gepubliceerd op 01 juni 2007
Wet tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek inzonderheid met betrekking tot bepalingen inzake het gerechtspersoneel van het niveau A, de griffiers en de secretarissen en inzake de rechterlijke organisatie
25 APRIL 2007. - Wet tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek inzonderheid met betrekking tot bepalingen inzake het gerechtspersoneel van het niveau A, de griffiers en de secretarissen en inzake de rechterlijke organisatie (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet HOOFDSTUK II. - Wijzigingen aan het Gerechtelijk Wetboek
Art. 2.Artikel 90 van het Gerechtelijk Wetboek, gewijzigd bij de wet van 22 december 1998, wordt vervangen als volgt : «
Art. 90.De voorzitter is belast met de algemene leiding en de organisatie van de rechtbank.
Hij kan een of meer ondervoorzitters aanwijzen om hem bij te staan.
Hij verdeelt de zaken overeenkomstig het bijzonder reglement van de rechtbank. Wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen kan hij een deel van de zaken die aan een kamer zijn toegewezen, onder de andere kamers van de rechtbank verdelen. »
Art. 3.Artikel 109 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 19 juli 1985 en 22 december 1998, wordt vervangen als volgt : «
Art. 109.De eerste voorzitter is belast met de algemene leiding en de organisatie van het hof.
Hij kan een of meer kamervoorzitters aanwijzen om hem bij te staan.
Hij verdeelt de zaken overeenkomstig het bijzonder reglement van het hof. Wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen kan hij een deel van de zaken die aan een kamer zijn toegewezen, onder de andere kamers van het hof verdelen. Ingeval van moeilijkheden in verband met de verdeling van de zaken onder de kamers van eenzelfde hof van beroep is artikel 88, § 2, van toepassing. ».
Art. 4.In artikel 143bis, § 8, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 4 maart 1997 en gewijzigd bij de wet van 21 juni 2001, vervallen de woorden « Het secretariaat wordt onder zijn gezag geleid door een directeur die deelneemt aan alle vergaderingen van het college. Deze deelt de agenda en de verslagen van de vergaderingen van het college van procureurs-generaal mee aan de minister van Justitie, aan de leden van het college, aan de procureurs des Konings, aan de arbeidsauditeurs, aan de federale procureur, aan de adviseur-generaal voor het strafrechtelijk beleid en aan de secretaris-generaal van het ministerie van Justitie. »
Art. 5.Artikel 143ter, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 4 maart 1997, wordt vervangen als volgt : «
Art. 143ter.Ten behoeve van het college van procureurs-generaal bedoeld in artikel 143bis, de raad van procureurs des Konings, bedoeld in artikel 150bis en de raad van arbeidsauditeurs, bedoeld in artikel 152bis, wordt een gemeenschappelijke steundienst opgericht.
Deze steundienst staat onder het gezag van de procureur-generaal die het voorzitterschap bekleedt van het college van procureurs-generaal.
Hij is belast met het verlenen van ondersteuning in diverse domeinen waaronder juridische en administratieve bijstand, informaticabeheer, gebouwen en materiële uitrusting.
Hij staat in voor de mededeling van de agenda en de verslagen van de vergaderingen van het college en de raden bedoeld in het eerste lid, aan de minister van Justitie, aan de leden, aan de federale procureur en de mededeling van de agenda en de verslagen van de vergaderingen van het college van procureurs-generaal aan de voorzitter van het directiecomité van de federale overheidsdienst Justitie en aan de adviseur-generaal voor het strafrechtelijk beleid.
Op de personeelsleden van de gemeenschappelijke steundienst is hetzelfde statuut van toepassing als op de personeelsleden bedoeld in hoofdstuk V, van deel II, boek I, titel III. De Koning bepaalt, op advies van de procureur-generaal die het voorzitterschap bekleedt van het college van procureurs-generaal, de nadere modaliteiten inzake de werking en de organisatie van de steundienst en het aantal betrekkingen. »
Art. 6.Een artikel 143quater, wordt in hetzelfde Wetboek ingevoegd, luidende : «
Art. 143quater.De minister van Justitie legt de richtlijnen van het strafrechtelijk beleid vast, inclusief die van het opsporings- en vervolgingsbeleid, nadat hij het advies van het college van procureurs-generaal heeft ingewonnen.
Deze richtlijnen zijn bindend voor alle leden van het openbaar ministerie.
De procureurs-generaal bij de hoven van beroep staan in voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijnen binnen hun rechtsgebied. »
Art. 7.In artikel 150bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 december 1998, wordt het laatste lid opgeheven.
Art. 8.In artikel 152bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 12 april 2004, wordt het laatste lid opgeheven.
Art. 9.In hetzelfde Wetboek worden opgeheven : 1° Het opschrift van titel II ter van boek I, deel II, ingevoegd bij de wet van 24 maart 1999;2° artikel 156ter, ingevoegd bij de wet van 24 maart 1999.
Art. 10.Het opschrift van titel III van boek I, deel II van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : « TITEL III. - GERECHTSPERSONEEL ».
Art. 11.In deel II, boek I, titel III van hetzelfde Wetboek wordt een hoofdstuk I ingevoegd, dat de artikelen 157 tot 161 omvat, luidende : « Hoofdstuk I. - Algemene bepalingen ».
Art. 12.Artikel 157 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997, gewijzigd bij de wet van 3 mei 2003, wordt vervangen als volgt : «
Art. 157.Aan ieder hof of rechtbank is een griffie verbonden.
De griffies zijn open op de dagen en uren bij koninklijk besluit bepaald.
Aan ieder parket is een secretariaat verbonden. »
Art. 13.Artikel 158 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1997 en 3 mei 2003, wordt vervangen als volgt : «
Art. 158.§ 1. De Koning kan in een hof, een rechtbank of een parket, op een gemotiveerd verzoek van de korpschef, een steundienst oprichten.
Deze steundienst is belast met het verlenen van advies aan en ondersteuning van de korpschefs in diverse domeinen, waaronder juridische bijstand, personeelsbeleid, gebouwen en materiële uitrusting, administratief beheer, alsmede informaticabeheer.
De personeelsleden van de steundienst staan onder gezag en toezicht van de korpschef van het hof, de rechtbank of het parket waaraan de steundienst is verbonden.
De Koning bepaalt, naar gelang van het geval, op advies van de korpschef van het hof, de rechtbank of het parket waar een steundienst wordt ingericht, de nadere regels inzake de werking en de organisatie van de steundienst en het aantal betrekkingen. § 2. Ingeval, overeenkomstig § 1, geen steundienst is opgericht, kan de korpschef in deze hoven, rechtbanken en parketten, een kabinetssecretariaat oprichten dat onder zijn gezag en toezicht staat.
Hij kan een kabinetssecretaris kiezen uit het gerechtspersoneel van, naar gelang van het geval, de griffies of de parketsecretariaten. »
Art. 14.Artikel 159 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 11 juli 1994, wordt hersteld in de volgende lezing : «
Art. 159.De hiërarchische structuur van de griffie, het parketsecretariaat en in voorkomend geval de steundienst wordt in vier niveaus ingedeeld, namelijk niveau A, dat het hoger niveau is, en de niveaus B, C en D. Het niveau wordt bepaald volgens de kwalificatie van de opleiding en de geschiktheid waarvan blijk moet worden gegeven om een betrekking te bekleden. »
Art. 15.Art. 160 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 15 juli 1970 en 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt : «
Art. 160.§ 1. Niveau A bevat vijf klassen, genummerd van A1 tot A5 die de hoogste is.
Een klasse groepeert de functies van vergelijkbare complexiteit, technische expertise en verantwoordelijkheden.
De functie wijst het geheel van taken en verantwoordelijkheden aan die een personeelslid op zich dient te nemen.
De type-functies zijn de functies die de meest representatieve zijn van het geheel van de functies voorkomend in de hoven en rechtbanken.
De type-functies worden vastgesteld door de Koning, naar gelang van het geval op advies van het college van procureurs-generaal of op eensluidend advies van de eerste voorzitters van de hoven van beroep en de arbeidshoven. § 2. Het niveau A is onderverdeeld in vakrichtingen die worden vastgesteld door de Koning, naar gelang van het geval, op advies van het college van procureurs-generaal of op eensluidend advies van de eerste voorzitters van de hoven van beroep en de arbeidshoven.
Onder vakrichting moet worden verstaan een groep van functies die tot een gelijkaardig expertisedomein behoren.
Elke vakrichting kan vijf vakklassen bevatten. De eerste vakklasse kan klasse A1 of klasse A2 zijn.
Onder vakklasse moet worden verstaan een klasse binnen een vakrichting. § 3. De type-functies maken het voorwerp uit van een weging, op basis van een wegingsmatrix, uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de evaluatie en de loopbaan van het rijkspersoneel.
De weging van de functies wordt uitgevoerd door een wegingscomité, opgericht door de minister van Justitie en met de medewerking van een uitgebreid wegingscomité opgericht door en bij dezelfde minister.
Elk comité stelt een huishoudelijk reglement op en legt het ter goedkeuring voor aan de minister van Justitie. § 4. Het wegingscomité is, paritair per taalrol voor de vertegenwoordigers in het 1°, 2° en 3° bedoeld, samengesteld uit : 1° de voorzitter en de ondervoorzitter van de Commissie voor de Modernisering van de Rechterlijke Orde of hun vertegenwoordiger;2° vier vertegenwoordigers van het gerechtspersoneel van niveau A, aangewezen door de minister van Justitie, waarvan twee op voorstel van het college van procureurs-generaal en twee op eensluidend voorstel van de eerste voorzitters van de hoven van beroep en de arbeidshoven;3° twee vertegenwoordigers van niveau A van de federale overheidsdienst Justitie, aangewezen door de minister van Justitie, een vertegenwoordiger van niveau A van de federale overheidsdienst Personeel en Organisatie, aangewezen door de minister die de ambtenarenzaken onder zijn bevoegdheid heeft en een vertegenwoordiger van niveau A van de federale Overheidsdienst Budget en Beheerscontrole, aangewezen door de minister die de begroting onder zijn bevoegdheid heeft;4° een externe deskundige aangewezen door de minister van Justitie. De plaatsvervangende leden worden op dezelfde manier aangewezen als de vaste leden. Om aangewezen te worden moeten de vaste en de plaatsvervangende leden vooraf een opleiding tot de wegingsmethode met vrucht hebben gevolgd.
De voorzitter van het wegingscomité wordt onder de leden aangewezen door de minister van Justitie. § 5. Het uitgebreid wegingscomité is paritair per taalrol voor de vertegenwoordigers in het 1° en het 2° bedoeld, samengesteld uit : 1° een magistraat van de zetel, aangewezen op eensluidend voorstel van de eerste voorzitters van de hoven van beroep en de arbeidshoven en een magistraat van het parket, aangewezen op voorstel van het college van procureurs-generaal;2° vertegenwoordigers van het gerechtspersoneel van niveau A, aangewezen : a) op voorstel van de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie : -één van het Hof van Cassatie;b) op eensluidend voorstel van de eerste voorzitters van de hoven van beroep en de arbeidshoven : - één van een hof van beroep; - één van een arbeidshof; - één van een rechtbank van eerste aanleg; - één van een rechtbank van koophandel; - één van een arbeidsrechtbank; - één van een politierechtbank; - één van een vredegerecht; c) op voorstel van de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie : - één van het parket bij het Hof van Cassatie;d) op voorstel van het college van procureurs-generaal : - één van het parket-generaal of het federaal parket; - één van het parket bij de rechtbank van eerste aanleg; - één van het arbeidsauditoraat; 3° één vertegenwoordiger per representatieve vakorganisatie in de zin van artikel 7 van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel en één vertegenwoordiger per representatieve vakorganisatie in de zin van artikel 10 van 25 april 2007 van de wet tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakorganisaties van de griffiers van de rechterlijke orde, referendarissen bij het Hof van Cassatie en de referendarissen en de parketjuristen bij de hoven en rechtbanken. Het uitgebreid wegingscomité wordt voorgezeten door de magistraat van de zetel of indien die er niet is, door de magistraat van het parket bedoeld in § 5, 1° .
De hoedanigheid van lid van het uitgebreid wegingscomité is onverenigbaar met deze van lid van het wegingscomité bedoeld in § 3.
Alle leden van het uitgebreid wegingscomité genieten een opleiding om inzicht te krijgen in de wegingsmethode. § 6. Het wegingscomité maakt een voorstel van classificatie van de functies op en onderwerpt dit aan het uitgebreid wegingscomité dat zijn advies uitbrengt binnen een termijn van dertig werkdagen. Wanneer deze termijn wordt overschreden, wordt het advies geacht gunstig te zijn.
Het wegingscomité ontvangt het advies van het uitgebreid wegingscomité en deelt aan de minister van Justitie een voorstel mee, aangenomen bij meerderheid over de classificatie van elke functie.
Gedurende het gehele wegingsproces wordt de representatieve vakorganisaties inzicht verschaft in het gehanteerde wegingssysteem en transparantie gewaarborgd bij de classificatie van de functies. § 7. De andere functies dan deze bedoeld in § 1 worden door het wegingscomité geclassificeerd op basis van een vakklassematrix. Het wegingscomité deelt aan de minister van Justitie een voorstel mee, aangenomen bij meerderheid over de classificatie van elke functie.
Een vakklassematrix is het geheel van competenties, zoals vermeld in artikel 20ter, § 1, van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de evaluatie en de loopbaan van het rijkspersoneel, gemeenschappelijk aan de type-functies van een vakklasse. § 8. Elke functie ingedeeld in niveau A, wordt door de Koning in een vakklasse ingedeeld.
Het gerechtspersoneel van niveau A wordt door de Koning in een vakklasse benoemd. »
Art. 16.Artikel 161 van hetzelfde Wetboek, vervangen door de wetten van 17 februari 1997 en 22 mei 2006, wordt vervangen als volgt : «
Art. 161.In de niveaus B, C en D wordt het gerechtspersoneel in graden benoemd. Met uitzondering van de griffiers en secretarissen wordt het gerechtspersoneel benoemd door de minister van Justitie. De griffiers en secretarissen worden door de Koning benoemd.
De graad is de titel die het personeelslid machtigt tot het bekleden van een van de betrekkingen welke met die graad overeenstemmen.
Zij worden op basis van de inhoud van hun functie gerangschikt in een functiefamilie, die door de Koning wordt vastgesteld, naar gelang van het geval, op advies van het college van procureurs-generaal of op eensluidend advies van de eerste voorzitters van de hoven van beroep.
Een functiefamilie is een groep functies die gelijkenissen vertoont, zowel op het gebied van de te verrichten taken als op het gebied van de verantwoordelijkheden die opgenomen moeten worden, de te ontwikkelen generieke gedragsgerichte competenties en de gedragsindicatoren die ze ondersteunen.
Naar gelang van het geval, op vraag van het college van procureurs-generaal of van de eerste voorzitters van de hoven van beroep of van de arbeidshoven, kan de minister van Justitie aan de wegingscomités, bedoeld in artikel 160, § 3, de opdracht geven een type-functie van het niveau B te wegen. »
Art. 17.In deel II, boek I, titel III van hetzelfde Wetboek wordt een hoofdstuk II ingevoegd, dat artikel 162 omvat, luidende : « Hoofdstuk II. - Referendarissen en parketjuristen bij de hoven van beroep, de arbeidshoven, en de rechtbanken ».
Art. 18.Artikel 162, vervangen bij de wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wet van 15 juni 2001, wordt vervangen als volgt : «
Art. 162.- § 1. Er kunnen personeelsleden worden benoemd in niveau A die de titel dragen van referendaris of parketjurist.
De referendarissen staan de magistraten van de hoven van beroep, de arbeidshoven en de rechtbanken bij. De parketjuristen staan de magistraten van het openbaar ministerie bij. § 2. Zij bereiden het werk van de magistraten op juridisch vlak voor, onder hun gezag en volgens hun aanwijzingen, met uitsluiting van de aan de griffiers of aan de secretarissen overeenkomstig dit wetboek opgedragen taken.
Zij staan onder gezag en toezicht van de korpschef van het hof, de rechtbank of het parket waaraan zij zijn toegewezen. De korpschef staat in voor de toewijzing van hun opdrachten. § 3. Zij worden door de Koning benoemd per rechtsgebied van een hof van beroep. Zij worden door de minister van Justitie aangewezen om hun ambt, volgens de behoeften van de dienst, uit te oefenen binnen dit rechtsgebied. Die aanwijzing kan ofwel plaatsvinden bij het hof van beroep, het arbeidshof of het parket-generaal, ofwel bij een rechtbank of een parket uit het rechtsgebied van dat hof van beroep.
Hun aantal wordt bepaald volgens de behoeften van de dienst. Deze behoeften moeten blijken uit een gemotiveerd verslag opgesteld door de korpschef ter attentie van de minister van Justitie. De minister wint over de behoeften van de dienst ook het gemotiveerd advies in van de eerste voorzitter en van de procureur-generaal. Hun aantal per rechtsgebied kan echter niet meer bedragen dan 35% van het totaal aantal magistraten van de zetel van het hof van beroep, de zetel van de rechtbanken van eerste aanleg en de parketten van de procureur des Konings in dat rechtsgebied van het hof van beroep, zoals vastgesteld in de wet bedoeld in artikel 186, vierde lid, onverminderd artikel 287sexies en dit binnen de budgettaire middelen. »
Art. 19.In deel II, boek I, titel III van hetzelfde Wetboek, wordt een Hoofdstuk III ingevoegd, dat de artikelen 163 tot 171 omvat, met als opschrift : « Hoofdstuk III. - Leden van de griffie ».
