gepubliceerd op 19 februari 2003
Wet tot wijziging van sommige bepalingen inzake het politiek verlof voor de personeelsleden van de overheidsdiensten
4 FEBRUARI 2003. - Wet tot wijziging van sommige bepalingen inzake het politiek verlof voor de personeelsleden van de overheidsdiensten (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Voorafgaande bepaling
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van de wet van 18 september 1986 tot instelling van het politiek verlof voor de personeelsleden van de overheidsdiensten
Art. 2.Artikel 1, § 1, van de wet van 18 september 1986 tot instelling van het politiek verlof voor de personeelsleden van de overheidsdiensten, gewijzigd bij de wetten van 4 mei 1999 en 27 december 2000, wordt vervangen als volgt : « § 1. De personeelsleden van de overheidsdiensten hebben, volgens de hierna bepaalde gevallen en nadere regels, recht op politiek verlof voor het uitoefenen van een politiek mandaat of een ambt dat ermee gelijkgesteld kan worden.
Voor de toepassing van deze wet wordt onder de personeelsleden van de overheidsdiensten verstaan de vastbenoemde, stagedoende, tijdelijke en contractuele personeelsleden van : 1° de federale overheidsdiensten en andere diensten van de federale overheidsdiensten en in afwachting van de vervanging van de federale ministeries door deze overheidsdiensten ook van de besturen en andere diensten van de federale ministeries;2° de instellingen van openbaar nut die onder het gezag, de controle of het toezicht van de Staat vallen;3° de openbare instellingen van sociale zekerheid bedoeld in artikel 3, § 2, van het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels;4° de andere diensten van de Staat;5° het administratief en logistiek kader van de politiediensten bedoeld in artikel 118 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, met uitzondering van de militairen bedoeld in artikel 4, § 2, van de wet van 27 december 2000 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de rechtspositie van het personeel van de politiediensten;6° elke rechtspersoon van publiek recht anders dan deze bedoeld in 1°, 2°, 3°, 4° en 5°, die ressorteert onder de bevoegdheid van de federale overheid;7° de verenigingen die bestaan uit publiekrechtelijke personen of uit zodanige personen samen met privaatrechtelijke personen, en opgericht zijn in de vorm van een privaatrechtelijke vennootschap maar een activiteit van openbaar nut ten doel hebben met uitzondering van de verenigingen waarin de publiekrechtelijke personen bestaan uit provincies en/of gemeenten;8° de verenigingen zonder winstoogmerk in de oprichting of de leiding waarvan de federale overheid een overwegend aandeel heeft.»
Art. 3.In artikel 2, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 4 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid wordt vervangen als volgt : « Tijdens de periodes dat het personeelslid in politiek verlof is, wordt het geacht in dienstactiviteit te zijn.»; 2° het artikel wordt aangevuld met het volgende lid : « Het aantal dagen politiek verlof wordt bepaald in verhouding tot de door het personeelslid effectief gepresteerde diensten.»
Art. 4.Artikel 3 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 4 mei 1999, wordt vervangen als volgt : « Art 3. - Op aanvraag van de personeelsleden bedoeld in artikel 1, § 1, wordt binnen de hierna bepaalde perken vrijstelling van dienst toegekend voor de uitoefening van de volgende politieke mandaten : 1° a) gemeenteraadslid dat noch burgemeester noch schepen noch voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn is;b) lid van een raad voor maatschappelijk welzijn, de voorzitter uitgezonderd;c) lid van een districtsraad, de bureauleden en de voorzitter uitgezonderd : 2 dagen per maand;2° lid van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap, de voorzitter uitgezonderd : 2 dagen per maand;3° provincieraadslid, niet-lid van de bestendige deputatie : 2 dagen per maand.»
Art. 5.In aritkel 5 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 4 en 25 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder 1° wordt vervangen als volgt : « 1° gemeenteraadslid dat noch burgemeester noch schepen noch voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn is, lid van een raad voor maatschappelijk welzijn dat noch voorzitter noch lid van het vast bureau is, of lid van een districtsraad, dat noch voorzitter noch lid van het bureau is, van een gemeente : a) tot 80 000 inwoners : 2 dagen per maand;b) meer dan 80 000 inwoners : 4 dagen per maand;» 2° de bepaling onder 2° wordt vervangen als volgt : « 2° schepen, voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn of lid van het bureau van een districtsraad van een gemeente : a) tot 30 000 inwoners : 4 dagen per maand;b) van 30 001 tot 50 000 inwoners : een vierde van een voltijds ambt;c) van 50 001 tot 80 000 inwoners : de helft van een voltijds ambt;» 3° de bepaling onder 3° wordt vervangen als volgt : « 3° burgemeester van een gemeente of voorzitter van een districtsraad van een gemeente : tot 30 000 inwoners : een vierde van een voltijds ambt; van 30 001 tot 50 000 inwoners : de helft van een voltijds ambt. »
Art. 6.In artikel 6 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° er wordt een 1°bis ingevoegd, luidend als volgt : « 1°bis .De voorzitter van een districtsraad van een gemeente wordt wat betreft het politiek verlof van ambtswege gelijkgesteld met een burgemeester van een gemeente waarvan het bevolkingsaantal overeenstemt met dat van het district, waarbij de duur van het ambtshalve politiek verlof beperkt wordt tot het percentage van de wedde van die burgemeester die hij ontvangt. »; 2° er wordt een 2°bis ingevoegd, luidend als volgt : « 2°bis .Een lid van het bureau van een districtsraad van een gemeente wordt wat betreft het politiek verlof van ambtswege gelijkgesteld met een schepen van een gemeente waarvan het bevolkingsaantal overeenstemt met dat van het district, waarbij de duur van het ambtshalve politiek verlof wordt beperkt tot het percentage van de wedde van die schepen die hij ontvangt. »; 3° de bepaling onder 5° wordt vervangen als volgt : « 5° Gewestelijk staatssecretaris van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Regeringscommissaris en lid van : a) de Kamer van volksvertegenwoordigers;b) de Senaat;c) een Gemeenschaps- of Gewestraad, met uitzondering van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap;d) het Europees Parlement;e) de Federale Regering;f) een Gemeenschaps- of Gewestregering;g) de Europese Commissie : voltijds.»
