienst of eenheid van de federale politie verspreid.

De in het tweede lid bedoelde korpsen, diensten en eenheden staan in voor de verdere verspreiding van dit bulletin aan hun personeelsleden.

TITEL III. - De vertrouwensdienst HOOFDSTUK I. - De klacht bij de vertrouwensdienst Art. III.1. Onverminderd de mogelijkheid om klacht in te dienen bij de bevoegde overheden teneinde een straf- of tuchtvervolging in te stellen of het probleem op te lossen door raad of bijstand te vragen aan de vertrouwensdienst, kan de persoon die meent het slachtoffer te zijn van ongewenst seksueel gedrag op het werk, hierna klager genoemd, mondeling of schriftelijk klacht indienen bij de vertrouwensdienst met het oog op een bemiddeling.

Art. III.2. De mondelinge klacht wordt door de vertrouwensdienst geregistreerd, die daartoe een register bijhoudt waarvan het model wordt vastgesteld in bijlage 3.

Art. III.3. De geschreven klacht of het stuk waarin de gegevens van de mondelinge klacht zijn hernomen, wordt toegevoegd aan het door de vertrouwensdienst samengestelde dossier betreffende de feiten van ongewenst seksueel gedrag die het voorwerp uitmaken van de klacht.

Art. III.4. Een anonieme klacht wordt niet in aanmerking genomen.

Art. III.5. De klager kan zich gedurende de hele bemiddelingsprocedure laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.

HOOFDSTUK II. - De bemiddeling Afdeling 1. - Definitie en gemeenschappelijke bepalingen Art. III.6. Onder bemiddeling wordt verstaan elke vorm van informele of formele oplossing van het probleem waartoe de vertrouwensdienst, ingevolge het indienen van een klacht voor feiten van ongewenst seksueel gedrag, bijdraagt.

Art. III.7. De vertrouwensdienst licht de klager in over de verschillende wijzen waarop het probleem kan worden opgelost, bespreekt met de klager de opportuniteit van elk van die werkwijzen en neemt akte van de voorkeur van de klager betreffende de gekozen werkwijze.

De vertrouwensdienst vraagt aan de klager of zijn naam mag worden meegedeeld aan de vermeende dader.

De in het eerste en tweede lid bedoelde antwoorden van de klager worden opgenomen in het dossier.

Art. III.8. De vertrouwensdienst houdt, zoveel als mogelijk, rekening met de voorkeur van de klager betreffende de werkwijze om het probleem op te lossen.

De vertrouwensdienst is niet gehouden bij te dragen tot de informele oplossing van het probleem wanneer, naar het oordeel van de vertrouwensdienst, de vermeende feiten uiterst ernstig zijn of vroegere feiten van ongewenst seksueel gedrag van de vermeende dader of de klager reeds het voorwerp hebben uitgemaakt van een bemiddeling.

De vertrouwensdienst houdt in alle gevallen rekening met de wil van anonimiteit van de klager. Ingeval de voortzetting van de procedure hierdoor onmogelijk wordt, licht hij de klager hierover in.

Art. III.9. De vertrouwensdienst licht de vermeende dader in over de inhoud van de klacht, legt hem de rol van de vertrouwensdienst uit en nodigt hem uit voor een persoonlijk gesprek met de vertrouwenspersoon.

Art. III.10. De vermeende dader kan zich tijdens de hele procedure laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.

Art. III.11. De vermeende dader kan de bemiddeling weigeren.

Art. III.12. Wanneer de vertrouwensdienst verdere informatie inwint, mag de identiteit van de klager en van de vermeende dader niet worden meegedeeld, tenzij de betrokken partij dit uitdrukkelijk toelaat.

Art. III.13. De klager en de vermeende dader kunnen op elk ogenblik, zonder plichtpleging en zonder voorwaarden, éénzijdig of in onderlinge overeenstemming, beslissen de bemiddeling te beëindigen.

De vertrouwensdienst registreert de beslissing bedoeld in het eerste lid en deelt die mee aan de partij die deze beslissing niet heeft genomen.

Afdeling 2. - De informele oplossing van het probleem Art. III.14. De informele oplossing van het probleem dat het voorwerp uitmaakt van de klacht bij de vertrouwensdienst, kan inzonderheid geschieden door middel van een overeenkomst tussen de klager en de vermeende dader betreffende de toekomstige omstandigheden van hun professionele samenwerking, met inachtneming van de principes vermeld in artikel III.VII.2 RPPol.

Art. III.15. In geval van overeenkomst tussen de klager en de vermeende dader, neemt de vertrouwensdienst hiervan akte en deelt hij de inhoud van deze overeenkomst mee aan de partijen.

De partijen kunnen, indien zij hun akkoord niet kunnen hechten aan de weergave van de inhoud van de overeenkomst zoals meegedeeld door de vertrouwensdienst, hun opmerkingen doen kennen binnen de vijf dagen na de ontvangst van de mededeling.

De partij die niet reageert, wordt geacht in te stemmen met de weergave van de inhoud van de overeenkomst.

Art. III.16. In het geval bedoeld in artikel III.15, tweede lid, voert de vertrouwensdienst de aanpassingen uit die hij nodig acht en deelt de gewijzigde weergave van de inhoud van de overeenkomst mee aan de partijen.

Indien de partijen hun akkoord niet kunnen hechten aan de gewijzigde weergave van de inhoud van de overeenkomst, kunnen zij dit binnen de vijf dagen na ontvangst van de overeenkomst aan de vertrouwensdienst meedelen.

De partij die niet reageert, wordt geacht akkoord te gaan met de gewijzigde weergave van de inhoud van de overeenkomst.

Art. III.17. In het geval bedoeld in artikel III.16, tweede lid, stelt de vertrouwensdienst het ontbreken van een overeenkomst tussen de partijen vast en deelt dit aan hen mee.

Afdeling 3. - De formele oplossing van het probleem Art. III.18. De vertrouwensdienst kan, onder andere in de gevallen bedoeld in de artikelen III.8, tweede lid, III.13 en III.17, de feiten ter kennis brengen van de hiërarchische overheid van de vermeende dader, met het doel om een andere oplossing dan die bedoeld in afdeling 2 te zoeken.

HOOFDSTUK III. - Het afsluiten van het dossier Art. III.19. De vertrouwensdienst bewaart het dossier zolang de vermeende dader de hoedanigheid behoudt van personeelslid van de geïntegreerde politie of in deze kan worden heropgenomen.

Art. III.20. Tenzij een uitdrukkelijke andersluidende bepaling de vertrouwensdienst hiertoe verplicht, kan de vertrouwensdienst weigeren om stukken uit het dossier geheel of gedeeltelijk mee te delen aan de benoemende overheid, de hiërarchische overheid of de tuchtoverheid. De weigering moet formeel worden gemotiveerd. Indien stukken worden meegedeeld, wordt dit tevens gemeld aan de klager en de vermeende dader.

Art. III.21. Onverminderd de bepalingen inzake tucht, mag er geen enkel stuk van het door de vertrouwensdienst samengestelde dossier in het persoonlijk dossier van de vermeende dader, noch in dat van de klager, worden opgenomen.

HOOFDSTUK IV. - Het jaarverslag Art. III.22. De vertrouwensdienst brengt jaarlijks verslag uit aan de korpschef of aan de commissaris-generaal, door middel van een algemeen activiteitenverslag dat algemene besluiten en voorstellen bevat.

Het jaarverslag maakt geen gewag van de identiteit van de in de concrete dossiers betrokken natuurlijke personen.

De in het eerste lid bedoelde besluiten en voorstellen worden meegedeeld aan de representatieve vakorganisaties.

TITEL IV. - De selectie en de opleiding HOOFDSTUK I. - De selectie Afdeling 1. - Toepassingsgebied Art. IV.1. Deze titel is met uitzondering van afdeling 7 enkel van toepassing op de personeelsleden van het operationeel kader.

Afdeling 2. - Organisatie en inhoud van de selectieproeven Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen Art. IV.2. De selectieproeven voor de kandidaten hulpagent van politie en de kandidaten inspecteur van politie kunnen gedeconcentreerd worden georganiseerd.

Onverminderd het eerste lid, verlopen de selectieproeven steeds onder de verantwoordelijkheid en het toezicht van de directie van de rekrutering en van de selectie van de federale politie.

Art. IV.3. De selectieproeven voor de kandidaten hoofdinspecteur van politie en de kandidaten commissaris van politie evenals de andere selectieproeven die een vergelijkend examen uitmaken, worden steeds centraal georganiseerd.

Art. IV.4. De kandidaten, met uitzondering van diegenen bedoeld in artikel VII.5, voegen bij hun akte van kandidaatstelling, ingediend door middel van een type-formulier waarbij zij onder andere verzocht worden hun eventuele voorkeur uit te drukken voor het lokaal of het federaal niveau : 1° het bewijs van goed zedelijk gedrag bedoeld in artikel IV.I.6, tweede lid, RPPol; 2° een medisch attest dat toelaat deel te nemen aan de fysiek-medische geschiktheidsproef bedoeld in artikel IV.I.15, eerste lid, 3°, RPPol; 3° de documenten waaruit blijkt dat zij, vóór de aanvang van de opleidingscyclus waarvoor zij zich inschrijven, het in artikel IV.I.4, 8°, RPPol, bedoelde diploma of studiegetuigschrift hebben behaald of kunnen behalen; 4° een uittreksel uit hun geboorteakte. Het in het eerste lid bedoelde type-formulier wordt op eenvoudig verzoek van de kandidaat kosteloos ter beschikking gesteld.

Onderafdeling 2. - De proef inzake de cognitieve vaardigheden Art. IV.5. De proef bedoeld in artikel IV.I.15, eerste lid, 1°, RPPol, omvat de volgende subproeven : 1° de bepaling van het potentieel van de kandidaat tot het volgen van de basisopleiding.Zij meet de hierna volgende meest relevante factoren voor de voorspelling van de prestaties op de werkvloer en de resultaten tijdens en na afloop van de basisopleiding : a) het abstract redeneervermogen;b) het vermogen om informatie te verwerken;c) het vermogen om te redeneren met cijfers;2° de evaluatie van de kennis van de taal waarin de selectieproeven, waarvoor de kandidaat zich heeft ingeschreven, worden georganiseerd;3° het opstellen van een verslag dat de essentiële elementen herneemt van een voorheen aan de kandidaat vertoonde video. De subproeven grijpen derwijze plaats dat het niet mogelijk is aan de subproef bedoeld in het eerste lid, 3°, deel te nemen zonder de voor de subproeven bedoeld in het eerste lid, 1° en 2°, bepaalde minimumdrempel te hebben behaald.

De inhoud van de subproeven varieert naar gelang van het kader dat de kandidaat beoogt.

De directie van de rekrutering en van de selectie van de federale politie stelt de kandidaten schriftelijk in kennis van hun resultaten voor de in artikel IV.I.15, eerste lid, 1°, RPPol, bedoelde proef alvorens de proef bedoeld in artikel IV.I.15, eerste lid, 2°, RPPol, af te leggen.

Onderafdeling 3. - De persoonlijkheidsproef Art. IV.6. De proef bedoeld in artikel IV.I.15, eerste lid, 2°, RPPol, omvat de volgende subproeven : 1° een biografische vragenlijst en een persoonlijkheidstest;2° een gedragsproef waarin de kandidaat wordt geconfronteerd met één of meerdere situaties eigen aan het kader waarvoor hij kandideert;3° een gestructureerd interview met een gekwalificeerd lid van de directie van de rekrutering en van de selectie van de federale politie.Het interview is gebaseerd op de criteria vervat in bijlage 4. De uniformiteit van het systeem wordt gewaarborgd door middel van een gestandardiseerd interviewprotocol.De belangrijkste bekwaamheden zoals bepaald in het selectieprofiel vormen de leidraad voor de vragen.

De inhoud van de subproeven varieert naar gelang van het kader dat de kandidaat beoogt.

Na afloop van de in artikel IV.I.15, eerste lid, 2°, RPPol, bedoelde proef brengt een gekwalificeerd lid van de directie van de rekrutering en van de selectie van de federale politie, aangewezen door de directeur van die directie, over elke kandidaat één van de volgende beoordelingen uit : 1° de kandidaat bezit de persoonlijkheidskenmerken die hem toelaten een ambt bij de politie uit te oefenen;2° de kandidaat bezit het potentieel om de persoonlijkheidskenmerken te ontwikkelen die hem toelaten een ambt bij de politie uit te oefenen;3° de kandidaat bezit momenteel niet de persoonlijkheidskenmerken die hem toelaten een ambt bij de politie uit te oefenen. Onderafdeling 4. - De fysiek-medische geschiktheidsproef A. - De proef Art. IV.7. De fysiek-medische geschiktheidsproef bedoeld in artikel IV.I.15, eerste lid, 3°, RPPol, onderzoekt de volgende domeinen : 1° de algemene lichaamsbouw;2° het cardiovasculair stelsel;3° het pulmonaal stelsel;4° het maag- en darmstelsel;5° de besmettelijke ziekten en de verstoringen van het immuunsysteem;6° de aanwezigheid van tumoren;7° hormonale aandoeningen en aandoeningen van de stofwisseling;8° het uro-genitaal stelsel;9° het visueel stelsel;10° het neus-keel- en oorstelsel;11° het beender- en spierstelsel;12° het neuro-psychiatrisch stelsel;13° de huidaandoeningen;14° aandoeningen van het hemato-poïetisch stelsel en het lymfestelsel. Art. IV.8. Het fysiek-medisch onderzoek omvat : 1° het klinisch onderzoek, de urineanalyse, de bloedanalyse, het onderzoek van de ogen en het onderzoek van de tanden, die worden uitgevoerd door één of meerdere onderzoekende artsen;2° de radiologische onderzoeken die noodzakelijk worden geacht door de onderzoekende arts;3° de potentialiteitstest. Art. IV.9. Op basis van de anamnestische, klinische en technische gegevens evenals van een medische vragenlijst ingevuld door de kandidaat, verklaart een arts, aangewezen door de directeur van de medische dienst van de politiediensten, een kandidaat voor het politieambt op medisch vlak ofwel : 1° geschikt;2° ongeschikt;3° definitief ongeschikt. Voor de toepassing van het eerste lid moet worden verstaan onder : 1° « geschikt » : de kandidaat is geschikt voor een ambt in de politiediensten;2° « ongeschikt » : de kandidaat komt momenteel, om medische redenen, niet in aanmerking voor een ambt in de politiediensten.De afwijkingen aangetroffen tijdens de medische geschiktheidsproef zijn echter niet van die aard om de kandidaat op grond hiervan definitief uit te sluiten; 3° « definitief ongeschikt » : de kandidaat komt, om medische redenen, niet in aanmerking voor een ambt in de politiediensten. De arts aangewezen door de directeur van de medische dienst van de politiediensten, zendt, met inachtneming van het medisch geheim, binnen de drie werkdagen de in het eerste lid bedoelde beslissing aan de directie van de rekrutering en van de selectie van de federale politie.

De ongeschikt of definitief ongeschikt verklaarde kandidaat wordt schriftelijk ingelicht door de directeur van de directie van de rekrutering en van de selectie van de federale politie binnen de tien dagen na de datum van de beslissing van de onderzoekende arts.

De ongeschikt of definitief ongeschikt verklaarde kandidaat kan respectievelijk tegen de in het eerste lid, 2° of 3°, bedoelde beslissing, een beroep instellen bij de in artikel IV.10 bedoelde medische geschiktheidscommissie. Van die beroepsmogelijkheid wordt melding gemaakt in de in het vierde lid bedoelde kennisgeving aan de kandidaat.

B. - De medische geschiktheidscommissie Art. IV.10. Bij de medische dienst van de politiediensten bestaat een medische geschiktheidscommissie. Zij is samengesteld uit : 1° de directeur van de medische dienst van de politiediensten of zijn vertegenwoordiger, met uitsluiting van de onderzoekende arts van de betrokken kandidaat, voorzitter;2° twee artsen van de medische dienst van de politiediensten, met uitsluiting van de onderzoekende arts van de betrokken kandidaat. Op verzoek van de kandidaat wordt zijn behandelende arts gehoord.

Art. IV.11. De medische geschiktheidscommissie is belast met de volgende opdrachten : 1° ingevolge het in artikel IV.9, vijfde lid, bedoelde beroep, beslissen of de kandidaat, in voorkomend geval : a) geschikt;b) ongeschikt;c) definitief ongeschikt is;2° de minister in kennis stellen van elk voorstel tot aanpassing van de fysiek-medische geschiktheidsproef ingevolge de evolutie van het politieambt alsmede van de medische wetenschap terzake. In voorkomend geval bepaalt zij welke bijkomende onderzoeken noodzakelijk zijn om de in het eerste lid, 1°, bedoelde beslissing te kunnen nemen.

Art. IV.12. De medische geschiktheidscommissie beslist binnen de dertig dagen na, naar gelang van het geval, het instellen van het beroep bedoeld in artikel IV.9, vijfde lid, of de kennisgeving van de resultaten van de bijkomende onderzoeken bedoeld in artikel IV.11, tweede lid, en zendt onverwijld de in artikel IV.11, eerste lid, 1°, bedoelde beslissing aan de directie van de rekrutering en van de selectie van de federale politie.

Art. IV.13. De kandidaten die ongeschikt of definitief ongeschikt worden verklaard, ontvangen van de medische dienst van de politiediensten een attest van ongeschiktheid met vermelding van de reden van hun ongeschiktheid.

Afdeling 3. - Het onderzoek van de omgeving en de antecedenten Art. IV.14. Het onderzoek van de omgeving en de antecedenten bedoeld in artikel IV.I.15, tweede lid, RPPol, wordt uitgevoerd door het korps van de lokale politie van de woonplaats van de kandidaat.

Zodra de directie van de rekrutering en van de selectie van de federale politie heeft geverifieerd of de kandidaat voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel IV.I.6, eerste en tweede lid, RPPol, licht zij het korps van de lokale politie van de woonplaats van de kandidaat hiervan in.

Art. IV.15. De korpschef van het korps van de lokale politie van de woonplaats van de kandidaat stelt, in het geval dat de kandidaat de voorwaarde bedoeld in artikel IV.I.4, 3°, RPPol, klaarblijkelijk niet vervult, onverwijld een gemotiveerd verslag op waarin hij de elementen weergeeft die aangeven dat betrokkene niet van onberispelijk gedrag is, zonder dat hiertoe een meer diepgaand onderzoek noodzakelijk is om dit vast te stellen.

De korpschef zendt het in het eerste lid bedoelde verslag vervolgens aan de directeur van de directie van de rekrutering en van de selectie van de federale politie die, op grond van artikel IV.I.18 RPPol, oordeelt of de kandidaat al dan niet beantwoordt aan de vereiste bedoeld in artikel IV.I.4, 3°, RPPol en, bij een negatieve beslissing, de selectieprocedure afsluit.

De kandidaat wordt schriftelijk in kennis gesteld van de in het tweede lid bedoelde beslissing.

Art. IV.16. In het geval dat artikel IV.15 niet van toepassing is, vraagt de directie van de rekrutering en van de selectie van de federale politie, van zodra de kandidaat de minimumdrempel voor de proef bedoeld in artikel IV.I.15, eerste lid, 3°, RPPol, heeft bereikt, aan het korps van de lokale politie van de woonplaats van de kandidaat om het onderzoek van de omgeving en de antecedenten aan te vatten. Bij uitzondering kan op verzoek van de directie van de rekrutering en van de selectie van de federale politie het onderzoek eerder worden gestart.

De directie van de rekrutering en van de selectie van de federale politie licht het korps van de lokale politie van de woonplaats van de kandidaat in van de termijn waarbinnen het in het eerste lid bedoelde onderzoek moet worden afgesloten.