Art. 20.Artikel 163, van hetzelfde Wetboek gewijzigd bij de wet van 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt : «
Art. 163.Aan de griffie zijn leden verbonden die kunnen worden benoemd in twee niveaus, namelijk de niveaus A of B. De leden van de griffie die benoemd worden in het niveau A dragen de titel van hoofdgriffier of griffier-hoofd van dienst.
De leden van de griffie die worden benoemd in het niveau B dragen de graad van griffier. »
Art. 21.Artikel 164, van hetzelfde Wetboek vervangen door de wetten van 17 februari 1997 en 22 mei 2006, wordt vervangen als volgt : «
Art. 164.Er is een hoofdgriffier in elke griffie.
Onverminderd de taken en bijstand bedoeld in artikel 168, is de hoofdgriffier belast met de leiding van de griffie en staat daarbij onder gezag en toezicht van de korpschef, bedoeld in artikel 58bis, 2°, de oudst benoemde politierechter of de vrederechter, waarmede hij regelmatig overleg pleegt. Hij verdeelt de taken onder de leden en het personeel van de griffie en wijst de griffiers aan die de magistraten bijstaan. »
Art. 22.Artikel 165 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt : «
Art. 165.De hoofdgriffier staat in voor de voorwerpen onder zijn bewaring of bewaking en is tegenover partijen verantwoordelijk voor de overgelegde stukken. »
Art. 23.Artikel 166 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 23 september 1985, wordt vervangen als volgt : «
Art. 166.De hoofdgriffier wordt bijgestaan door griffiers-hoofden van dienst en griffiers. »
Art. 24.Art. 167 van hetzelfde wetboek, gewijzigd bij de wetten van 15 juli 1970 en 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt : «
Art. 167.Onverminderd de taken en bijstand bedoeld in artikel 168 neemt de griffier-hoofd van dienst, onder het gezag en toezicht van de hoofdgriffier, deel aan de leiding van de griffie. »
Art. 25.Artikel 168, vervangen bij de wet van 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt : «
Art. 168.De griffier oefent een gerechtelijke functie uit. Hij vervult de griffietaken en staat de magistraat bij als griffier in alle verrichtingen van diens ambt.
Op deze regel wordt slechts een uitzondering gemaakt wanneer om dringende redenen zijn aanwezigheid niet kon worden gevorderd.
Tot de taken van de griffier behoren : 1° hij stelt de griffie voor het publiek toegankelijk;2° hij voert de boekhouding van de griffie;3° hij verlijdt de akten waarmee hij belast is, bewaart de minuten, registers en alle akten van het gerecht waarbij hij is aangesteld en geeft daarvan uitgiften, uittreksels of afschriften af;4° hij bewaart de rechtsdocumentatie inzake wetgeving, rechtspraak en rechtsleer ten behoeve van de rechters;5° hij maakt de tabellen, statistieken en andere documenten op, waarmee hij bij wet of besluit belast is;hij houdt de registers en repertoria bij; 6° hij zorgt voor de bewaring van de waarden, documenten en voorwerpen die krachtens de wet ter griffie zijn neergelegd;7° hij neemt de passende maatregelen om alle archiefbescheiden die hij onder zijn beheer heeft in goede staat te bewaren, om ze te ordenen en te inventariseren, ongeacht hun vorm, structuur en inhoud. De griffier verleent bijstand aan de magistraat : 1° hij bereidt de taken van de magistraat voor;2° hij is aanwezig op de terechtzitting;3° hij notuleert het verloop van de rechtszaken en de uitspraken;4° hij geeft akte van de verschillende formaliteiten waarvan de vervulling moet worden vastgesteld en verleent er authenticiteit aan;5° hij stelt de dossiers van de rechtspleging op en ziet, in het kader van zijn bevoegdheid, toe op de naleving van de geldende regelgeving. De Koning stelt nadere regels voor de toepassing van dit artikel. Voor de toepassing van het derde lid, 7°, wordt het advies van de Algemeen Rijksarchivaris ingewonnen. »
Art. 26.Artikel 169 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt : «
Art. 169.De griffier houdt een repertorium van de akten van de magistraat en een repertorium van de griffieakten overeenkomstig de verordeningen die de Koning vaststelt. »
Art. 27.Artikel 170 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt : «
Art. 170.De hoofdgriffier van de rechtbank van eerste aanleg of de door hem aangewezen griffier verricht de dienst in de arrondissementsrechtbank. »
Art. 28.Artikel 171, vervangen bij de wet van 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt : «
Artikel 171.De functie van griffier van het hof van assisen wordt uitgeoefend door een griffier van de rechtbank van eerste aanleg in wier zetel de assisen worden gehouden. Hij wordt aangewezen door de hoofdgriffier.
Wanneer de rechtspleging voor het hof van assisen van de provincie Luik in het Duits wordt gevoerd, wordt het ambt van griffier uitgeoefend door de hoofdgriffier van de rechtbank van eerste aanleg te Eupen of door een door hem aangewezen griffier. »
Art. 29.In deel II, boek I, titel III van hetzelfde Wetboek wordt een Hoofdstuk IV ingevoegd, dat de artikelen 172 tot 176 omvat, met als opschrift : « Hoofdstuk IV. - Leden van het parketsecretariaat ».
Art. 30.Artikel 172 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt : «
Art. 172.Aan het parketsecretariaat zijn leden verbonden die kunnen worden benoemd in twee niveaus, namelijk de niveaus A of B. De leden van het parketsecretariaat die worden benoemd in niveau A dragen de titel van hoofdsecretaris of secretaris-hoofd van dienst.
De leden van het parketsecretariaat die worden benoemd in niveau B dragen de graad van secretaris.
De Koning bepaalt het aantal betrekkingen. »
Art. 31.Artikel 173, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 23 mei 2003, wordt vervangen als volgt : «
Artikel 173.Onverminderd de taken en de bijstand bedoeld in artikel 176, is de hoofdsecretaris van het parket belast met de leiding van de administratieve diensten en staat daarbij onder gezag en toezicht van de procureur-generaal, van de federale procureur, van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur. Hij verdeelt de administratieve taken onder de leden en het personeel van het secretariaat. »
Art. 32.Artikel 174 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : «
Art. 174.De hoofdsecretaris kan worden bijgestaan door secretarissen-hoofden van dienst en secretarissen. »
Art. 33.Artikel 175 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt : «
Art. 175.Onverminderd de taken en bijstand bedoeld in artikel 176, neemt de secretaris-hoofd van dienst, onder het gezag en toezicht van de hoofdsecretaris, deel aan de leiding van het parketsecretariaat. »
Art. 34.Artikel 176 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : «
Art. 176.- De secretaris staat de procureur-generaal, de federale procureur, de procureur des Konings of de arbeidsauditeur bij. Hij ondertekent de documenten die eigen zijn aan zijn functie en die welke hij in opdracht van het hoofd van het parket moet ondertekenen. Hij verleent bijstand aan de magistraten voor documentatie- en opzoekingswerk, voor het samenstellen van de dossiers en voor alle taken, met uitzondering van die welke uitdrukkelijk aan de magistraten zijn voorbehouden.
De secretaris bewaart alle archiefbescheiden die door het parket worden ontvangen of opgemaakt. Hij neemt de passende maatregelen om alle archiefbescheiden die hij onder zijn beheer heeft in goede staat te bewaren, om ze te ordenen en te inventariseren, ongeacht hun vorm, structuur en inhoud. De Koning stelt, na advies van de Algemeen Rijksarchivaris, nadere regels voor de toepassing van dit lid. »
Art. 35.In deel II, boek I, van hetzelfde Wetboek wordt het opschrift van titel IV, vervangen bij de wet van 10 juni 2006, opgeheven.
Art. 36.In deel II, boek I, titel III van hetzelfde Wetboek wordt een hoofdstuk V ingevoegd, dat de artikelen 177 en 178 omvat, luidende : « Hoofdstuk V. - Personeel verbonden aan een griffie, een parketsecretariaat of een steundienst ».
Art. 37.Artikel 177 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt : «
Art. 177.§ 1. Aan de griffies, de parketsecretariaten en in voorkomend geval de steundiensten, zijn personeelsleden verbonden die door de Koning worden benoemd in een vakklasse van het niveau A. Onverminderd de artikelen 162, 163, tweede lid, en 172, tweede lid, dragen de personeelsleden benoemd in : 1° de klas A1 of A2 de titel van attaché;2° in de klasse A3 de titel van adviseur;3° in de klasse A4 of A5 de titel van adviseur-generaal. Een bijkomende titel kan door de Koning worden toegevoegd bij de titulatuur bedoeld in het tweede lid.
De Koning bepaalt het aantal betrekkingen. § 2. Onverminderd de artikelen 163, derde lid en 172, derde lid, zijn aan de griffies, de parketsecretariaten en, in voorkomend geval, aan de steundiensten personeelsleden verbonden die door de minister van Justitie worden benoemd in het niveau B, C en D. Niveau B omvat de graden van deskundige, administratief deskundige en ICT deskundige.
Niveau C omvat de graad van assistent.
Niveau D omvat de graad van medewerker.
De Koning bepaalt de nadere regels van het statuut van deze personeelsleden, hun wedde en het aantal betrekkingen. »
Art. 38.Artikel 178 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1978, 17 februari 1997, 20 mei 1997 en vervangen bij de wet van 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt : «
Art. 178.Om bijzondere redenen kan de minister van Justitie of de overheid aan wie hij die bevoegdheid overdraagt, personeel aanwerven op grond van een arbeidsovereenkomst, teneinde de continuïteit van de diensten te verzekeren. In aanmerking voor deze aanwervingen komen alleen de geslaagden van een vergelijkend examen of een examen voor desbetreffende functie, of bij ontstentenis, de kandidaten die geslaagd zijn voor een specifieke selectie op grond van een functieprofiel, georganiseerd door de minister van Justitie of door een dienst van de Staat. Om bij arbeidsovereenkomst in dienst te worden genomen, moeten de betrokkenen een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde betrekking en de burgerlijke en politieke rechten genieten. »
Art. 39.In hetzelfde Wetboek worden opgeheven : 1° Het opschrift « Griffiepersoneel » van hoofdstuk I, van titel IV van deel II, boek I;2° Het opschrift « Personeel van de griffies en de parketsecretariaten » van titel IVbis van deel II, boek I, ingevoegd bij de wet van 10 juni 2006;3° Artikel 179 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1978, 17 februari 1997, 20 mei 1997 en vervangen bij de wet van 10 juni 2006.4° Artikel 180 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1978, 17 februari 1997, 20 mei 1997 en vervangen bij de wet van 10 juni 2006.5° Het opschrift « Personeel van de parketten » van hoofdstuk II, van titel IV, van deel II, boek I.»
Art. 40.In artikel 186, vijfde lid, van hetzelfde Wetboek, worden de woorden « Een bijzondere wet stelt de personeelsformatie van hoven en rechtbanken vast. », vervangen door de woorden « Een wet stelt de personeelsformatie van de magistraten en de leden van de griffie vast. »
Art. 41.Het opschrift van titel VI van boek I, deel II van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : « TITEL VI. - BENOEMINGSVOORWAARDEN EN LOOPBAAN VAN MAGISTRATEN EN HET GERECHTSPERSONEEL ».
Art. 42.Worden opgeheven in hetzelfde Wetboek : 1° hoofdstuk IIbis van titel VI, boek I, deel II van hetzelfde Wetboek, dat de artikelen 206bis en 206ter omvat, ingevoegd bij de wet van 24 maart 1999;2° artikel 206bis, ingevoegd bij de wet van 24 maart 1999;3° artikel 206ter, ingevoegd bij de wet van 24 maart 1999 en gewijzigd bij de wet van 22 december 2003.
Art. 43.Aan artikel 259octies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 december 1998 en gewijzigd bij de wet van 24 maart 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 2, tweede lid, wordt vervangen als volgt : « De parketjuristen die ten minste drie jaar graadanciënniteit hebben, zijn vrijgesteld van het in het voormelde lid bepaalde eerste stadium. De referendarissen die ten minste drie jaar graadanciënniteit hebben, zijn vrijgesteld van het in het voorgaande lid bedoelde derde stadium. » 2° § 3, derde lid, wordt vervangen als volgt : « De parketjuristen die ten minste drie jaar graadanciënniteit hebben, zijn vrijgesteld van het in het voorgaande lid bedoelde eerste stadium.»
Art. 44.Het opschrift van hoofdstuk VI, titel VI, van boek I, deel II van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : « Hoofdstuk VI. - Gerechtspersoneel ».
Art. 45.In hoofdstuk VI, titel VI van boek I, deel II van hetzelfde Wetboek, wordt een afdeling I, ingevoegd die de artikelen 260 tot 272 omvat, waarvan het opschrift luidt als volgt : « Afdeling I. - Selectie- en benoemingsvoorwaarden ».
Art. 46.In afdeling I van hoofdstuk VI, titel VI van boek I, deel II van hetzelfde Wetboek, wordt een onderafdeling I ingevoegd, dat artikel 260 omvat, luidende : « Onderafdeling I. - Attachés in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie ».
Art. 47.Artikel 260 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt : «
Art. 260.Om te worden benoemd in een vakklasse van het niveau A, met de titel van attaché in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie moet de kandidaat hetzij doctor, licentiaat of master in de rechten zijn, hetzij licentiaat of master in de Romaanse of Germaanse filologie, hetzij licentiaat vertaler.
De kandidaten worden met het oog op hun benoeming gerangschikt op grond van een vergelijkend examen. Het Hof van Cassatie stelt de examenmaterie vast, bepaalt de voorwaarden van het vergelijkend examen en stelt de examencommissie aan. De geslaagden behouden gedurende drie jaar te rekenen vanaf de datum van het proces-verbaal van het vergelijkend examen het voordeel van hun uitslag.
Iedere examencommissie bestaat uit een lid van het Hof dat door de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie is aangewezen, uit een magistraat van het parket aangewezen door de procureur-generaal bij dit Hof, uit een advocaat bij het Hof van Cassatie aangewezen door de stafhouder, uit een attaché in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten en uit een buiten de instelling staande persoon, deze laatste twee in onderling overleg aangewezen door de eerste voorzitter en de procureur-generaal.
De uitkeringen en vergoedingen aan de leden en aan de secretaris van de examencommissie worden door de Koning vastgesteld. »
Art. 48.In afdeling I van hoofdstuk VI, titel VI, van boek I, deel II van hetzelfde Wetboek, wordt een onderafdeling II ingevoegd, dat artikel 261 omvat, luidende : « Onderafdeling II. - Referendarissen en parketjuristen bij de hoven van beroep, de arbeidshoven en de rechtbanken ».
Art. 49.Artikel 261 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de Wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wet van 13 maart 2001, wordt vervangen als volgt : «
Art. 261.Om te worden benoemd in een vakklasse van het niveau A, met als titel referendaris bij het hof van beroep, bij het arbeidshof en bij de rechtbanken, of parketjurist bij de parketten bij die hoven en die rechtbanken, moet de kandidaat : 1° doctor, licentiaat of master in de rechten zijn;2° geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor - het Selectiebureau voor de federale overheid. De benoeming wordt eerst vast na het verloop van een periode van voorlopige benoeming die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen.
Tijdens deze periode kan de Koning, in geval van beroepsongeschiktheid of wegens een zware fout, aan het voorlopig uitgeoefende ambt een einde maken uitsluitend op voorstel van, naar gelang van het geval, de eerste voorzitter van het hof van beroep of het arbeidshof, de procureur-generaal bij het hof van beroep of de federale procureur en na voorafgaand advies van de korpschef van het hof, de rechtbank of het parket waarvoor de kandidaat is aangewezen.
De termijn en het statuut die van toepassing zijn op de voorlopig benoemde personeelsleden van het niveau B en C bedoeld in artikel 177, worden in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden toegepast op de voorlopig benoemde parketjuristen en de referendarissen. »
Art. 50.In afdeling I van hoofdstuk VI, titel VI, van boek I, deel II van hetzelfde Wetboek, wordt een onderafdeling III ingevoegd, die de artikelen 263 tot 265 omvat, luidende : « Onderafdeling III. - Leden van de griffie ».
Art. 51.Artikel 262 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt : «
Art. 262.§ 1. Om door middel van werving te worden benoemd in een vakklasse van het niveau A, met de titel van hoofdgriffier, moet de kandidaat : 1° houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau A bij de Rijksbesturen;2° geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor - het Selectiebureau voor de federale overheid. De benoeming van een hoofdgriffier wordt eerst vast na het verloop van een periode van voorlopige benoeming die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen.
Tijdens deze periode kan de Koning, in geval van beroepsongeschiktheid of wegens zware fout, aan het voorlopig uitgeoefende ambt een einde maken op voorstel van de korpschef bedoeld in artikel 58bis, 2°, de oudst benoemde politierechter of de vrederechter die het hem rechtstreeks overzendt.
