gepubliceerd op 08 juli 1997
Wet houdende diverse maatregeleninzake ambtenarenzaken
20 MEI 1997. Wet houdende diverse maatregeleninzake ambtenarenzaken (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt: HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. HOOFDSTUK II. - Wijziging van de wet van 17 februari 1849 die de wet op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen wijzigt
Art. 2.In artikel 3, negende lid, van de wet van 17 februari 1849 die de wet op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen wijzigt, vervangen bij het koninklijk besluit nr. 35 van 10 augustus 1939, worden de woorden « binnen de tien dagen » vervangen door de woorden « binnen dertig dagen ». HOOFDSTUK III. - Wijziging van de wet van 3 juli 1967 betreffende de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector
Art. 3.In artikel 3 van de wet van 3 juli 1967 betreffende de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector, gewijzigd door de wet van 13 juli 1973, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het eerste lid wordt aangevuld met de volgende bepaling: « 4° heeft het personeelslid dat door een beroepsziekte bedreigd wordt en dat daardoor tijdelijk ophoudt zijn ambt uit te oefenen, recht op een vergoeding.»; 2° er wordt een derde lid ingevoegd, luidend als volgt: « Als door een beroepsziekte bedreigd, wordt beschouwd het personeelslid bij wie men een gepredisponeerdheid tot de beroepsziekte of het verschijnen van de eerste symptomen ervan vaststelt.».
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Art. 4.Artikel 3bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 13 juli 1973, wordt aangevuld met het volgende lid : « Onder voorbehoud van de toepassing van een meer gunstige wets- of verordeningsbepaling, genieten de personeelsleden op wie deze wet van toepassing werd verklaard, het voordeel van de bepalingen die door de wetgeving op de schadevergoeding voor beroepsziekten zijn vastgesteld gedurende de periode van tijdelijke volledige ongeschiktheid, wanneer zij, door een beroepsziekte bedreigd, tijdelijk hun ambt stopzetten en niet voor andere opdrachten zijn kunnen ingezet worden. Voor de zwangere werkneemster wordt de toepassing van de bepalingen die in geval van tijdelijke volledige ongeschiktheid bepaald zijn, beperkt tot de periode die verloopt tussen het begin van de zwangerschap en het begin van de zeven weken die aan de vermoedelijke datum van de bevalling voorafgaan. »
Art. 5.In artikel 14, 3, van dezelfde wet, opgeheven bij de wet van 21 december 1994 en opnieuw opgenomen bij de wet van 20 december 1995, wordt het derde lid vervangen als volgt : « Wat de personeelsleden betreft die bedoeld zijn in artikel 1, 5°, 6° en 7°, wordt de Gemeenschap of de Gemeenschapscommissie van rechtswege in de plaats gesteld tot beloop van de weddetoelage of van het loon, dat aan het slachtoffer tijdens de periode van tijdelijke ongeschiktheid uitbetaald wordt. »
Art. 6.In artikel 14bis van dezelfde wet, ingevoegd door de wet van 20 december 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in 1 worden de woorden « alsook degenen die de in artikel 1bis bedoelde personeelscategorieën tewerkstellen » ingevoegd na de woorden « rechtspersonen of instellingen »;2° in 3 worden de woorden « alsook degenen die de in artikel 1bis bedoelde personeelscategorieën tewerkstellen » ingevoegd na de woorden « rechtspersonen of instellingen ».
Art. 7.Artikel 20, eerste lid, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 13 juli 1973, wordt vervangen als volgt : « Vorderingen tot betaling van vergoedingen verjaren na het verstrijken van een termijn van drie jaar te rekenen van de dag waarop de betwiste administratieve rechtshandeling ter kennis werd gebracht. »
Art. 8.Artikel 7 is van toepassing op de arbeidsongevallen, op de ongevallen op de weg naar en van het werk en op de beroepsziekten die zijn aangegeven voor de datum van inwerkingtreding van deze wet en waarover nog geen gerechtelijke beslissing is genomen die in kracht van gewijsde is gegaan.
Art. 9.Ten aanzien van de personeelsleden, aan wie een rente en/of een kapitaal wordt [werd] toegekend ingevolge een arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar of van het werk of een beroepsziekte waarvan zij het slachtoffer zijn geweest voor de datum van inwerkingtreding van deze wet, wordt de beslissing van het Rekenhof om haar visum te weigeren wegens het overschrijden van de verjaringstermijn bedoeld in artikel 20 van de wet van 3 juli 1967 betreffende de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector, voor onbestaande gehouden, wanneer de overschrijding van deze termijn niet te wijten is aan de betrokken personeelsleden.
