gepubliceerd op 05 januari 2001
Koninklijk besluit tot vaststelling van de regels waarbij ambtenaren van de fiscale administraties ter beschikking worden gesteld van de Centrale Dienst voor de bestrijding van de georganiseerde economische en financiële delinquentie, teneinde die dienst bij te staan in de uitoefening van haar taken. - Addendum
MINISTERIE VAN FINANCIEN EN MINISTERIE VAN JUSTITIE
22 DECEMBER 2000. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de regels waarbij ambtenaren van de fiscale administraties ter beschikking worden gesteld van de Centrale Dienst voor de bestrijding van de georganiseerde economische en financiële delinquentie, teneinde die dienst bij te staan in de uitoefening van haar taken. - Addendum
In het Belgisch Staatsblad nr. 250, 2e editie, van 29 december 2000, blz. 43293, moet deze tekst het koninklijk besluit voorafgaan : 22 DECEMBER 2000. - {dt}Koninklijk besluit{edt} tot vaststelling van de regels waarbij ambtenaren van de fiscale administraties ter beschikking worden gesteld van de Centrale Dienst voor de bestrijding van de georganiseerde economische en financiële delinquentie, teneinde die dienst bij te staan in de uitoefening van haar taken VERSLAG AAN DE KONING Sire, Reeds gedurende verschillende jaren ontwikkelt de witteboordcriminaliteit zich in ons land en mondt alzo uit in fiscale fraudestructuren van belangrijke omvang. Wetende dat deze fraude niet alleen de belangen van de Schatkist, en derhalve het algemeen belang, ernstige schade berokkent maar tevens bonafide economische actoren in een onmogelijke concurrentiepositie plaatst, is het onontbeerlijk ter zake vlug een preventieve en repressieve strategie uit te bouwen.
In dit kader, en diverse andere reeds getroffen maatregelen buiten beschouwing gelaten, hebben de Ministers van Financiën en Justitie op 20 juli 2000 twee samenwerkingsprotocollen afgesloten. Het eerste betreft de samenwerking in de strijd tegen de carrouselfraude, het tweede behelst de strijd tegen de fraude inzake minerale olie.
Opdat beide protocollen een optimaal effect ressorteren, is het onontbeerlijk dat de C.D.G.E.F.I.D. kan beschikken over gespecialiseerde fiscale ambtenaren.
In dit opzicht voorziet artikel 31 van de wet van 30 maart 1994 tot uitvoering van het globaal plan op het stuk van de fiscaliteit inzonderheid dat de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit de regels bepaalt voor de kwestieuze terbeschikkingstelling bij de C.D.G.E.F.I.D. Ten gevolge van de herziening van de politiediensten zal deze dienst per 1 januari 2001 ophouden te bestaan en zullen haar taken voortaan worden verricht door één van de algemene directies van de federale politie, te weten de algemene directie gerechtelijke politie.
In haar op 18 december 2000, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State gegeven advies haalt de Raad van State het probleem aan van de, omwille van een tegenstrijdigheid tussen twee wetten, juridische continuïteit van de voorziene terbeschikkingstellingen.
Inderdaad, de artikelen 241 tot 246 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, behelzen de regels inzake de overgang naar de federale politie van de leden van het operationeel korps en van de categorie bijzonder politiepersoneel van de rijkswacht en de gerechtelijke officieren en agenten van de gerechtelijke politie, inbegrepen die van de C.D.G.E.F.I.D. Deze bepalingen beogen evenwel niet de ambtenaren van de administraties der financiën die, in uitvoering van het vermelde artikel 31 van de wet van 30 maart 1994 ter beschikking van de C.D.G.E.F.I.D. zouden worden gesteld. Deze ambtenaren kunnen dus niet overgaan naar de federale politie.
Hieruit volgt dat de wetgever van 1998 vergeten is de mogelijkheid tot terbeschikkingstelling van de fiscale ambtenaren (zie artikel 31 van de wet van 30 maart 1994) in de wet van 7 december 1998 in te lassen.
Rekening houdend met de hertekening van het nieuwe politielandschap en de uitdrukkelijke wil van deze Regering om de grote fiscale fraude krachtdadig te bestrijden, zal in de loop van de maand januari 2001 een wetgevend initiatief worden genomen om de niet- overeenstemming tussen beide geciteerde wetten weg te werken.
Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige, en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN De Minister van Financiën, D. REYNDERS
ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, op 13 december 2000 door de Minister van Financiën verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste drie dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit tot vaststelling van de regels waarbij ambtenaren van de fiscale administraties ter beschikking worden gesteld van de Centrale Dienst voor de bestrijding van de georganiseerde economische en financiële delinquentie, teneinde die dienst bij te staan in de uitoefening van haar taken, heeft op 18 december 2000 het volgende advies gegeven : Overeenkomstig artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996, moeten in de adviesaanvraag in het bijzonder de redenen worden aangegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan.