De termijn en het statuut die van toepassing zijn op de voorlopig benoemde personeelsleden van het niveau B en C bedoeld in artikel 177 worden in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden toegepast op de voorlopig benoemde hoofdgriffiers. § 2. Om door middel van bevordering te worden benoemd in een vakklasse van het niveau A, met de titel van hoofdgriffier, moet de kandidaat : 1° vast benoemd zijn en beschikken over, naar gelang van het geval, een klassenanciënniteit of graadanciënniteit van ten minste 5 jaar in het ambt van referendaris, griffier-hoofd van dienst of griffier als deze beschikt over een diploma of getuigschrift bedoeld in § 1, eerste lid, 1°, of 10 jaar in het ambt van griffier;2° geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor - het Selectiebureau voor de federale overheid. De vergelijkende selectie bestaat uit een onderhoud uitgaande van een praktijkgeval dat verband houdt met de functie.
Tot de vergelijkende selecties worden toegelaten de kandidaten die houder zijn van : 1° hetzij een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau A bij de Rijksbesturen;2° hetzij houder zijn van volgende brevetten : a) een brevet waaruit blijkt dat zij geslaagd zijn voor het gedeelte over de algemene vorming met het oog op de deelname aan een vergelijkende selectie voor overgang naar niveau A.De kandidaat die in het bezit is van dit brevet mag deelnemen aan de gedeelten over bepaalde vakken; b) vier brevetten waaruit blijkt dat zij geslaagd zijn voor de gedeelten over de vakken vastgesteld door de afgevaardigd bestuurder van Selor - het Selectiebureau voor de federale overheid. De gedeelten voor het behalen van de brevetten met het oog op deelneming aan de in § 2, tweede lid bedoelde vergelijkende selectie voor overgang naar niveau A worden om de twee jaar georganiseerd.
Om te slagen moeten de kandidaten ten minste 60% der punten behalen.
Het voordeel van het behalen van een brevet is definitief verkregen. »
Art. 52.Artikel 263 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wet van 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt : «
Art. 263.§ 1. Om door middel van werving te worden benoemd in een vakklasse van het niveau A, met de titel van griffier-hoofd van dienst, moet de kandidaat : 1° houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau A bij de Rijksbesturen;2° geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor - het Selectiebureau voor de federale overheid. De benoeming van een griffier hoofd van dienst wordt eerst vast na het verloop van een periode van voorlopige benoeming die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen.
Tijdens deze periode kan de Koning, in geval van beroepsongeschiktheid of wegens zware fout, aan het voorlopig uitgeoefende ambt een einde maken op voorstel van de korpschef bedoeld in artikel 58bis, 2°, de oudst benoemde politierechter of de vrederechter, dat aan de minister van Justitie rechtstreeks wordt overgezonden door de hoofdgriffier die er het zijne aan toevoegt.
De termijn en het statuut die van toepassing zijn op de voorlopig benoemde personeelsleden van het niveau B en C, bedoeld in artikel 177, worden in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden toegepast op de voorlopig benoemde griffiers-hoofden van dienst. § 2. Om door middel van bevordering te worden benoemd in een vakklasse van het niveau A, met de titel van griffier hoofd-van dienst, moet de kandidaat : 1° vast benoemd zijn en beschikken over, naar gelang van het geval, een klassenanciënniteit of een graadanciënniteit van tenminste 5 jaar in het ambt van referendaris of van griffier als deze beschikt over een diploma of getuigschrift bedoeld in § 1, eerste lid, 1°, of van ten minste 10 jaar in het ambt van griffier;2° geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor - het Selectiebureau voor de federale overheid. De vergelijkende selectie bestaat uit een onderhoud uitgaande van een praktijkgeval dat verband houdt met de functie.
Tot de vergelijkende selecties worden toegelaten de kandidaten die voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 262, § 2, derde lid. »
Art. 53.Artikel 264 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wet van 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt : «
Art. 264.§ 1. Om door middel van werving tot de graad van griffier te worden benoemd in het niveau B moet de kandidaat : 1° houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau B bij de Rijksbesturen;2° geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor - het Selectiebureau voor de federale overheid. De benoeming van een griffier wordt eerst vast na het verloop van een periode van voorlopige benoeming die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen.
Tijdens deze periode kan de Koning, in geval van beroepsongeschiktheid of wegens zware fout, aan het voorlopig uitgeoefende ambt een einde maken op voorstel, naar gelang van het geval, van de eerste voorzitter, van de voorzitter, van de oudst benoemde politierechter of de vrederechter, dat aan de minister van Justitie rechtstreeks wordt overgezonden door de hoofdgriffier die er het zijne aan toevoegt.
De termijn en het statuut die van toepassing zijn op de voorlopig benoemde personeelsleden van het niveau B en C, bedoeld in artikel 177, worden in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden toegepast op de voorlopig benoemde griffiers. § 2. Om door middel van bevordering te worden benoemd in het niveau B tot de graad van griffier moet de kandidaat : 1° vast benoemd zijn in het ambt van assistent of deskundige bij een griffie of een parketsecretariaat;2° geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor - het Selectiebureau voor de federale overheid. § 3. De selectie voor werving en bevordering bestaat uit : 1° een algemeen deel welke de generieke competenties eigen aan de functiefamilie waartoe de functie behoort evalueert;2° desgevallend een bijzonder deel welke de functiespecifieke competenties evalueert.»
Art. 54.In afdeling I van hoofdstuk VI, titel VI van boek I, deel II van hetzelfde Wetboek, wordt een onderafdeling IV ingevoegd, die de artikelen 265 tot 267 omvat, luidende : « Onderafdeling IV. - Leden van het parketsecretariaat ».
Art. 55.Artikel 265 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wet 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt : «
Art. 265.§ 1. Om door middel van werving te worden benoemd in een vakklasse van het niveau A, met de titel van hoofdsecretaris, moet de kandidaat : 1° houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau A bij de Rijksbesturen;2° geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor - het Selectiebureau voor de federale overheid. De benoeming van een hoofdsecretaris wordt eerst vast na het verloop van een periode van voorlopige benoeming die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen.
Tijdens deze periode kan de Koning, in geval van beroepsongeschiktheid of wegens zware fout, aan het voorlopig uitgeoefende ambt een einde maken op voorstel, naar gelang van het geval, van de procureur-generaal, van de federale procureur, van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur, dat aan de minister van Justitie rechtstreeks wordt overgezonden.
De termijn en het statuut die van toepassing zijn op de voorlopig benoemde personeelsleden van het niveau B en C, bedoeld in artikel 177, worden in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden toegepast op de voorlopig benoemde hoofdsecretarissen. § 2. Om door middel van bevordering te worden benoemd in een vakklasse van het niveau A, met de titel van hoofdsecretaris, moet de kandidaat : 1° vast benoemd zijn en beschikken over, naar gelang van het geval, een klassenanciënniteit of graadanciënniteit van ten minste 5 jaar in het ambt van parketjurist, secretaris-hoofd van dienst of secretaris als deze beschikt over een diploma of getuigschrift bedoeld in § 1, eerste lid, 1°, of ten minste 10 jaar in het ambt van secretaris;2° geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor - het Selectiebureau voor de federale overheid. De vergelijkende selectie bestaat uit een onderhoud uitgaande van een praktijkgeval dat verband houdt met de functie.
Tot de vergelijkende selecties worden toegelaten de kandidaten die voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 262 § 2, derde lid. »
Art. 56.Artikel 266 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wet van 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt : «
Art. 266.§ 1. Om door middel van werving te worden benoemd in een vakklasse van het niveau A, met de titel van secretaris-hoofd van dienst, moet de kandidaat : 1° houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau A bij de Rijksbesturen;2° geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor - het Selectiebureau voor de federale overheid. De benoeming van een secretaris-hoofd van dienst wordt eerst vast na het verloop van een periode van voorlopige benoeming die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen.
Tijdens deze periode kan de Koning, in geval van beroepsongeschiktheid of wegens zware fout, aan het voorlopig uitgeoefende ambt een einde maken op voorstel, naar gelang van het geval, van de procureur-generaal, van de federale procureur, van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur, dat aan de minister van Justitie rechtstreeks wordt overgezonden door de hoofdsecretaris, die er het zijne aan toevoegt.
De termijn en het statuut die van toepassing zijn op de voorlopig benoemde personeelsleden van het niveau B en C, bedoeld in artikel 177, worden in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden toegepast op de voorlopig benoemde secretarissen-hoofden van dienst. § 2. Om door middel van bevordering te worden benoemd in een vakklasse van het niveau A, met de titel van secretaris-hoofd van dienst, moet de kandidaat : 1° vast benoemd zijn en beschikken over, naar gelang van het geval, een klassenanciënniteit of een graadanciënniteit van tenminste 5 jaar in het ambt van parketjurist of van secretaris als deze beschikt over een diploma of getuigschrift bedoeld in § 1, eerste lid, 1°, of van ten minste 10 jaar in het ambt van secretaris;2° geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor - het Selectiebureau voor de federale overheid. De vergelijkende selectie bestaat uit een onderhoud uitgaande van een praktijkgeval dat verband houdt met de functie.
Tot de vergelijkende selecties worden toegelaten de kandidaten die voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 262 § 2, derde lid. »
Art. 57.Artikel 267 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wet van 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt : «
Art. 267.§ 1. Om door middel van werving te worden benoemd in het niveau B tot de graad van secretaris bij een parket moet de kandidaat : 1° houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau B bij de Rijksbesturen;2° geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor - het Selectiebureau voor de federale overheid. De benoeming van een secretaris wordt eerst vast na het verloop van een periode van voorlopige benoeming die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen.
Tijdens deze periode kan de Koning, in geval van beroepsongeschiktheid of wegens zware fout, aan het voorlopig uitgeoefende ambt een einde maken op voorstel, naar gelang van het geval, van de procureur-generaal, van de federale procureur, van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur, dat aan de minister van Justitie rechtstreeks wordt overgezonden door de hoofdsecretaris, die er het zijne aan toevoegt.
De termijn en het statuut die van toepassing zijn op de voorlopig benoemde personeelsleden van het niveau B en C, bedoeld in artikel 177, worden in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden toegepast op de voorlopig benoemde secretarissen. § 2. Om door middel van bevordering te worden benoemd in het niveau B met de graad van secretaris moet de kandidaat : 1° vast benoemd zijn in het ambt van assistent of deskundige bij een griffie of een parketsecretariaat;2° geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor - het Selectiebureau voor de federale overheid. § 3. De selectie voor werving en bevordering bestaat uit : 1° een algemeen deel welke de generieke competenties eigen aan de functiefamilie waartoe de functie behoort evalueert;2° desgevallend een bijzonder deel welke de functiespecifieke competenties evalueert.»
Art. 58.In afdeling I van hoofdstuk VI, titel VI van boek I, deel II van hetzelfde Wetboek, wordt een onderafdeling V ingevoegd die de artikelen 268 tot 272 omvat, luidende : « Onderafdeling V. - Personeelsleden verbonden aan de griffies, de parketsecretariaten en de steundiensten ».
Art. 59.Artikel 268 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wet van 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt : «
Art. 268.§ 1. Om door middel van werving te worden benoemd in een vakklasse van het niveau A moet de kandidaat : 1° houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau A bij de Rijksbesturen;2° geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor - het Selectiebureau voor de federale overheid. De benoeming van een personeelslid in het niveau A wordt eerst vast na het verloop van een periode van voorlopige benoeming die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen.
Tijdens deze periode kan de Koning aan het voorlopig uitgeoefende ambt een einde maken op voorstel van de korpschef, bedoeld in artikel 58bis, 2°, de oudst benoemde politierechter of de vrederechter.
Ingeval het een voorlopige benoeming betreft in een griffie of een parketsecretariaat wordt het voorstel, overgezonden aan de minister van Justitie door de hoofdgriffier of de hoofdsecretaris, die er het zijne aan toevoegt.
De termijn en het statuut die van toepassing zijn op de voorlopig benoemde personeelsleden van het niveau B en C bedoeld in artikel 177, § 2, worden in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden toegepast op de voorlopig benoemde personeelsleden van het niveau A. § 2. Om door middel van bevordering te worden benoemd in een vakklasse van het niveau A, moet de kandidaat geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor - het Selectiebureau voor de federale overheid.
De vergelijkende selectie bestaat uit een onderhoud uitgaande van een praktijkgeval dat verband houdt met de functie.
Tot de vergelijkende selecties worden toegelaten de kandidaten die voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 262, § 2, derde lid. »
Art. 60.Artikel 269, van hetzelfde Wetboek vervangen bij de wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wet van 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt : «
Artikel 269.De nadere regels voor de vergelijkende selectie bedoeld in de artikelen 262 tot 268 worden bepaald door de Koning. »
Art. 61.Artikel 269bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 11 december 1973 en vervangen bij de wetten van 17 februari 1997 en 10 juni 2006, wordt opgeheven.
Art. 62.Artikel 269ter van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 februari 1997, wordt opgeheven.
Art. 63.Het opschrift van hoofdstuk VII, titel VI, boek I van deel II van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 10 juni 2006, wordt opgeheven.
Art. 64.Artikel 270, vervangen bij de wetten van 17 februari 1997 en 10 juin 2006, wordt vervangen als volgt : «
Art. 270.§ 1. Om door middel van werving tot deskundige, administratief deskundige of ICT-deskundige bij een griffie, een parketsecretariaat of in voorkomend geval een steundienst te worden benoemd, moet de kandidaat : 1° houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau B bij de Rijksbesturen;2° geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor - het Selectiebureau voor de federale overheid. De benoeming van een deskundige, administratief deskundige of ICT-deskundige wordt eerst vast na het verloop van een periode van voorlopige benoeming die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen.
Tijdens deze periode kan de Koning aan het voorlopig uitgeoefende ambt een einde maken op voorstel van de korpschef, bedoeld in artikel 58bis, 2°, de oudst benoemde politierechter of de vrederechter, dat aan de minister van Justitie rechtstreeks wordt overgezonden.
Ingeval het een voorlopige benoeming betreft in een griffie of een parketsecretariaat wordt het voorstel overgezonden aan de minister van Justitie door de hoofdgriffier of de hoofdsecretaris, vergezeld van zijn advies. § 2. Om door middel van bevordering tot deskundige, administratief deskundige of ICT-deskundige bij een griffie, een parketsecretariaat of in voorkomend geval een steundienst te worden benoemd, moet de kandidaat : 1° vast benoemd zijn in het ambt van assistent bij een griffie of een parketsecretariaat;2° geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor - het Selectiebureau voor de federale overheid. § 3. De Koning stelt de termijn, welke niet langer kan zijn dan één jaar, en het statuut vast die van toepassing zijn op de voorlopige benoeming. »
Art. 65.Artikel 271, vervangen bij de wetten van 17 februari 1997 en 10 juin 2006, wordt vervangen als volgt : « § 1. Om door middel van werving tot assistent bij een griffie, een parketsecretariaat of in voorkomend geval een steundienst te worden benoemd, moet de kandidaat : 2° houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau C bij de Rijksbesturen;3° geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door het Selor - het Selectiebureau voor de federale overheid. Tijdens deze periode kan de Koning aan het voorlopig uitgeoefende ambt een einde maken op voorstel van de korpschef, bedoeld in artikel 58bis, 2°, de oudst benoemde politierechter of de vrederechter, dat aan de minister van Justitie rechtstreeks wordt overgezonden.
Ingeval het een voorlopige benoeming betreft in een griffie of een parketsecretariaat wordt het voorstel overgezonden aan de minister van Justitie door de hoofdgriffier of de hoofdsecretaris, vergezeld van zijn advies. § 2. Om door middel van bevordering tot assistent bij een griffie, een parketsecretariaat of in voorkomend geval een steundienst te worden benoemd, moet de kandidaat : 1° vast benoemd zijn in het ambt van medewerker bij een griffie of een parketsecretariaat;2° geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor - het Selectiebureau voor de federale overheid. § 3. De Koning stelt de termijn, welke niet langer kan zijn dan één jaar, en het statuut vast die van toepassing zijn op de voorlopige benoeming. »
Art. 66.Artikel 272, hersteld bij de wet van 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt : «
Art. 272.Om tot medewerker bij een griffie, een parketsecretariaat of in voorkomend geval een steundienst te worden benoemd, moet de kandidaat geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor - het Selectiebureau voor de federale overheid.
De benoeming van een medewerker wordt eerst vast na het verloop van een periode van voorlopige benoeming die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen.
Tijdens deze periode kan de Koning aan het voorlopig uitgeoefende ambt een einde maken op voorstel van de korpschef, bedoeld in artikel 58bis, 2°, de oudst benoemde politierechter of de vrederechter, dat aan de minister van Justitie rechtstreeks wordt overgezonden.
Ingeval het een voorlopige benoeming betreft in een griffie of een parketsecretariaat wordt het advies overgezonden aan de minister van Justitie door de hoofdgriffier of de hoofdsecretaris, vergezeld van zijn voorstel.
De Koning stelt de termijn, welke niet langer kan zijn dan één jaar, en het statuut vast die van toepassing zijn op de voorlopige benoeming. »
Art. 67.In hoofdstuk VI, titel VI van boek I, deel II van hetzelfde Wetboek, wordt een afdeling II, ingevoegd die de artikelen 273 tot 275 omvat, luidende : « Afdeling II. - Werving ».