Art. 10.De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op de eerste dag van de maand na die waarin deze wet in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt, met uitzondering van artikel 5 dat uitwerking heeft met ingang van 1 december 1995. HOOFDSTUK IV. - Wijziging van de wet van 26 maart 1968 waarbij de aanwerving in openbare dienst wordt vergemakkelijkt van personen die bij de technische coöperatie met de ontwikkelingslanden diensten hebben gepresteerd
Art. 11.Artikel 6, eerste lid, 2°, van de wet van 26 maart 1968 waarbij de aanwerving in openbare dienst wordt vergemakkelijkt van personen die bij de technische coöperatie met de ontwikkelingslanden diensten hebben gepresteerd, vervangen bij de wet van 22 augustus 1975, wordt vervangen door de volgende bepaling: « 2° onder voorbehoud van de beschikkingen van artikel 5, 5°, geschiedt de benoeming in een van de graden waartoe het diploma of studiegetuigschrift, waarvan belanghebbende houder is, toegang geeft.
Wanneer deze houder is van een diploma of een studiegetuigschrift dat toegang verleent tot verschillende aanwervingsgraden van hetzelfde niveau, nodigt de Vaste Wervingssecretaris hem uit te laten weten in welke van deze graden hij zijn benoeming vraagt.
Rekening houdend met deze eventuele optie, wordt de graad waarin belanghebbende benoemd wordt, bepaald door de Vaste Wervingssecretaris.
Rekening houdend met de aard van de te verlenen functies, kan de Vaste Wervingssecretaris voorafgaandelijk de belanghebbende onderwerpen aan een test over zijn beroepsgeschiktheid.
De inhoud van deze test wordt door de Vaste Wervingssecretaris vastgesteld. » HOOFDSTUK V. - Wijziging van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel
Art. 12.In artikel 1 van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, gewijzigd bij de wetten van 20 juni 1975, 19 juli 1983, 6 juli 1989, 21 maart 1991, 22 juli 1993 en 21 december 1994 en bij het koninklijk besluit van 10 april 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht: A. paragraaf 1, 2°, wordt vervangen door de volgende bepaling: « 2° a) de besturen en andere diensten van de gemeenschaps- en gewestregeringen en de besturen en andere diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van het College van de Franse Gemeenschapscommissie; b) de onderwijsinstellingen opgericht door of namens de gemeenschappen;c) de niet-gesubsidieerde onderwijsinstellingen opgericht door de Franse gemeenschapscommissie;d) de publiekrechtelijke rechtspersonen die afhangen van de gemeenschappen, de gewesten, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Franse Gemeenschapscommissie;»;
B. paragraaf 1, 3°, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 3° de gesubsidieerde onderwijsinstellingen opgericht door de Franse Gemeenschapscommissie, provincies, gemeenten, de Vlaamse Gemeenschapscommissie en alle andere provinciale of plaatselijke instellingen bedoeld in de artikelen 162 en 165 van de Grondwet; »;
C. 1, 6°, wordt opgeheven;
D. 2, 1°, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 1° a) het personeel van de diensten van de Kamer van volksvertegenwoordigers en van de Senaat; b) de leden en het personeel van het Rekenhof;c) de leden, griffiers en personeel van het Vast Comité van toezicht op de politiediensten en van het Vast Comité van toezicht op de inlichtingendiensten alsmede het hoofd, de leden en het personeel van de aan elk van die Comités verbonden Dienst enquêtes, bedoeld in de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten;d) de federale ombudsmannen bedoeld in de wet van 22 maart 1995 tot instelling van federale ombudsmannen;»;
E. 2, 1°bis, wordt opgeheven;
F. 2, 2°, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 2° magistraten van de Rechterlijke Orde; ».
Art. 13.In artikel 3 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 19 juli 1983, 30 december 1988, 6 juli 1989 en 20 juli 1991 en bij het koninklijk besluit van 10 april 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : A. 1, eerste lid, 3°, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 3° het gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten; dit comité is bevoegd voor zaken die zowel op de onder 1° als op de onder 2° bedoelde personeelsleden betrekking hebben;tot die zaken behoren inzonderheid de algemene collectieve overeenkomsten die overeenstemmen met de zogeheten akkoorden inzake sociale programmatie. Evenwel, en onverminderd de bepalingen van de leden 7 en 9 tot 11 van deze paragraaf, is het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten uitsluitend bevoegd voor de zaken betreffende de algemene bepalingen bedoeld in artikel 9 van de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming, die zowel op de onder 1° als op de onder 2° bedoelde personeelsleden betrekking hebben. »;
B. 2 wordt vervangen door de volgende bepaling : « 2. Het Comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten is echter enkel bevoegd indien de te behandelen zaken betrekking hebben op personeel van ten minste twee federale, gemeenschaps- of gewestelijke overheidsdiensten waarvoor ten minste twee sectorcomités zijn opgericht krachtens artikel 4.