Art. IV.17. Het korps van de lokale politie van de woonplaats van de kandidaat verzamelt over de kandidaat, vanaf de volle leeftijd van 16 jaar, de volgende gegevens via raadpleging van de gegevensbanken : 1° een chronologisch overzicht van de woonplaatsen volgens het rijksregister;2° de veroordelingen die blijken uit de informatiebulletins;3° de gerechtelijke antecedenten bij de parketten van de gerechtelijke arrondissementen van de woonplaats voor de tien laatste jaren met vermelding van de tenlasteleggingen en hun gevolgen;4° de antecedenten opgenomen in de onderscheiden bestanden van harde informatie waarover de politiediensten beschikken. Art. IV.18. In het onderzoek van de omgeving en de antecedenten wordt uitdrukkelijk melding gemaakt van de raadpleging van het strafblad van de kandidaat. Een uittreksel wordt slechts bijgevoegd in geval van een niet blanco strafblad.

In afwijking van het eerste lid, worden de uitgewiste veroordelingen niet vermeld.

Art. IV.19. Indien onder de gegevens bedoeld in artikel IV.17 geen enkel element wordt gevonden dat toelaat te twijfelen aan de legitimiteit van de kandidaatstelling, wordt het onderzoek van de omgeving en de antecedenten afgesloten door de directeur van de directie van de recrutering en van de selectie van de federale politie.

Art. IV.20. Indien onder de gegevens bedoeld in artikel IV.17 elementen voorhanden zijn die toelaten te twijfelen aan de legitimiteit van de kandidaatstelling gaat het korps van de lokale politie van de woonplaats van de kandidaat, op vraag van de directeur van de directie van de recrutering en van de selectie van de federale politie, over tot een meer diepgaand onderzoek waarbij : 1° andere veroordelingen voor relevante feiten met betrekking tot het beoogde ambt, door de politierechtbank, de rechtbank van koophandel of de burgerlijke rechtbank kunnen worden opgezocht dan die bedoeld in artikel IV.17, 2°; 2° een gesprek met de kandidaat betreffende onder andere de omgeving waar hij zich ophoudt, kan plaatsvinden. Art. IV.21. Zodra het onderzoek van de omgeving en de antecedenten is afgesloten, stelt de korpschef van het korps van de lokale politie van de woonplaats van de kandidaat een verslag op dat een gemotiveerd advies bevat betreffende het onberispelijk gedrag van de kandidaat zoals bedoeld in artikel IV.I.4, 3°, RPPol.

De korpschef van het korps van de lokale politie van de woonplaats van de kandidaat, zendt vervolgens het gemotiveerd advies aan de directie van de rekrutering en van de selectie van de federale politie.

Afdeling 4. - Het selectiegesprek met de selectiecommissie Onderafdeling 1. - De selectiecommissie Art. IV.22. De directeur van de directie van de rekrutering en van de selectie van de federale politie plant de selectiecommissies en bepaalt de plaats waar en de data waarop zij zitting houden, in functie van, in voorkomend geval, de bepalingen van de beheerscontracten bedoeld in artikel IV.I.28 RPPol.

Art. IV.23. De selectiecommissie bedoeld in artikel IV.I.15, eerste lid, 4°, RPPol, hierna de selectiecommissie genoemd, is samengesteld uit : 1° een gekwalificeerd personeelslid van de directie van de rekrutering en van de selectie van de federale politie, die het voorzitterschap waarneemt;2° twee personeelsleden van het operationeel kader van de politiediensten, waarvan er één tot de federale politie en één tot een korps van de lokale politie behoort;3° een personeelslid van de directie van de opleiding van de federale politie of van een politieschool die over bijzondere bekwaamheden beschikt in het raam van de basisopleiding. Om geldig te kunnen beslissen moeten ten minste drie leden waaronder de voorzitter en één van de leden bedoeld in het eerste lid, 2°, aanwezig zijn.

De selectiecommissie beslist met gewone meerderheid van stemmen. In geval van staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.

Art. IV.24. De directeur van de directie van de rekrutering en van de selectie van de federale politie stelt een lijst op van personeelsleden op basis waarvan de onderscheiden commissies bedoeld in artikel IV.22 worden samengesteld.

In elke commissie wijst hij de voorzitter aan en de leden die er zitting houden evenals hun plaatsvervangers.

Elk lid ten aanzien van wie elementen voorhanden zijn die zijn respect voor de deontologie of zijn bekwaamheid om kandidaten te evalueren in twijfel trekken, wordt geschrapt van de lijst bedoeld in het eerste lid. In een dergelijk geval licht de directeur van de directie van de rekrutering en van de selectie van de federale politie het betrokken lid van de commissie schriftelijk in van zijn gemotiveerde beslissing.

Art. IV.25. Alvorens als lid van een selectiecommissie te kunnen worden aangewezen, moet het personeelslid een opleiding hebben gevolgd waarvan het programma wordt vastgesteld door de directie van de rekrutering en van de selectie van de federale politie.

Onderafdeling 2. - Het selectiegesprek Art. IV.26. Aan de hand van het selectiegesprek bedoeld in artikel IV.I.15, eerste lid, 4°, RPPol, wordt de algemene geschiktheid van de kandidaat nagegaan op basis van een samenvatting van het geheel van de voorafgaande selectieproeven, opgesteld door een gekwalificeerd lid van de directie van de rekrutering en van de selectie van de federale politie, aangewezen door de directeur van die directie, evenals van elk ander element dat nuttig wordt geacht en verzameld tijdens het gesprek.

Art. IV.27. Na de in artikel IV.I.24 RPPol, bedoelde beslissing te hebben genomen, stelt de directie van de rekrutering en van de selectie van de federale politie op grond van de in artikel IV.26 bedoelde verzamelde gegevens, een samenvattende fiche op die de te verbeteren punten en de voornaamste kwaliteiten van de kandidaat vermeldt.

De in het eerste lid bedoelde fiche wordt ter beschikking gesteld van de politiescholen wanneer de kandidaat voor de opleiding wordt opgeroepen.

Afdeling 5. - De minimumdrempels Art. IV.28. De kandidaten die zich minder dan één standaardafwijking onder het gemiddelde van de referentiepopulatie bevinden, bereiken de minimumdrempel voor de proef bedoeld in artikel IV.I.15, eerste lid, 1°, RPPol.

Art. IV.29. Bereiken de minimumdrempel voor de proef bedoeld in artikel IV.I.15, eerste lid, 2°, RPPol, de kandidaten die de vermelding verkrijgen bedoeld in artikel IV.6, derde lid, 1° of 2°.

Art. IV.30. Bereiken de minimumdrempel voor de proef bedoeld in artikel IV.I.15, eerste lid, 3°, RPPol, de kandidaten waarvoor de onderzoekende arts of, in voorkomend geval, de medische geschiktheidscommissie respectievelijk de in artikel IV.9, eerste lid, 1° of de in artikel IV.11, eerste lid, 1°, a) bedoelde beslissing neemt.

Afdeling 6. - Het vergelijkende examen Art. IV.31. De selectiecommissie stelt, op basis van de proeven bedoeld in artikel IV.I.15, eerste lid, 2° en 4°, RPPol, twee lijsten op van respectievelijk de geschikt bevonden kandidaten en de ongeschikt bevonden kandidaten.

De geschikt bevonden kandidaten worden gerangschikt in functie van de resultaten die zij behalen op de proef bedoeld in artikel IV.I.15, eerste lid, 1°, RPPol.

Afdeling 7. - De aangewezen directies Art. IV.32. De in de artikel IV.I.39, eerste en tweede lid, RPPol, bedoelde dienst is de directie van de mobiliteit en het loopbaanbeheer van de federale politie.

De in de artikelen IV.I.40, eerste lid, IV.I.49, eerste en tweede lid, IV.I.52, eerste lid, IV.I.53, tweede lid, IV.I.56, IV.I.57, IV.I.58, eerste lid, en IV.I.59 RPPol, bedoelde dienst, is de directie van de rekrutering en van de selectie van de federale politie.

HOOFDSTUK II. - De opleiding Art. IV.33. De in de artikelen IV.II.9, vijfde lid, IV.II.16, 5°, en IV.II.45 RPPol, bedoelde dienst is de directie van de opleiding van de federale politie.

Art. IV.34. De in artikel IV.II.44 RPPol bedoelde overheid is de directeur-generaal van de algemene directie personeel van de federale politie.

TITEL V. - De stage van de personeelsleden van de politiediensten HOOFDSTUK I. - De algemene regels van de stage Art. V.1. Het verplichte deel van de opleidingsactiviteiten tijdens de stage omvat : 1° voor de leden van het operationeel kader en voor de leden van het administratief en logistiek kader van niveau A en B, ter integratie in het bredere politielandschap : a) wat de leden van de lokale politie betreft : - situering van het lokale politiekorps in het breder geheel van de structuur van de geïntegreerde politie; - beschrijving van de algemene directies en diensten van de federale politie en beschrijving van de overleg- en communicatiekanalen tussen de lokale politiekorpsen en die diensten; - beschrijving van de gedeconcentreerde federale diensten en van de overleg- en communicatiekanalen tussen de lokale politiekorpsen en die gedeconcentreerde federale diensten; - situering van de eigen dienst in het breder geheel van het lokale politiekorps : analyse van de specifieke taken van elke dienst van het lokale politiekorps en van de onderlinge verhoudingen tussen die diensten; - situering van zowel het lokale politiekorps als de eigen dienst ten opzichte van de gerechtelijke en bestuurlijke overheden, en beschrijving van de overleg- en communicatiekanalen tussen het lokale politiekorps en die overheden; - beschrijving van de al dan niet systematische overleg- en communicatiekanalen tussen de verschillende diensten van het lokale politiekorps en tussen de verschillende lokale politiekorpsen; - beschrijving van de specifieke doelstellingen en taken van de eigen dienst, rekening houdend met de functie van deze dienst binnen het lokale politiekorps; b) wat de leden van de federale politie betreft : - situering van de algemene directies en diensten van de federale politie in verhouding tot de lokale politiekorpsen binnen de structuur van de geïntegreerde politie; - beschrijving van de al dan niet systematische overleg- en communicatiekanalen tussen de lokale politiekorpsen en de algemene directies en diensten van de federale politie en tussen de algemene directies en diensten van de federale politie onderling; - beschrijving van de gedeconcentreerde federale diensten die zich situeren tussen de lokale politiekorpsen en de algemene directies en diensten van de federale politie en hun overleg- en communicatiekanalen; - situering van de eigen dienst in het breder geheel van de algemene directies en diensten van de federale politie : analyse van de specifieke taken van elke dienst van de federale politie en van de onderlinge verhoudingen tussen die diensten en directies; - situering van zowel de federale politie als de eigen dienst ten opzichte van de gerechtelijke en bestuurlijke overheden, en beschrijving van de overleg- en communicatiekanalen tussen de federale politie en die overheden; - beschrijving van de specifieke doelstellingen en taken van de eigen dienst, rekening houdend met de functie van deze dienst of algemene directie binnen de structuur van de federale politie; 2° ter integratie in de eigen functie : a) wat de leden van de lokale en federale politie betreft : - bespreking van de vereisten en doelstellingen verbonden aan de functie gedurende het volledige verloop van de stage en in overeenstemming met de doelstellingen en inhoud van de geplande stage-activiteiten, in voorkomend geval, op een gefaseerde wijze; - bespreking en gefaseerde opvolging van een evolutieplan, individueel of voor meerdere stagiairs gezamenlijk, met betrekking tot het kunnen omzetten en vervolmaken, voor wat de personeelsleden van het operationeel kader betreft, van de aangeleerde kennis en vaardigheden in de basisopleiding en, voor alle personeelsleden, van algemene vaardigheden inzake het persoonlijk functioneren in de dagelijkse politionele praktijk, inzonderheid inzake teamwerk en -geest, initiatief, communicatie, loyauteit en leervermogen; - toelichting bij de interne richtlijnen en die uitgaande van andere overheden, aan de hand van de informatieverstrekkingssystemen; - implementatie en correct gebruik van de gegevensbanken, voor de personeelsleden voor wie het gebruik van databanken tot hun taakomschrijving behoort; - implementatie en concretisering van de deontologische code bij het uitvoeren van de toegewezen taken; - beknopte herhaling vanuit de basisopleiding of, voor de leden van het administratief en logistiek kader, een uiteenzetting van het juridisch kader van de stage en van de rechtspositie van de stagiair; - beschrijving van de taak van de stageleider en de mentor die werden aangewezen voor verdere begeleiding van de stagiair; b) wat de leden van het operationeel kader van de lokale politie betreft : - met het oog op de correcte uitoefening van de hulp- en bijstandsfunctie bedoeld in artikel 46 van de wet op het politieambt, het verstrekken van alle nuttige informatie in verband met de gespecialiseerde diensten; - het verstrekken en toelichten van de lokale politieverordeningen en aanvullende verkeersreglementen.

Het opleidingsprogramma wordt uitgewerkt door de korpschef of de directeur-generaal van de algemene directie personeel van de federale politie, rekening houdend met de noden en de specificiteit van de dienst, en rekening houdend met de graad en de functie van de betrokken stagiair.

Art. V.2. De mentor stelt het verslag over de wijze van functioneren bedoeld in artikel V.II.11, eerste lid, RPPol, op binnen de tien dagen na het verstrijken van de geëvalueerde periode.

Art. V.3. De modellen van het verslag over de wijze van functioneren en van het samenvattend eindverslag worden respectievelijk vastgesteld in de bijlagen 5 en 6.

HOOFDSTUK II. - De toelating tot de stage Art. V.4. De directeur van de directie van de mobiliteit en het loopbaanbeheer van de federale politie laat de aspirant-hoofdinspecteur van politie, de aspirant-inspecteur van politie en de aspirant-hulpagent van politie toe tot de stage van het kader waarvoor hij in de basisopleiding is geslaagd.

Art. V.5. De benoemingsbeslissing bedoeld in artikel V.II.2 RPPol wordt bekendgemaakt in het in artikel II.15 bedoelde personeelsbulletin.

HOOFDSTUK III. - De geschiktheidscriteria voor de aanwijzing tot stageleider en tot mentor Art. V.6. De geschiktheidscriteria waaraan, naar gelang van het geval, de officier of het personeelslid van niveau A moet voldoen om als stageleider te worden aangewezen, zijn de volgende : 1° als laatste functioneringsevaluatie, geen evaluatie met eindvermelding « onvoldoende » hebben opgelopen;2° zich in een administratieve stand bevinden waarin hij zijn aanspraken op bevordering of baremische loopbaan kan doen gelden;3° een anciënniteit bezitten in het officierskader of het niveau A van ten minste vijf jaar;4° een ervaring van ten minste één jaar hebben binnen het betrokken lokale politiekorps of de betrokken algemene directie van de federale politie die wordt berekend overeenkomstig de artikelen 5 tot 7 van het koninklijk besluit van 20 november 2001 tot vaststelling van de nadere regels inzake de mobiliteit van het personeel van de politiediensten. Art. V.7. De geschiktheidscriteria waaraan het personeelslid moet voldoen om als mentor te worden aangewezen, zijn de volgende : 1° als laatste functioneringsevaluatie, geen evaluatie met eindvermelding « onvoldoende » hebben opgelopen;2° zich in een administratieve stand bevinden waarin hij zijn aanspraken op bevordering of baremische loopbaan kan doen gelden;3° een graadanciënniteit bezitten van ten minste vier jaar;4° een ervaring van ten minste twee jaar hebben binnen het betrokken lokale politiekorps of de betrokken algemene directie van de federale politie die wordt berekend overeenkomstig de artikelen 5 tot 7 van het koninklijk besluit van 20 november 2001 tot vaststelling van de nadere regels inzake de mobiliteit van het personeel van de politiediensten;5° houder zijn van het brevet van mentor. Art. V.8. De stageleider of de mentor die op ononderbroken wijze gedurende meer dan één maand afwezig is of die een verlof bekomt bedoeld in de artikelen VIII.IV.2, VIII.IV.3, VIII.XII.1, VIII.XIII.1, VIII.XIV.1, VIII.XV.1 en VIII.XVIII.1 RPPol, voor zover het bedoelde verlof 50 % of meer bedraagt van een voltijdse prestatie, wordt vervangen.

Art. V.9. Een mentor mag ten hoogste drie stagiairs tezelfdertijd begeleiden.

De korpschef of, naar gelang van het geval, de commissaris-generaal of de door hem aangewezen directeur-generaal, kan dit aantal, in overleg met de mentor, om organisatorische redenen verhogen.

TITEL VI. - De organisatie van de arbeidstijd van de personeelsleden van de politiediensten HOOFDSTUK I. - Definities Art. VI.1. Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder : 1° « de dienstprestatie » : de prestatie opgelegd door of krachtens de wetten waarvoor het personeelslid met dienst is bevolen of waarom het personeelslid, ingevolge de bij de wet of de wet op het politieambt voorgeschreven verplichting, optreedt of gevolg geeft aan iedere vraag om tussenkomst, ongeacht de dag, de plaats of de omstandigheden, alsmede de andere in hoofdstuk III bedoelde prestaties; 2° « de gewone plaats van het werk » : de plaats bedoeld in artikel XI.IV.13, eerste lid, 12°, RPPol; 3° « de dienstverplaatsing » : de verplaatsing bedoeld in artikel XI.IV.13, eerste lid, 4°, RPPol; 4° « de gezondheidszorgen en geïnstitutionaliseerde begeleidingszorgen binnen een politiedienst met betrekking tot de professionele risico's » : alle zorgen met betrekking tot één der gevallen bedoeld in artikel VIII.X.6, § 1, eerste lid, 1° tot 3° en 5°, RPPol; 5° « het deeltijds tewerkgesteld personeel » : het personeel dat in dienst wordt genomen om onvolledige prestaties te verrichten of één van de verloven geniet bedoeld in artikel VIII.III.4, tweede lid, 3°, 4° of 5°, RPPol;6° « het voltijds tewerkgesteld personeel » : het niet-deeltijds personeel; 7° « nuttig geachte opleidingen » : opleidingen, andere dan die bedoeld in artikel I.I.1, 24° tot en met 27° RPPol die tot doel hebben in een ambt beter of efficiënter te renderen en die door de dienstchef als nuttig worden beoordeeld voor het uitgeoefende of het uit te oefenen ambt.

HOOFDSTUK II. - Referentieperiode Art. VI.2. De referentieperiode omvat twee opeenvolgende maanden. Zij vangt aan op de eerste dag van de maanden januari, maart, mei, juli, september en november van het kalenderjaar, telkenmale om 00.00 uur, en eindigt op de laatste dag van de beschouwde periode om 24.00 uur.

HOOFDSTUK III. - Aanrekening als dienstprestaties Afdeling 1. - Algemeen principe Art. VI.3. De duur van de dienstprestaties wordt berekend op grond van de definitieve inschrijvingen in het dienstschrijfboek.

Elke dienstprestatie wordt voor de berekening afzonderlijk beschouwd zonder af te ronden.