Art. 68.Artikel 273 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt : «
Art. 273.Bij de beëindiging van een betrekking van een personeelslid wordt deze ambtshalve vacant verklaard, tenzij deze door mutatie kan worden ingevuld. »
Art. 69.Artikel 274 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt : «
Art. 274.§ 1. In het niveau A en voor een betrekking van griffier of secretaris, kiest de minister van Justitie of de vacant geworden betrekking moet worden verleend door middel van werving en/of bevordering. § 2. Voor de benoeming tot hoofdgriffier, griffierhoofd van dienst, hoofdsecretaris, secretaris-hoofd van dienst of tot functies in de vakklasse A3 of A4 in niveau A, wordt in de vacante betrekking voorzien door een beroep te doen op gerechtspersoneel dat voldoet aan de reglementaire voorwaarden en dat er aanspraak kan op maken door bevordering of door verandering van vakklasse.
Wanneer de betrekking niet kan worden toegekend onder deze personeelsleden wordt, bij mobiliteit, een beroep gedaan op de ambtenaren van het federaal administratief openbaar ambt, in de zin van artikel 1 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken, die voldoen aan de reglementaire voorwaarden en die er aanspraak kunnen op maken door bevordering tot de hogere klasse of door verandering van vakklasse.
Wanneer de betrekking niet kan worden toegekend bij mobiliteit, wordt ze toegekend overeenkomstig de regels bepaald inzake aanwerving.
Evenwel, wordt van de kandidaten een nuttige ervaring voor de functie van zes jaar voor de klasse A3 en van negen jaar voor de klasse A4 geëist. § 3. Op aanvraag van de minister of zijn gemachtigde organiseert Selor een vergelijkende selectie die leidt tot een rangschikking van de geslaagden. § 4. Wanneer de aard van de te begeven functie dit vereist kan de minister of zijn gemachtigde, onder toezicht van Selor een bijkomende vergelijkende proef organiseren die voor deze functie leidt tot een aparte rangschikking van de geslaagden.
De selectiecommissie is samengesteld als volgt : 1° Als voorzitter, naar gelang van het geval, de korpschef bedoeld in artikel 58bis, 2°, de oudstbenoemde rechter in de politierechtbank of de vrederechter van het hof, de rechtbank of het parket waarin de betrekking is vacant verklaard of zijn aangestelde;2° twee leden die door de minister van Justitie zijn aangewezen uit personen die wegens hun bevoegdheid of hun specialisatie, bijzonder geschikt zijn.Deze bijzondere geschiktheid kan worden aangetoond hetzij door een diploma, hetzij door een relevante beroepsbekwaamheid.
Ingeval van samenloop van kandidaten die in aanmerking komen voor bevordering en kandidaten die in aanmerking komen voor werving, wordt steeds een bijkomende proef georganiseerd.
De deelname aan de bijkomende vergelijkende proef is niet verplicht.
De geslaagden voor deze vergelijkende proef, evenals de kandidaten die niet zijn geslaagd, behouden de rangschikking bedoeld in § 3. § 5. De Koning benoemt uit de kandidaten voor de vacante betrekking ofwel de geslaagde die het hoogst is gerangschikt voor de desbetreffende vergelijkende selectie ofwel de geslaagde die het hoogst is gerangschikt voor de bijkomende vergelijkende proef. »
Art. 70.Artikel 275 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt : «
Art. 275.Onder geslaagden van twee of meer vergelijkende selecties, wordt voorrang verleend aan de geslaagden van de selectie waarvan het proces-verbaal op de verst afgelegen datum is afgesloten. »
Art. 71.In hoofdstuk VI, titel VI van boek I, deel II van hetzelfde Wetboek, wordt een afdeling III ingevoegd, die de artikelen 276 tot 287bis, omvat, luidende : « Afdeling III. Ontwikkeling binnen de loopbaan ».
Art. 72.In afdeling III van hoofdstuk VI, titel VI van boek I, deel II van hetzelfde Wetboek, wordt een onderafdeling I ingevoegd die de artikelen 276 tot 278 omvat, luidende : « Onderafdeling I. - Algemene bepalingen ».
Art. 73.Artikel 276 van hetzelfde Wetboek, gewjzigd bij de wetten van 17 februari 1997, 21 juni 2001 en 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt : «
Art. 276.§ 1. Er zijn twee soorten bevorderingen : 1° wat de administratieve loopbaan betreft, is de bevordering de benoeming van het personeelslid : a) tot een graad van een hoger niveau;b) tot een klasse van niveau A wanneer hij deel uitmaakt van een lager niveau;c) tot de hogere klasse;2° wat de geldelijke loopbaan betreft, is de bevordering de toekenning aan het personeelslid in zijn graad of in zijn klasse van de weddenschaal die hoger is dan die welke hij genoot;ze wordt « bevordering door verhoging in weddenschaal » genoemd; de overgang van de weddenschaal A12 naar de weddenschaal A21 wordt beschouwd als een bevordering door verhoging in weddenschaal. § 2. De bevordering door verhoging in weddenschaal of door verhoging naar een hogere klasse kan afhankelijk worden gesteld van het slagen voor een vergelijkende selectie of een gecertificeerde opleiding, bedoeld in artikel 279. »
Art. 74.Artikel 277 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1997 en 10 juni 2006, wordt vervangen volgt : «
Art. 277.§ 1. Om tot de klasse A2 te worden bevorderd moet het personeelslid ten minste twee jaar anciënniteit in de klasse A1 hebben.
Om tot de klasse A3 te worden bevorderd moet het personeelslid ten minste vier jaar anciënniteit in de klasse A2 hebben.
Om tot de klasse A4 te worden bevorderd moet het personeelslid met de klasse A3 bekleed zijn.
Om tot de klasse A5 te worden bevorderd moet het personeelslid ten minste twee jaar anciënniteit in de klasse A4 hebben. § 2. In afwijking van § 1, moeten personeelsleden bedoeld in de artikelen 262, § 2, 263, § 2, 265, § 2, 266, § 2, niet beschikken over een klassenanciënniteit om te worden bevorderd tot een vakklasse A2 of A3, met de titel van hoofdgriffier, hoofdsecretaris, griffier-hoofd van dienst of secretaris- hoofd van dienst. § 3. Het personeelslid bezoldigd in de weddenschaal A12, dat slaagt in een gecertificeerde opleiding wordt bevorderd tot de klasse A2 bij het einde van de periode van zes jaar. § 4. De bevordering gebeurt in de eerste weddenschaal van de hogere klasse. § 5. De bevordering door overgang naar het hogere niveau wordt verleend bij wege van een vergelijkende selectie. »
Art. 75.Artikel 278 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wetten van 17 februari 1997 en 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt : «
Art. 278.§ 1. De verandering van graad is de benoeming van het personeelslid tot een graad die gelijkwaardig is met de zijne.
De verandering van vakklasse is de benoeming van het personeelslid in eenzelfde klasse van een andere vakrichting. § 2. Bevordering, verandering van graad en verandering van vakklasse zijn alleen mogelijk wanneer een vaste betrekking vacant is.
Benoeming bij verandering van vakklasse in niveau A wordt door de Koning gedaan. »
Art. 76.Het opschrift van hoofdstuk VIII van deel II, boek I, titel VI van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 juni 2006, wordt opgeheven.
Art. 77.In afdeling III van hoofdstuk VI, titel VI van boek I, deel II van hetzelfde Wetboek, wordt een onderafdeling II ingevoegd, die de artikelen 279 tot 287bis omvat, luidende : « Onderafdeling II. - Gecertificeerde opleidingen ».
Art. 78.Artikel 279 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wetten van 17 februari 1997 en 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt : «
Art. 279.De gecertificeerde opleiding is een opleiding die erop gericht is de bekwaamheden en de competenties van de personeelsleden te actualiseren en te ontwikkelen. Ze wordt afgesloten met de validering van de verworven kennis van die opleiding. »
Art. 79.Artikel 280 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997, gewijzigd bij de wet van 21 juni 2001 en vervangen bij de wet van 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt : «
Art. 280.Het Opleidingsinstituut van de Federale Overheid organiseert de gecertificeerde opleidingen.
De gecertificeerde opleiding wordt afgesloten door een gunstige of ongunstige beslissing.
De houder van de managementfunctie N-1 bij het Instituut of zijn afgevaardigde geeft de getuigschriften van de validering van de verworven kennis af op basis van de documenten afgegeven door de opleiders bij het einde van de gecertificeerde opleiding. »
Art. 80.Artikel 280bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 februari 1997, wordt opgeheven.
Art. 81.Artikel 281 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wetten van 17 februari 1997 en 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt : «
Art. 281.De lijst van de gecertificeerde opleidingen wordt door de Koning vastgesteld per vakrichting op gezamenlijk voorstel van de minister van Justitie en de minister die de ambtenarenzaken onder zijn bevoegdheid heeft, op voorstel van de door deze laatste minister opgerichte commissies. »
Art. 82.Artikel 282 van hetzelfde Wetboek, opgeheven door de wet van 10 juni 2006, wordt hersteld in de volgende lezing : «
Art. 282.Het personeelslid van het niveau A dat een gecertificeerde opleiding wil volgen en deelnemen aan de validering van de verworven kennis die erop volgt, kiest een opleiding in de lijst die overeenstemt met zijn vakrichting. Hij stelt deze keuze voor aan zijn hiërarchische meerdere.
Naar aanleiding van een onderhoud sluit de hiërarchische meerdere zich ofwel aan bij de keuze van het personeelslid, ofwel stelt hij hem een andere keuze voor. Wanneer overeenstemming kan worden bereikt, wordt de keuze meegedeeld aan de personeelsdienst van het directoraat-generaal rechterlijke organisatie.
Wanneer er onenigheid blijft bestaan, neemt de hiërarchische meerdere de beslissing. In dit geval kan het personeelslid beroep instellen naar gelang van het geval bij de procureur-generaal of de eerste voorzitter van het rechtsgebied waarin hij is benoemd. Deze of zijn afgevaardigde neemt de definitieve beslissing nadat hij de partijen heeft gehoord. »
Art. 83.Artikel 283 van hetzelfde Wetboek, opgeheven door de wet van 10 juni 2006, wordt hersteld in de volgende lezing : «
Art. 283.Het personeelslid van het niveau A mag geen tweede maal dezelfde gecertificeerde opleiding volgen, indien hij hiervoor reeds geslaagd is. Hij mag evenmin, wanneer hij zijn studies beëindigd heeft in de drie voorafgaande jaren, zich opnieuw inschrijven voor een vorming die hij genoten heeft in het kader van zijn basisopleiding aan de universiteit.
Het personeelslid van het niveau A dat in de drie voorafgaande jaren een bijkomend diploma heeft behaald van een niveau van de tweede of de derde cyclus en waarvan de inhoud nauw verbonden is met de vakrichting waarin hij benoemd is, kan op gezamenlijk voorstel van zijn hiërarchische meerdere en van de directeur-generaal van het directoraat-generaal rechterlijke organisatie van de federale overheidsdienst Justitie en mits machtiging van de minister die ambtenarenzaken onder zijn bevoegdheid heeft, beschouwd worden als geslaagd in de valideringsproef. In dit geval wordt hij beschouwd ingeschreven te zijn geweest op de datum van de verzending van het gezamenlijk voorstel aan de commissie.
Het tweede lid is niet van toepassing op de aanvullende diploma's behaald vóór of tijdens de drie jaren die volgen op het behalen van de universitaire graad op basis waarvan het personeelslid werd aangeworven of aangenomen bij arbeidsovereenkomst. »
Art. 84.Artikel 284 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 20 mei 1997, wordt hersteld in de volgende lezing : «
Art. 284.De gecertificeerde opleidingen hebben een geldigheidsduur van : 1° zes jaar voor de klassen A1 tot A3;2° vijf jaar voor de graden van griffiers en secretarissen.»
Art. 85.Het opschrift van hoofdstuk IX, van titel VI, van boek I, deel II van hetzelfde Wetboek, wordt opgeheven.
Art. 86.Artikel 285 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 13 februari 2003, wordt vervangen als volgt : «
Art. 285.- De geldigheidsduur van een gecertificeerde opleiding vangt aan op de eerste dag van de maand volgend op de datum van de inschrijving van het personeelslid voor deze opleiding en ten vroegste bij het verstrijken van de geldigheidsduur van de voorgaande gecertificeerde opleiding. »
Art. 87.Het opschrift van hoofdstuk X, van titel VI, van boek I, deel II van hetzelfde Wetboek, wordt opgeheven.
Art. 88.Artikel 285bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 februari 1997, en gewijzigd bij de wet van 10 juni 2006, wordt opgeheven.
Art. 89.Artikel 286 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 22 december 1998 et gewijzigd bij de wet van 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt : «
Art. 286.De duur die in aanmerking wordt genomen voor de bevordering door verhoging in weddenschaal, overeenkomstig artikel 368, vierde lid, is identiek aan de duur die in aanmerking wordt genomen voor de geldigheidsduur van de gecertificeerde opleidingen.
Voor de loopbanen van personeelsleden met de graad van griffier of secretaris zijn er vijf gecertificeerde opleidingen genummerd van 1 tot 5. »
Art. 90.Artikel 286bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 februari 1997, gewijzigd bij de wetten van 20 mei 1997 en 10 juni 2006, wordt opgeheven.
Art. 91.Artikel 287, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 18 juli 1991, en gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1997, 22 december 1998, 12 april 1999, 3 mei 2003, 22 december 2003, 20 december 2005 en 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt : «
Art. 287.Het personeelslid dat een competentietoelage ontvangt en dat dezelfde vakklasse of graad behoudt, kan zich ten vroegste 12 maanden vóór het einde van de geldigheidsduur van de vorige gecertificeerde opleiding inschrijven om deel te nemen aan een nieuwe gecertificeerde opleiding. Indien hij niet slaagt, kan hij zich pas opnieuw inschrijven, wanneer de geldigheidsduur van de vorige gecertificeerde opleiding verstreken is.
Het personeelslid dat een competentietoelage ontvangt of dat met de laatste weddenschaal van zijn klasse of zijn graad bekleed wordt, en dat bevorderd wordt in een andere klasse of in niveau A, kan zich onmiddellijk inschrijven om deel te nemen aan de gecertificeerde opleiding die overeenstemt met zijn nieuwe klasse.
In geval van verandering van vakklasse of graad behoudt het personeelslid het voordeel van zijn competentietoelage.
Het personeelslid dat in een gecertificeerde opleiding niet slaagt kan zich opnieuw inschrijven 365 dagen na zijn vorige inschrijving. »
Art. 92.Artikel 287bis, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 februari 1997, gewijzigd bij de wetten van 20 mei 1997, 12 april 1999, 17 juli 2000, 13 maart 2001, 21 juni 2001, 3 mei 2003, 22 december 2003, en 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt : «
Art. 287bis.Zijn van toepassing op de personeelsleden met de graad van griffier en secretaris, de bepalingen die van toepassing zijn op de personeelsleden van niveau B, C en D, bedoeld in artikel 177, § 2, inzake : 1° de wijze van rangschikking in functiefamilies;2° het recht op de deelname aan een gecertificeerde opleiding en de inschrijvingsmodaliteiten;3° de keuze van de gecertificeerde opleiding;4° de anciënniteitvoorwaarden om deel te nemen aan een gecertificeerde opleiding.»
Art. 93.In hoofdstuk VI, titel VI, van boek I, deel II van hetzelfde Wetboek, wordt een afdeling IV ingevoegd die de artikelen 287ter en 287quater omvat, luidende : « Afdeling IV. - Evaluatie ».
Art. 94.Artikel 287ter, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 februari 1997, vervangen bij de wet van 20 mei 1997, gewijzigd bij de wetten van 12 april 1999, 17 juli 2000, 13 maart 2001, 21 juni 2001, 8 juli 2004 en 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt : «
Art. 287ter.§ 1. Er wordt een beoordelingsstaat opgemaakt van alle personeelsleden van niveaus A, B, C en D. Het eerste lid is van toepassing op het bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen personeel. 1° Wat de personeelsleden van het niveau A bij de hoven en rechtbanken en hoofdgriffiers betreft : Naargelang het geval de korpschef, de oudstbenoemde rechter in de politierechtbank of de vrederechter van het gerecht geeft in de beoordelingsstaat zijn mening te kennen omtrent de waarde en de houding van deze personeelsleden, met behulp van beschrijvende formules overeenkomstig de aangebrachte aanduidingen.2° Wat de personeelsleden bij de parketten van het niveau A en de hoofdsecretarissen betreft : Naargelang van het geval de procureur-generaal, de federale procureur, de procureur des Konings of de arbeidsauditeur, geeft in de beoordelingsstaat zijn mening te kennen omtrent de waarde en de houding van deze personeelsleden, met behulp van beschrijvende formules overeenkomstig de aangebrachte aanduidingen.3° Wat de in artikel 136 bedoelde attachés betreft : de magistraat-korpschef van het gerecht geeft in de beoordelingsstaat zijn mening te kennen omtrent de waarde en de houding van de attaché, met behulp van beschrijvende formules overeenkomstig de aangebrachte aanduidingen.4° Wat de personeelsleden van de griffies en van de parketsecretariaten betreft : naargelang van het geval geven de hoofdgriffier of de hoofdsecretaris in de beoordelingsstaat hun mening te kennen omtrent de waarde en de houding van deze personeelsleden met behulp van beschrijvende formules overeenkomstig de aangebrachte aanduidingen.5° Wat de personeelsleden van de steundiensten betreft : De magistraat-korpschef van het gerecht of het parket geeft in de beoordelingsstaat zijn mening te kennen omtrent de waarde en de houding van deze personeelsleden, met behulp van beschrijvende formules overeenkomstig de aangebrachte aanduidingen. § 2. De beoordeling wordt weergegeven met een van de volgende vermeldingen : « zeer goed », « goed » of « onvoldoende ». De Koning stelt nadere regels voor de toepassing van deze bepalingen.