Onverminderd 1, eerste lid, 3°, tweede zin, is het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten echter enkel bevoegd indien de te behandelen zaken betrekking hebben op personeel van ten minste twee provinciale of plaatselijke overheidsdiensten waarvoor ten minste twee bijzondere comités zijn opgericht. »
Art. 14.In artikel 5, 2, tweede lid, van dezelfde wet, ingevoegd door de wet van 22 juli 1993 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 april 1995, worden de woorden « een Gemeenschap, een Gewest of de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie » vervangen door de woorden « een Gemeenschap, een Gewest, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of de Franse Gemeenschapscommissie ». HOOFDSTUK VI. - Wijziging van het koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces
Art. 15.Artikel 22, 2, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces, wordt vervangen door het volgende lid: « Wat de administraties betreft, behoort die erkenning : aan het bevoegde overlegcomité dat het dichtst bij de betrokken administratie staat, voor de administraties waarop de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel van toepassing is; en voor de andere administraties, aan het orgaan van syndicaal overleg aangewezen door de bevoegde overheden. » HOOFDSTUK VII. - Wijziging van de wet van 20 februari 1990 betreffende het personeel van de overheidsbesturen en van sommige instellingen van openbaar nut
Art. 16.Artikel 11, 1, van de wet van 20 februari 1990 betreffende het personeel van de overheidsbesturen en van sommige instellingen van openbaar nut wordt vervangen door de volgende bepaling : « 1. De onder artikel 9 bedoelde personen worden, binnen de perken van een quotum dat 50 % van de te begeven betrekkingen bedraagt, aangeworven in de graad waarvoor zij het examen hebben afgelegd. »
Art. 17.Artikel 12 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 12.Tegen de begunstigden van dit hoofdstuk mogen niet worden ingeroepen de prioriteitsrechten die verleend zijn door : 1° de wet van 26 maart 1968 waarbij de aanwerving in openbare dienst wordt vergemakkelijkt van personen die bij de technische coöperatie met de ontwikkelingslanden diensten hebben gepresteerd;2° het koninklijk besluit van 3 november 1993 houdende de uitvoeringsmaatregelen betreffende de mobiliteit van het personeel van sommige overheidsdiensten.»
Art. 18.Artikel 13 van dezelfde wet wordt opgeheven. HOOFDSTUK VIII. - Wijziging van de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen
Art. 19.Artikel 7, 2, eerste lid, van de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen, gewijzigd bij de wetten van 26 juni 1992, 6 mei 1993 en 6 augustus 1993, wordt vervangen door het volgende lid : « Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden met personen die tewerkgesteld zijn in een overheidsdienst of in elke andere publiekrechtelijke instelling gelijkgesteld : 1° de personeelsleden van de onderwijsinstellingen opgericht door natuurlijke personen of privaatrechtelijke rechtspersonen, voor zover die personeelsleden een weddetoelage of een loon bekomen van een Gemeenschap of van een Gemeenschapscommissie;2° de leden van het academisch personeel van de instellingen voor universitair onderwijs opgericht door natuurlijke personen of privaatrechtelijke rechtspersonen erkend door een Gemeenschap;3° de personeelsleden van de diensten voor school- en beroepsoriëntering, van de psycho-medisch-sociale centra en van de pedagogische begeleidingsdiensten, opgericht door natuurlijke personen of privaatrechtelijke rechtspersonen, wanneer die personeelsleden een weddetoelage genieten ten laste van een Gemeenschap of van een Gemeenschapscommissie;4° de bedienaars van de katholieke, protestantse, orthodoxe, anglikaanse, israëlitische eredienst en de imams van de islamitische eredienst alsook de lekenconsulenten;5° de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en staatlozen, zijn adjuncten alsook de vaste voorzitters en assessoren van de Vaste Beroepscommissie voor vluchtelingen;6° de leden van de ombudsdienst van de autonome overheidsbedrijven bedoeld bij artikel 44 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven;7° de Adviseur-generaal en de adjunct-adviseur-generaal van de Dienst voor het strafrechtelijk beleid;8° de Vaste Secretaris voor het Preventiebeleid en de adjunct-secretarissen.» HOOFDSTUK IX. - Wijziging van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken
Art. 20.Artikel 1, 1, tweede lid, 2°, a, van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken wordt aangevuld als volgt : « het federale Planbureau. »
Art. 21.In artikel 3 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° er wordt een 2 ingevoegd, luidend als volgt : « 2.In afwijking van 1 en enkel in de overheidsdiensten die zijn opgesomd in artikel 4, 1, kan de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, machtiging verlenen voor de indienstneming van personen in de arbeidsovereenkomstregeling om permanent opdrachten te vervullen tijdens de periode gedurende welke er in vaste betrekkingen van de personeelsformatie niet kan worden voorzien wegens gebrek aan voldoende geslaagden voor de vergelijkende wervingsexamens die door het Vast Wervingssecretariaat georganiseerd worden om in deze betrekkingen te voorzien.