Afdeling 2. - Bepalingen eigen aan het voltijds tewerkgesteld personeel Art. VI.4. In afwijking van de bepalingen van deze afdeling die op de hierna opgesomde twee gevallen betrekking hebben, worden voor de aanrekening als uitgevoerde dienstprestaties in aanmerking genomen voor de duur vermeld in de arbeidsovereenkomst die de voltijdse prestaties van contractuele personeelsleden die hun dienstprestaties op ongelijke wijze vervullen in de week regelt voor die dag : 1° de verloven gedurende dewelke men geacht wordt zich in dienstactiviteit te bevinden;2° de werkdagen waarop het personeelslid met ziekteverlof is. Art. VI.5. Worden voor de aanrekening als dienstprestaties in aanmerking genomen voor de forfaitaire duur van 7 uur 36 minuten per werkdag : 1° de verloven gedurende dewelke men geacht wordt zich in dienstactiviteit te bevinden; 2° onverminderd de artikelen VI.6, 2° en VI.7 de werkdagen waarop het personeelslid met ziekteverlof of in disponibiliteit wegens ziekte is; 3° de tijd gedurende dewelke een aspirant een basisopleiding volgt. Eventuele prestaties verbonden met de opleiding die met een zaterdag, een zondag of een feestdag, samenvallen, worden niet in aanmerking genomen; 4° de werkdagen tijdens dewelke het personeelslid een vaste syndicale afgevaardigde is bedoeld in hoofdstuk III van het koninklijk besluit van 8 februari 2001 tot uitvoering van de wet van 24 maart 1999 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakverenigingen van het personeel van de politiediensten, met uitsluiting van alle andere dagen, waarvoor geen enkele prestatie als dienstprestatie in aanmerking wordt genomen; 5° de volledige werkdagen doorgebracht in het buitenland omwille van dienstredenen waarop de personeelsleden die een tijdelijke opdracht uitvoeren in de zin van artikel XI.IV.13, 4°, vijfde lid, RPPol, geen prestaties leveren, prestaties van minder dan 7 uur 36 minuten leveren of prestaties van public relations uitvoeren. Om vast te stellen of een volledige werkdag is doorgebracht op buitenlands grondgebied, wordt gebruik gemaakt van de tijdzone van het land waar de tijdelijke opdracht wordt uitgevoerd, vanaf het ogenblik waarop het personeelslid aankomt op dat grondgebied tot op het ogenblik dat het terugkeert naar de plaats waar de opdracht eindigt.

Art. VI.6. Worden voor de aanrekening als dienstprestaties in aanmerking genomen voor de forfaitaire duur van : 1° 3 uur 48 minuten per werkdag, de verloven gedurende dewelke men geacht wordt zich in dienstactiviteit te bevinden en die in halve dagen mogen opgenomen worden; 2° het desbetreffende gedeelte, het gedeelte van de dagen waarop het personeelslid met ziekteverlof is met toepassing van de artikelen VIII.X.12 tot en met VIII.X.16 RPPol.

Art. VI.7. Wordt voor de aanrekening als dienstprestaties in aanmerking genomen voor de werkelijke duur, het gedeelte van de dagen waarop het personeelslid bedoeld in artikel VI.6, 2°, werkt, zonder dat de aanrekening ervan samen met de in artikel VI.6, 2°, bedoelde aanrekening meer dan 38 uur per week mag bedragen.

Art. VI.8. Worden voor de aanrekening als dienstprestaties in aanmerking genomen voor de werkelijke duur beperkt tot 7 uur 36 minuten : 1° per werkdag, de tijd tijdens dewelke het personeelslid dat syndicaal afgevaardigde is bedoeld in hoofdstuk IV van titel V van het koninklijk besluit van 8 februari 2001 tot uitvoering van de wet van 24 maart 1999 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakverenigingen van het personeel van de politiediensten, in syndicaal voorbereidingsverlof of syndicaal verlof is, of een dienstvrijstelling geniet voor het uitoefenen van de uit zijn erkenning voortvloeiende prerogatieven, onverminderd de in artikel 57, vierde lid, van dat besluit bedoelde beperking en onverminderd artikel VI.9, 9°, 12° en 13°; 2° per werkdag, de tijd tijdens dewelke het personeelslid dat geen syndicaal afgevaardigde is, in syndicaal verlof is bedoeld in artikel 64 van het koninklijk besluit van 8 februari 2001 tot uitvoering van de wet van 24 maart 1999 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakverenigingen van het personeel van de politiediensten, onverminderd artikel VI.9, 9°, 12° en 13°; 3° per dag, de werkelijke opleidingstijd van de nuttig geachte opleidingen, gevolgd op aanvraag van het personeelslid, met inbegrip van de tijd besteed aan de hiertoe georganiseerde examens en toetsen evenals van de verplaatsingstijd; 4° per dag, de tijd besteed aan de in artikel VIII.IV.10, 1°, 4°, 5° en 6°, RPPol, bedoelde activiteiten waarvoor een dienstvrijstelling werd toegekend.

Art. VI.9. Worden voor de aanrekening als dienstprestaties in aanmerking genomen voor de werkelijke duur : 1° onverminderd artikel VI.I.8, tweede lid, RPPol, de desgevallend gecontingenteerde tijd besteed aan de prestatie opgelegd door of krachtens de wetten waarvoor het personeelslid met dienst is bevolen of waarbij het personeelslid, ingevolge de bij de wet of de wet op het politieambt voorgeschreven verplichting, optreedt of gevolg geeft aan iedere vraag om tussenkomst, ongeacht de dag, de plaats of de omstandigheden; 2° de tijd besteed aan de gezondheidszorgen en de geïnstitutionaliseerde begeleidingszorgen binnen een politiedienst met betrekking tot de professionele risico's, die het personeelslid zelf aangeeft;3° de werkelijke opleidingstijd van de nuttig geachte opleidingen, gevolgd op beslissing van de bevoegde overheid, met inbegrip van de tijd besteed aan de hiertoe georganiseerde examens en toetsen evenals van de verplaatsingstijd;4° de tijd besteed aan de raadplegingen in het raam van de wet van 4 augustus 1996 inzake het welzijn op het werk;5° de tijd besteed aan zorgen in het raam van ongewenst seksueel gedrag op het werk, die het personeelslid zelf aangeeft; 6° onverminderd 3° en de artikelen VI.5, 3° en VI.8, 3°, de tijd besteed aan de in artikel III.IV.1 RPPol, bedoelde informatie, opleiding en voortgezette opleiding; 7° de tijd van de verplaatsing die geschiedt in het raam van een dienstreis, een detachering of een tijdelijke opdracht bedoeld in artikel XI.IV.13, 4°, RPPol. Indien de dienstreis, de detachering of de tijdelijke opdracht met toelating van de overheid vanuit de woon- of verblijfplaats zoals bedoeld in artikel XI.IV.13, 9° en 21°, RPPol, geschiedt, blijft de verplaatsingstijd beperkt tot het gedeelte van de reistijd tussen de woon- of verblijfplaats en de tijdelijke plaats van het werk die de reistijd tussen de woon- of verblijfplaats en de gewone plaats van het werk overschrijdt. De verplaatsingstijd die er enkel toe strekt een maaltijd te nuttigen wordt evenwel niet in aanmerking genomen; 8° de tijd tijdens dewelke het personeelslid de in artikel 63, eerste lid, van het koninklijk besluit van 8 februari 2001 tot uitvoering van de wet van 24 maart 1999 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakverenigingen van het personeel van de politiediensten, bedoelde dienstvrijstelling geniet, onverminderd de in het tweede lid van dat artikel bedoelde beperking; 9° de tijd besteed door het in artikel VI.8, 1° en 2°, bedoelde personeelslid aan de deelneming aan de werkzaamheden van het onderhandelingscomité en de overlegcomités, alsook aan de informatie- en consultatievergaderingen op uitnodiging van de minister of de betrokken overheid; 10° de tijd besteed om gevolg te geven aan een oproeping in het raam van een onderzoek voorafgaand aan een tuchtprocedure;11° de tijd welke een personeelslid, tegen wie een tuchtprocedure loopt, besteedt aan : a) de voorbereiding van de verdediging, wanneer de tuchtoverheid oordeelt dat de feiten niet moeten leiden tot een tuchtstraf of wanneer ze geacht wordt van vervolging af te zien en voor zover de door het personeelslid vooropgestelde tijd in het raam van die tuchtprocedure wordt goedgekeurd door de tuchtoverheid die de eindbeslissing neemt;b) de verschijning voor de tot straffen bevoegde overheid of voor de tuchtraad, verplaatsingen heen en terug inbegrepen;12° de tijd door de verdediger van het personeelslid tegen wie een tuchtprocedure loopt, besteed aan : a) de voorbereiding van de verdediging, voor zover de door de verdediger van het personeelslid vooropgestelde tijd in het raam van die tuchtprocedure wordt goedgekeurd door de tuchtoverheid die de eindbeslissing neemt;b) de verschijning voor de tot straffen bevoegde overheid of voor de tuchtraad, verplaatsingen heen en terug inbegrepen; 13° voor zover de door de verdediger van het personeelslid vooropgestelde tijd wordt goedgekeurd door de eindverantwoordelijke voor de evaluatie, de tijd die hij heeft besteed aan de voorbereiding van de verdediging in het raam van een evaluatie met eindvermelding « onvoldoende » van het personeelslid, met het oog op de verschijning voor de eindverantwoordelijke voor de evaluatie en, in voorkomend geval, voor de raad van beroep bedoeld in artikel VII.I.41 RPPol; 14° met inbegrip van de verplaatsingstijden, het officiële deel van de activiteiten van vertegenwoordiging of public relations die rechtstreeks volgen uit de uitoefening van de betrekking of het ambt, of aan het personeelslid zijn bevolen door een hiërarchische of functionele meerdere die bevoegd is krachtens de wet, een reglement of een dienstnota;15° met inbegrip van de verplaatsingstijden, de sportactiviteiten georganiseerd door de federale politie of door een korps van de lokale politie die zijn erkend als deel uitmakend van een andere opleiding dan de basisopleiding, of van de operationele voorbereiding van het personeel;16° met inbegrip van de verplaatsingstijden, de sociale activiteiten die volgen uit een overlijden of een morele bijstand aan een personeelslid.De aanrekening is slechts toegelaten : a) in het raam van een uitvaartplechtigheid van een personeelslid, voor maximum twintig personeelsleden voor de samenstelling van een eredetachement en een afvaardiging van de eenheid of de dienst, de slippedragers en de dragers van het kussen met eretekens;b) in het geval dat de uitvaartplechtigheid zonder eredetachement plaatsvindt of in het geval van de uitvaartplechtigheid van de echtgeno(o)t(e) van een personeelslid, van de persoon waarmee hij als koppel samenleefde, van een verwant van het personeelslid in de eerste graad of een verwant in eender welke graad maar die onder hetzelfde dak woont als het personeelslid, voor maximum vier personeelsleden;17° met inbegrip van de verplaatsingstijd, de tijd besteed aan het lesgeven in een erkende school of in een school ingericht door de minister of de Minister van Justitie.De voorbereidingstijd van de lessen of de tijd besteed aan de verbeteringen, wordt niet in rekening gebracht.

De aanrekening is in elk geval onderworpen aan de machtiging van : a) voor de leden van de lokale politie : de burgemeester of het politiecollege of de door hen aangewezen overheid;b) voor de leden van de federale politie : de directeur waarvan zij afhangen, om les te geven in één van die scholen in het raam van de uitvoering van de dienst. Afdeling 3. Bepalingen eigen aan het deeltijds tewerkgesteld personeel Art. VI.10. Worden voor de aanrekening als uitgevoerde dienstprestaties in aanmerking genomen voor de duur vermeld op het dienstrooster of in de arbeidsovereenkomst die de deeltijdse prestaties van het contractueel personeelslid regelt voor die dag : 1° de verloven gedurende dewelke men geacht wordt zich in dienstactiviteit te bevinden;2° de werkdagen waarop het personeelslid met ziekteverlof of in disponibiliteit wegens ziekte is;3° de werkdagen tijdens dewelke het personeelslid een vaste syndicale afgevaardigde is bedoeld in hoofdstuk III van het koninklijk besluit van 8 februari 2001 tot uitvoering van de wet van 24 maart 1999 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakverenigingen van het personeel van de politiediensten, met uitsluiting van alle andere dagen, waarvoor geen enkele prestatie als dienstprestatie in aanmerking wordt genomen. Art. VI.11. Worden voor de aanrekening als uitgevoerde dienstprestaties in aanmerking genomen voor de werkelijke duur, beperkt tot de duur vermeld op het dienstrooster of in de arbeidsovereenkomst die de deeltijdse prestaties van het personeelslid regelt voor die dag : 1° per werkdag, de tijd tijdens dewelke het personeelslid dat syndicaal afgevaardigde is bedoeld in hoofdstuk IV van het koninklijk besluit van 8 februari 2001 tot uitvoering van de wet van 24 maart 1999 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakverenigingen van het personeel van de politiediensten, in syndicaal voorbereidingsverlof of syndicaal verlof is, of een dienstvrijstelling geniet voor het uitoefenen van de uit zijn erkenning voortvloeiende prerogatieven, onverminderd de in artikel 57, vierde lid, van dat besluit bedoelde beperking en onverminderd artikel VI.12, 9°, 12° en 13°; 2° per werkdag, de tijd tijdens dewelke het personeelslid dat geen syndicaal afgevaardigde is, in syndicaal verlof is bedoeld in artikel 64 van het koninklijk besluit van 8 februari 2001 tot uitvoering van de wet van 24 maart 1999 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakverenigingen van het personeel van de politiediensten, onverminderd artikel VI.12, 9°, 12° en 13°; 3° per dag, de werkelijke opleidingstijd van de nuttig geachte opleidingen, gevolgd op aanvraag van het personeelslid, met inbegrip van de tijd besteed aan de hiertoe georganiseerde examens en toetsen evenals van de verplaatsingstijd; 4° per dag, de tijd besteed aan de in artikel VIII.IV.10, 1°, 4°, 5° en 6°, RPPol, bedoelde activiteiten waarvoor een dienstvrijstelling werd toegekend.

Art. VI.12. Worden voor de aanrekening als dienstprestaties in aanmerking genomen voor de werkelijke duur : 1° onverminderd artikel VI.I.8, tweede lid, RPPol, de desgevallend gecontingenteerde tijd besteed aan de prestatie opgelegd door of krachtens de wetten waarvoor het personeelslid met dienst is bevolen of waarbij het personeelslid, ingevolge de bij de wet of de wet op het politieambt voorgeschreven verplichting, optreedt of gevolg geeft aan iedere vraag om tussenkomst, ongeacht de dag, de plaats of de omstandigheden; 2° de tijd besteed aan de gezondheidszorgen en de geïnstitutionaliseerde begeleidingszorgen binnen een politiedienst met betrekking tot de professionele risico's, die het personeelslid zelf aangeeft;3° de werkelijke opleidingstijd van de nuttig geachte opleidingen, gevolgd op beslissing van de bevoegde overheid, met inbegrip van de tijd besteed aan de hiertoe georganiseerde examens en toetsen evenals van de verplaatsingstijd;4° de tijd besteed aan de raadplegingen in het raam van de wet van 4 augustus 1996 inzake het welzijn op het werk;5° de tijd besteed aan zorgen in het raam van ongewenst seksueel gedrag op het werk, die het personeelslid zelf aangeeft; 6° onverminderd 3° en artikel VI.11, 3°, de tijd besteed aan de in artikel III.IV.1 RPPol, bedoelde informatie, opleiding en voortgezette opleiding; 7° de tijd van de verplaatsing die geschiedt in het raam van een dienstreis, een detachering of een tijdelijke opdracht bedoeld in artikel XI.IV.13, 4°, RPPol. Indien de dienstreis, de detachering of de tijdelijke opdracht met toelating van de overheid vanuit de woon- of verblijfplaats zoals bedoeld in artikel XI.IV.13, 9° en 21°, RPPol, geschiedt, blijft de verplaatsingstijd beperkt tot het gedeelte van de reistijd tussen de woon- of verblijfplaats en de tijdelijke plaats van het werk die de reistijd tussen de woon- of verblijfplaats en de gewone plaats van het werk overschrijdt. De verplaatsingstijd die er enkel toe strekt een maaltijd te nuttigen wordt evenwel niet in aanmerking genomen; 8° de tijd tijdens dewelke het personeelslid de in artikel 63, eerste lid, van het koninklijk besluit van 8 februari 2001 tot uitvoering van de wet van 24 maart 1999 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakverenigingen van het personeel van de politiediensten, bedoelde dienstvrijstelling geniet, onverminderd de in het tweede lid van dat artikel bedoelde beperking; 9° de tijd besteed door het in artikel VI.11, 1° en 2°, bedoelde personeelslid aan de deelneming aan de werkzaamheden van het onderhandelingscomité en de overlegcomités, alsook aan de informatie- en consultatievergaderingen op uitnodiging van de minister of de betrokken overheid; 10° de tijd besteed om gevolg te geven aan een oproeping in het raam van een onderzoek voorafgaand aan een tuchtprocedure;11° de tijd welke een personeelslid, tegen wie een tuchtprocedure loopt, besteedt aan : a) de voorbereiding van de verdediging, wanneer de tuchtoverheid oordeelt dat de feiten niet moeten leiden tot een tuchtstraf of wanneer ze geacht wordt van vervolging af te zien en voor zover de door het personeelslid vooropgestelde tijd in het raam van die tuchtprocedure wordt goedgekeurd door de tuchtoverheid die de eindbeslissing neemt;b) de verschijning voor de tot straffen bevoegde overheid of voor de tuchtraad, verplaatsingen heen en terug inbegrepen;12° de tijd door de verdediger van het personeelslid tegen wie een tuchtprocedure loopt, besteed aan : a) de voorbereiding van de verdediging, voor zover de door de verdediger van het personeelslid vooropgestelde tijd in het raam van die tuchtprocedure wordt goedgekeurd door de tuchtoverheid die de eindbeslissing neemt;b) de verschijning voor de tot straffen bevoegde overheid of voor de tuchtraad, verplaatsingen heen en terug inbegrepen; 13° voor zover de door de verdediger van het personeelslid vooropgestelde tijd wordt goedgekeurd door de eindverantwoordelijke voor de evaluatie, de tijd die hij heeft besteed aan de voorbereiding van de verdediging in het raam van een evaluatie met eindvermelding « onvoldoende » van het personeelslid met het oog op de verschijning voor de eindverantwoordelijke voor de evaluatie en, in voorkomend geval, voor de raad van beroep bedoeld in artikel VII.I.41 RPPol; 14° met inbegrip van de verplaatsingstijden, het officiële deel van de activiteiten van vertegenwoordiging of public relations die rechtstreeks volgen uit de uitoefening van de betrekking of het ambt, of aan het personeelslid zijn bevolen door een hiërarchische of functionele meerdere die bevoegd is krachtens de wet, een reglement of een dienstnota;15° met inbegrip van de verplaatsingstijden, de sportactiviteiten georganiseerd door de federale politie of door een korps van de lokale politie die zijn erkend als deel uitmakend van een andere opleiding dan de basisopleiding, of van de operationele voorbereiding van het personeel;16° met inbegrip van de verplaatsingstijden, de sociale activiteiten die volgen uit een overlijden of een morele bijstand aan een personeelslid.De in aanmerkingneming is slechts toegelaten : a) in het raam van een uitvaartplechtigheid van een personeelslid, voor maximum twintig personeelsleden voor de samenstelling van een eredetachement en een afvaardiging van de eenheid of de dienst, de slippedragers en de dragers van het kussen met eretekens;b) in het geval dat de uitvaartplechtigheid zonder eredetachement plaatsvindt of in het geval van de uitvaartplechtigheid van de echtgeno(o)t(e) van een personeelslid, van de persoon waarmee hij als koppel samenleefde, van een verwant van het personeelslid in de eerste graad of een verwant in eender welke graad maar die onder hetzelfde dak woont als het personeelslid, voor maximum vier personeelsleden;17° met inbegrip van de verplaatsingstijd, de tijd besteed aan het lesgeven in een erkende school of in een school ingericht door de minister of de Minister van Justitie.De voorbereidingstijd van de lessen of de tijd besteed aan de verbeteringen, wordt niet in rekening gebracht.