Het diensthoofd mag zijn bevoegdheden overdragen, overeenkomstig de door de Koning bepaalde nadere regels. § 3. Wat de hoofdgriffiers betreft, en de in artikel 136 bedoelde attachés betreft, maakt de al naargelang van het geval de korpschef, de oudstbenoemde rechter in de politierechtbank of de vrederechter van het gerecht een voorlopige beoordeling op en legt deze voor aan de procureur-generaal, de procureur des Konings of de arbeidsauditeur, naargelang van het geval. Deze magistraat voegt er zijn advies aan toe. Naargelang van het geval de korpschef, de oudstbenoemde politierechter of de vrederechter maakt vervolgens een definitieve beoordeling op.
In verband met de leden van de griffies maakt de hoofdgriffier een voorlopige beoordeling op en legt deze voor aan, naargelang van het geval, de procureur-generaal, de procureur des Konings of de arbeidsauditeur. Deze magistraat voegt er zijn advies aan toe. Hij verzoekt naargelang het geval de korpschef, de oudstbenoemde rechter in de politierechtbank of de vrederechter van het gerecht waar het lid van de griffie zijn ambt vervult, hetzelfde te doen en zendt daarna de beoordelingsstaat en, in voorkomend geval, de adviezen terug aan de hoofdgriffier die de definitieve beoordeling opmaakt.
Wat de leden van de parketsecretariaten betreft, maakt de hoofdsecretaris een voorlopige beoordeling op en legt deze voor aan de procureur-generaal, aan de federale procureur, de procureur des Konings of de arbeidsauditeur, naargelang van het geval. Deze magistraat voegt er zijn advies aan toe. De hoofdsecretaris maakt vervolgens een definitieve beoordeling op. § 4. De definitieve beoordelingsstaat wordt door de steller ervan ter kennis gebracht van het betrokken personeelslid.
De betrokkene beschikt over een termijn van tien dagen om een bezwaarschrift in te dienen bij de bevoegde raad van beroep en te vragen gehoord te worden. Hij stuurt met dezelfde post een afschrift van zijn bezwaarschrift naar de persoon die zijn beoordelingstaat opgemaakt heeft. Deze zendt de beoordelingsstaat, eventueel met een bijkomende schriftelijke verantwoording aan de raad van beroep over binnen achtenveertig uur na ontvangst van dat afschrift.
De raad van beroep deelt binnen veertig dagen, te rekenen van de datum van ontvangst van het bezwaarschrift, zijn beslissing mee aan de persoon die de beoordeling heeft gegeven en stelt bij aangetekende brief het betrokken personeelslid ervan in kennis.
Die beslissing is definitief en wordt gevoegd bij de beoordelingsstaat.
Tegen de beslissing van de raad van beroep kan het betrokken personeelslid een beroep tot vernietiging instellen zoals bedoeld in artikel 14 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State. § 5. De beoordelingsstaat wordt opgemaakt in de volgende gevallen : 1° tussen de negende en de twaalfde maand na de indiensttreding van het personeelslid;2° tussen de negende en de twaalfde maand na de dag waarop het personeelslid een andere functie uitoefent dan diegene waarin hem een definitieve beoordelingsstaat werd toegekend, als gevolg van een benoeming, een overeenkomst of in toepassing van de artikelen 328, 329, 329bis, 330, 330bis of 330ter ;3° indien sedert het opmaken van de laatste beoordelingsstaat gunstige of ongunstige feiten en bevindingen de beoordelingsstaat van het personeelslid kunnen verbeteren of verslechteren;4° indien het personeelslid erom verzoekt, ten vroegste één jaar na het opmaken van de vorige beoordelingsstaat. De beoordeling heeft betrekking op de voorbije periode sinds de indiensttreding, sinds de datum waarop het personeelslid de nieuwe functie is beginnen uit te oefenen of sinds de vorige beoordelingsstaat.
De beoordelingsstaat wordt bijgehouden door de persoon die deze staat heeft opgemaakt in een vertrouwelijk dossier op naam van elk personeelslid afzonderlijk. Hij brengt de definitief toegekende vermelding rechtstreeks ter kennis van de Minister van Justitie. § 6. De beoordeling van een personeelslid dat de vermelding « onvoldoende » heeft gekregen, brengt gedurende één jaar, op geldelijk vlak, het verlies mee van de uitwerking van de eerstvolgende tussentijdse verhoging, die volgt na de toekenning van de vermelding, en dit onverminderd de tuchtrechtelijke gevolgen. »
Art. 95.Artikel 287quater van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 februari 1997, gewijzigd bij de wetten van 12 april 1999, 21 juni 2001,10 april 2003 en 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt : «
Art. 287quater.§ 1. Er wordt een nationale raad van beroep opgericht die kennis neemt van de beroepen ingesteld door de attachés bedoeld in artikel 136, door de hoofdgriffiers en de hoofdsecretarissen. Deze nationale raad is gevestigd te Brussel.
In het rechtsgebied van ieder hof van beroep wordt een raad van beroep opgericht die kennis neemt van de beroepen ingesteld door de griffiers-hoofden van dienst, de griffiers, de secretarissen-hoofden van dienst, de secretarissen en de personeelsleden van de niveaus A, B, C en D van de griffies, van de parketsecretariaten en van de steundiensten tegen de beoordelingsstaten. Deze raad wordt gevestigd op de zetel van het hof van beroep.
In deze raden zijn er zoveel afdelingen als er taalstelsels zijn voor de personeelsleden die kunnen vragen om door de raden te worden gehoord. § 2. De nationale raad van beroep is, per afdeling, samengesteld uit : 1° één magistraat van een hof;2° twee magistraten van het parket bij een hof;3° twee hoofdgriffiers;4° twee hoofdsecretarissen;5° één attaché in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie. § 3. De raad van beroep van het rechtsgebied van ieder hof van beroep is, per afdeling, samengesteld uit : 1° één magistraat van de zetel;2° twee magistraten van het parket;3° twee personeelsleden van het niveau A;4° twee griffiers;5° twee secretarissen. § 4. De leden van de nationale raad van beroep worden aangewezen, wat de magistraten van de zetel betreft, door de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie en, wat de andere leden betreft, door de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie. De leden van de raad van beroep van het rechtsgebied van het hof van beroep worden aangewezen, wat de magistraten van de zetel betreft, naargelang van het geval, de eerste voorzitter van het hof van beroep of de eerste voorzitter van het arbeidshof en, wat de andere leden betreft, door de procureur-generaal bij het hof van beroep.
De Koning bepaalt de criteria voor de aanwijzingen bedoeld in het eerste lid. Voor iedere categorie van gerecht moet elk van de ambten opgesomd in de §§ 2 en 3 vertegenwoordigd zijn, hetzij door een lid, hetzij door een plaatsvervanger.
Voor elk lid kunnen tot zes plaatsvervangers worden aangewezen.
De leden van de raden van beroep worden, met hun instemming, aangewezen voor de duur van twee jaar.
De eerste maal, bij de installatie van de raden van beroep, worden de magistraten niettemin aangewezen voor de duur van drie jaar. § 5. In geval van onbeschikbaarheid van een of meer leden wordt de plaats van het afwezig lid ingenomen door de eerstvolgende daartoe aangewezen plaatsvervanger.
De raad van beroep kan slechts geldig beraadslagen indien de leden of hun plaatsvervangers, die aangewezen zijn volgens de hoedanigheid van de verzoeker, aanwezig zijn. Per zitting moeten minimum vier leden aanwezig zijn. Minstens de helft onder hen moet magistraat zijn. De Koning bepaalt welke leden van de raden zitting nemen volgens de categorie van personeel waartoe de verzoeker behoort.
Elke raad van beroep wordt voorgezeten door de magistraat van de zetel of, indien deze er niet is, door de parketmagistraat met de hoogste rang. De voorzitter heeft een beslissende stem.
De raad van beroep hoort de verzoeker persoonlijk en desgewenst ook de opstellers van het betwiste advies of de betwiste beoordelingsstaat en onderzoekt het dossier en de motieven van de betrokkene. De verzoeker mag zich bij het verhoor laten bijstaan door een advocaat of een afgevaardigde van een representatieve vakorganisatie.
De Koning stelt de nadere regels voor de werkwijze van de raden van beroep. »
Art. 96.In deel II, boek I, titel VI, van hetzelfde Wetboek wordt een hoofdstuk VII ingevoegd, dat de artikelen 287quinquies en 287sexies bevat, luidende : « Hoofdstuk VII. - Bepalingen gemeen aan de hoofdstukken I tot VI ».
Art. 97.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 287quinquies ingevoegd, luidende : «
Art. 287quinquies.§ 1. Voor de ambten, de functies en bedieningen die in deze titel zijn bepaald moet de kandidaat aan de bij de wet gestelde eisen inzake kennis van de landstalen hebben voldaan. § 2. Voor de ambten en functies bedoeld in de artikelen 187 tot 194, 207 tot 209 en de artikelen 254 en 258, moeten de kandidaten de voorgeschreven juridische functies als houder van het diploma van master, licentiaat of doctor in de rechten en als voornaamste beroepsactiviteit hebben uitgeoefend. § 3. Voor de ambten, de functies en de bedieningen die in deze titel zijn bepaald moeten de betrokkenen een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde betrekking en de burgerlijke en politieke rechten genieten. »
Art. 98.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 287sexies ingevoegd, luidende : «
Art. 287sexies.Elke kandidatuur voor een benoeming in de rechterlijk orde of voor een aanwijzing tot korpschef, tot rechter in de strafuitvoeringsrechtbank, tot verbindingsmagistraat in jeugdzaken, tot bijstandsmagistraat, tot federaal magistraat of tot substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken moet op straffe van verval bij een ter post aangetekend schrijven aan de minister van Justitie worden gericht binnen een termijn van een maand na de bekendmaking van de vacature in het Belgisch Staatsblad.
De bekendmaking van de vacature vermeldt, in voorkomend geval, binnen welke termijn de kandidaten kunnen vragen gehoord te worden met toepassing van de artikelen 259ter, 259quater en 259sexies, § 1, 3° .
Elke kandidatuur voor een benoeming of voor een aanwijzing tot korpschef in de magistratuur dient op straffe van verval, vergezeld te zijn van : a) alle stavingstukken met betrekking tot de studies en beroepservaring;b) een curriculum vitae overeenkomstig een door de minister van Justitie, op voorstel van de Hoge Raad voor de Justitie, bepaald standaardformulier; De stukken vermeld in het vorige lid, worden in tweevoud overgezonden.
Het beleidsplan, bedoeld in artikel 259quater, § 2, derde lid, moet, op straffe van verval, in tweevoud, bij een ter post aangetekend schrijven aan de minister van Justitie worden gericht binnen een termijn van zestig dagen na de bekendmaking van de vacature in het Belgisch Staatsblad.
De bekendmaking kan geschieden op zijn vroegst vijftien maanden vóór het ontstaan van de vacature.
Geen benoeming noch aanwijzing kan geschieden dan nadat de termijn bepaald in het eerste lid is verlopen. »
Art. 99.In deel II, boek II, titel I, van hetzelfde Wetboek wordt het opschrift van hoofdstuk I, vervangen als volgt : « Hoofdstuk I. - Installatie van de magistraten, de referendarissen, de parketjuristen en de griffiers en hun eedaflegging »
Art. 100.In artikel 288 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1997, 6 mei 1997, 9 juli 1997, 10 februari 1998, 22 december 1998, 24 maart 1999 en 21 juni 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het vijfde lid wordt vervangen als volgt : « De installatie van de voorzitters, ondervoorzitters, rechters, toegevoegde rechters en plaatsvervangende rechters in de rechtbanken van eerste aanleg, de rechtbanken van koophandel, en van de werkende en plaatsvervangende rechters in handelszaken, de procureurs des Konings, hun eerste substituten en hun substituten, de referendarissen en de parketjuristen bij de hoven van beroep, en bij de rechtbanken van eerste aanleg en de rechtbanken van koophandel, alsmede van de hoofdgriffiers van voormelde rechtbanken, geschiedt vóór één van de kamers van het hof van beroep, voorgezeten door de eerste voorzitter of de raadsheer die hem vervangt, of vóór de vakantiekamer.» 2° het zesde lid wordt vervangen als volgt : « De installatie van de voorzitters, ondervoorzitters, rechters, toegevoegde rechters en plaatsvervangende rechters, van de arbeidsauditeurs, hun eerste substituten en hun substituten, van de referendarissen en de parketjuristen bij de arbeidshoven en de arbeidsrechtbanken, evenals van de hoofdgriffiers in de arbeidsrechtbanken geschiedt vóór één van de kamers van het arbeidshof, voorgezeten door de eerste voorzitter of de raadsheer die hem vervangt, of voor de vakantiekamer.» 3° het negende lid wordt vervangen als volgt : « De installatie van de griffiers en personeelsleden van niveau A van de hoven geschiedt vóór de kamer waarin de eerste voorzitter of de raadsheer die hem vervangt zitting heeft, en de installatie van de griffiers en personeelsleden van niveau A van de rechtbanken voor de kamer waarin de voorzitter van de rechtbank waaraan zij verbonden zijn, zitting heeft, of vóór de vakantiekamer.» 4° het tiende lid wordt vervangen als volgt : « De installatie van de vrederechters en de rechters in de politierechtbank, hun plaatsvervangers, hun hoofdgriffiers en griffiers, geschiedt voor één van de kamers van de rechtbank van eerste aanleg, voorgezeten door de voorzitter of de rechter die hem vervangt, of vóór de vakantiekamer.De installatie van de referendarissen bij de politierechtbank geschiedt overeenkomstig het vijfde lid. »
Art. 101.In artikel 291bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 februari 1997en gewijzigd bij de wetten van 12 april 1999, 21 juni 2001 en 10 juni 2006, vervallen de woorden « en adjunct-secretarissen ».
Art. 102.Artikel 299bis, van hetzelfde Wetboek ingevoegd bij de wet van 6 mei 1997 en gewijzigd bij de wet van 24 maart 1999 wordt vervangen als volgt : « De artikelen 293 tot 299 zijn mede van toepassing op de referendarissen bij het Hof van Cassatie en op het gerechtspersoneel van het niveau A. »
Art. 103.Artikel 301 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1997, 6 mei 1997, 9 juli 1997, 10 februari 1998, 12 april 1999 en 24 maart 1999 wordt vervangen als volgt : «
Art. 301.Personen met wie ze een feitelijk gezin vormen en bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad mogen behoudens vrijstelling door de Koning, niet gelijktijdig van een zelfde hof of rechtbank deel uitmaken als raadsheren, rechters, toegevoegde rechters, plaatsvervangende raadsheren, plaatsvervangende rechters, rechters in sociale zaken of rechters in handels zaken, ambtenaren van het openbaar ministerie, referendarissen bij het Hof van Cassatie, gerechtspersoneel van niveau A, griffiers en secretarissen. »
Art. 104.Artikel 302 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 6 mei 1997, wordt vervangen als volgt : «
Art. 302.Zelfs in geval van vrijstelling als bedoeld in artikel 301 mogen personen met wie ze een feitelijk gezin vormen en bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad geen zitting nemen in een zelfde zaak of er de taken van referendaris bij het Hof van Cassatie vervullen. »
Art. 105.Artikel 303 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 11 juli 1994, wordt vervangen als volgt : «
Art. 303.In een vredegerecht mogen de rechters, hun plaatsvervangers en de griffiers geen feitelijk gezin vormen of geen bloed- of aanverwanten tot en met de graad van oom of neef zijn. »
Art. 106.Artikel 310 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 15 juli 1970, 17 februari 1997 en 24 maart 1999 wordt vervangen als volgt : «
Art. 310.In het Hof van Cassatie wordt een ranglijst bijgehouden, vastgesteld als volgt : Leden van het Hof : - De eerste voorzitter; - De voorzitter; - De raadsheren, naar orde van hun dienstouderdom als raadsheer; - De procureur-generaal; - De eerste advocaat-generaal; - De advocaten-generaal naar orde van hun aanwijzing; - De referendarissen bij het Hof van Cassatie.
Leden van de griffie : - Gerechtspersoneel van niveau A, naar orde van benoeming in hun klasse; - Gerechtspersoneel van niveau B, naar orde van benoeming in hun graad.
Leden van het parketsecretariaat : - Gerechtspersoneel van niveau A, naar orde van benoeming in hun klasse; - Gerechtspersoneel van niveau B, naar orde van benoeming in hun graad. »
Art. 107.In artikel 311 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1997, 9 juli 1997, 22 december 1998 en 24 maart 1999 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « de referendarissen bij de hoven van beroep in volgorde van hun benoeming » vervangen door de woorden « Het personeel in niveau A, naar orde van de benoeming in hun klasse » 2° het tweede lid wordt vervangen als volgt : « Leden van de griffie : - Gerechtspersoneel van niveau A, naar orde van benoeming in hun klasse; - Gerechtspersoneel van niveau B, naar orde van benoeming in hun graad.