De indienstneming van deze personen gebeurt onder de voorwaarden en modaliteiten die door artikel 4, 2 en 5, zijn vastgesteld. »; 2° 2 wordt 3.
Art. 22.In artikel 4 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 30 maart 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° 2, 1°, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 1° de voorwaarden en de wijze van indienstneming alsook de arbeidsvoorwaarden van de met een arbeidsovereenkomst in dienst genomen personen zoals bedoeld in 1, en dit onverminderd de dwingende bepalingen van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten »;2° een 6 wordt ingevoegd, luidend als volgt : « 6.De koninklijke besluiten die uitgevaardigd zijn met toepassing van 2, 1°, voor de besturen en andere diensten van de ministeries, bedoeld in 1, zijn niet toepasselijk op de overeenkomsten afgesloten in de diplomatieke en consulaire posten in het buitenland. »
Art. 23.In artikel 7, 1, derde lid, van dezelfde wet, worden de woorden « in artikel 4 » vervangen door de woorden « in de artikelen 3, 2 en 4 ».
Art. 24.Artikel 14, tweede lid, van dezelfde wet wordt vervangen door het volgende lid: « De betrekking waarin de personeelsleden kunnen worden gebezigd, moet ofwel definitief vacant zijn ofwel een betrekking zijn bedoeld in artikel 4, 1, 1° en 2°, op voorwaarde dat de indienstneming bij arbeidsovereenkomst van één of meer personeelsleden voor deze betrekking niet geschiedt met toekenning van een premie ter uitvoering van artikel 94 van de programmawet van 30 december 1988. »
Art. 25.De Koning stelt de datum vast waarop artikel 22, 2°, van kracht wordt. HOOFDSTUK X. - Wijziging van de wet van 10 april 1995 betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector
Art. 26.In artikel 4 van de wet van 10 april 1995 betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector wordt een 4 ingevoegd, luidend als volgt : « 4. Het personeelslid kan afzien van de in 1 bedoelde premie als de inning ervan de uitbetaling van een pensioen uitsluit. Hij richt daartoe een bij de post aangetekende brief aan de dienst waaronder hij ressorteert. »
Art. 27.In artikel 7 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in 1 worden de woorden « van onbepaalde tijd » geschrapt;2° 2 wordt vervangen door de volgende bepaling : « 2.Het personeelslid kan een einde maken aan de in 1 bedoelde arbeidsregeling met een opzegging van drie maanden, tenzij de overheid waaronder de betrokkene ressorteert op zijn verzoek een kortere termijn aanvaardt. »; 3° 3 wordt opgeheven. HOOFDSTUK XI. - Het politiek verlof van de personeelsleden van sommige overheidsdiensten
Art. 28.Dit hoofdstuk is van toepassing op: 1° de personeelsleden van de besturen en andere diensten van de ministeries die onder de toepassing van een statuut vallen of met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst zijn genomen;2° de personeelsleden die onder de toepassing van een statuut vallen of met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst zijn genomen en die onder een instelling van openbaar nut ressorteren welke onder het gezag, het toezicht of de controle van de Staat valt. Het is niet van toepassing op de personeelsleden van de autonome overheidsbedrijven bedoeld in artikel 1, 4, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven en van de openbare kredietinstellingen bedoeld in de wet van 17 juni 1991 tot organisatie van de openbare kredietsector en van het bezit van de deelnemingen van de openbare sector in bepaalde privaatrechtelijke financiële vennootschappen.