De aanrekening is in elk geval onderworpen aan de machtiging van : a) voor de leden van de lokale politie : de burgemeester of het politiecollege of de door hen aangewezen overheid;b) voor de leden van de federale politie : de directeur waarvan zij afhangen, om les te geven in één van die scholen in het raam van de uitvoering van de dienst. HOOFDSTUK IV. - Aanwijzing van de personeelsleden die een leidend ambt uitoefenen of over een autonome beslissingsbevoegdheid beschikken Art. VI.13. Als personeelsleden die een leidend ambt uitoefenen of over een autonome beslissingsbevoegdheid beschikken, in de zin van artikel VI.I.7, 1°, RPPol, worden beschouwd : 1° de mandaathouders;2° de diensthoofden van de directies binnen een algemene directie of binnen de diensten van de commissaris-generaal en de leden van het administratief-technisch secretariaat alsmede de diensthoofden die afhangen van de korpschef van een korps van de lokale politie;3° de diensthoofden van de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie;4° de preventieadviseurs zoals bedoeld in de wet van 4 augustus 1996 inzake het welzijn op het werk;5° de leden van een geïnstitutionaliseerde begeleidingsdienst binnen een politiedienst met betrekking tot de professionele risico's en het ongewenst seksueel gedrag op het werk;6° de artsen van de medische dienst;7° de veeartsen;8° de directiesecretarissen en de chauffeurs van de in 1° bedoelde mandaathouders;9° de diensthoofden van een communicatie- en informatiecentrum;10° de ingenieurs, informatici en andere technische personeelsleden, voor zover de bevoegde overheid oordeelt dat hun persoonlijke aanwezigheid voor de veiligheid van de personeelsleden en de bevolking of voor de goede werking van de politiedienst noodzakelijk is;11° de atelierchefs of hoofdmecaniciens van een voertuigenpark, die werkelijk gezag uitoefenen of verantwoordelijkheid dragen;12° de technische diensthoofden, de hoofden verwarmingsmonteurs, electriciens, loodgieters voor zover deze ambten gezag en toezicht inhouden die op een geheel van machines en/of installaties betrekking hebben. Onder de in het eerste lid bedoelde personeelsleden worden ook begrepen : 1° de personeelsleden die tijdelijk één van de in het eerste lid bedoelde ambten bekleden voor de duur van de detachering of de terbeschikkingstelling; 2° de personeelsleden die bij toepassing van artikel VI.II.78 RPPol zijn aangesteld voor één van de in het eerste lid bedoelde ambten voor de duur van hun aanstelling.

De algemene arbeidsvoorwaarden, respectievelijk individuele arbeidsvoorwaarden van de in het eerste lid, 5° tot 12°, bedoelde personen, worden vastgesteld na overleg in, respectievelijk, het hoog overlegcomité en het betrokken basisoverlegcomité.

In afwijking van het eerste en het tweede lid en met uitzondering van de personeelsleden-mandaathouders, kan de minister of, naar gelang van het geval, de burgemeester of het politiecollege, voor zover de goede werking van de dienst erdoor niet wordt verstoord en na advies van de korpschef, de commissaris-generaal of de door deze aangewezen directeur-generaal, aan het in het eerste of tweede lid bedoelde personeelslid dat erom verzoekt, het recht op de in de artikelen VI.I.4 tot en met VI.I.6 RPPol opgesomde arbeidsvoorwaarden toekennen.

HOOFDSTUK V. - Vaststelling van de uitzonderlijke omstandigheden die toelaten af te wijken van de arbeidstijdorganisatie Art. VI.14. Onder de in artikel VI.I.7, eerste lid, 3°, RPPol bedoelde omstandigheden worden begrepen : 1° de gevallen bedoeld in artikel 3, § 1, 1° tot 3°, van het koninklijk besluit van 8 februari 2001 tot uitvoering van de wet van 24 maart 1999 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakverenigingen van het personeel van de politiediensten;2° het in artikel 140bis van de wet bedoelde geval. Art. VI.15. Onder de in artikel VI.I.7, eerste lid, 3°, RPPol bedoelde omstandigheden moet ook worden begrepen, het vaststellen door de minister van specifieke arbeids- en rusttijden voor de dienstprestaties geleverd door de leden van : 1° de veiligheidsdienst bij het koninklijk paleis;2° de eenheden belast met de gespecialiseerde bewaking, beveiliging of interventie;3° de algemene reserve van de federale politie;4° de dienst hondensteun;5° de dienst luchtsteun. De algemene arbeidsvoorwaarden, respectievelijk individuele arbeidsvoorwaarden van de in het eerste lid bedoelde personen worden vastgesteld na overleg in, respectievelijk, het hoog overlegcomité en het betrokken basisoverlegcomité.

TITEL VII. - De baremische loopbaan, de bevordering door overgang naar een hoger kader of niveau en het mandaatstelsel HOOFDSTUK I. - De baremische loopbaan Art. VII.1. Ten minste driemaandelijks stelt de directeur-generaal van de algemene directie personeel van de federale politie, of, naar gelang van het geval, de korpschef, aan de overheid bedoeld in artikel VII.II.3, § 2, eerste lid, RPPol, de kandidaten voor die in aanmerking komen voor de toekenning van een hogere loonschaal in de baremische loopbaan met vermelding van de datum vanaf wanneer zij die loonschaal kunnen genieten.

Art. VII.2. De voorstellen tot toekenning van een hogere loonschaal zijn collectief. Niettemin maken de ongunstige voorstellen het voorwerp uit van een individueel dossier.

Art. VII.3. Voor het opmaken van de collectieve voorstellen bedoeld in artikel VII.2 stelt de directeur-generaal van de algemene directie personeel van de federale politie of, naar gelang van het geval, de korpschef of de dienst die hij aanwijst, een dossier samen dat inzonderheid omvat : 1° de laatste tweejaarlijkse evaluatie van het betrokken personeelslid; 2° een uittreksel van de in artikel II.I.9 RPPol bedoelde naamlijst tot vaststelling van zijn graad- en loonschaalanciënniteit; 3° in voorkomend geval, het bewijs van het gevolgd hebben van de vereiste opleiding. Art. VII.4. Na afloop van de procedure wordt het dossier bedoeld in artikel VII.3 samen met een afschrift van de akte tot toekenning van de hogere loonschaal of van de beslissing tot niet-toekenning, geklasseerd in het persoonlijk dossier van het betrokken personeelslid.

HOOFDSTUK II. - De bevordering door overgang naar een hoger kader of niveau Afdeling 1. - De bevordering door overgang naar een hoger kader voor de personeelsleden van het operationeel kader Art. VII.5. De kandidaten voor bevordering door overgang naar een hoger kader, voegen bij hun kandidaatstelling een document waaruit blijkt dat zij beantwoorden aan de in de artikelen VII.II.11 tot VII.II.13 RPPol, bedoelde diplomavereisten alsmede een attest van hun korpschef waaruit blijkt dat zij beantwoorden aan de in artikel VII.II.8, 1°, 3° en 4°, RPPol, bedoelde voorwaarden.

Art. VII.6. De beroepsproef bedoeld in de artikelen VII.II.18 en VII.II.19 RPPol bestaat uit het opstellen van een samenvatting en een commentaarverhandeling over een voordracht betreffende een onderwerp uit de actualiteit dat verband houdt met het uit te oefenen politieambt.

Art. VII.7. De beslissing bedoeld in artikel VII.II.20 RPPol wordt genomen bij gewone meerderheid van stemmen. In geval van staking van stemmen, is de stem van de voorzitter doorslaggevend.

Art. VII.8. Na de in artikel VII.II.20 RPPol bedoelde beslissing te hebben genomen, stelt de directie van de rekrutering en van de selectie van de federale politie op grond van de in artikel IV.26 bedoelde verzamelde gegevens, een samenvattende fiche op die de te verbeteren punten en de voornaamste kwaliteiten van de kandidaat vermeldt.

De in het eerste lid bedoelde fiche wordt opgenomen in het persoonlijk dossier en een kopie wordt ter beschikking gesteld van de politiescholen wanneer de kandidaat voor de opleiding wordt opgeroepen.

Art. VII.9. De in de artikelen VII.II.11, tweede lid, VII.II.12, tweede lid en VII.II.13 RPPol, bedoelde dienst is de directie van de rekrutering en van de selectie van de federale politie.

Afdeling 2. - De bevordering door overgang naar een hoger niveau voor de personeelsleden van het administratief en logistiek kader Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen Art. VII.10. De selectieproeven voor de kandidaten voor bevordering door overgang naar een hoger niveau in het administratief en logistiek kader worden georganiseerd door de directie van de rekrutering en van de selectie van de federale politie.

Art. VII.11. De organisatie van de in artikel VII.10 bedoelde proeven wordt aangekondigd in het in artikel II.15 bedoelde personeelsbulletin.

Art. VII.12. De in artikel VII.10 bedoelde kandidaten voegen bij hun kandidaatstelling een document waaruit blijkt dat zij beantwoorden aan de in artikel VII.IV.9, 2°, RPPol, bedoelde diplomavereisten alsmede een attest van hun korpschef of de directeur-generaal van de algemene directie waarvan zij deel uitmaken, waaruit blijkt dat zij beantwoorden aan de in artikel VII.IV.9, 1°, 3° en 4°, RPPol, bedoelde voorwaarden.

Onderafdeling 2. - Het niveau-examen Art. VII.13. De directie van de rekrutering en van de selectie van de federale politie organiseert en stelt het programma vast van de in de artikelen VII.IV.13, tweede lid, VII.IV.14, tweede lid en VII.IV.15, tweede lid, RPPol, bedoelde proeven.

Onderafdeling 3. - De selectieproeven voor de overgang naar het niveau C Art. VII.14. De selectieproeven voor de kandidaten voor de bevordering door overgang naar het niveau C bestaan uit een schriftelijke proef over één of meerdere politie-gerelateerde onderwerpen, die wordt gequoteerd door de in artikel VII.IV.18, 3°, RPPol bedoelde selectiecommissie, hierna aangehaald als de selectiecommissie.

Art. VII.15. De kandidaten die ingevolge de in artikel VII.14 bedoelde proef ten minste de helft van de punten behalen, zijn geslaagd.

Onderafdeling 4. - De selectieproeven voor de overgang naar het niveau A of B Art. VII.16. De selectieproeven voor de kandidaten voor de bevordering door overgang naar het niveau A of B bestaan uit een persoonlijkheidsproef, een schriftelijke beroepsproef en een selectiegesprek met de selectiecommissie.

Art. VII.17. De in artikel VII.16 bedoelde beroepsproef bestaat uit het opstellen van een commentaarverhandeling over een tekst of een voordracht betreffende een politie-gerelateerd onderwerp dat is aangepast aan het beoogde niveau. Die proef wordt gequoteerd door de selectiecommissie.

Art. VII.18. Aan de hand van het selectiegesprek bedoeld in artikel VII.16 wordt de algemene geschiktheid van de kandidaat nagegaan op basis van een samenvatting van het geheel van de voorafgaande selectieproeven, opgesteld door een gekwalificeerd lid van de directie van de rekrutering en van de selectie van de federale politie, aangewezen door de directeur van die directie, evenals van elk ander element dat nuttig wordt geacht en verzameld tijdens het gesprek.

Art. VII.19. De kandidaten die voldoen voor zowel de persoonlijkheidsproef als voor het selectiegesprek en die ten minste de helft van de punten behalen voor de schriftelijke beroepsproef, zijn geslaagd.

Onderafdeling 5. - De selectiecommissie Art. VII.20. De in de artikelen VII.14 en VII.16 bedoelde selectiecommissie is samengesteld uit : 1° een gekwalificeerd lid van de directie van de rekrutering en van de selectie van de federale politie, voorzitter;2° twee personeelsleden van hetzelfde of het hogere niveau van het administratief en logistiek kader, waarvan er één tot de federale politie en één tot de lokale politie behoort, bijzitters. Art. VII.21. § 1. De directeur-generaal van de algemene directie personeel van de federale politie stelt een lijst op van de personeelsleden van de federale politie waaruit de in artikel VII.20 bedoelde commissie kan worden samengesteld.

De Vaste Commissie van de lokale politie stelt met hetzelfde doel een lijst op van personeelsleden van de lokale politie. § 2. Voor elke selectieprocedure van de selectiecommissie wijst de directeur van de directie van de rekrutering en van de selectie van de federale politie de leden aan waaruit zij wordt samengesteld.

Elk lid ten aanzien van wie elementen voorhanden zijn die zijn respect voor de deontologie of zijn bekwaamheid om kandidaten te evalueren in twijfel trekken, wordt geschrapt van de lijst bedoeld in § 1. In een dergelijk geval licht de directeur van de directie van de rekrutering en van de selectie van de federale politie het betrokken lid van de commissie schriftelijk in van zijn gemotiveerde beslissing.

HOOFDSTUK III. - De mandaten Art. VII.22. Onder « personeelsbezetting » bedoeld in artikel VII.III.4, tweede lid, RPPol, wordt de som begrepen, op de datum bedoeld in artikel VII.III.6 RPPol, van alle personeelsleden van het operationeel en het administratief en logistiek kader.

Art. VII.23. De in artikel VII.III.38 RPPol bedoelde dienst is de directie van de mobiliteit en het loopbaanbeheer van de federale politie.

Art. VII.24. De dienst bedoeld in artikel VII.23 maakt de aanwijzingen bij mandaat onverwijld bekend aan de bevoegde overheid bedoeld in artikel VI.I.1, 1°, RPPol, die instaat voor de bekendmaking ervan aan de personeelsleden van de lokale en de federale politie.

Een bekendmaking verstuurd per elektronische weg, wordt steeds door een ontvangstmelding bevestigd.

Art. VII.25. De bekendmaking vermeldt minstens de identiteit en de dienst van het aangewezen personeelslid, het toegekende mandaat en de datum van uitvoering van de beslissing. Behoudens hoogdringendheid valt die datum ten vroegste vijftien dagen na de bekendmaking.

Art. VII.26. Het model van het evaluatieverslag bedoeld in artikel VII.III.87, tweede lid, RPPol wordt vastgesteld in de bijlage 7.

TITEL VIII. - De verloven en afwezigheden Art. VIII.1. Het jaarlijks vakantieverlof kan wegens uitzonderlijke dienstredenen worden geweigerd. De weigering wordt binnen de veertien dagen na het indienen van de aanvraag en in elk geval voor de voorziene aanvangsdatum van het verlof aan het personeelslid meegedeeld.

Het jaarlijks vakantieverlof dat overeenkomstig het eerste lid wordt geweigerd, wordt tot 1 april van het volgende jaar overgedragen.

Indien het personeelslid het overgedragen vakantieverlof niet heeft kunnen opnemen vóór de in het tweede lid bedoelde datum, kan dit verlof nog in hetzelfde jaar worden overgedragen. Het personeelslid richt daartoe een verzoekschrift tot de bevoegde overheid bedoeld in artikel VI.I.1, 1°, RPPol, waarin het in het bijzonder de redenen aanhaalt waarom het het jaarlijks vakantieverlof niet heeft kunnen opnemen vóór 1 april.

De in het derde lid bedoelde overheid deelt binnen de zeven dagen na de ontvangst van het verzoekschrift haar beslissing mee aan het betrokken personeelslid.

Art. VIII.2. Het personeelslid kan na de kennisneming van de weigeringsbeslissing tot toekenning van het jaarlijks vakantieverlof alsmede, in voorkomend geval, van de in artikel VIII.1, vierde lid, bedoelde beslissing, een procedure inleiden bij het in artikel VIII.III.7 RPPol bedoelde raadgevend orgaan.

Om regelmatig te zijn moet de procedure binnen de zeven werkdagen na de in het eerste lid bedoelde kennisneming worden ingeleid door middel van een aangetekende brief of een brief tegen ontvangstbewijs waarin de duur, de periode van het vakantieverlof alsmede de datum van aanvraag van het vakantieverlof en de datum van de kennisgeving van de weigeringsbeslissing worden aangegeven.

Het voormelde raadgevend orgaan brengt binnen de zeven dagen na ontvangst van de in het tweede lid bedoelde brief een met redenen omkleed advies ter kennis van de bevoegde overheid van het betrokken personeelslid.

Aan het betrokken personeelslid wordt binnen dezelfde termijn een kopie van het in het derde lid bedoeld advies toegezonden.

Art. VIII.3. De bevoegde overheid van het betrokken personeelslid licht vervolgens deze laatste binnen de zeven dagen volgend op de in artikel VIII.2, derde lid, bedoelde kennisgeving in van haar beslissing.

Art. VIII.4. De diensthoofden die afhangen van de commissaris-generaal of van een directeur-generaal of van een korpschef van een korps van de lokale politie zijn uitgesloten van de rechten en afwezigheden bedoeld in de artikelen VIII.XIV.4, eerste lid, VIII.XV.6, eerste lid, VIII.XVI.2, eerste lid en VIII.XVIII.2, eerste lid, RPPol.

TITEL X. - De medische bescherming Art. X.1. Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder : 1° « de artsen van de medische dienst » : de artsen die deel uitmaken van de medische dienst van de politiediensten of die door de minister of de door hem aangewezen overheid erkend zijn en raadpleging houden in de inrichtingen van de medische dienst op basis van een dienstverleningscontract;2° « de externe erkende artsen » : de door de minister of de door hem aangewezen overheid erkende artsen die raadpleging houden in hun eigen praktijk;3° « ZIV » : de verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit opgelegd bij de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;4° « het remgeld » : het persoonlijk aandeel van de rechthebbende bedoeld in artikel 37 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994. Art. X.2. Het recht op kosteloze gezondheidszorgen wordt, naar keuze van het personeelslid dat dit recht geniet, gewaarborgd door hetzij : 1° het kosteloos verstrekken van zorgen in de inrichtingen van de medische dienst;2° de terugbetaling als derdebetaler van het remgeld voor de zorgen verstrekt door de externe erkende artsen die daartoe hun trimestriële ereloonstaten aan de medische dienst bezorgen;3° de terugbetaling van het remgeld voor de zorgen verstrekt door de andere zorgverstrekkers of verzorgingsinstellingen. Art. X.3. Het recht op kosteloze tandverzorging wordt, naar keuze van het personeelslid dat dit recht geniet, gewaarborgd door hetzij : 1° het verstrekken van kosteloze tandverzorging in de inrichtingen van de medische dienst;2° de terugbetaling van het remgeld voor de zorgen verstrekt buiten de medische dienst. Art. X.4. Het recht op kosteloze medicijnen wordt gewaarborgd door hetzij : 1° de kosteloze levering in de verpleeginrichtingen van courant gebruikte verbanden en medicijnen, op voorwaarde dat ze werden voorgeschreven door een arts van de medische dienst of een externe erkende arts;2° door de kosteloze levering in de apotheken van pharmaceutische specialiteiten of magistrale bereidingen;3° de terugbetaling van het remgeld voor de pharmaceutische specialiteiten of de magistrale bereidingen. Art. X.5. De medicijnen die niet in de ZIV-nomenclatuur voorkomen bedoeld in artikel X.I.2, tweede lid, RPPol, worden geïnventariseerd door de directeur van de medische dienst en goedgekeurd door de minister.

Art. X.6. Het recht op kosteloze prothesen wordt gewaarborgd door de terugbetaling aan het personeelslid dat dit recht geniet, van het remgeld voor de andere prothesen dan deze bedoeld in de artikelen X.7 en X.8.

Art. X.7. De tandprothesen uitgevoerd in de inrichtingen van de medische dienst worden verstrekt tegen kostprijs.

Vanaf de volle leeftijd van 50 jaar, worden de tandprothesen gemaakt in een tandheelkundig kabinet terugbetaald ten belope van het remgeld.

De vernieuwing en de herstelling van die prothesen geschiedt overeenkomstig de bepalingen van de ZIV-nomenclatuur.

Art. X.8. Op voorschrift van een door de medische dienst erkende oftalmoloog verstrekt de medische dienst kosteloos brillen met correctieglazen. Glazen met dubbele focus worden evenwel slechts kosteloos toegekend vanaf de volle leeftijd van 47 jaar.