De motivering van het verzoek om spoedbehandeling is in de adviesaanvraag en in de aanhef van de ontworpen besluiten in nagenoeg dezelfde bewoordingen gesteld.
In het onderhavige geval de motivering in de adviesaanvraag aldus : « (...) l'urgence est motivée par le fait que la date de la mise en place du futur service de police intégré, structuré à deux niveaux est fixée au 1er janvier 2001 et qu'à cette date le commissariat général de la police judiciaire près les parquets dont fait partie l'Office central de luttre contre la délinquance économique et financière organisée devrait de ce fait cesser d'exister. » 1. Het ontwerp van koninklijk besluit tot vaststelling van de regels waarbij ambtenaren van de fiscale administraties ter beschikking worden gesteld van de Centrale Dienst voor de bestrijding van de georganiseerde economische en financiële delinquentie (afgekort als : C.D.G.E.F.I.D.), ten einde die dienst bij te staan in te uitoefening van haar (lees : zijn) taken (31.026/4) strekt tot de tenuitvoerlegging van artikel 31 van de wet van 30 maart 1994 tot uitvoering van het globaal plan op het stuk van de fiscaliteit.
Het ontwerp van ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 10 juni 1964 betreffende de toekenning van een vergoeding wegens verblijf- en omreiskosten aan sommige personeelsleden van het Ministerie van Financiën (31.028/4) en het ontwerp van ministerieel besluit tot vaststelling van het aantal ambtenaren van het Ministerie van Financiën die ter beschikking worden gesteld van de Centrale Dienst voor de bestrijding van de georganiseerde economische en financiële delinquentie (31.029/4) bevatten nadere regels voor de uitvoering van het genoemde ontwerp van besluit. 2. Het genoemde artikel 31 van de wet van 30 maart 1994 bepaalt het volgende : « Ambtenaren van de belastingadministraties, die door de Minister van Financiën zijn aangewezen, worden ter beschikking gesteld van de Centrale Dienst voor de bestrijding van de georganiseerde economische en financiële delinquentie teneinde die dienst bij te staan in de uitoefening van haar taken. De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit de regels voor de terbeschikkingstelling. » Tot op heden is die bepaling nog niet ten uitvoer gelegd. Er is dus nog geen enkele ambtenaar van de belastingadministraties ter beschikking van de C.D.G.E.F.I.D. Laatstgenoemde dienst vormt, bij de huidige stand van zaken, een onderdeel van de afdeling « operationele ondersteuning en opsporing » van het commissariaat-generaal van de gerechtelijke politie bij de parketten (artikel 1, § 4, 2°, van het koninklijk besluit betreffende het commissariaat-generaal van de gerechtelijke politie bij de parketten). Krachtens het genoemde artikel 31 staat het aan de Minister van Financiën vrij om de ambtenaren van de belastingadministraties aan te wijzen die ter beschikking worden gesteld van de C.D.G.E.F.I.D. Het commissariaat-generaal van de gerechtelijke politie bij de parketten, en bijgevolg ook de C.D.G.E.F.I.D., ressorteren anderzijds onder de Minister van Justitie.
De onderzochte ontwerpen van besluit worden dus logischerwijze voorgedragen door de Minister van Justitie en de Minister van Financiën, die tevens belast worden met de tenuitvoerlegging ervan.
De C.D.G.E.F.I.D. zal vanaf 1 januari 2001 ophouden te bestaan als gevolg van de hervorming van de politiediensten en zijn taken zullen voortaan uitgevoerd worden door één van de algemene directies van de federale politie, namelijk door de algemene directie gerechtelijke politie (artikel 7, 2° en artikel 9, 3°, van het koninklijk besluit met betrekking tot de commissaris-generaal en de algemene directies van de federale politie (1)).
De artikelen 241 tot 246 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus regelen de overheveling van de leden van het operationeel korps en van de categorie bijzonder politiepersoneel van de rijkwacht en de gerechtelijke officieren en agenten van de gerechtelijke politie bij de parketten, met inbegrip van de personeelsleden van de C.D.G.E.F.I.D., naar de federale politie.
De bewuste bepalingen hebben daarentegen geen betrekking op de ambtenaren van de administraties van financiën die ter uitvoering van het genoemde artikel 31 van de wet van 30 maart 1994 ter beschikking zouden worden gesteld van de C.D.G.E.F.I.D. Die ambtenaren zouden dus niet naar de federale politie kunnen worden overgeheveld. De ontworpen maatregelen kunnen bijgevolg slechts tot 31 december 2000, de datum waarop de C.D.G.E.F.I.D. zal ophouden te bestaan, van toepassing zijn op de overheveling van de betrokken ambtenaren naar die dienst. Na die Datum zal er geen rechtsgrond meer zijn op basis waarvan ambtenaren van de fiscus ter beschikking kunnen worden gesteld van de federale politie. Voordat de geplande maatregelen kunnen worden verwezenlijkt zal dan ook eerst een wetgevend initiatief vereist zijn. (1) Belgisch Staatsblad van 23 september 2000, 2e uitgave.