Leden van het parketsecretariaat : - Gerechtspersoneel van niveau A, naar orde van benoeming in hun klasse; - Gerechtspersoneel van niveau B, naar orde van benoeming in hun graad. »
Art. 108.Het tweede lid van artikel 311bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 21 juni 2001, wordt vervangen als volgt : « Leden van het parketsecretariaat : - Gerechtspersoneel van niveau A, naar orde van benoeming in hun klasse; - Gerechtspersoneel van niveau B, naar orde van benoeming in hun graad. »
Art. 109.In artikel 312 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1997, 10 februari 1998 en 24 maart 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In het eerste lid worden de woorden « De referendarissen en parketjuristen bij de rechtbanken van eerste aanleg in volgorde van hun benoeming » vervangen door de woorden « Het personeel in niveau A naar orde van benoeming in hun klasse »;2° het tweede lid wordt vervangen als volgt : « Leden van de griffie : - Gerechtspersoneel van niveau A, naar orde van benoeming in hun klasse; - Gerechtspersoneel van niveau B, naar orde van benoeming in hun graad.
Leden van het parketsecretariaat : - Gerechtspersoneel van niveau A, naar orde van benoeming in hun klasse; - Gerechtspersoneel van niveau B, naar orde van benoeming in hun graad. »
Art. 110.Artikel 312bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wetten van 10 februari 1998 en 24 maart 1999, wordt vervangen als volgt : «
Art. 312bis.In de vredegerechten wordt een ranglijst bijgehouden, vastgesteld als volgt : - De vrederechter; - De toegevoegde vrederechter; - De plaatsvervangende vrederechters, in de volgorde van hun benoeming;
Leden van de griffie : - Gerechtspersoneel van niveau A, naar orde van benoeming in hun klasse; - Gerechtspersoneel van niveau B, naar orde van benoeming in hun graad. »
Art. 111.Artikel 312ter van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wetten van 22 december wordt vervangen als volgt : «
Art. 312ter.In de politierechtbanken wordt een ranglijst bijgehouden, vastgesteld als volgt : - de rechters, in de volgorde van hun benoeming; - de toegevoegde rechters in dezelfde volgorde; - de plaatsvervangende rechters, in dezelfde volgorde; - gerechtspersoneel van niveau A, naar orde van benoeming in hun klasse;
Leden van de griffie : - gerechtspersoneel van niveau A, naar orde van benoeming in hun klasse; - gerechtspersoneel van niveau B, naar orde van benoeming in hun graad. »
Art. 112.In artikel 328 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wetten van 3 mei 2003 en 10 juni 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In het eerste lid vervallen de woorden « of de adjunct-griffier »;2° in het vierde lid worden de woorden « adjunct-griffiers » vervangen door het woord « griffiers ».3° het vijfde lid wordt opgeheven.»
Art. 113.In artikel 329 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wet van 10 juni 2006, worden de woorden « de griffiers en de adjunct-griffiers » vervangen door de woorden « en de griffiers ».
Art. 114.In artikel 330 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wetten van 20 mei 1997, 24 maart 1999, 26 maart 2003, 10 april 2003, 3 mei 2003, 27 december 2004 en 10 juni 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° Het eerste lid wordt vervangen als volgt : « Onverminderd de toepassing van de artikelen 328 en 329 kan de Minister van Justitie het gerechtspersoneel van het niveau A alsmede de griffiers, een opdracht geven om een gelijk of een hoger ambt te vervullen in hun griffie, in een andere griffie, een steundienst, in federale overheidsdiensten, in regeringscommissies, -instellingen of -diensten.Overeenkomstig een bijzondere wets- of verordeningsbepaling kan artikel 327bis op hen worden toegepast. » 2° Het derde lid wordt vervangen als volgt : « Onverminderd de toepassing van artikel 375, blijft het gerechtspersoneel van het niveau A alsmede de griffiers, aan wie aldus opdracht is gegeven, hun wedde met de eraan verbonden verhogingen en voordelen genieten.»
Art. 115.Artikel 330bis, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wetten van 20 mei 1997, 24 maart 1999, 12 april 1999, 10 april 2003, 27 december 2004 en 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt : «
Art. 330bis.Onverminderd de toepassing van artikel 329bis kan de minister van Justitie aan de leden en de personeelsleden van het niveau A alsmede aan secretarissen, een opdracht geven om een gelijk of een hoger ambt te vervullen in hun parket, in het federaal parket, in een ander parket, in een steundienst, in een in federale overheidsdiensten, in regeringscommissies, -instellingen of -diensten.
Overeenkomstig een bijzondere wets- of verordeningsbepaling kan artikel 327bis op hen worden toegepast.
Onverminderd de toepassing van artikel 375, blijft het gerechtspersoneel van het niveau A alsmede de secretarissen, aan wie aldus opdracht is gegeven, hun wedde met de eraan verbonden verhogingen en voordelen genieten. »
Art. 116.Aan artikel 330ter van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 juni 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In § 1, worden de woorden « voor het examen van kandidaat griffier » vervangen door de woorden « in de vergelijkende selectie bedoeld in artikel 264 »;2° In § 2, worden de woorden « of een parketsecretariaat » telkens vervangen door de woorden « een parketsecretariaat of een steundienst ».
Art. 117.Artikel 330quater van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt : «
Artikel 330quater.§ 1. Het gerechtspersoneel bij een hof, een rechtbank, een griffie, een parketsecretariaat of een steundienst kan op zijn verzoek, door mutatie, in een gelijke vakklasse of graad, definitief worden overgeplaatst naar een ander hof, een andere rechtbank, een andere griffie, een ander parketsecretariaat of een andere steundienst voor zover daar een plaats vacant is.
De Koning regelt de mutatie. Deze overplaatsing gebeurt zonder toepassing van artikel 287septies en zonder nieuwe eedaflegging. § 2. Het gerechtspersoneel bij een hof, een rechtbank, een griffie, een parketsecretariaat of een steundienst kan op zijn verzoek, door mobiliteit in een gelijke graad, definitief worden overgeplaatst naar een federale overheidsdienst.
Een personeelslid van een federale overheidsdienst kan op zijn verzoek, door mobiliteit in een gelijke vakklasse of graad, definitief worden overgeplaatst naar een griffie of een parketsecretariaat.
De Koning regelt de mobiliteit. »
Art. 118.Artikel 331 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 17 februari 1997, 6 mei 1997, 10 februari 1998, 24 maart 1999 en 21 juni 2001, wordt vervangen als volgt : «
Art. 331.Een magistraat, een referendaris, een parketjurist of een lid van de griffie mag niet afwezig zijn wanneer de dienst eronder lijdt.
Langer dan drie dagen mogen niet afwezig zijn : 1° de eerste voorzitters van het Hof van Cassatie en van de hoven van beroep en van de arbeidshoven en de procureurs-generaal bij die hoven, zonder vergunning van de minister van Justitie;2° de leden van het Hof van Cassatie, zonder vergunning van de eerste voorzitter;3° de advocaten-generaal bij dat Hof, zonder vergunning van de procureur-generaal;4° de referendarissen bij het Hof van Cassatie, zonder vergunning van de eerste voorzitter of de procureur-generaal naargelang zij het Hof dat wel het parket bijstaan;5° de leden van het hof van beroep, de voorzitters van de hoven van assisen, de voorzitters van de rechtbanken van eerste aanleg en van koophandel, de referendarissen bij de hoven van beroep en de arbeidshoven en in voorkomend geval het gerechtspersoneel van niveau A van de steundiensten bij de hoven van beroep en de arbeidshoven, zonder vergunning van de eerste voorzitter van het hof van beroep;6° de leden van de arbeidshoven, de raadsheren in sociale zaken en de voorzitters van de arbeidsrechtbanken, zonder vergunning van de eerste voorzitter van het arbeidshof;7° de advocaten-generaal bij het hof van beroep, de advocaten-generaal bij het arbeidshof, de substitutenprocureurs-generaal bij het hof van beroep, de substituten-generaal bij het arbeidshof, alsook de procureurs des Konings en de arbeidsauditeurs, zonder vergunning van de procureur-generaal bij het hof van beroep;8° de ondervoorzitters, de rechters en de toegevoegde rechters in de rechtbanken van eerste aanleg en in de rechtbanken van koophandel, de rechters in handelszaken, de referendarissen bij de rechtbanken van eerste aanleg, zonder vergunning van de voorzitter van de rechtbank;9° de federale procureur, zonder vergunning van de voorzitter van het college van procureurs-generaal;10° de ondervoorzitters, de rechters en de toegevoegde rechters in de arbeidsrechtbanken en de rechters in sociale zaken, zonder vergunning van de voorzitter van de arbeidsrechtbank;11° de substituten-procureurs de Konings en de parketjuristen bij de rechtbanken van eerste aanleg, in voorkomend geval het gerechtspersoneel van niveau A van de steundiensten, zonder vergunning van de procureur des Konings;12° de federale magistraten, zonder vergunning van de federale procureur;13° de substituten-arbeidsauditeur, zonder vergunning van de arbeidsauditeur;14° de vrederechters en de rechters in de politierechtbank, zonder vergunning van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg;15° de hoofdgriffiers, en in voorkomend geval het gerechtspersoneel van niveau A van de steundiensten, zonder vergunning van de eerste voorzitter van het hof, de voorzitter van de rechtbank, de oudstbenoemde rechter in de politierechtbank of de vrederechter van het gerecht waaraan zij verbonden zijn;16° de griffiers-hoofden van dienst en griffiers, zonder vergunning van de hoofdgriffier van het gerecht waaraan zij verbonden zijn.»
Art. 119.Artikel 331bis, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 februari 1997, en gewijzigd bij de wetten van 12 april 1999 en 21 juni 2001, wordt vervangen als volgt : « Art. 331 bis. De leden van het parketsecretariaat en in voorkomend geval het gerechtspersoneel van niveau A van de steundiensten, mogen niet afwezig zijn wanneer de dienst eronder lijdt. »
Art. 120.Het opschrift van hoofdstuk VIIbis van titel II van boek II van deel II van hetzelfde Wetboek, wordt vervangen als volgt : « Hoofdstuk VIIbis. - Bepalingen betreffende de referendarissen bij het Hof van Cassatie en de referendarissen en de parketjuristen ».
Art. 121.In artikel 353bis, ingevoegd bij de wet van 6 mei 1997 en gewijzigd bij de wetten van 24 maart 1999 en 12 april 1999, worden de woorden « parketjuristen bij de hoven van beroep en de rechtbanken van eerste aanleg » vervangen door de woorden « parketjuristen bij de hoven van beroep, de arbeidshoven en de rechtbanken ».
Art. 122.Het opschrift van hoofdstuk VIII van titel II van boek II van deel II van hetzelfde Wetboek, wordt vervangen als volgt : « Hoofdstuk VIII. - Gemeenschappelijke bepalingen geldend voor de leden van de griffies, het personeel van de griffies, de parketten en steundiensten en voor de attaché's in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie ».
Art. 123.Artikel 353ter van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 26 maart 1996 en gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1997, 12 april 1999 en 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt : «
Art. 353ter.De regels inzake onverenigbaarheid bepaald in de artikelen 293 tot 299 zijn van toepassing op de leden van het parketsecretariaat, op het personeel van de griffies, de parketsecretariaten, en de steundiensten, op de attachés in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie. »
Art. 124.Artikel 354 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wetten van 12 april 1999, 22 december 1998 en 3 mei 2003, wordt vervangen als volgt : «
Art. 354.De Koning regelt de eedaflegging van het personeel van de griffies, de parketsecretariaten en van de steundiensten, alsmede van de attachés in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie. Hij regelt eveneens de afwezigheid, het verlof en de vakantie van voornoemd personeel, alsmede van de hoofdsecretarissen en de secretarissen.
De Koning organiseert de beroepsopleiding van het gerechtspersoneel.
De Koning kan voor de afwezigheden wegens ziekte of gebrekkigheid voor de leden van de griffie en de personeelsleden bedoeld in het eerste lid, de regelingen toepassen die gelden voor het Rijkspersoneel.
De Koning kan eveneens de stand disponibiliteit en het daaraan verbonden wachtgeld bepalen, overeenkomstig de bepalingen die op het Rijkspersoneel van toepassing zijn. »
Art. 125.Hoofdstuk Iter, titel III, van boek II, deel II van hetzelfde Wetboek, dat artikel 365ter omvat, wordt opgeheven.
Art. 126.Het opschrift van hoofdstuk II, titel III, van boek II, deel II van hetzelfde Wetboek, wordt vervangen als volgt : « Hoofdstuk II. - Wedden en Weddenbijslagen van het niveau A, de griffiers en de secretarissen. »
Art. 127.In deel II, boek II, titel III, hoofdstuk II, van hetzelfde Wetboek wordt een afdeling I ingevoegd, die de artikelen 366 tot 367 omvat, met als opschrift : « Afdeling I. - Algemene bepalingen ».
Art. 128.Artikel 366 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 10 augustus 2005, wordt vervangen als volgt : «
Art. 366.§ 1. De artikelen 362, 363 en 365, § 1, zijn van toepassing op de wedden, weddenbijslagen en anciënniteitsverhogingen van het gerechtspersoneel. § 2. Voor de berekening van de anciënniteit komen in aanmerking : 1° de periode gedurende dewelke vanaf de leeftijd van 21 jaar een ambt in een hof of een rechtbank is uitgeoefend;2° de tijd van inschrijving bij de balie, evenals de uitoefening van het ambt van notaris door een doctor, licentiaat of master in de rechten;3° de tijd besteed aan onderwijs van het recht aan een Belgische universiteit;4° de tijd van ambtsvervulling bij de Raad van State, als lid van de Raad van State, van het auditoraat of van het coördinatiebureau;5° onverminderd de toepassing van de bepalingen van artikel 365, § 1 : - de duur van de diensten verricht vanaf de leeftijd van 21 jaar in een Rijksdienst en in een dienst van Afrika. - de duur van de werkelijke diensten met volledige prestaties vanaf de leeftijd van 21 jaar verricht in andere openbare diensten dan de diensten van de Staat en de diensten van Afrika of als titularis van een ambt bezoldigd door middel van een weddetoelage in een gesubsidieerde vrije onderwijsinrichting.
Ingeval sommige van die ambten gelijktijdig zijn uitgeoefend, is de samenvoeging daarvan voor de berekening van de weddeverhogingen niet geoorloofd.
De uitdrukking « Rijksdienst » bedoelt elke dienst die afhangt van de wetgevende, de uitvoerende of de rechterlijke macht en die niet de staat van rechtspersoon heeft.
De uitdrukking « dienst van Afrika « bedoelt elke dienst zonder rechtspersoonlijkheid die afhing van het gouvernement van Belgisch-Kongo of van het gouvernement van Ruanda-Urundi.
De uitdrukking « andere openbare diensten dan de diensten van de Staat en de diensten van Afrika » bedoelt : a) elke dienst met rechtspersoonlijkheid die ressorteert onder de uitvoerende macht;b) elke dienst met rechtspersoonlijkheid die ressorteerde onder het gouvernement van Belgisch-Kongo of onder het gouvernement van Ruanda-Urundi;c) elke gemeente- of provinciedienst;d) elke andere instelling naar Belgisch recht, die voldoet aan collectieve noodwendigheden van lokaal of algemeen belang, en aan welker oprichting of bijzondere leiding de openbare overheid klaarblijkelijk een overwegend aandeel heeft, alsook elke andere instelling van koloniaal recht die beantwoordde aan dezelfde voorwaarden.6° onverminderd de toepassing van de bepalingen van § 1, de duur van de diensten die volgens de bezoldigingsregeling van het personeel der ministeries in aanmerking kunnen worden genomen voor de berekening van de geldelijke anciënniteit van de ambtenaren van niveau A en dit volgens dezelfde regels. Indien sommige van die ambten gelijktijdig werden uitgeoefend, is de samenvoeging daarvan voor de berekening van de weddenverhogingen niet geoorloofd.
Indien sommige van die ambten achtereenvolgens werden uitgeoefend, wordt de duur van die uitoefening samengeteld. De overblijvende diensten worden gevaloriseerd naar het belang dat eraan wordt toegekend in de categorie waartoe zij behoren. »
Art. 129.Artikel 367 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 10 augustus 2005, wordt vervangen als volgt : «
Art. 367.- Het vakantiegeld dat toegekend wordt aan de personeelsleden van de niveaus B, C en D, bedoeld in artikel 177, § 2, wordt in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden verleend aan de personeelsleden van niveau A, de griffiers en de secretarissen. »
Art. 130.In deel II, boek II, titel III, hoofdstuk II, van hetzelfde Wetboek wordt een afdeling II ingevoegd, die de artikelen 368 tot 373 omvat, luidende : « Afdeling II. - Wedden ».
Art. 131.Artikel 367bis van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 10 augustus 2005, wordt hersteld in de volgende lezing : «
Art. 367bis.- Aan elke graad en elke klasse worden één of meer weddenschalen verbonden. »
Art. 132.In deel II, boek II, titel III, hoofdstuk II, afdeling II, van hetzelfde Wetboek wordt een onderafdeling I ingevoegd, die de artikelen 367 tot 369 omvat, luidende : « Onderafdeling I. - Niveau A ».