Art. 29.De in artikel 28 bedoelde personeelsleden worden van rechtswege voltijds in politiek verlof geplaatst met het oog op de uitoefening van een parlementair mandaat bij een gewest of gemeenschap of bij het Europees parlement.
Het vorige lid geldt niet voor de in artikel 28 bedoelde personeelsleden die een parlementair mandaat uitoefenen bij de Raad van de Duitstalige Gemeenschap.
De in artikel 28 bedoelde personeelsleden van de instellingen van openbaar nut worden van rechtswege in politiek verlof geplaatst voor de uitoefening van een parlementair mandaat bij de Federale Kamers.
Art. 30.1. De door het politiek verlof gedekte periodes worden niet bezoldigd. Ze worden gelijkgesteld met periodes van dienstactiviteit. 2. Voor de personeelsleden die met een arbeidsovereenkomst in dienst genomen zijn, wordt de uitvoering daarvan geschorst tijdens de periodes die door het politiek verlof gedekt zijn. Deze periodes worden beschouwd als diensten die in aanmerking komen met het oog op een weddeverhoging.
Art. 31.Het politiek verlof verstrijkt uiterlijk de laatste dag van de maand welke volgt op die van het einde van het mandaat.
Op dat ogenblik krijgt de betrokkene zijn statutaire of contractuele rechten terug. Als hij in zijn betrekking vervangen is, wordt hij voor een andere betrekking aangewezen, overeenkomstig de op hem toepasselijke bepalingen.
Art. 32.De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 21 mei 1995. HOOFDSTUK XII. - Diverse bepalingen Afdeling 1. - Over sommige contractuele personeelsleden
Art. 33.Een artikel 19, luidend als volgt, wordt in de wet van 20 februari 1990 betreffende het personeel van de overheidsbesturen en van sommige instellingen van openbaar nut, gewijzigd bij de wet van 22 juli 1993, ingevoegd : «
Art. 19.In afwijking van de artikelen 11, 1 en 15, 3, worden de contractuele personeelsleden in dienst op 1 januari 1996, die werden opgenomen in de wervingsreserves van de vergelijkende examens georganiseerd door het Vast Wervingssecretariaat tussen de datum van inwerkingtreding van deze wet en 31 december 1991, en die op de bepalingen ervan aanspraak kunnen maken, prioritair benoemd in de graad waarvoor zij voor het vergelijkend wervingsexamen zijn geslaagd, voor zover er betrekkingen vacant zijn in de personeelsformatie en de nodige personeelskredieten beschikbaar zijn ». Afdeling 2. - Nationaal Orkest van België
Art. 34.In artikel 13 van de wet van 22 april 1958 houdende statuut van het Nationaal Orkest van België, gewijzigd door de wetten van 23 mei 1960 en 22 december 1989, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het eerste lid wordt vervangen door het volgende lid: « De raad van beheer kan, tegen de voorwaarden die zijn vastgelegd bij artikel 4 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken, bij arbeidsovereenkomst een orkestdirigent-muziekdirecteur, een adjunct-orkestdirigent en een intendant in dienst nemen.»; 2° het derde lid wordt opgeheven.
Art. 35.Artikel 13bis, eerste lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 22 december 1989, wordt vervangen door het volgende lid: « In afwijking van artikel 11, 1, van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut en van artikel 10 van de voormelde wet van 22 juli 1993, zijn de bepalingen betreffende de personeelsleden van het Nationaal Orkest van België inzake administratief statuut niet van toepassing op de orkestdirigent-muziekdirecteur, zijn adjunct en de intendant. »
Art. 36.In afwijking van hoofdstuk II van de wet van 20 februari 1990 betreffende het personeel van de overheidsbesturen en van sommige instellingen van openbaar nut, worden de indienstnemingen die bij het Nationaal orkest van België verricht zijn met toepassing van artikel 13 van de wet van 22 april 1958 houdende statuut van het Nationaal Orkest van België, geldig verklaard op de datum ervan.