De kosteloze vernieuwing van het montuur wordt slechts toegelaten na een termijn van vijf jaar na de datum van de verstrekking van het vorig montuur en de kosteloze vervanging van de glazen wordt slechts toegelaten na een termijn van twee jaar na de datum van de verstrekking van de vorige glazen.

Art. X.9. Het model van het medisch getuigschrift bedoeld in artikel X.II.1 RPPol wordt vastgesteld in bijlage 8.

Art. X.10. De aangifte van een arbeidsongeval wordt gedaan door middel van een formulier dat overeenstemt met het in bijlage 9 vastgestelde model.

Art. X.11. De aangifte van een beroepsziekte wordt gedaan door middel van een formulier dat overeenstemt met het in bijlage 10 vastgestelde model.

Art. X.12. Het medisch attest bedoeld in artikel X.III.8, derde lid, RPPol, wordt opgemaakt volgens het model in bijlage 11.

Art. X.13. Het medisch attest bedoeld in artikel X.III.8, vierde lid, RPPol, wordt opgemaakt volgens het model in bijlage 12.

Art. X.14. De personeelsleden van het administratief en logistiek kader bedoeld in artikel X.I.1, eerste lid, 2°, RPPol, zijn diegenen opgenomen in bijlage 13.

Art. X.15. De in artikel X.III.7 RPPol bedoelde dienst is de directie van de mobiliteit en het loopbaanbeheer van de federale politie.

TITEL XI. - De nadere regels van het geldelijk statuut HOOFDSTUK I. - Uitbreiding van het toepassingsgebied ten voordele van het administratief en logistiek kader Art. XI.1. Voor de toepassing van artikel XI.I.1, 5°, RPPol wordt de telefoonvergoeding bedoeld in artikel XI.IV.6 RPPol toegekend aan de volgende leden van het administratief en logistiek kader : 1° de woordvoerders van de dienst pers en public relations;2° de systeembeheerders van de federale politie op gedeconcentreerd niveau;3° de systeembeheerders van de Arrondissementele Informatiekruispunten;4° de systeembeheerders gespecialiseerd in radiofonie van de dienst van de telematica en radiocommunicatie van de directie van de telematica van de federale politie;5° de leden van de dienst Engeneering van de dienst van de centrale informatica;6° de leden van de dienst Engeneering van de dienst netwerken;7° de technici van de operationele telematische netwerkdienst van de dienst netwerken;8° de informatici van niveau A en B van de dienst technische ontwikkelingen van de dienst decentrale informatica;9° de piloten en het onderhoudshoofd van de dienst luchtsteun van de federale politie;10° de sociale assistenten van de algemene directie personeel van de federale politie - stress team -, of van de directie van de verbindingswegen van de federale politie - Sectie nationale luchthaven BRUSSEL, of deze werkzaam bij de gedeconcentreerde coördinatie- en steundiensten;11° de psychologen van de algemene directie personeel van de federale politie - stress team of van de directie van de verbindingswegen van de federale politie - Sectie nationale luchthaven BRUSSEL;12° de chauffeurs-mechanici van de kwartierdienst van de algemene directie materiële middelen van de federale politie alsmede deze van de algemene directie van de gerechtelijke politie van de federale politie of van de personeelsleden die met een mandaat bekleed zijn;13° de directiesecretarissen van de directeurs-generaal of van de personeelsleden die met een mandaat bekleed zijn;14° het diensthoofd van de advies- en controledienst;15° het hoofd van de dienst persoonlijke uitrusting van de algemene directie materiële middelen van de federale politie;16° in de logistieke steundiensten van de algemene directie materiële middelen van de federale politie, alle diensthoofden van de steundienst en de secties bevoorrading en dienstcentra alsook : a) in de sectie dienstcentra : de bureauchefs van de bureaus herstelling en onderhoud, kwartiersdiensten en vervoer, en de leden van de vervoersdienst;b) in de sectie bevoorrading : het hoofd van het centraal magazijn;17° de personeelsleden van de algemene directie operationele ondersteuning van de federale politie - directie van de operationele politionele samenwerking;18° de artsen en veeartsen van de medische dienst;19° de preventieadviseurs van de directie van de interne dienst voor preventie en bescherming op het werk;20° de personeelsleden van een korps van de lokale politie die door de korpschef aangewezen worden, als personen die een ambt zoals bedoeld in 1°, 2°, 8°, 10°, 11°, 13°, 15° en 16°, uitoefenen in een korps van de lokale politie. Art. XI.2. Voor de toepassing van artikel XI.I.1, 8°, RPPol, kan de tussenkomst bedoeld in artikel XI.V.3 RPPol toegekend worden aan de personeelsleden van het administratief en logistiek kader waarvan het overlijden voortvloeit uit een arbeidsongeval zoals bedoeld in 1° van datzelfde artikel, terwijl het deel uitmaakt van een operationeel dispositief of in directe ondersteuning ervan wordt ingeschakeld.

HOOFDSTUK II. - Nadere regels betreffende de toelagen Art. XI.3. In toepassing van artikel XI.III.6, § 1, derde lid, RPPol geven geen recht op de toelage bedoeld in hetzelfde artikel : 1° alle activiteiten die zijn ingeschreven in het opleidingsprogramma van een personeelslid met de hoedanigheid van aspirant;2° de prestaties uitgevoerd ten voordele van een ministerieel departement of een nationaal, supranationaal of buitenlands organisme die niet rechtstreeks voortvloeien uit de opdracht, de detachering of de terbeschikkingstelling, of, indien zij er rechtstreeks uit voortvloeien, deze die in uitvoering van dit besluit zijn uitgesloten; 3° de zorgen bedoeld in artikel VI.1, 4°; 4° alle activiteiten van een verdediger van een personeelslid in het raam van een tucht- of evaluatieprocedure;5° de activiteiten van een personeelslid die zijn verbonden met de voorbereiding van zijn verdediging of van het onderhoud in het raam van een tucht- of evaluatieprocedure met inbegrip van het opstellen van een verweerschrift;6° de verplaatsingsduur om zich te begeven naar of terug te keren van het buitenland wanneer dit traject wordt afgelegd met het openbaar vervoer of als passagier van een privévoertuig of een voertuig van een politiekorps en de dienstverplaatsing tot voorwerp heeft : a) de deelname aan een opleiding, seminarie of andere vorm van congres;b) de deelname aan activiteiten van vertegenwoordiging of public relations, wanneer deze rechtstreeks volgen uit de uitoefening van de betrekking of het ambt;7° in het raam van verminderde prestaties wegens ziekte, de duur van de tijd aangerekend als fictieve prestatie; 8° de activiteiten bedoeld in de artikelen VI.8 en VI.11.

Art. XI.4. Onder de in artikel XI.III.12, eerste lid, 2°, RPPol, bedoelde personeelsleden moeten worden verstaan : 1° met uitzondering van diegenen die behoren tot de technische ploegen, de personeelsleden die titularis zijn van het brevet tot toelating tot tewerkstelling in de provinciale verkeerseenheden van de federale politie, en die in die eenheden een betrekking als rijdend personeelslid bekleden;2° de personeelsleden van de federale politie die titularis zijn van het brevet tot toelating tot tewerkstelling in de provinciale verkeerseenheden van de federale politie, en die de betrekking van estafette bekleden bij de kwartierdienst van de dienstencentra - centrum Brussel, van de algemene directie materiële middelen van de federale politie;3° de personeelsleden van de federale politie die titularis zijn van het brevet tot toelating tot tewerkstelling in de provinciale verkeerseenheden van de federale politie, en die een betrekking van motorrijder bekleden bij de veiligheidsdienst bij het koninklijk paleis;4° met uitzondering van diegenen die behoren tot de radarploegen, de personeelsleden van de lokale of van de gemeentepolitie die titularis zijn van het brevet tot toelating tot tewerkstelling in de provinciale verkeerseenheden van de federale politie, en die een betrekking bekleden in een dienst belast met de specifieke opdrachten van verkeerspolitie in de zone; en die voor het uitvoeren van de dienst bedoeld in artikel XI.III.12, 2°, RPPol, gebruik maken van snelle of halfsnelle dienstvoertuigen of dienstmotorfietsen.

Snelle voertuigen zijn de voertuigen met een topsnelheid gelijk aan of hoger dan 220 kilometer per uur.

Halfsnelle voertuigen zijn de voertuigen met een topsnelheid gelijk aan of hoger dan 180 kilometer per uur en minder dan 220 kilometer per uur.

Dienstmotorfietsen zijn motorfietsen met een cilinderinhoud van minstens 400 cc die een topsnelheid gelijk aan of hoger dan 160 kilometer per uur bereiken.

Art. XI.5. Voor de toepassing van artikel XI.III.12, eerste lid, 5°, RPPol genieten : 1° het bedrag voorzien voor de "leden belast met de interventies" en gevestigd in Brussel : de directeur en de leden van de directie van de speciale eenheden van de federale politie gevestigd in Brussel, die behoren tot hetzij : a) de dienst van de operaties, met uitzondering van het personeel van het secretariaat;b) de dienst van het personeel - cel opleiding;c) de interventie-, observatie- of technische diensten, met uitzondering van het personeel van de secretariaten en magazijnen;d) het Undercoverteam, met uitzondering van het personeel van het secretariaat;e) de dienst Disaster Victim Identification; alsmede de wapenmakers-vuurwerkmakers die aan de permanentierol "explosieven" deelnemen; 2° het bedrag voorzien voor de "leden belast met interventie" maar die niet zijn gevestigd in Brussel : de personeelsleden die, met uitzondering van het personeel van de secretariaten en van de magazijnen, behoren tot het commando, de observatie-, arrestatie- en technische secties van de pelotons bescherming, observatie, steun en arrestatie van de directie van de speciale eenheden van de federale politie;3° het bedrag voorzien voor de "andere leden", wanneer ze gevestigd zijn in Brussel : de leden van de directie van de speciale eenheden van de federale politie gevestigd in Brussel, die niet bedoeld zijn in 1°;4° het bedrag voorzien voor de "andere leden", wanneer ze niet gevestigd zijn in Brussel : de leden van de pelotons bescherming, observatie, steun en arrestatie van de directie van de speciale eenheden van de federale politie die niet bedoeld zijn in 2°. Art. XI.6. Voor de toepassing van artikel XI.III.12, eerste lid, 6°, RPPol genieten de functietoelage "nabijheidspolitie" de personeelsleden van het basiskader die behoren tot een korps van de lokale politie en die, voor het belangrijkste deel van hun activiteiten, een ambt uitoefenen van ofwel politioneel onthaal, eerste interventie of van wijk- of sectorpolitieagent, en door de korpschef voor een dergelijk ambt worden aangewezen. Vallen niet onder de toepassing van deze bepaling : de personeelsleden die administratieve, logistieke of secretariaatsfuncties vervullen of behoren tot de opsporings- of onderzoeksdiensten of die al recht hebben op een andere functietoelage.

Genieten dezelfde toelage, de personeelsleden van het basiskader die : 1° behoren tot het bureau politiezorg of tot het team immigratie van het bureau "grenscontrole" van de sectie nationale luchthaven BRUSSEL voor zover ze geen administratieve of secretariaatsbetrekking waarnemen of een betrekking in een onderzoekseenheid bekleden;2° behoren tot de luchtvaartpolitie en ingezet worden in de regionale luchthavens voor zover ze geen administratieve of secretariaatsbetrekking waarnemen of een betrekking in een onderzoekseenheid bekleden;3° behoren tot de metrobrigade, voor zover ze geen administratieve- of secretariaatsbetrekking waarnemen of een betrekking in een onderzoekseenheid bekleden. Art. XI.7. Voor de toepassing van de artikelen XI.III.22, § 1, tweede lid, en XI.III.22, § 2, tweede lid, RPPol, wordt een halve toelage toegekend aan het personeelslid dat in een ander land verblijft dan die vervat in bijlage 14, voor de andere dagen dan die waarop de pre-inschepingsinspectie of de escorteringsopdracht uitgevoerd wordt en gedurende dewelke het in een hotel verblijft dat al dan niet gelegen is op het domein van de lokale luchthaven, en dat door de overheid niet veilig wordt geacht. Dit geldt ook voor de dagen waarop het personeelslid, ondanks het feit dat het verblijft in een veilig geachte plaats gelegen buiten het luchthavendomein, verplichte verplaatsingen tussen de luchthaven en die plaats moet uitvoeren.

Een land vermeld op de lijst van de bijlage 14 wordt van die lijst verwijderd voor de periodes voor dewelke de minister van Buitenlandse Zaken het verblijf van de Belgische onderdanen op dat grondgebied afraadt.

Art. XI.8. De korpsen, eenheden, diensten of betrekkingen bedoeld in artikel XI.III.31, § 2, RPPol, zijn : 1° diegene die voorkomen in bijlage 15;2° diegene die als dusdanig vermeld zijn in de organieke tabellen van de algemene directies van de federale politie;3° voor wat de tweetaligheid Nederlands-Frans betreft : het personeel van de politieposten en -diensten die zijn ingeplant op het grondgebied van de gemeenten bedoeld in artikel 8, eerste lid, 3°, 4°, 6°, 8° en 10°, van het koninklijk besluit van 18 juli 1966 houdende coördinatie van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, evenals, in voorkomend geval, het personeel van de andere politieposten en -diensten van de zone die de functie van centralist in een communicatiecentrum waarneemt of die ertoe kan worden geroepen om regelmatig tussen te komen op het grondgebied van één van die gemeenten;4° voor wat de tweetaligheid Frans-Nederlands betreft : het personeel van de politieposten en -diensten die zijn ingeplant op het grondgebied van de gemeenten bedoeld in artikel 8, 5°, 7° en 9°, van het in 3° bedoelde besluit, evenals, in voorkomend geval, het personeel van de andere politieposten en -diensten van de zone die de functie van centralist in een communicatiecentrum waarneemt of die ertoe kan worden geroepen om regelmatig tussen te komen op het grondgebied van één van die gemeenten;5° voor wat de tweetaligheid Nederlands-Frans betreft : de betrekkingen van de zone die de burgemeester of het politiecollege aanwijst, voor de zones waarin de gemeenten begrepen zijn bedoeld in artikel 7, eerste lid, van het in 3° bedoelde besluit;6° voor wat de tweetaligheid Duits-Frans betreft : het personeel van de politieposten en -diensten die zijn ingeplant op het grondgebied van de gemeenten van het Duitse taalgebied bedoeld in artikel 5 van het in 3° bedoelde besluit;7° voor wat de tweetaligheid Frans-Duits betreft : de betrekkingen die de burgemeester of het politiecollege aanwijst, voor de politiezones waarin de gemeenten begrepen zijn bedoeld in artikel 8, 2°, van het in 3° bedoelde besluit;8° voor wat de tweetaligheid Nederlands-Frans en Frans-Nederlands betreft : het personeel van de politieposten en -diensten die zijn ingeplant op het grondgebied van de gemeenten bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het in 3° bedoelde besluit. Art. XI.9. Voor de toepassing van artikel XI.III.32, § 1, eerste lid, RPPol, zijn de korpsen, eenheden, diensten of betrekkingen waar één of meerdere van de talen bedoeld in artikel XI.10 erkend zijn als nuttig voor de federale politie, diegene die voorkomen in de bijlage 16.

Art. XI.10. De talen die beschouwd worden als diegene die een werkelijke waarde kunnen hebben bedoeld in artikel XI.III.32, § 1, tweede lid, RPPol, zijn het Engels, het Italiaans, het Spaans, het Arabisch, het Turks, het Chinees (Mandarijn of Kantonees), het Pools, het Tsjechisch, het Slovaaks, het Hongaars, het Servo-Kroatisch, het Albanees, het Servisch, het Bulgaars, het Roemeens, het Russisch, het Kroatisch en de doventaal.

Art. XI.11. Voor de toepassing van artikel XI.III.44, § 2, RPPol, is de overheid die gemachtigd is om het bedrag van de voeding vast te stellen, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het koninklijk besluit van 12 januari 2000 houdende regeling van het zeegeld van het varend personeel van het Bestuur van de Maritieme Zaken en van de Scheepvaart, de directeur-generaal van de algemene directie personeel van de federale politie.

HOOFDSTUK III. - Nadere regels betreffende de vergoedingen Art. XI.12. Voor de toepassing op de personeelsleden van de federale politie van het koninklijk besluit van 20 april 1999 houdende toekenning van een vergoeding voor het gebruik van de fiets aan de personeelsleden van sommige federale overheidsdiensten, moet worden verstaan onder : 1° « personeelsdienst of daartoe aangewezen ambtenaar » : het personeelslid dat de leiding heeft van een dienst of van een gelijkgesteld echelon binnen een directie van de federale politie;2° « overheid belast met de administratie of daartoe gemandateerd ambtenaar » : het personeelslid dat de leiding heeft van een directie van de federale politie of van een gelijkgesteld echelon;3° « ambtenaar gemachtigd door de minister voor de behandeling van bezwaren » : de directeur-generaal van de algemene directie personeel van de federale politie. Art. XI.13. Genieten het bedrag van de vergoeding voor werkelijke onderzoekskosten bedoeld in artikel XI.IV.3 RPPol : 1° de personeelsleden van de gedeconcentreerde gerechtelijke diensten of van onderzoekscellen, voor zover ze noch een administratieve of secretariaatsbetrekking zoals bedoeld in artikel 29 van de wet van 27 december 2000 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, noch een beheersbetrekking waarnemen.Worden gelijkgesteld met beheersbetrekkingen, de door de misdrijfanalisten beklede betrekkingen; 2° de personeelsleden van de dienst gerechtelijke politie in het militair milieu, voor zover ze noch een administratieve of secretariaatsbetrekking zoals bedoeld in 1°, noch een beheersbetrekking waarnemen.Worden gelijkgesteld met beheersbetrekkingen, de door de misdrijfanalisten beklede betrekkingen; 3° de personeelsleden van de directie van de speciale eenheden bedoeld in artikel XI.5, 1° en 2°, met uitzondering van de directeur van deze directie alsook van de personeelsleden die een beheersbetrekking waarnemen; 4° de personeelsleden van de directie van de bestrijding van de economische en de financiële criminaliteit - centraal bureau voor de bestrijding van de corruptie en de centrale dienst ter bestrijding van de georganiseerde economische en financiële criminaliteit van de federale politie, voor zover ze noch een administratieve of secretariaatsbetrekking, zoals bedoeld in 1°, noch een beheersbetrekking waarnemen.Worden gelijkgesteld met beheersbetrekkingen, de door de misdrijfanalisten beklede betrekkingen; 5° de personeelsleden van de opsporings- of onderzoeksdiensten van de lokale politie, voor zover ze noch een administratieve of secretariaatsbetrekking, zoals bedoeld in 1°, noch een beheersbetrekking waarnemen.Worden gelijkgesteld met beheersbetrekkingen, de door de misdrijfanalisten beklede betrekkingen; 6° de personeelsleden die behoren tot de onderzoekseenheden die binnen de directie van de politie van de verbindingswegen van de federale politie opgericht worden, voor zover ze noch een administratieve of secretariaatsbetrekking, zoals bedoeld in 1°, noch een beheersbetrekking waarnemen.Worden gelijkgesteld met beheersbetrekkingen, de door de misdrijfanalisten beklede betrekkingen.