Art. 133.Artikel 367ter van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 augustus 2005, wordt opgeheven.
Art. 134.Artikel 368 van hetzelfde Wetboek, wordt vervangen als volgt : «
Art. 368.- In de klasse A1, wordt het personeelslid bezoldigd in de weddenschaal A11.
In de klasse A2, wordt het personeelslid bezoldigd in de weddenschaal A21.
In de klasse A3, wordt het personeelslid bezoldigd in de weddenschaal A31.
In de klassen A1, A2 en A3, bekomt het personeelslid, bezoldigd in de weddenschaal opgenomen in de kolom 1 van de hieronder vermelde tabel, dat geslaagd is in de gecertificeerde opleiding overeenkomstig artikel 280, op het einde van de geldigheidsduur van de gecertificeerde opleiding, bedoeld in artikel 284, de weddenschaal vermeld in de kolom 2.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
In afwijking van het vierde lid, bekomt het personeelslid bezoldigd in de weddenschaal A11 gedurende een periode van zes jaar, automatisch de weddenschaal A12. »
Art. 135.«
Art. 131.§ 1. In het artikel 369 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 10 augustus 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° Het eerste lid, 6°, wordt vervangen als volgt : « 6° een maandelijkse premie van 110 euro aan de leden van de griffie die het bewijs leveren van de kennis van de tweede taal, zoals bepaald in artikel 53, § 6, tweede lid van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, op voorwaarde dat zij hun ambt uitoefenen bij een rechtscollege waar ten minste een gedeelte van de magistraten of van de leden van de griffie krachtens de wetgeving op het gebruik der talen in gerechtszaken het bewijs moeten leveren van kennis van meer dan één landstaal.» 2° Tussen het tweede en het derde lid wordt het volgende lid ingevoegd : « De premie bedoeld in het eerste lid, 6°, wordt enkel toegekend aan de leden van de griffie die in dienstactiviteit zijn en een wedde genieten.De premie wordt tegelijk met de wedde vereffend. Bij onvolledige prestaties wordt zij naar rata van de geleverde dienstprestaties uitbetaald. » § 2. Het artikel 369 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : «
Art. 369.§ 1. In de klasse A4 wordt het personeelslid bezoldigd in de weddenschaal A41.
Na zes jaar van bezoldiging in de weddenschaal A41, bekomt het personeelslid de weddenschaal A42 indien hij in een gecertificeerde opleiding is geslaagd.
Na zes jaar van bezoldiging in de weddenschaal A42, bekomt het personeelslid de weddenschaal A43 indien hij in een gecertificeerde opleiding is geslaagd. § 2. In de klasse A5 wordt het personeelslid bezoldigd in de weddenschaal A51.
Het personeelslid, bezoldigd in de weddenschaal A51 gedurende een periode van zes jaar, bekomt automatisch de weddenschaal A52.
Het personeelslid, bezoldigd in de weddenschaal A52 gedurende een periode van zes jaar, bekomt automatisch de weddenschaal A53. »
Art. 136.Artikel 370 van hetzelfde Wetboek, vervangen en gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1997 en 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt : «
Art. 370.Aan de weddenschalen zijn volgende wedden verbonden :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Art. 137.In deel II, boek II, titel III, hoofdstuk II, afdeling II, van hetzelfde Wetboek wordt een onderafdeling II ingevoegd, die de artikelen 371 en 372 omvat, luidende : « Onderafdeling II. - Niveau B (griffiers en secretarissen) ».
Art. 138.§ 1. Het artikel 371, § 2 a) van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 2 augustus 1974 en gewijzigd bij de wet van 15 juni 2005, wordt vervangen als volgt : « a) de tijd van inschrijving bij de balie, evenals de uitoefening van het ambt van notaris door een doctor, licentiaat of master in de rechten; » § 2. Het artikel 371 van hetzelfde Wetboek, wordt vervangen als volgt : «
Art. 371.§ 1. Aan de graad van griffier en secretaris wordt de weddenschaal BJ1 verbonden. § 2. De griffier of secretaris die geslaagd is in de gecertificeerde opleidingen 1 en 2 die aan deze graad verbonden zijn, bekomt na een termijn van vijf jaar vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum van zijn inschrijving voor deze laatste gecertificeerde opleiding en ten vroegste bij het verstrijken van de geldigheidsduur van voorgaande gecertificeerde opleiding, de weddenschaal BJ2. § 3. De griffier of secretaris die geslaagd is in de gecertificeerde opleidingen 3,4 en 5 die aan deze graad verbonden zijn, bekomt na een termijn van vijf jaar vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum van zijn inschrijving voor deze laatste gecertificeerde opleiding en ten vroegste bij het verstrijken van de geldigheidsduur van de voorgaande de gecertificeerde opleiding, de weddenschaal BJ3. »
Art. 139.Artikel 372 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 10 augustus 2005, wordt vervangen als volgt : « Art 372. Aan de weddenschalen van de griffiers en secretarissen zijn volgende wedden verbonden : Weddenschaal BJ 1 - minimumwedde : 17 274,00 euro; - maximumwedde : 25 688,00 euro; - tussentijdse verhogingen : ? drie jaarlijkse verhogingen van 253 euro, ? gevolgd door een tweejaarlijkse verhoging van 293 euro, ? gevolgd door een tweejaarlijkse verhoging van 391 euro, ? gevolgd door een tweejaarlijkse verhoging van 673 euro, ? gevolgd door negen tweejaarlijkse verhogingen van 625 euro.
Weddenschaal BJ2 - minimumwedde : 21 731,00 euro; - maximumwedde : 32 396,00 euro; - tussentijdse verhogingen : ? drie jaarlijkse verhogingen van 372 euro, ? gevolgd door twee tweejaarlijkse verhogingen van 293 euro, ? gevolgd door drie tweejaarlijkse verhogingen van 673 euro, ? gevolgd door een tweejaarlijkse verhoging van 992 euro, ? gevolgd door acht tweejaarlijkse verhogingen van 744 euro.
Weddenschaal BJ3 - minimumwedde : 24 531,00 euro; - maximumwedde : 35 196,00 euro; - tussentijdse verhogingen : ? drie jaarlijkse verhogingen van 372 euro, ? gevolgd door twee tweejaarlijkse verhogingen van 293 euro, ? gevolgd door drie tweejaarlijkse verhogingen van 673 euro, ? gevolgd door een tweejaarlijkse verhoging van 992 euro, ? gevolgd door acht tweejaarlijkse verhogingen van 744 euro. »
Art. 140.In deel II, boek II, titel III, hoofdstuk II, van hetzelfde Wetboek wordt een afdeling III ingevoegd, die de artikelen 373 tot 375 omvat, met als opschrift : « Afdeling III. - Toelagen en premies ».
Art. 141.« Artikel 373 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 27 december 1994, gewijzigd bij de wet van 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt : «
Art. 373.Toegekend worden : 1° een weddenbijslag van 2 221,91 euro aan de griffier die de onderzoeksrechter of jeugdrechter gedurende minstens een maand bijstaat;2° een premie van 123,95 euro per zaak aan de griffier die gedurende de zitting van het hof van assisen het ambt van griffier van het hof van assisen uitoefent;3° een maandelijkse premie van 110 euro aan de leden van de griffie die het bewijs leveren van de kennis van de tweede taal, zoals bepaald in artikel 53, § 6, tweede lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, op voorwaarde dat zij hun ambt uitoefenen bij een rechtscollege waar ten minste een gedeelte van de magistraten of van de leden van de griffie krachtens de wetgeving op het gebruik der talen in gerechtszaken het bewijs moeten leveren van meer dan één landstaal;4° een maandelijkse premie van 110 euro aan de leden van het parketsecretariaat die het bewijs leveren van de kennis van de tweede taal, zoals bepaald in artikel 53, § 6, tweede lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, op voorwaarde dat zij hun ambt uitoefenen bij een rechtscollege waar ten minste een gedeelte van de magistraten of van de leden van de griffie krachtens de wetgeving op het gebruik der talen in gerechtszaken het bewijs moeten leveren van meer dan één landstaal. De premie bedoeld in het eerste lid, 3° en 4°, wordt enkel toegekend aan de leden van de griffies en de leden van het parketsecretariaat die in dienstactiviteit zijn en een wedde genieten. De premie wordt tegelijk met de wedde vereffend. Bij onvolledige prestaties wordt zij naar rata van de geleverde dienstprestaties uitbetaald. »
Art. 142.Artikel 373bis van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 10 augustus 2005, wordt hersteld in de volgende lezing : «
Art. 373bis.§ 1. Toegekend worden, gedurende de geldigheidsduur van de gecertificeerde opleiding, bedoeld in artikel 284, 1° : 1° een jaarlijkse competentietoelage van 2 000 euro, aan de personeelsleden, bezoldigd in de weddenschaal A11 of A12;2° een jaarlijkse competentietoelage van 3 000 euro, aan de personeelsleden, bezoldigd in de weddenschaal A21, A22, A31 of A32; § 2. De bepalingen inzake de voorwaarden en de nadere regels van betaling van de competentietoelagen die van toepassing zijn op de personeelsleden van niveau B, C en D, bedoeld in artikel 177, § 2, zijn van gelijke toepassing op de personeelsleden van niveau A. »
Art. 143.Artikel 373ter van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 10 augustus 2005, wordt vervangen als volgt : «
Art. 373ter.§ 1. De griffier of secretaris die slaagt in de gecertificeerde opleiding 1 ontvangt een jaarlijkse competentietoelage van 2 000 euro gedurende de geldigheidsduur van deze gecertificeerde opleiding, bedoeld in artikel 284, 2° . § 2. De griffier of secretaris die slaagt in de gecertificeerde opleiding 2 ontvangt een jaarlijkse competentietoelage van 2 000 euro gedurende de geldigheidsduur van deze gecertificeerde opleiding bedoeld in artikel 284, 2° . § 3. De griffier of secretaris die niet slaagt in de gecertificeerde opleiding 2 verliest het voordeel van de competentietoelage.
In afwijking van het voorgaande lid ontvangt deze gedurende twaalf maand volgend op de datum van het afsluiten van het proces-verbaal van de gecertificeerde opleiding 2, en ten vroegste bij het verstrijken van de geldigheidsduur van de voorgaande gecertificeerde opleiding, de helft van de competentietoelage bedoeld in § 1. § 4. De griffier of secretaris bezoldigd in weddenschaal BJ2, die slaagt in de gecertificeerde opleiding 3 ontvangt een jaarlijkse competentietoelage van 2 000 euro gedurende de geldigheidsduur van deze gecertificeerde opleiding. § 5. De griffier of secretaris die niet slaagt in de gecertificeerde opleiding 3 verliest het voordeel van de competentietoelage.
In afwijking van het voorgaande lid ontvangt deze gedurende twaalf maand volgend op de datum van het afsluiten van het proces-verbaal van de gecertificeerde opleiding 3, en ten vroegste bij het verstrijken van de geldigheidsduur van de voorgaande gecertificeerde opleiding, de helft van de competentietoelage bedoeld in § 1. § 6. De griffier of secretaris die slaagt in de gecertificeerde opleiding 4 ontvangt een jaarlijkse competentietoelage van 2 000 euro gedurende de geldigheidsduur van deze competentiemeting. § 7. De griffier of secretaris die niet slaagt in de gecertificeerde opleiding 4 verliest het voordeel van de competentietoelage.
In afwijking van het voorgaande lid ontvangt deze gedurende twaalf maanden volgend op de datum van het afsluiten van het proces-verbaal van de gecertificeerde opleiding 4, en ten vroegste bij het verstrijken van de geldigheidsduur van de voorgaande gecertificeerde opleiding, de helft van de competentietoelage bedoeld in § 1. § 8. De griffier of secretaris die slaagt in de gecertificeerde opleiding 5 ontvangt een jaarlijkse competentietoelage van 2 000 euro gedurende de geldigheidsduur van deze gecertificeerde opleiding. § 9. De griffier of secretaris die niet slaagt in de gecertificeerde opleiding 5 verliest het voordeel van de competentietoelage. » § 10. De bepalingen inzake de voorwaarden en de nadere regels van betaling van de competentietoelagen die van toepassing zijn op de personeelsleden van niveau B, C en D, bedoeld in artikel 177, § 2, zijn van gelijke toepassing op de personeelsleden van niveau B met de graad van griffier en secretaris. »
Art. 144.§ 1. Artikel 374, eerste lid, 3°, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 10 augustus 2005, wordt vervangen als volgt : « 3° een maandelijkse premie van 110 euro aan de leden van het parketsecretariaat die het bewijs leveren van de kennis van de tweede taal, zoals bepaald in artikel 53, § 6, tweede lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, op voorwaarde dat zij hun ambt uitoefenen bij een rechtscollege waar ten minste een gedeelte van de magistraten of van de leden van de griffie krachtens de wetgeving op het gebruik der talen in gerechtszaken het bewijs moeten leveren van meer dan één landstaal; de premie wordt enkel toegekend aan de leden van het parketsecretariaat die in dienstactiviteit zijn en een wedde genieten.
De premie wordt tegelijk met de wedde vereffend. Bij onvolledige prestaties wordt zij naar rata van de geleverde dienstprestaties uitbetaald. De mobiliteitsregeling die geldt voor de wedden van het personeel van de federale overheidsdiensten, geldt eveneens voor deze premie. Deze wordt gekoppeld aan de spilindex 138,01. § 2. Het artikel 374 van hetzelfde Wetboek, wordt vervangen als volgt : «
Art. 374.De mobiliteitsregeling die geldt voor de wedde van het personeel van de federale overheidsdiensten, geldt eveneens voor de premies en toelagen bedoeld in de artikelen 373, 373bis en 373ter.
Deze bedragen worden gekoppeld aan de spilindex 138,01 ». »
Art. 145.Artikel 375 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 2 augustus 1974, 17 februari 1997, 10 augustus 2005 en 10 juni 2006, wordt vervangen als volgt : «
Art. 375.§ 1. De personeelsleden van het niveau A of de leden van een griffie of een parketsecretariaat, die in toepassing van de artikelen 330, en 330bis, gedurende een ononderbroken periode van één maand een hoger ambt uitoefenen, ontvangen een toelage waarvan het bedrag wordt bepaald op het verschil tussen de bezoldiging welke het personeelslid zou genieten in de graad van het voorlopig uitgeoefend ambt en de bezoldiging welke hij geniet in zijn werkelijke graad.
De bezoldiging bedoeld in het voorgaande lid omvat : 1° de wedde, in voorkomend geval met inbegrip van de verschuldigde weddenbijslagen;2° eventueel de haard- of standplaatstoelage. § 2. De leden van een griffie of een parketsecretariaat, die in toepassing van de artikelen 328 of 329bis, geroepen worden om gedurende ten minste drie opeenvolgende maanden een hoger ambt te vervullen, ontvangen een toelage, waarvan het bedrag wordt bepaald op de helft van het in § 1. bedoelde bedrag. § 3. De mobiliteitsregeling die geldt voor de wedden van het personeel van de federale overheidsdiensten, geldt eveneens voor deze toelage.
Zij wordt gekoppeld aan de spilindex 138,01.
De toelage is onderworpen aan de bijdrage voor het stelsel van de verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit sector gezondheidszorgen en aan de bijzondere bijdrage voor de financiering van het stelsel van de sociale zekerheid.
De toelage is evenwel niet onderworpen aan de inhouding bestemd voor de financiering van het wettelijk pensioen. § 4. Deze toelage wordt verleend onder dezelfde voorwaarden als de toelage verleend voor de uitoefening van een hoger ambt, toegekend aan de personeelsleden van het niveau B, C en D, bedoeld in artikel 179.
Art. 146.In het opschrift van hoofdstuk III van deel II, boek II, titel III, van hetzelfde Wetboek, vervallen de woorden « , Iter »
Art. 147.Artikel 380 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 15 juli 1970, vervangen bij de wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wetten van 20 mei 1997, 12 april 1999 en 10 juni 2006, wordt opgeheven.
Art. 148.In artikel 403 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1997 en 20 mei 1997 en 10 juni 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid vervallen de woorden « de adjunctgriffiers » en « en adjunct-griffiers »;2° in het tweede lid vervallen de woorden « adjunctsecretarissen ».
Art. 149.Artikel 407 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 6 mei 1997 en 24 maart 1999, wordt vervangen als volgt : «
Art. 407.Aan de leden van de zetel en de leden van het openbaar ministerie, de referendarissen bij het Hof van Cassatie en het gerechtspersoneel van niveau A die zonder verlof afwezig zijn, kan door een beslissing van de overheid die tot het uitspreken van de schorsing bevoegd is, voor de duur van die afwezigheid hun wedde worden ontzegd. »
Art. 150.Aan artikel 409 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 7 juli 2002 en gewijzigd bij de wet van 22 december 2003 worden de volgende wijzingen aangebracht : 1° § 1, tweede lid, wordt vervangen als volgt : « De Nationale Tuchtraad oefent zijn bevoegdheid uit ten aanzien van de magistraten, van de referendarissen bij het Hof van Cassatie en van het gerechtspersoneel »;2° in het § 2, eerste lid, worden de woorden « secretaris-verslaggever » vervangen door het woord « secretaris »;3° § 2, tweede en derde lid, wordt vervangen als volgt : « Wanneer de krachtens de taalwetgeving bevoegde kamer van de Nationale Tuchtraad haar bevoegdheid moet uitoefenen ten aanzien van een magistraat, van een referendaris bij het Hof van Cassatie of van gerechtspersoneel van niveau A, is zij samengesteld uit drie leden van de zittende magistratuur, twee magistraten van het openbaar ministerie en twee leden die niet tot de rechterlijke orde behoren.Deze laatsten worden gekozen onder advocaten en universiteitsprofessoren die het recht doceren.