Art. 37.Deze afdeling heeft uitwerking met ingang van 14 augustus 1993, met uitzondering van artikel 36 dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 1992. Afdeling 3. - Koninklijke Muntschouwburg
Art. 38.In artikel 16 van de wet van 10 april 1963 tot oprichting van een openbare instelling genaamd « Koninklijke Muntschouwburg », gewijzigd door de koninklijke besluiten nr. 267 van 31 december 1983 en nr. 545 van 31 maart 1987, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° 1 wordt vervangen door de volgende bepaling : « 1.In afwijking van artikel 11, 1, van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut en van artikel 10 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken, kunnen het artistiek, administratief en technisch personeel alsook de rechtstreekse medewerkers van de directeur door de raad van bestuur in dienst genomen worden bij arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur. »; 2° in 2 wordt het eerste lid vervangen door het volgende lid : « Onverminderd de toepassing van 1 en in afwijking van artikel 4, 1, van de voormelde wet van 22 juli 1993, kan de directeur door de raad van bestuur gemachtigd worden om de leden van de verschillende in 1 genoemde personeelscategorieën bij arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd in dienst te nemen.»
Art. 39.In afwijking van hoofdstuk II van de wet van 20 februari 1990 betreffende het personeel van de overheidsbesturen en van sommige instellingen van openbaar nut, worden de indienstnemingen bij arbeidsovereenkomst die bij de Koninklijke Muntschouwburg met toepassing van artikel 16 van de voormelde wet van 10 april 1963 zijn verricht, op de datum der indienstneming geldig verklaard.
Art. 40.Artikel 38 heeft uitwerking met ingang van 14 augustus 1993.
Artikel 39 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1992. Afdeling 4. - Paleis voor Schone Kunsten
Art. 41.Artikel 15 van de wet van 12 augustus 1981 houdende oprichting van een publiekrechtelijke rechtspersoon genaamd « Paleis voor Schone Kunsten », wordt aangevuld met een 3, luidend als volgt: « 3. In afwijking van hoofdstuk II van de wet van 20 februari 1990 betreffende het personeel van de overheidsbesturen en van sommige instellingen van openbaar nut en van artikel 4, 1, van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken, kan de raad van beheer of het daartoe gemachtigde orgaan bij arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd en voor een welomschreven project, na gunstig advies van de afgevaardigde van de minister van Financiën, de volgende personeelsleden in dienst nemen : a) zes personeelsleden die met rijksambtenaren van niveau 1 worden gelijkgesteld, naar rato van drie per taalrol;b) personeelsleden die worden gelijkgesteld met rijksambtenaren van de niveaus 2 en 3. Deze indienstnemingen kunnen enkel worden verricht binnen de perken van de beschikbare kredieten. »
Art. 42.In afwijking van hoofdstuk II van de wet van 20 februari 1990 betreffende het personeel van de overheidsbesturen en van sommige instellingen van openbaar nut, worden de indienstnemingen bij arbeidsovereenkomst die bij het Paleis voor Schone Kunsten met toepassing van artikel 3 van het koninklijk besluit van 6 maart 1989 tot vaststelling van het administratief en geldelijk statuut van het personeel van het « Paleis voor Schone Kunsten » zijn verricht, op de datum ervan geldig verklaard.
Art. 43.Deze afdeling heeft uitwerking met ingang van 1 april 1989. Afdeling 5. - Algemeen Bestuur
voor Ontwikkelingssamenwerking
Art. 44.In afwijking van hoofdstuk II van de wet van 20 februari 1990 betreffende het personeel van de overheidsbesturen en van sommige instellingen van openbaar nut, worden de indienstnemingen bij arbeidsovereenkomst bij het Algemeen Bestuur voor Ontwikkelingssamenwerking van het ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, met toepassing van artikel 21 van het koninklijk besluit van 1 maart 1989 houdende instelling van een stelsel van studie- en stagebeurzen, in België, ten gunste van ingezetenen van ontwikkelingslanden, op de datum ervan geldig verklaard.
Art. 45.Deze afdeling heeft uitwerking op 8 april 1989. Afdeling 6. - Rijksdienst voor Pensioenen
Art. 46.In afwijking van hoofdstuk II van de wet van 20 februari 1990 betreffende het personeel van de overheidsbesturen en van sommige instellingen van openbaar nut, worden de indienstnemingen bij arbeidsovereenkomst die bij het hoofdbestuur van de Rijksdienst voor Pensioenen zijn verricht voor het onderhoud van het gebouw, op de datum ervan geldig verklaard.
Art. 47.Deze afdeling heeft uitwerking op 13 april 1976.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met s' Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 20 mei 1997.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Ambtenarenzaken, A. FLAHAUT Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, S. DE CLERCK