Art. XI.14. De personeelsleden bedoeld in artikel XI.IV.5, § 1, 3°, RPPol, zijn : 1° de personeelsleden van de algemene directie van de gerechtelijke politie van de federale politie die de maandelijkse forfaitaire vergoeding voor werkelijke onderzoekskosten niet genieten;2° de personeelsleden van de arrondissementele informatiekruispunten die de maandelijkse forfaitaire vergoeding voor werkelijke onderzoekskosten niet genieten. Art. XI.15. Voor de toepassing van artikel XI.IV.13, 4°, zevende lid, RPPol, worden eveneens gelijkgesteld met een dienstverplaatsing, de eventuele verschijningen van personeelsleden die voortvloeien uit de oproepingen door : 1° de selectie- en evaluatiecommissies bedoeld in de delen VI en VII, RPPol;2° de raad van beroep bedoeld in deel VII, titel I, hoofdstuk III, afdeling 3, RPPol; 3° de medische geschillencommissie bedoeld in artikel X.II.10 RPPol; 4° de diensten van de directie van de interne relaties van de federale politie, van de directie van de interne dienst voor preventie en bescherming op het werk. Het verzoek om en het bekomen van een onderhoud met één van de diensten bedoeld in 4°, maakt geen oproeping uit.

Wordt eveneens gelijkgesteld met een dienstverplaatsing, het deelnemen van een personeelslid aan selectieproeven voorafgaand aan de aanwijzing voor een betrekking of aan de toelating tot een opleidingscyclus met het oog op een bevordering in een hogere graad, kader of niveau of het feit te zijn opgeroepen in het raam van een onderzoek voorafgaand aan een tuchtprocedure.

Art. XI.16. Voor de toepassing van artikel XI.IV.13, 12°, eerste en tweede lid, RPPol, moet onder gebouwencomplex worden verstaan : een geheel van gebouwen en aanhorigheden die zich bevinden binnen een cirkel met een straal van 750 meter en/of als dusdanig zijn aangeduid.

Voor de lokale politiekorpsen, moet het complex behoren tot dezelfde zone.

Voor de federale politie stelt de minister, op voorstel van de directeur-generaal van de algemene directie personeel, de lijst vast van de gebouwen die beschouwd worden als een gebouwencomplex dat één enkele en dezelfde gewone plaats van het werk uitmaakt.

Art. XI.17. Voor de toepassing van artikel XI.IV.20, tweede lid, RPPol, wordt een maaltijd geacht te zijn genomen in een mess, huishouding of restaurant van de federale politie, van de strijdkrachten, van de federale, gemeenschaps- of gewestministeries of parastatalen, van een gemeente of van ieder ander organisme of onderneming waarmee een overeenkomst is gesloten, wanneer aan het personeelslid, rekening houdend met de nadere uitvoeringsregels van een bevel, een onverwachte operatie of een dienstverplaatsing, door de overheid de richtlijn werd gegeven daar zijn maaltijd(en) te gebruiken of wanneer gedurende de periode bedoeld in artikel XI.18 en bij de uitvoering van een bevel, een onverwachte operatie of een dienstverplaatsing uitgevoerd in België in een gebouw of gebouwencomplex bedoeld in artikel XI.16 waar zich een dergelijke mess, huishouding, restaurant of enige eetgelegenheid bevindt, geen enkele van de nadere uitvoeringsregels van het bevel, de onverwachte operatie of de dienstverplaatsing of geen enkele van de tijds- of plaatsvoorwaarden dit in de weg stonden.

Het betreft ter zake een feitenkwestie die wordt beoordeeld door de overheid die het bevel, de onverwachte operatie of de dienstverplaatsing oplegt.

Art. XI.18. De periodes bedoeld in artikel XI.IV.22 RPPol, zijn deze begrepen tussen : 1° 06.00 uur en 08.00 uur voor het ontbijt; 2° 12.00 uur en 14.00 uur voor het middagmaal; 3° 18.00 uur en 20.00 uur voor het avondmaal; 4° 00.00 uur en 02.00 uur voor de nachtmaaltijd, voor zover, in dit laatste geval, het personeelslid was bevolen met de werkelijke uitvoering van een prestatie die deze periode overlapt.

Art. XI.19. De verplichting om buiten de woonplaats te logeren bedoeld in artikel XI.IV.25, § 1, eerste lid, RPPol, wordt geacht te bestaan telkens wanneer het personeelslid een dienstverplaatsing uitvoert, deelneemt aan een onverwachte operatie of wordt geconsigneerd, tijdens de volledige periode tussen 00.00 uur en 05.00 uur.

Art. XI.20. De minimale afstand van het traject bedoeld in artikel XI.IV.25, § 1, tweede lid, RPPol, is vastgelegd op zestig kilometer.

De afstand bedoeld in het eerste lid wordt tot vijftien kilometer herleid indien het personeelslid gebruik heeft gemaakt van een fiets om zijn dienstreis of zijn terugroeping te maken of om aan de onverwachte operatie deel te nemen.

Art. XI.21. Voor de toepassing van artikel XI.IV.26 RPPol, op de personeelsleden van de federale politie, is de overheid die is gemachtigd om de vergoeding van de maaltijden in de omstandigheden bedoeld in hetzelfde artikel toe te staan, de onmiddellijk hogere hiërarchische overheid dan deze die een dienstreis heeft bevolen.

Art. XI.22. Voor de toepassing van artikel XI.IV.27 RPPol kunnen volgende personen een terugbetaling toestaan van de maaltijd en/of logementskosten die de bedragen bedoeld in tabel 1 en/of 3 van bijlage 9 RPPol overschrijden : 1° de directeurs van de algemene directie gerechtelijke politie van de federale politie en de directeur van de speciale eenheden van de federale politie, wanneer de bijzondere omstandigheden van de uitvoering van een opdracht met een operationeel karakter, de overschrijding van meer dan 33 % van de in tabel 1 bedoelde bedragen of de overschrijding van de in tabel 3 bedoelde bedragen vereisen;2° de commandant van de veiligheidsdienst bij het koninklijk paleis, wanneer de effectieve uitoefening van de beschermingsopdrachten van de leden van de koninklijke familie of andere personaliteiten de in 1° bedoelde overschrijdingen noodzakelijk maakt;3° de commandant van de dienst SHAPE, wanneer de werkelijke uitvoering van de beschermingsopdrachten van SACEUR de in 1° bedoelde overschrijdingen noodzakelijk maakt;4° de directeur van de algemene reserve van de federale politie wanneer de werkelijke uitvoering van de beschermingsopdrachten van personen de in 1° bedoelde overschrijdingen noodzakelijk maakt;5° de inspecteur-generaal van de federale politie en van de lokale politie, elke directeur-generaal van de federale politie, of de burgemeester, het politiecollege of de overheid aangewezen door één van deze twee instanties, voor de korpsen van de lokale politie, wanneer de opdracht van een personeelslid, een aspect van public relations inhoudt en de in 1° bedoelde overschrijdingen noodzakelijk maakt;6° indien één van de overheden bedoeld in 1° tot 5° zelf is betrokken, wordt de toelating tot terugbetaling door de onmiddellijk hogere hiërarchische overheid gegeven.Voor de directeurs-generaal is deze overheid de commissaris-generaal.

Indien de commissaris-generaal of de inspecteur-generaal betrokken zijn, wordt de toelating gegeven door het lid van zijn kabinet dat de minister aanwijst.

Art. XI.23. In afwijking van de voorwaarde van de vijf uren bedoeld in artikel XI.IV.28 RPPol, kan het personeelslid dat is ingeschakeld in of teruggeroepen voor een onverwachte operatie, op beslissing van de overheid, in uitvoering van artikel XI.IV.33, § 1, eerste lid, RPPol, een lichte maaltijd genieten, onmiddellijk ten laste genomen door de Staat van zodra om 07.00, 13.00, 19.00 of 01.00 uur blijkt dat de ontplooiing reeds minstens een uur duurt en naar alle waarschijnlijkheid langer zal duren dan 08.00, 14.00, 20.00 of 02.00 uur.

Art. XI.24. Voor de toepassing van artikel XI.IV.35, § 2, tweede lid, RPPol op de personeelsleden van de federale politie, is de overheid die gemachtigd is om de periode gedurende dewelke de vergoedingsregeling van de voedingskosten ingevolge een overbrenging van de gewone plaats van het werk te verlengen, de directeur-generaal van de algemene directie personeel.

Art. XI.25. Voor de personeelsleden van de federale politie en van de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie, is de overheid bedoeld in artikel XI.IV.37 RPPol gemachtigd om te beslissen in de verschillende domeinen bedoeld in datzelfde artikel : 1° voor de onkosten bedoeld in artikel XI.IV.46 RPPol : de officier of het personeelslid van niveau A, die de directeur van de directie van de operationele politiesamenwerking binnen zijn directie aanwijst, indien een personeelslid in vaste dienst daarbij betrokken is; de officier van zijn algemene directie die de directeur-generaal van de algemene directie gerechtelijke politie aanwijst, indien een personeelslid van zijn algemene directie daarbij betrokken is; de officier belast met het beheer van het personeel bij de sectie nationale luchthaven BRUSSEL, indien een personeelslid van die sectie daarbij betrokken is; de inspecteur-generaal indien een personeelslid van de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie daarbij betrokken is; de directeur van het beleid, het beheer en de ontwikkeling van de algemene directie personeel, in alle andere gevallen; 2° voor de onkosten bedoeld in de artikelen XI.IV.57 en XI.IV.63, § 1, RPPol : de officier of het personeelslid van niveau A, die de directeur van de directie van de operationele politiesamenwerking binnen zijn directie aanwijst.

Indien één van de overheden bedoeld in 1° en 2° zelf daarbij betrokken is, is artikel XI.22, 6°, mutatis mutandis van toepassing.

Art. XI.26. Het percentage van de forfaitaire dagvergoeding, bedoeld in artikel XI.IV.39, § 3, eerste lid, RPPol, wordt vastgesteld op twintig.

Art. XI.27. De nadere regels bedoeld in artikel XI.IV.42 RPPol, zijn de volgende : 1° een forfaitaire vergoeding voor een volle dag wordt toegekend voor elke dag afwezigheid.Indien in de overnachtingskosten het ontbijt is begrepen, wordt de dagvergoeding met 10 % verminderd.

Onder een dag afwezigheid moet worden verstaan een dag gelegen tussen twee nachten dewelke in tijdelijke opdracht worden doorgebracht; 2° voor de dagen van vertrek en terugkeer wordt een halve dagvergoeding toegekend, behalve voor de dag van vertrek wanneer de tijdelijke opdracht begint om of na 20.00 uur en voor de dag van terugkeer wanneer deze zich vóór of ten laatste om 06.00 uur `s morgens voordoet.

Indien de kosten het bedrag bedoeld in het eerste lid overschrijden of indien kleine uitgaven moesten worden gedaan tijdens de uitsluitingsperiodes bedoeld in ditzelfde lid, worden deze terugbetaald op voorlegging van de betalingsbewijzen en volgens de formule bedoeld in 3°, tweede lid; 3° onder voorbehoud van de bepalingen in artikel XI.IV.13, 4°, vierde lid, RPPol voor de dienstreizen met vertrek en terugkeer binnen hetzelfde etmaal, wordt een volledige forfaitaire dagvergoeding toegekend indien de afwezigheid minstens tien uren bedraagt.

Indien de afwezigheid minder dan tien uren bedraagt en onder hetzelfde voorbehoud dan dat uitgebracht in het eerste lid, geschiedt de terugbetaling op basis van de reële kosten op voorlegging van de bewijsstukken met een maximum van : a) ontbijt : 10 % van de forfaitaire dagvergoeding;b) middagmaal : 30 % van de forfaitaire dagvergoeding;c) avondmaal : 40 % van de forfaitaire dagvergoeding;d) kleine uitgaven : 20 % van de forfaitaire dagvergoeding; 4° in afwijking van 2° en onder voorbehoud van de bepalingen in artikel XI.IV.13, 4°, vierde lid, RPPol, indien de voorlopige opdracht uitgevoerd wordt op twee opeenvolgende kalenderdagen, en indien : a) de afwezigheid minder dan tien uren bedraagt of begrepen is tussen 20.00 uur en 06.00 uur, gebeurt de terugbetaling op basis van de opgelopen reële kosten op voorlegging van betalingsbewijzen en volgens de formule bedoeld in 3°, tweede lid. Indien prestaties worden uitgevoerd tussen 00.00 uur en 02.00 uur en geen enkele nachtmaaltijd wordt genuttigd is de terugbetaling beperkt tot het bedrag voorzien voor een nachtmaaltijd in tabel 1 van bijlage 9 RPPol; b) de afwezigheid minstens tien uren bedraagt waarbij minder dan acht uren buiten de periode tussen 20.00 uur en 06.00 uur vallen, gebeurt de terugbetaling volgens a); c) de afwezigheid minstens tien uren bedraagt waarbij meer dan acht uren buiten de periode tussen 20.00 uur en 06.00 uur vallen, wordt een forfaitaire vergoeding die een afwezigheidsdag dekt, toegekend.

Indien de duur van de afwezigheid zo is dat men blootgesteld is aan kosten voor meer dan één ontbijt, één middagmaal of één avondmaal, wordt het dagelijks bedrag van de vergoeding, per betrokken maaltijd, verhoogt volgens de formule bedoeld in 3°, tweede lid.

Indien de prestaties uitgevoerd worden tussen 00.00 uur en 02.00 uur wordt het bedrag van de dagelijkse vergoeding verhoogd met het bedrag voorzien voor een nachtmaaltijd in tabel 1 in bijlage 9 RPPol.

Voor de toepassing van 2°, tweede lid, 3°, tweede lid en 4°, wordt de terugbetaling van iedere maaltijd enkel toegestaan voor zover het personeelslid een tijdelijke opdracht uitvoerde gedurende de overeenstemmende periode bedoeld in artikel XI.18.

Art. XI.28. De gevallen bedoeld in de artikelen XI.IV.44, § 1, tweede lid en XI.IV.47, § 4, 2°, RPPol, waarbij de echtgenoot of de persoon waarmee het personeelslid samenleeft, is toegestaan om het personeelslid te vergezellen bij een tijdelijke opdracht op kosten van, naar gelang van het geval, de Staat, een gemeente of een meergemeentezone zijn : 1° een verkenningsreis die wordt uitgevoerd voorafgaand aan de aanvang van een vaste dienst.Deze reis moet plaatsvinden binnen een termijn van drie maanden voorafgaand aan de inplaatsstelling. De storting kan niet meer bedragen dan : a) de vergoeding voor de logementskosten;b) de aanvullingen van de forfaitaire dagvergoeding, voor vijf nachten ter plaatse;2° in het raam van een vaste dienst en wanneer het personeelslid tevens is geaccrediteerd om zijn opdracht uit te voeren in de landen die grenzen aan dat waar het met dienst is, een uitnodiging uitgaande van de overheden van die landen voor een zuiver protocolair bezoek. De toestemming is maar één keer per jaar geldig per land van accreditatie. De uitnodiging moet uitdrukkelijk zijn gericht aan het personeelslid evenals aan zijn echtgenote of partner. De storting : a) van vergoedingen die de logementskosten dekken;b) van de aanvullingen van de forfaitaire dagvergoeding, mag niet meer bedragen dan drie nachten ter plaatse. Art. XI.29. Voor de personeelsleden van de federale politie en van de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie, is de overheid bedoeld in artikel XI.IV.45, 1°, RPPol, de officier of het personeelslid van niveau A, die de directeur van de directie van de operationele politiesamenwerking binnen zijn directie aanwijst, indien een personeelslid in vaste dienst daarbij betrokken is; de officier van zijn algemene directie die de directeur-generaal van de algemene directie gerechtelijke politie aanwijst, indien een personeelslid van zijn algemene directie daarbij betrokken is; de inspecteur-generaal indien een personeelslid van de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie daarbij betrokken is; de directeur van het beleid, het beheer en de ontwikkeling van de algemene directie personeel, in de andere gevallen.

Indien één van de overheden bedoeld in 1° zelf daarbij betrokken is, is artikel XI.22, 6°, mutatis mutandis van toepassing.

Art. XI.30. Het percentage bedoeld in artikel XI.IV.46 RPPol, is vastgesteld op vijftig. Voor de personeelsleden van de federale politie en van de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie, is de overheid bedoeld in datzelfde artikel, gemachtigd om een bijkomende terugbetaling toe te staan, de officier of het personeelslid van niveau A, die de directeur van de directie van de operationele politiesamenwerking binnen zijn directie aanwijst, indien een personeelslid in vaste dienst daarbij betrokken is; de officier van zijn algemene directie die de directeur-generaal van de algemene directie gerechtelijke politie aanwijst, indien een personeelslid van zijn algemene directie daarbij betrokken is; de inspecteur-generaal indien een personeelslid van de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie daarbij betrokken is; de directeur van het beleid, het beheer en de ontwikkeling van de algemene directie personeel, in de andere gevallen.

Indien één van de overheden bedoeld in 1° zelf daarbij betrokken is, is artikel XI.22, 6°, mutatis mutandis van toepassing.

Art. XI.31. In de zin van artikel XI.IV.47, § 3, RPPol, moet onder logementskosten worden verstaan, de logementskosten in de strikte zin, met name de kost van de overnachting, inclusief taksen maar met uitzondering van het ontbijt, de strijkdienst en andere bijkomende kosten voor hoteldiensten.

Enkel de kosten voor een éénpersoonskamer kunnen in rekening worden gebracht. De kosten voor een tweepersoonskamer kunnen echter in rekening worden genomen wanneer : 1° het tarief voor een tweepersoonskamer dit voor een éénpersoonskamer niet overschrijdt;2° een tweepersoonskamer moest worden genomen gelet op de onbeschikbaarheid van een éénpersoonskamer;3° de echtgenoot of de persoon met wie het personeelslid samenwoont werd toegestaan het personeelslid bij de tijdelijke opdracht te vergezellen. Art. XI.32. De afstand bedoeld in artikel XI.IV.48 RPPol is vastgesteld op zestig kilometer.

Art. XI.33. De ambten bedoeld in artikel XI.IV.51 RPPol waarmee zijn gelijkgesteld de ambten die de personeelsleden in het buitenland uitoefenen, zijn : 1° voor de personeelsleden die de officiële titularis zijn van en een ambt van liaisonofficier uitoefenen in een andere post dan bij EUROPOL : het ambt van diplomatiek medewerker die geen minister-raadgever is maar die de eerste medewerker is van het posthoofd in een post met meerdere diplomatieke medewerkers;2° voor de personeelsleden niet bedoeld in 1° en benoemd in een graad van officier : het ambt van kanselarijmedewerker van niveau 1 op post in het buitenland andere dan diegene die alleen op post is in het buitenland, of dan diegene die enige medewerker is van een posthoofd in een post in het buitenland of dan diegene die het ambt uitoefent van hoofdkanselier in een post in het buitenland die niet over diplomatieke medewerkers beschikt of dan diegene die het ambt uitoefent van hoofdkanselier in een post in het buitenland;3° voor de personeelsleden niet bedoeld in 1° en die niet benoemd zijn in een graad van officier : het ambt van kanselarijmedewerker van niveau 2 op post in het buitenland andere dan diegene die alleen op post is in het buitenland, of dan diegene die enige medewerker is van een posthoofd in een post in het buitenland of van diegene die het ambt uitoefent van hoofdkanselier in een post in het buitenland die niet over diplomatieke medewerkers beschikt of dan diegene die het ambt uitoefent van hoofdkanselier in een post in het buitenland. Art. XI.34. Voor de personeelsleden van de federale politie, is de overheid bedoeld in artikel XI.IV.52, eerste lid, RPPol, de directeur-generaal van de algemene directie personeel.

De controle op het gebruik van de toeslag bedoeld in hetzelfde artikel wordt uitgevoerd door het personeelslid bedoeld in artikel XI.25, 2°.

Art. XI.35. De nadere regels voor het verminderen van de postvergoeding bedoeld in artikel XI.IV.56, eerste lid, RPPol, zijn vastgesteld als volgt : 1° de vergoeding, gesplitst per dag, wordt met een vierde verminderd tijdens het verlof buiten de plaats van de zetel van de post.Zij is evenwel volledig verschuldigd tijdens de werkdagen van het vakantieverlof die het personeelslid geniet tijdens een kalenderjaar.