Art. 7.Artikel 6bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 13 mei 1999, wordt opgeheven.
Art. 8.Artikel 7 van dezelfde wet wordt opgeheven.
Art. 9.In artikel 8 van dezelfde wet worden de woorden « artikel 3, 1°, 2°, 3° en 4°, artikel 5, 1°, 2° en 4° » vervangen door de woorden « artikel 5, 1°, 2°, 3° en 4° » en worden de woorden « de artikelen 19 en 130 van de Gemeentewet » vervangen door de woorden « het artikel 5 van de nieuwe Gemeentewet ».
Art. 10.In artikel 9 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « voorzitter van een districtsraad » worden ingevoegd tussen het woord « burgemeester » en het woord « schepen »;2° het derde lid wordt opgeheven.
Art. 11.Artikel 10 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «
Artikel 10.§ 1. De periodes gedekt door een facultatief politiek verlof of een politiek verlof van ambtswege worden niet bezoldigd.
Voor het bij arbeidsovereenkomst aangeworven personeelslid gelden de termijnen van facultatief politiek verlof of politiek verlof van ambtswege als periodes van dienstschorsing die niettemin moeten worden beschouwd als voor verhoging binnen de weddenschaal in aanmerking komende diensten. § 2. Op de berekening van de rustpensioenen ten laste van de Schatkist van de in artikel 1 bedoelde personeelsleden is artikel 4 van de wet van 10 januari 1974 tot regeling van de inaanmerkingneming van bepaalde diensten en van met dienstactiviteit gelijkgestelde perioden voor het toekennen en berekenen van pensioenen ten laste van de Schatkist van toepassing. »
Art. 12.Artikel 13 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 13 mei 1999, wordt opgeheven. HOOFDSTUK III. - Wijziging van de wet van 22 maart 1995 tot instelling van federale ombudsmannen
Art. 13.In artikel 5, laatste lid, van de wet van 22 maart 1995 tot instelling van federale ombudsmannen vervalt de verwijzing naar artikel 7 van de wet van 18 september 1986. HOOFDSTUK IV. - Wijziging van het koninklijk besluit nr. 442 van 14 augustus 1986 betreffende de weerslag van sommige administratieve toestanden op de pensioenen van de personeelsleden van de overheidsdiensten
Art. 14.Artikel 3, § 7, van het koninklijk besluit nr. 442 van 14 augustus 1986 betreffende de weerslag van sommige administratieve toestanden op de pensioenen van de personeelsleden van de overheidsdiensten, vervangen door het koninklijk besluit van 14 juni 2001, wordt aangevuld als volgt : « 10° het politiek verlof dat met dienstactiviteit gelijkgesteld is. » HOOFDSTUK V. - Opheffingsbepalingen
Art. 15.In artikel 1 van de wet van 6 augustus 1931 houdende vaststelling van onverenigbaarheden en ontzeggingen betreffende de ministers, gewezen ministers en ministers van Staat, alsmede de leden en gewezen leden van de Wetgevende Kamers worden het zesde en zevende lid, ingevoegd bij de gewone wet van 16 juli 1993, opgeheven.
Art. 16.Het hoofdstuk XI van de wet van 20 mei 1997 houdende diverse maatregelen inzake ambtenarenzaken, omvattende de artikelen 28 tot 32, wordt opgeheven. HOOFDSTUK VI. - Inwerkingtreding
Art. 17.Deze wet heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2001, met uitzondering van artikel 2, dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 2002, en de bepalingen vervat in artikel 6, 1° en 2°, die in werking treden de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt wordt.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 4 februari 2003.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Besturen, L. VAN DEN BOSSCHE Met 's Lands zegel bezegeld : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN _______ Nota (1) Zitting 2001-2002. Kamer van volksvertegenwoordigers : Parlementaire stukken - Wetsontwerp nr. 50-1573/1. - Erratum nr. 50-1573/2. - Amendementen nrs. 50-1573/3-4. - Advies van de Raad van State nr. 50-1573/5. - Amendementen nr. 50-1573/6.
Zitting 2002-2003.
Kamer van volksvertegenwoordigers : Parlementaire stukken - Advies van de Raad van State nr. 50-1573/7. - Amendement nr. 50-1573/8. - Verslag nr. 50-1573/9. - Tekst aangenomen door de commissie nr. 50-1573/10. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat nr. 50-1573/11.
Integraal verslag : 28 november 2002.
Senaat : Parlementaire stukken - Ontwerp geëvoceerd door de Senaat nr. 2-1369/1. - Amendementen nr. 2-1369/2. - Verslag nr. 2-1369/3.
Beslissing om niet te amenderen nr. 2-1369/4.
Parlementaire Handelingen. - Zitting van 23 januari 2003.