De tweeëndertig dagen vakantieverlof worden eventueel verhoogd met de feestdagen die het voorwerp uitmaken van een compensatiemaatregel; 2° de vergoeding, gesplitst per dag, wordt verminderd tijdens de periodes van verlof om gezondheidsredenen dat buiten de zetel van de post wordt doorgebracht : - met 1/3 gedurende de eerste 30 dagen afwezigheid; - met de helft vanaf de 31ste dag tot de 90ste dag afwezigheid; - met 3/4 vanaf de 91ste dag afwezigheid.

Art. XI.36. Voor de toepassing van artikel XI.IV.57, tweede lid, RPPol, kunnen de uitgaven slechts in overweging worden genomen op voorwaarde dat zij betrekking hebben op onderhoudsuitgaven die geacht worden als verloren en niet recupereerbaar te zijn gemaakt, ter verfrissing van het binnenverfwerk, het parket en de plankenvloer, de herbepleistering, de vernieuwing van het behangpapier, het reinigen of de vernieuwing van gordijnen en overgordijnen, de kosten voor de aansluitingen aan de publieke nutsvoorzieningen en de aanpassing van de elektrische toestellen voor huishoudelijk gebruik.

Art. XI.37. Voor de toepassing van de artikelen XI.IV.62 en XI.IV.63 RPPol worden beschouwd als schoolkosten die in aanmerking kunnen komen : 1° wanneer het kind het personeelslid met permanente dienst vergezelt : a) op voorlegging van de volgende bewijsstukken : gedetailleerde facturen en bewijsstukken van betaling, aankoopborderellen van deviezen, een formeel document van de bezochte instelling met opgave van de tarieven toegepast voor het betreffende schooljaar, de inschrijvingsgelden voor de cursussen en examens, evenals iedere bijdrage in een bouw- of ontwikkelingsfonds of andere instellingen of stichtingen waarvan het verplichtend en niet-recupereerbaar karakter is vastgesteld;b) op voorlegging van voldane facturen, aankoopborderellen van deviezen, de kosten voor noodzakelijke inhaalschoollessen. Worden beschouwd als noodzakelijke inhaalschoollessen : - de aanvullende lessen gegeven door een persoon met de vereiste kwalificaties, gedurende het eerste in het buitenland gevolgde schooljaar in de school bezocht door het kind of erbuiten en die noodzakelijk worden geacht om de integratie in het buitenlands schoolsysteem te vergemakkelijken; - de aanvullende lessen gegeven door een persoon met de vereiste kwalificaties, in andere dan artistieke of sportrichtingen die, hoewel deze zijn opgenomen in het Belgische programma van het door het kind gevolgde niveau en richting, niet voorkomen op het in het buitenland gevolgde programma; 2° wanneer het kind het personeelslid met permanente dienst niet vergezelt : a) de eventuele schoolkosten in strikte zin waarvan sprake in 1°;b) de maaltijdkosten onder dezelfde normen en voorwaarden als de ambtenaren van de carrière van de buitendienst of van de kanselarijcarrière van het Ministerie van Buitenlandse Zaken;c) op voorlegging van een huurcontract van een logement dat niet toebehoort aan het personeelslid evenals bewijzen van betaling, de logementskosten ten belope van de maximale interventie zoals bepaald door de Minister van Buitenlandse Zaken voor de ambtenaren van de carrière van de buitendienst of de kanselarijcarrière. Indien het kind zijn studies volgt op internaat en de huisvestingskosten het voorwerp uitmaken van één globale factuur, zal de tussenkomst evenwel geplafonneerd blijven in dezelfde mate als voor de maaltijd- en logementskosten die afzonderlijk zijn genomen; d) op voorlegging van de volgende rechtvaardigingsstukken : originele reisbiljetten, bewijzen van betaling en borderellen van aankoop van vreemde deviezen, de kosten van één reis per schooljaar, gemaakt door het kind van het personeelslid of door één van zijn ouders om elkaar wederzijds bezoek te brengen. Het dossier met de in aanmerking komende schoolkosten wordt ingediend na afloop van het schooljaar. Daarbij zal ook een attest van schoolbezoek gevoegd worden.

Art. XI.38. Voor de toepassing van artikel XI.IV.63, § 1, tweede lid, RPPol, kan een aanvullende tussenkomst worden gevraagd wanneer enkel de kosten bedoeld in artikel XI.37, 1°, het plafond bedoeld in artikel XI.IV.63, § 1, eerste lid, RPPol, overschrijden.

Art. XI.39. Bij toepassing van artikel XI.IV.69 RPPol kunnen de toelating krijgen, van hun directeur, voor de federale politie; van de overheid die door de burgemeester of het politiecollege wordt aangewezen voor de lokale politie, hun woonplaats te vervoegen met een voertuig van het voertuigenpark van de federale overheid, van de gemeente of van de zone : 1° de leden van de directie van de speciale eenheden van de federale politie;2° de leden van de dienst hondensteun van de federale politie;3° de leden van de diensten van de federale politie waar een thuispermanentie georganiseerd wordt in het vooruitzicht van een interventie, voor de dagen waarop zij met een dergelijke permanentie belast zijn; 4° elk ander personeelslid van de federale politie voor de dagen waarop, in het vooruitzicht van een opdracht die de volgende dag moet uitgevoerd worden, zijn directeur of de gelijkgestelde overheid hem beveelt met dit vervoermiddel zijn woonplaats te vervoegen, omdat dit in globo voordeliger is voor de Schatkist, zoals bedoeld in artikel XI.IV.13, 22°, RPPol.

Dit is eveneens mogelijk nadat een opdracht werd uitgevoerd wanneer het personeelslid over geen enkel privé- of openbaar vervoermiddel beschikt om zijn woonplaats te vervoegen; 5° de personeelsleden van een korps van de lokale politie die behoren tot een gelijkaardige dienst als deze bedoeld in 1° tot 3° of die in één van de toestanden bedoeld in 4° verkeren. Art. XI.40. Het maximale gewicht bedoeld in artikel XI.IV.71, § 2, tweede en derde lid, RPPol, is vastgelegd op tien kilogram per familielid van het personeelslid.

Art. XI.41. Voor de toepassing van artikel XI.IV.72 RPPol op de personeelsleden van de federale politie, is de overheid die gemachtigd is om de trajectkosten te weigeren of te verminderen, de hiërarchische overheid waarvan het personeelslid onmiddellijk afhangt. Wanneer de dienstverplaatsing is bevolen door een andere dan de hiërarchische overheid, neemt deze laatste zijn beslissing in overleg met deze andere overheid.

Art. XI.42. Het bedrag van de tussenkomst bedoeld in artikel XI.IV.73 RPPol wordt berekend volgens de volgende formule : I = % x R x Pr waarin I = verschuldigde tussenkomst; = percentage van de tussenkomst toepasselijk in functie van het type gemeenschappelijk openbaar vervoer dat door het personeelslid wordt gebruikt;

R = de verhouding tussen, enerzijds, de dagen van geldigheid van het abonnement of de treinkaart, die zijn verlopen tussen de datum van hun validering en deze waarop hun stopzetting werd gevraagd en, anderzijds, het totaal aantal dagen waarvoor de kaart of het abonnement initieel werd gevalideerd;

Pr = prijs waarvoor het abonnement of de kaart initieel werd gevalideerd.

Art. XI.43. Voor de toepassing van artikel XI.IV.75 RPPol wordt, indien de middelen van openbaar vervoer meerdere klassen bevatten, de volgende indeling gebruikt : 1° om te vertrekken naar of terug te keren van het buitenland (buiten Belgische Strijdkrachten in Duitsland) : vervoer over het land, eerste klasse voor alle personeelsleden indien gebruik wordt gemaakt van een gewoon internationaal vervoer, tweede klasse of gelijkgesteld, indien gebruik wordt gemaakt van een hogesnelheidstrein;vervoer te lucht en over het water, economy class of gelijkgesteld voor alle personeelsleden. De overheid kan evenwel toestaan dat de dienstverplaatsing plaatsvindt in Business class of gelijkgesteld, indien de duur van het traject zeven uren overschrijdt of indien de aard van de opdracht of het belang van de dienst het vereist.

Voor wat de voorwaarde van de zeven uren betreft, wordt deze toestemming van ambtswege verleend aan het personeelslid met permanente dienst of op cursus of stage van lange duur, wanneer hij tijdelijke opdrachten vervult vertrekkend vanuit het land waar het op post is of één van de reizen maakt bedoeld in artikel XI.IV.70 RPPol beantwoordend aan deze voorwaarde; 2° in België evenals om zich te begeven naar of verplaatsingen uit te voeren binnen de Belgische Strijdkrachten in Duitsland : tweede klasse voor alle personeelsleden.De overheid kan evenwel toestaan dat de dienstverplaatsing plaatsvindt in eerste klasse indien de aard van de opdracht of het belang van de dienst dit vereist.

Art. XI.44. De periode bedoeld in artikel XI.IV.77, § 1, tweede lid, RPPol, moet minstens gedeeltelijk de periode beslaan tussen 00.00 en 05.00 uur opdat de vervoerskosten het reserveren van een slaapwagen kunnen omvatten.

Art. XI.45. De terugbetaling bedoeld in artikel XI.IV.82 RPPol wordt uitgevoerd overeenkomstig bijlage 17.

Art. XI.46. De berekening van het bedrag van de kilometervergoedingen en de eventuele te storten aanvullingen zoals bedoeld in artikel XI.IV.94 RPPol wordt uitgevoerd overeenkomstig bijlage 18.

Art. XI.47. Voor de toepassing van artikel XI.IV.101, § 2, RPPol op de personeelsleden van de federale politie, is de overheid bevoegd voor het verlengen van de termijn gedurende dewelke het stelsel van de vergoeding van de trajectkosten bij overplaatsing van de gewone plaats van het werk kan worden toegepast, de directeur-generaal van de algemene directie personeel.

Art. XI.48. De terugbetaling bedoeld in artikel XI.IV.102 RPPol wordt uitgevoerd overeenkomstig bijlage 19.

Art. XI.49. De terugbetaling bedoeld in artikel XI.IV.103, § 2, RPPol, wordt uitgevoerd overeenkomstig bijlage 20.

Art. XI.50. Voor de toepassing van artikel XI.IV.109 RPPol op de personeelsleden van de federale politie, is de overheid bevoegd voor het verlengen van de termijn gedurende dewelke een verhuizing moet plaatsvinden om aanleiding te kunnen geven tot vergoeding, de directeur-generaal van de algemene directie personeel.

Art. XI.51 Het maximaal aantal kubieke meters bedoeld in artikel XI.IV.118, § 1, tweede lid, RPPol, is vastgesteld op vijfentwintig m3.

Art. XI.52. De kosten die het voorwerp kunnen uitmaken van een tussenkomst in de begrafeniskosten en bedoeld in artikel XI.V.3 RPPol zijn : 1° de kosten voor toilettering van de overledene;2° de kostprijs van de metalen lijkkist(en) wanneer deze noodzakelijk is (zijn);3° de kostprijs van de houten lijkkist en het lijkomhulsel;4° de kostprijs voor de lijkkist voor crematie;5° de kosten voor het vervullen van de administratieve formaliteiten en verzegeling van de lijkkist;6° de kosten van de religieuze of vrijzinnige dienst met inbegrip van rouwversiering en de aanwezigheid van dragers;7° de kostprijs van de overmaking van de deelneming, de bidprentjes en de bedankingskaarten met inbegrip van de eventuele kosten verbonden aan de verzending;8° de kostprijs voor de opneming van een overlijdensbericht in een dagblad;9° de kosten voor de overbrenging van de plaats van overlijden, in België of in het buitenland, tot de plaats van teraardebestelling of verassing en plaatsing van de urne of uitstrooiing van de asse;10° de kosten voor de teraardebestelling, verassing, plaatsing van de urne of uitstrooiing van de asse;11° de kosten voor de concessie van de begraafplaats voor een termijn van maximum dertig jaar;12° de kostprijs van een grafsteen;13° de kostprijs van de bloemen en kronen;14° de kosten voor een receptie aansluitend bij de uitvaartplechtigheid. TITEL XII. - Overgangsbepalingen Art. XII.1. De in artikel XII.II.1, derde lid, RPPol, bedoelde fiche wordt vastgesteld in de bijlage 21.

Art. XII.2. De overdracht van de stukken uit het oude persoonlijk dossier naar het nieuwe persoonlijk dossier dat gemeenschappelijk is voor alle personeelsleden of, naar gelang van het geval, hun verwijdering, wordt uitgevoerd volgens het schema in bijlage 22. Deze verwijdering wordt uitgevoerd door de in artikel II.6 bedoelde overheid waarvan het betrokken personeelslid afhangt.

De verwijderde stukken mogen aan het betrokken personeelslid worden overgehandigd.

Art. XII.3. § 1. De laureaat van de selectieproeven die is ingeschreven op een supralokale lijst, opgesteld overeenkomstig artikel 9 van het koninklijk besluit van 22 december 1997 houdende de algemene bepalingen aangaande de aanwerving en de benoeming in de graad van politieagent en van veldwachter, die, op het ogenblik van zijn inschrijving bij de directie van de rekrutering en van de selectie van de federale politie, kan aantonen dat minder dan drie jaren zijn verstreken sedert de datum van het attest van slagen voor de laatste selectieproef op grond waarvan hij op de lijst is ingeschreven, is, wanneer hij zich daartoe aanbiedt, vrijgesteld van het geheel van de selectieproeven voor toelating tot de basisopleiding van het basiskader met uitzondering van de delen van de fysiek-medische geschiktheidsproef bedoeld in artikel IV.8, 1° en 2° en, in voorkomend geval, van het onderzoek van de omgeving en de antecedenten bedoeld in artikel IV.14.

Voor de toepassing van artikel IV.I.30 RPPol wordt als datum van inschrijving beschouwd, de datum van het attest van slagen voor de laatste selectieproef.

De geldigheid van de inschrijving in de wervingsreserve bedoeld in artikel IV.I.30 RPPol is in elk geval beperkt tot de geldigheidstermijn bepaald door het attest van slagen voor de selectieproeven dat werd afgeleverd overeenkomstig het voormeld koninklijk besluit van 22 december 1997. § 2. De laureaat van de selectieproeven die is ingeschreven op een gemeentelijke of lokale lijst tot vaststelling van een wervingsreserve voor het basiskader is, indien hij zich daartoe inschrijft bij de directie van de rekrutering en van de selectie van de federale politie, vrijgesteld van het geheel van de selectieproeven voor toelating tot de basisopleiding van het basiskader met uitzondering van de delen van de fysiek-medische geschiktheidsproef bedoeld in artikel IV.8, 1° en 2° en, in voorkomend geval, van het onderzoek van de omgeving en de antecedenten bedoeld in artikel IV.14.

Art. XII.4. Voor de toepassing van de artikelen V.6, 4°, en V.7, 4°, worden ook in aanmerking genomen : 1° voor de aanwijzing als stageleider of mentor binnen een lokaal politiekorps, de ervaring als niet-politioneel personeel opgedaan binnen : a) hetzij een korps van de gemeentepolitie dat geïntegreerd werd in het betrokken politiekorps;b) hetzij een territoriale brigade van de federale politie bedoeld in artikel 248 van de wet;2° voor de aanwijzing als stageleider of mentor binnen de federale politie, de ervaring opgedaan hetzij binnen de rijkswacht, hetzij binnen de gerechtelijke politie. Art. XII.5. In afwijking van artikel VI.2 omvat het jaar 2001 vanaf de inwerkingtreding van dit besluit vier opeenvolgende referentieperiodes van twee maanden en een laatste referentieperiode van uitzonderlijk één maand.

Art. XII.6. Tot 1 april 2002 wordt onder de in artikel VI.I.7, eerste lid, 3°, RPPol bedoelde omstandigheden eveneens begrepen, de handhaving en het herstel van de openbare orde, wanneer, op beslissing van, naar gelang van het geval, de korpschef of de commissaris-generaal, de omvang of de onvoorziene lange duur van de verstoring van de openbare orde de afwijking rechtvaardigt.

De in het eerste lid bedoelde afwijking kan, behoudens dringende noodzaak, enkel getroffen worden na voorafgaand overleg met de representatieve vakorganisaties.

Art. XII.7. In afwachting van een nieuwe regeling worden voor de toepassing van artikel X.I.7, tweede lid, RPPol uitsluitend terugbetaald : 1° de verstrekte zorgen in het land of de landen waar het personeelslid in dienst is of een dienstverplaatsing uitvoert zoals bedoeld in artikel XI.IV.13 RPPol; 2° de zorgen die voortspruiten uit ongevallen en ziekten die zich op onvoorzienbare wijze voordoen tijdens de heen- en terugreis tussen België en het land van bestemming of tijdens de reizen tussen het land van bestemming en andere landen waar diensten worden uitgevoerd. Artikel X.I.2, eerste lid, RPPol is niet van toepassing op de in het eerste lid bedoelde zorgen, behalve als er een Belgische medische dienst ter plaatse bestaat.

Art. XII.8. Het recht op de in artikel XII.7, eerste lid, bedoelde kosteloze medische zorgen wordt gewaarborgd door : 1° de terugbetaling aan het personeelslid van de in het eerste lid bedoelde zorgen die het voorwerp uitmaken van een ZIV-tarificatie, ten belope van het ZIV-tarief en zonder tenlastelegging van het remgeld; 2° per kalenderjaar, de terugbetaling van de medische zorgen, met uitzondering van die bedoeld in 1°, en in artikel X.I.3 RPPol ten belope van : - 40 % op de eerste schijf van 125 EUR; - 50 % op de tweede schijf van 125 EUR; - 60 % op de derde schijf van 125 EUR; - 70 % op de vierde schijf van 125 EUR; - 80 % op de vijfde schijf van 125 EUR; - 90 % op de zesde schijf van 125 EUR; - 100 % op het saldo.

De in het eerste lid, 1°, bedoelde terugbetaling kan in geen geval het werkelijk betaalde bedrag overstijgen.

Art. XII.9. Tot de inwerkingtreding van het ministerieel besluit dat de voorwaarden bepaalt onder dewelke een personeelslid tot het varend personeel van de dienst luchtsteun behoort, worden voor de toepassing van artikel XI.III.12, eerste lid, 1°, RPPol, de personeelsleden van de dienst luchtsteun die titularis zijn van het brevet van piloot of hoger brevet van piloot of die met succes de opleidingen van boordwerktuigkundige, bedienaar vaste video-apparatuur of bedienaar van windas voor helikopter, zoals bedoeld in de artikelen 1 en 7 van het ministerieel besluit van 2 april 1996 betreffende het varend personeel van de rijkswacht, beschouwd als beantwoordend aan de vereiste voorwaarden om te behoren tot het varend personeel van de dienst luchtsteun.

Art. XII.10. Voor de toepassing van artikel XI.III.12, eerste lid, 6°, RPPol, genieten, tot de datum van de oprichting van het betrokken korps van de lokale politie, de personeelsleden van de korpsen van de gemeentepolitie en van de territoriale brigades van de federale politie, de functietoelage « nabijheidspolitie » onder dezelfde voorwaarden als de personeelsleden bedoeld in artikel XI.6, eerste lid.

Voor de toepassing van het eerste lid wordt de rol van korpschef vervuld door de in uitvoering van artikel 249 van de wet aangewezen politiechef of, bij gebrek, door de korpschef van de gemeentepolitie, wat de leden van de gemeentepolitie betreft, en door de commandant van de brigade van de federale politie, wat de leden van de betrokken brigade betreft.

Zolang ze niet tot de luchtvaartpolitie behoren, worden de luchthavenbrigades van de federale politie beschouwd als territoriale brigades van de federale politie.

Art. XII.11. Tot de werkelijke inwerkingtreding van de erkenningsdossiers worden, voor de toepassing van artikel XI.III.17 RPPol beschouwd een betrekking te bekleden in een politieschool om er een voltijdse taak van docent, praktijkmonitor of opleider uit te oefenen : 1° de personeelsleden die tot en met 31 maart 2001, hetzij de toelage bedoeld in artikel 29ter van het koninklijk besluit van 24 oktober 1983 betreffende de bezoldigingsregeling van de personeelsleden van de rijkswacht, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 2 maart 1998, of de jaarlijkse toelage bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 1 oktober 1973 tot vaststelling van de bezoldiging van de personen belast met een leeropdracht aan sommige scholen voor vorming en voortgezette opleiding van officieren en tot toekenning van een toelage aan de titularissen van sommige betrekkingen bij die scholen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 maart 1995, genoten, op voorwaarde dat zij tot een school, een opleidingscentrum of het hondencentrum blijven behoren en dat zij hun ambt van opleider, professor, docent of repetitor of een gelijkwaardig ambt blijven uitoefenen;2° op voorwaarde dat zij houder zijn van een brevet van opleider zoals verstrekt overeenkomstig de reglementaire bepalingen die terzake van kracht waren in de rijkswacht tot en met 31 december 2000 en op voorwaarde dat zij deze functie blijven uitoefenen : a) de leden van de directie van de opleiding van de federale politie op voorwaarde dat zij een ambt van opleider, professor, docent of repetitor of een gelijkwaardig ambt blijven uitoefenen;b) de monitors in geweldsbeheersing en de "schietmonitors 1997" die uitsluitend dit ambt uitoefenen;c) de personeelsleden die behoren tot de dienst individuele geweldsbeheersing van de directie van de algemene reserve van de federale politie die uitsluitend een opdracht van opleiding van het personeel uitoefenen;d) de personeelsleden die behoren tot de cel "opleiding cavalerie" die uitsluitend een opdracht van opleiding van het personeel uitoefenen;e) het hoofd trompet van de kliek van de koninklijke Escorte te paard;f) in het raam van de inwerkingstelling van het netwerk ASTRID, de personeelsleden die uitsluitend belast zijn met het verstrekken van cycli van functionele opleiding of van cycli van voortgezette opleiding inzake telecommunicatie;g) de leden van de Speciale school - sectie verkeer - die belast zijn met het verstrekken van de opleiding aan de personeelsleden die zich kandidaat stellen voor een betrekking in de eenheden van de wegverkeerspolitie, met inbegrip van de sectiechef;h) de leden van de Directie van de Telematica belast met de opleiding van de opleiders Integrated System of the Local Policy;3° de personeelsleden die, met het akkoord van de directeur-generaal van de algemene directie personeel, indien zij tot de federale politie behoren, of met het akkoord van de burgemeester of van het politiecollege, indien zij tot de lokale politie behoren, voor een erkende politieschool worden aangewezen, gedetacheerd of ter beschikking gesteld om er een voltijdse taak van docent, praktijkmonitor of opleider uit te oefenen. De in het eerste lid, 2° en 3°, bedoelde personeelsleden die geen houder zijn van een brevet van opleider, zijn vrijgesteld van die voorwaarden, voor zover zij uiterlijk vóór 31 december 2003 een gelijkwaardig brevet behalen volgens de nadere regels die de directeur-generaal van de algemene directie personeel van de federale politie vaststelt.

Art. XII.12. Tot het ogenblik dat het brevet van mentor bedoeld in artikel V.7, 5°, kan toegekend worden, hebben, voor de toepassing van artikel XI.III.24, tweede lid, RPPol, de hoedanigheid van mentor, de personeelsleden die houder zijn van een brevet van mentor zoals verstrekt overeenkomstig de reglementaire bepalingen die terzake van kracht waren in de rijkswacht tot en met 31 december 2000, of houder zijn van een getuigschrift van opleiding als stageleider zoals afgeleverd door de gerechtelijke politie tot en met dezelfde datum.

In afwijking van het eerste lid kunnen de personeelsleden die geen houder zijn van een brevet van mentor, indien nodig en tot 31 december 2003 worden erkend door de directeur-generaal van de algemene directie personeel van de federale politie om dit ambt te vervullen.

Art. XII.13. Tot de inwerkingtreding van het ministerieel besluit dat de ambten bepaalt waaraan het vervullen van gelegenheidsluchtvaartprestaties verbonden is, zijn de ambten bedoeld in artikel XI.III.34, § 1, tweede lid, RPPol, deze van leerling-luchtwaarnemer die een luchtvaartprestatie volbrengt, luchtwaarnemer die een luchtvaartprestatie volbrengt, technicus luchtfotografie met een opdracht belast of technicus of specialist aangewezen voor testen of afstellingen tijdens de vlucht, voor een bijzondere opdracht met technisch karakter zoals « tracking » of « final approach », alsook voor de ontvangst en de controle van het materiaal.

Worden beschouwd te beantwoorden aan de voorwaarden die zijn vereist voor de uitoefening van de ambten bedoeld in het eerste lid, de personeelsleden die met succes de opleidingen hebben gevolgd bedoeld in artikel 10 van het ministerieel besluit van 2 april 1996 betreffende het varend personeel van de rijkswacht of de opleidingen « tracking » of « final approach ».

Het vervullen van gelegenheidsluchtvaartprestaties is onderworpen aan beperkingen vastgelegd door de directeur-generaal van de algemene directie personeel van de federale politie.

De machtiging zulke prestaties te verrichten, alsook de schorsing en de intrekking van deze machtiging worden uitgesproken door de commissaris-generaal van de federale politie volgens de nadere regels die hij bepaalt.

Art. XII.14. Tot de werkelijke inwerkingtreding van de erkenningsdossiers worden, voor de toepassing van de artikelen XI.III.36, XI.III.37 en XI.III.40 RPPol wordt beschouwd als personeelslid of persoon die belast is met een taak van docent, praktijkmonitor in een politieschool, zonder dat hij daarvoor aangewezen, gedetacheerd of ter beschikking is gesteld met het oog op het voltijds uitoefenen van dat ambt, elk personeelslid of elke persoon die alsdusdanig is aangewezen door, naar gelang het personeelslid tot de federale politie of de gemeente-/lokale politie behoort, de directeur-generaal van de algemene directie personeel van de federale politie of de korpschef van de gemeente-/lokale politie, in overleg met de directeur van de betrokken politieschool.

Voor het bepalen van het toe te kennen bedrag stelt de directeur-generaal of de korpschef vast of het personeelslid al dan niet optreedt in het raam van de uitvoering van de dienst.

Art. XII.15. Een personeelslid mag niet vergoed worden voor meer dan honderd uren cursus per kalenderjaar.

Art. XII.16. Tot de inwerkingtreding van het ministerieel besluit dat de cursussen bepaalt die als van universitair of post-universitair niveau of van hoger niet-universitair niveau worden beschouwd, worden, voor de toepassing van artikel XI.III.38 RPPol beschouwd als van universitair of post-universitair niveau, al de cursussen van algemene vorming of informatie, verstrekt aan kandidaat-officieren in de officierenscholen, met uitzondering van deze bedoeld in het tweede lid, 1°, alsook deze van lichamelijke opvoeding en sport en van beroepsvorming. Zijn ook beschouwd als van universitair of post-universitair niveau, al de cursussen van gespecialiseerde opleiding van gerechtelijke politie en van technische en wetenschappelijke politie, verstrekt in de rechercheschool, met uitzondering van deze bedoeld in het tweede lid, 2°, en deze van lichamelijke opvoeding en sport en de eraan gelijkgestelde cursussen van beroepsvorming.

Worden beschouwd als van hoger niet-universitair niveau : 1° in de nationale school voor officieren en in de erkende scholen waar cursussen worden gegeven aan kandidaat-officieren : de volgende cursussen : a) tweede landstaal;b) Engels of Duits;c) organisatie van de geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus;d) reglementering en techniek van het wegverkeer;e) beroepsinformatie - deontologie - cultuur;f) administratie en logistiek;g) methodologie en didactiek;h) evolutie van België;i) interne relaties;j) informatica;k) veiligheidskunde;2° in de rechercheschool : de volgende cursussen : a) de opleiding basiskader van de gerechtelijke zuil;b) de opleiding middenkader van de gerechtelijke zuil : module 1 : de plaats en de rol van de student in de nationale rechercheschool; module 2 : individuele communicatie en de taakverdeling van de diensten; module 3 : evaluatie van de sleutelaktiviteiten en de functionele verantwoordelijkheden; module 4 : technische vaardigheden; module 5 : benadering van courante fenomenen : bevoegdheidscriteria; c) tweede landstaal;d) deontologie;e) informatica;3° in elke politieschool : de opleiding van het leraarskorps, met inbegrip van de docenten, praktijkmonitors, opleiders, mentors en stagecoördinatoren. Art. XII.17. Tot de inwerkingtreding van het ministerieel besluit bedoeld in artikel XI.III.40 RPPol, is de verhogingscoëfficiënt gelijk aan twee.

Art. XII.18. Voor de toepassing van artikel XI.IV.3 RPPol tot de datum van de oprichting van het betrokken korps van de lokale politie, genieten de personeelsleden van de korpsen van de gemeentepolitie die, daags vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit, de vergoeding bedoeld in het koninklijk besluit van 22 december 1997 tot vaststelling van de algemene bepalingen betreffende een vergoeding voor onkosten gemaakt bij de uitoefening van opdrachten van gerechtelijke politie door leden van de gemeentepolitie, en die van een opsporings- of onderzoeksdienst deel uitmaken, de vergoeding voor werkelijke onderzoekskosten onder dezelfde voorwaarden als de personeelsleden bedoeld in artikel XI.13, 5°.

Indien de in het eerste lid bedoelde personeelsleden gedetacheerd of ter beschikking gesteld waren en indien ze dit na de datum van inwerkingtreding van dit besluit blijven, zijn de bepalingen van artikel XI.IV.5 RPPol op hen van toepassing.

Art. XII.19. Tot de inwerkingtreding van het ministerieel besluit dat de voorwaarden vaststelt waaronder honden kunnen worden aangenomen, worden, voor de toepassing van artikel XI.IV.7, § 1, RPPol, beschouwd te zijn aangenomen, de honden die noch eigendom zijn van de Staat, noch van een gemeente en die, hetzij aangenomen waren in de rijkswacht, hetzij door de gemeente werden toegelaten voor gebruik tijdens politieoperaties, hetzij als zodanig aangenomen zijn door de dienst hondensteun van de federale politie.

Art. XII.20. Tot de inwerkingtreding van het ministerieel besluit dat de in artikel XI.IV.69 RPPol bedoelde nadere regels van gebruik bepaalt, mag het voertuig van de federale Staat of de politiezone waarmee het in artikel XI.39 bedoelde personeelslid gemachtigd werd om naar zijn woonplaats terug te keren, niet voor privédoeleinden gebruikt worden.

Art. XII.21. De dienst bedoeld in artikel XII.XI.24, 1°, b), RPPol, is de dienst gerechtelijke politie in militair milieu.

Art. XII.22. De diensten bedoeld in XII.XI.24, 1°, c), RPPol, zijn de directie van de speciale eenheden - speciaal interventie-eskadron en pelotons protectie, observatie, steun en arrestatie van de federale politie.

Art. XII.23. De erkende wegenkaarten bedoeld in artikel XII.XI.28, tweede lid, RPPol, zijn : 1° voor België : de topografische kaarten GNI - schaal 1/100.000; 2° voor het Groothertogdom Luxemburg : de wegenkaarten Michelin - schaal 1/150.000; 3° voor Nederland : de wegenkaarten Michelin - schaal 1/200.000; 4° voor Duitsland : de wegenkaarten Michelin - schaal 1/300.000; 5° voor Frankrijk : de wegenatlas Michelin - schaal 1/200.000.

Art. XII.24. De dienst bedoeld in artikel XII.XI.40, § 1, 3°, RPPol, is de dienst gerechtelijke politie in militair milieu.

Art. XII.25. De diensten bedoeld in artikel XII.XI.40, § 1, 4°, RPPol, zijn de gedeconcentreerde diensten van gerechtelijke politie van de federale politie.

Art. XII.26. De diensten bedoeld in artikel XII.XI.40, § 1, 6° en 7°, RPPol, zijn de directie van de speciale eenheden - speciaal interventie-eskadron en pelotons protectie, observatie, steun en arrestatie van de federale politie.

Art. XII.27. Voor de toepassing van artikel XII.XI.41, 5°, 6° en 7°, RPPol, wordt gelijkgesteld met een professor, een personeelslid dat met leeropdracht belast is of met een repetitor, het personeelslid dat docent bij de nationale school voor officieren is.

Art. XII.28. Voor de toepassing van artikel XII.XI.43, § 2, 16°, RPPol, zijn de "werkelijke prestaties die de minister aanwijst als prestaties", de prestaties en activiteiten die in aanmerking kunnen komen om het recht op de toelage bedoeld in artikel XI.III.6, § 1, RPPol, te openen.

Art. XII.29. De eenheden bedoeld in de artikelen XII.XI.46 en XII.XI.55, 4°, RPPol, zijn deze van de directie van de speciale eenheden van de federale politie die gevestigd zijn in Brussel of deze van de algemene directie gerechtelijke politie van de federale politie die ambten van de bijzondere brigade belast met de bestrijding van de zware criminaliteit hebben overgenomen.

Art. XII.30. Indien, om reden van openbare orde, rust of veiligheid, de commissaris-generaal beslist om hen in de operaties in te zetten, mogen de in artikel XII.11 bedoelde personeelsleden, desgevallend de toelagen voor dienstprestaties uitgevoerd op een zaterdag, een zondag, een feestdag, tijdens de nacht of voor bijkomende prestaties genieten.

De nadere regels van deze inzet worden door de commissaris-generaal voorafgaandelijk bepaald.

Art. XII.31. De overgangsbepalingen van deze titel zijn, in voorkomend geval, van overeenkomstige toepassing op de personeelsleden bedoeld in artikel XII.XII.1 RPPol vanaf hun overgang naar het administratief en logistiek kader.

TITEL XIII. - Slotbepalingen Art. XIII.1. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 april 2001, met uitzondering van : 1° artikel V.7, 5°, waarvan de minister de datum van inwerkingtreding bepaalt; 2° wat de personeelsleden die behoren tot het hondencentrum betreft, artikel XII.11, dat uitwerking heeft op 1 september 2001.

Art. XIII.2. Artikel II.I.12 RPPol treedt in werking op 1 januari 2002 met uitzondering van het eerste lid, 2° van dat artikel dat op 1 april 2003 in werking treedt.

Art. XIII.3. Titel I van deel VII RPPol treedt in werking op 1 april 2003.

Brussel, 28 december 2001.

De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE

Bijlage 1 aan het ministerieel besluit van 28 december 2001 Samenstelling van het persoonlijk dossier 1° Map I : Administratie Inventaris Laatste individuele fiche (geïnformatiseerd) Inventaris van de overgaven van het persoonlijk dossier voor raadpleging of verandering van de overheid belast met de bijwerking van het dossier (bedoeld in artikel II.6) Inventaris van de stukken waarvan het personeelslid een kopie heeft ontvangen 2° Map II : Opleidingen Ondermap II/A : Basisopleidingen bedoeld in Deel IV, Titel II RPPol Ondermap II/B : Stagedossiers bedoeld in de artikelen V.II.19 en V.III.24 RPPol Ondermap II/C : Voortgezette opleidingen Ondermap II/D : Opleidingen gebonden aan een bevordering bedoeld in artikel VII.II.7 RPPol of aan de baremische loopbaan bedoeld in de artikelen VII.II.22, derde lid, VII.II.23, derde lid, en VII.II.24, derde lid, RPPol Ondermap II/E : Functionele opleidingen Ondermap II/F : Andere brevetten, getuigschriften of attesten van opleidingen 3° Map III : Mobiliteit Ondermap III/A : Mobiliteitsdossiers bedoeld in artikel VI.II.13 RPPol Ondermap III/B : Tijdelijke inplaatsstellingen bedoeld in Deel VI, Titel II, Hoofdstuk IV RPPol Ondermap III/C : De herplaatsingen bedoeld in Deel VI, Titel II, Hoofdstuk V RPPol 4° Map IV : Loopbaan Ondermap IV/A : De bevorderingen bedoeld in Deel VII, Titel II, Hoofdstukken II en III en Titel IV, Hoofdstukken II en III RPPol Ondermap IV/B : De baremische loopbaan bedoeld in Deel VII, Titel II, Hoofdstuk IV en Titel IV, Hoofdstuk IV RPPol Ondermap IV/C : Andere stukken met betrekking tot de loopbaan en inzonderheid tot Deel VIII, Titel VI, VII, VIII, IX, XII, XIII, XIV, XV, XVI et XVIII RPPol 5° Map V : Evaluaties - Tucht - Ordemaatregelen Ondermap V/A : De evaluatiedossiers bedoeld in artikel VII.I.47 RPPol Ondermap V/B : De nog niet uitgewiste tuchtstraffen en de relevante tuchtdossiers Ondermap V/C : De ordemaatregelen 6° Map VI : Gegevens met een medisch karakter Ondermap VI/A : Documenten met betrekking tot het medisch profiel Ondermap VI/B : Documenten met betrekking tot de medische schifting Ondermap VI/C : Inschrijvingsfiche van de ziekteverloven bedoeld in artikel VII.X.1 RPPol Ondermap VI/D :Documenten met betrekking tot de disponibiliteit wegens ziekte bedoeld in Deel VIII, Titel XI RPPol Ondermap VI/E : Documenten met betrekking tot de gedeeltelijke medische vrijstellingen die een invloed kunnen hebben op de uitvoering van de dienst Ondermap VI/F : Documenten met betrekking tot de arbeidsongevallen en de beroepsziekten bedoeld in Deel X, Titel III RPPol 7° Map VII : Mandaten Een ondermap per mandaatdossier bedoeld in artikel VII.III.16 RPPol 8° Map VIII : Varia Inventaris Stukken Gezien om te worden gevoegd bij het ministerieel besluit van 28 december 2001 tot uitvoering van sommige bepalingen van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten. De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE

Bijlage 2 aan het ministerieel besluit van 28 december 2001 Minimum inhoud van de individuele (geïnformatiseerde) fiche Naam : Voornaam : Identificatienummer : Graad : Anciënniteiten zoals bepaald in de jaarlijkse lijst bedoeld in artikel II.I.9 RPPol : Identificatie van de huidige betrekking, datum van de benoeming of de aanwijzing in die betrekking en wijze van aanwijzing, datum die in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de aanwezigheidstermijn (rekening houdend met de bepalingen van artikel VI.II.10, eerste lid, 1°, RPPol) : Administratieve stand : Erkende kennis van talen : Niveau van medische geschiktheid en, in voorkomend geval, gedeeltelijke ongeschiktheden wegens medische redenen die een invloed kunnen hebben op de uitvoering van de dienst : Historiek van de aanwijzingen voor de betrekkingen of mandaten : Lijst van de behaalde brevetten : Nog niet uitgewiste tuchtstraffen : Bestaan van een eventueel nog niet afgesloten tuchtdossier : Niet uitgewiste ordemaatregelen die tegen het betrokken personeelslid werden uitgesproken : Terugroepingsadres : Gezien om te worden gevoegd bij het ministerieel besluit van 28 december 2001 tot uitvoering van sommige bepalingen van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten.

De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE

Bijlagen 3 - 22 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het ministerieel besluit van 28 december 2001 tot uitvoering van sommige bepalingen van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten.

De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE

^