Wanneer de krachtens de taalwetgeving bevoegde kamer van de Nationale Tuchtraad haar bevoegdheid moet uitoefenen ten aanzien van gerechtspersoneel van het niveau B, C en D, is zij samengesteld uit twee leden van de zittende magistratuur, een magistraat van het openbaar ministerie, een griffier, een secretaris en twee leden die niet tot de rechterlijke orde behoren. Deze laatsten worden gekozen onder advocaten en universiteitsprofessoren die het recht doceren. »; 4° § 8 wordt vervangen als volgt : « § 8.De secretarissen zijn griffiers bij het Hof van Cassatie, die door de hoofdgriffier van dat Hof ter beschikking van de Nationale Tuchtraad worden gesteld. »; 5° in § 10 worden de woorden « rang 13 » vervangen door de woorden « klasse A3 ».
Art. 151.In artikel 410 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 7 juli 2002 en gewijzigd bij de wet van 22 december 2003 en 10 juni 2006, worden de volgende wijzingen aangebracht : 1° § 1, 5° wordt vervangen als volgt : « 5° ten aanzien van de referendarissen en van de parketjuristen : - de eerste voorzitter van het hof van beroep ten aanzien van de referendarissen bij dat hof; - de eerste voorzitter van het arbeidshof ten aanzien van de referendarissen bij dat hof; - de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg ten aanzien van de referendarissen bij die rechtbank; - de voorzitter van de arbeidsrechtbank ten aanzien van de referendarissen bij die rechtbank; - de voorzitter van de rechtbank van koophandel ten aanzien van de referendarissen bij die rechtbank; - de oudstbenoemde rechter in de politierechtbank ten aanzien van de referendarissen bij die rechtbank; - de procureur-generaal bij het hof van beroep ten aanzien van de parketjuristen bij het parket-generaal en het arbeidsauditoraat-generaal; - de procureur des Konings ten aanzien van de parketjuristen bij het parket van de rechtbank van eerste aanleg; - de arbeidsauditeur ten aanzien van de parketjuristen bij het arbeidsauditoraat; 2° § 1, 7°, wordt vervangen als volgt : « 7° Ten aanzien van de griffiers, de secretarissen en het personeel van griffies, parketsecretariaten en steundiensten : - de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie ten aanzien van de hoofdgriffier van het Hof van Cassatie en de hoofdsecretaris van het parket-generaal bij het Hof van Cassatie; - de procureur-generaal bij het hof van beroep ten aanzien van de hoofdgriffier van het hof van beroep en van het arbeidshof en van de hoofdsecretaris van het parket-generaal bij het hof van beroep en bij het arbeidshof en van de personeelsleden van het niveau A bij deze hoven, bij het parket-generaal of het arbeidsauditoraatgeneraal; - de procureur des Konings ten aanzien van de hoofdgriffier van de rechtbank van eerste aanleg, van de hoofdgriffier van de rechtbank van koophandel, van de hoofdgriffier van de politierechtbank, van de hoofdgriffier van het vredegerecht en van de hoofdsecretaris van het parket van de procureur des Konings en de personeelsleden van het niveau A bij deze rechtbanken en parketten; - de arbeidsauditeur ten aanzien van de hoofdgriffier van de arbeidsrechtbank en van de hoofdsecretaris van het arbeidsauditoraat en de personeelsleden van het niveau A bij deze rechtbanken en parketten; - de hoofdgriffier ten aanzien van de griffiers-hoofden van dienst, van de griffiers, van de deskundigen, de administratief deskundigen en ICT deskundigen; - de hoofdsecretaris ten aanzien van de secretarissen-hoofden van dienst, van de secretarissen, deskundigen, de administratief deskundigen en ICT deskundigen; - de federale procureur ten aanzien van de hoofdsecretaris en de personeelsleden van het niveau A bij het federaal parket; - de hoofdsecretaris ten aanzien van de secretarishoofd van dienst, van de secretarissen, de deskundigen, de administratief deskundigen en ICT deskundigen van het federaal parket. »
Art. 152.In artikel 412 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wetten van 7 juli 2002 en 10 juni 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, tweede lid, wordt vervangen als volgt : « In afwijking van het bepaalde in het vorige lid, is de tuchtoverheid bevoegd om een lichte straf op te leggen : - de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie ten aanzien van de referendarissen die de raadsheren in het Hof van Cassatie bijstaan; - de procureur-generaal bij het hof van beroep ten aanzien van de referendarissen bij de hoven; - naar gelang van het geval, de procureur des Konings of de arbeidsauditeur ten aanzien van de referendarissen bij deze rechtbanken. »; 2° in § 2, 4°, worden de woorden « de adjunct-griffiers » en « de adjunct-secretarissen » geschrapt;3° § 2, 6°, wordt vervangen als volgt : « 6° ten aanzien van het gerechtspersoneel van niveau A en de griffiers, daaronder begrepen wegens fouten begaan bij het verlenen van bijstand aan de rechter en de secretarissen niet begrepen in 4°, de Koning voor de afzetting en het ontslag van ambtswege en naar gelang van het geval de procureur-generaal bij het hof van beroep of de federale procureur voor de andere zware straffen.»; 3° § 3, 7°, wordt vervangen als volgt : « 7° ten aanzien van de deskundigen, de administratief deskundigen, de ICT deskundigen, de assistenten en de medewerkers, de Minister van Justitie voor de afzetting en het ontslag van ambtswege en naar gelang van het geval, de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie of de procureur-generaal bij het hof van beroep, of de federale procureur voor de andere zware straffen.»
Art. 153.In artikel 413 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 7 juli 2002, worden de woorden « of een parketsecretariaat » vervangen door de woorden « , een parketsecretariaat of een steundienst ».
Art. 154.In artikel 415 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 7 juli 2002 en gewijzigd bij de wet van 13 juni 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 6, 2°, zesde gedachtestrepen wordt vervangen als volgt : « - aan de griffiers, de secretarissen en het personeel van griffies, parketsecretariaten en steundiensten.» 2° § 7 wordt vervangen als volgt : « § 7.De procureur-generaal bij het Hof van Cassatie neemt kennis van het hoger beroep ingesteld tegen de lichte straffen, opgelegd : - aan de leden van het parket-generaal bij de hoven van beroep; - aan de leden van het auditoraat-generaal bij de arbeidshoven; - aan de procureurs des Konings; - aan de arbeidsauditeurs; - aan de federale magistraten; - aan de toegevoegde substituten procureur des Konings; - aan de toegevoegde substituten arbeidsauditeur; - aan de bijstandsmagistraten; - aan de referendarissen bij de hoven; - aan de parketjuristen bij het parket-generaal bij de hoven en de arbeidshoven en het federaal parket; - aan de griffiers en aan het personeel van de griffies bij de hoven van beroep en de arbeidshoven en de steundiensten bij die hoven; - aan de secretarissen en aan het personeel van de parketsecretariaten bij de hoven van beroep, de arbeidshoven, het federaal parket en de steundiensten bij die parketten. »; 3° § 8 wordt vervangen als volgt : « § 8.De procureur-generaal bij het hof van beroep neemt kennis van het hoger beroep ingesteld tegen de lichte straffen, opgelegd : - aan de leden van de parketten bij de rechtbanken van eerste aanleg; - aan de leden van het arbeidsauditoraat; - aan de referendarissen bij de rechtbanken; - aan de parketjuristen bij de parketten bij de rechtbanken; - aan het gerechtspersoneel van de griffies en de steundiensten van de rechtbanken van eerste aanleg, de arbeidsrechtbanken, de rechtbanken van koophandel, de politierechtbanken en de vredegerechten; - aan het gerechtspersoneel bij de parketsecretariaten en de steundiensten bij die parketten. »
Art. 155.In artikel 419, zevende lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 7 juli 2002, worden de woorden « en van het personeel van de griffies en van de parketsecretariaten » vervangen door de woorden « en van het gerechtspersoneel ». HOOFDSTUK III. - Wijzigingen aan de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken
Art. 156.In artikel 53, § 5, tweede lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, vervangen door de wet van 27 april 2001, vervallen de woorden « of een adjunct-griffier ».
Art. 157.Het artikel 54bis van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 26 april 2005, wordt opgeheven. HOOFDSTUK IV. - Wijzigingen aan de wet van 3 april 1953 betreffende de rechterlijke inrichting
Art. 158.In de tabel die voorkomt in artikel 1 van de wet van 3 april 1953 betreffende de rechterlijke inrichting, vervangen bij de wet van 20 juli 1998 en gewijzigd bij de wetten van 29 november 2001, 11 maart 2004, 14 december 2004, 10 augustus 2005 en 20 december 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de kolom met als opschrift « Griffiers » wordt vervangen als volgt :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
2° de kolom met als opschrift « Adjunct-griffiers » wordt geschrapt.
Art. 159.In de tabel I « Hof van Cassatie », gevoegd bij dezelfde wet, en gewijzigd bij de wetten van 25 februari 1954, 25 juni 1964, 10 november 1970 en 6 mei 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de kolom met als opschrift « Griffiers » wordt het cijfer « 6 » vervangen door het cijfer « 11 »;2° de kolom met als opschrift « Klerk-griffiers » wordt geschrapt. HOOFDSTUK V. - Wijzigingen aan de wet van 7 juli 1969 tot vaststelling van de personeelsformatie van de arbeidshoven en -rechtbanken
Art. 160.In de tabel « Arbeidshoven » die voorkomt in artikel 1 van wet van 7 juli 1969 tot vaststelling van de personeelsformatie van de arbeidshoven en -rechtbanken, vervangen bij de wet van 28 december 1990 en gewijzigd bij de wet van 12 januari 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de kolom met als opschrift « Griffiers » wordt vervangen als volgt :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
2° de kolom met als opschrift « Klerken-griffiers » wordt geschrapt.
Art. 161.In de tabel « Arbeidsrechtbanken » die voorkomt in artikel 1 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 6 juli 1976 en gewijzigd bij de wetten van 13 november 1979, 23 september 1985, 23 juni 1989, 28 december 1990, 12 januari 1993 en 27 december 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de kolom met als opschrift « Griffiers » wordt vervangen als volgt :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
2° de kolom met als opschrift « Adjunct-griffiers » wordt geschrapt. HOOFDSTUK VI. - Wijzigingen aan de wet van 15 juli 1970 tot vaststelling van de personeelsformatie van de rechtbanken van koophandel en tot wijziging van de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek
Art. 162.In de tabel die voorkomt in artikel 1 van de wet van 15 juli 1970 tot vaststelling van de personeelsformatie van de rechtbanken van koophandel en tot wijziging van de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek, vervangen bij de wet van 20 juli 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de kolom met als opschrift « Griffiers » wordt vervangen als volgt :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
2° de kolom met als opschrift « Adjunct-griffiers » wordt geschrapt. HOOFDSTUK VII. - Wijzigingen aan de wet van 16 juli 1970 tot vaststelling van de personeelsformatie van de politierechtbanken
Art. 163.In de tabel die voorkomt in het enig artikel van de wet van 16 juli 1970 tot vaststelling van de personeelsformatie van de politierechtbanken, vervangen bij de wet van 22 mei 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de kolom met als opschrift « Griffiers » wordt vervangen als volgt :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
2° de kolom met als opschrift « Adjunct-griffiers » wordt geschrapt. HOOFDSTUK VIII. - Wijzigingen aan de wet van 20 juli 1971 tot vaststelling van de personeelsformatie van de vredegerechten
Art. 164.De tabel die voorkomt in het enig artikel van de wet van 20 juli 1971 tot vaststelling van de personeelsformatie van de vredegerechten, vervangen bij de wet van 25 maart 1999 en gewijzigd bij de wetten van 27 april 2001 en 20 december 2005, wordt door de volgende tabel vervangen :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
HOOFDSTUK IX. - Wijzigingen aan de wet van 2 juli 1975 tot vaststelling van de personeelsformatie van de rechtbanken van eerste aanleg
Art. 165.In de tabel die voorkomt in artikel 1 van de wet van 2 juli 1975 tot vaststelling van de personeelsformatie van de rechtbanken van eerste aanleg, vervangen bij de wetten van 20 juli 1998 en 10 juni 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de kolom met als opschrift « Griffier » wordt vervangen als volgt :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
2° de kolom met als opschrift « Adjunct-griffiers » wordt geschrapt. HOOFDSTUK X. - Wijzigingen aan de wet van 10 juni 2006 tot herziening van de loopbanen en de bezoldiging van het personeel van de griffies en de parketsecretariaten
Art. 166.In artikel 65 van de wet van 10 juni 2006 tot herziening van de loopbanen en de bezoldiging van het personeel van de griffies en de parketsecretariaten, vervallen de woorden « , indien het op dat ogenblik voldoet aan al de voormelde benoemingsvoorwaarden, met uitzondering van die betreffende de dienstanciënniteit. » HOOFDSTUK XI. - Wijzigingen aan de wet van 5 augustus 2006 tot wijziging van sommige bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op de elektronische procesvoering
Art. 167.Artikel 10 van de wet van 5 augustus 2006 tot wijziging van sommige bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op de elektronische procesvoering, wordt vervangen als volgt : «
Art. 10.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 169bis ingevoegd, luidende : «
Art. 169bis.De registers en repertoria worden opgemaakt, bewaard en medegedeeld op een wijze die de raadpleging ervan mogelijk maakt en de leesbaarheid ervan waarborgt. De Koning bepaalt daartoe nadere regels na advies van het beheerscomité en van het toezichtscomité, die respectievelijk bedoeld zijn in de artikelen 15 en 22 van de wet van 10 augustus 2005 tot oprichting van het informatiesysteem Phenix.
In de vermeldingen in de registers en de repertoria mogen geen wijzigingen worden aangebracht, tenzij dit bij wets- of verordeningsbepalingen is toegelaten. »
Art. 168.Artikel 11 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «
Art. 11.In artikel 176 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997, worden tussen het eerste lid en het tweede lid de volgende leden ingevoegd : « De hoofdsecretaris ziet erop toe dat de registers en repertoria op het secretariaat worden opgemaakt, bewaard en medegedeeld op een wijze die de leesbaarheid ervan waarborgt en de raadpleging ervan mogelijk maakt in de gevallen waarin de raadpleging wettelijk toegestaan is. De Koning bepaalt daartoe nadere regels na advies van het beheerscomité en van het toezichtscomité die respectievelijk bedoeld zijn in de artikelen 15 en 22 van de wet van 10 augustus 2005 tot oprichting van het informatiesysteem Phenix.
In de vermeldingen in de registers en repertoria mogen geen wijzigingen worden aangebracht, tenzij dit bij wets-of verordeningsbepalingen is toegelaten. »
Art. 169.In artikel 12 van dezelfde wet wordt het voorgestelde artikel 315bis van het Gerechtelijk Wetboek vernummerd tot artikel 315ter. HOOFDSTUK XII. - Overgangs- en slotbepalingen Afdeling I. - Integratie van hoofdgriffiers, hoofdsecretarissen,
griffiers-hoofden van dienst, secretarissen hoofden van dienst, referendarissen en parketjuristen, houders van bijzondere graden en attachés in de dienst documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie in het niveau A
Art. 170.§ 1. De personen die op het moment van de inwerkingtreding van deze wet titularis zijn van één van de geschrapte graden die hierna in kolom 1 zijn opgenomen, waaraan de wedden, weddenschaal en weddenbijslagen zijn toegekend die in kolom 2 zijn opgenomen, worden ambtshalve benoemd in de klasse die in kolom 3 is opgenomen, bezoldigd in de weddenschaal die in kolom 4 is opgenomen en dragen de titel hier tegenover vermeld in kolom 5.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
§ 2. Voor de berekening van de klassenanciënniteit van diegenen die worden benoemd in de klasse in kolom 3, worden de diensten die gepresteerd zijn in de graad in kolom 1 geacht verricht te zijn in de klasse in kolom 3.
De door deze personeelsleden verkregen geldelijke anciënniteit wordt geacht verkregen te zijn in de nieuwe weddenschalen. § 3. Ingeval een functie nog niet het voorwerp heeft uitgemaakt van een weging, bedoeld in artikel 160 van het Gerechtelijk Wetboek, wordt het personeelslid benoemd in de klasse met de daaraan verbonden weddenschaal bedoeld in § 1.
Art. 171.Zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van het tweede lid, behouden de eerste attaché, de attachéhoofd van dienst en de directeur in de dienst documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie het voordeel van hun weddenschaal in uitdoving en behouden hun graad ten persoonlijken titel.
De attachés, in dienst op het moment van de inwerkingtreding van deze wet, die bij hun beoordeling bedoeld in artikel 287quater van het Gerechtelijk Wetboek, de vermelding « zeer goed » hebben gekregen, kunnen door de minister van Justitie worden bevorderd tot de opeenvolgende graden van eerste attaché, na minstens negen jaar dienst, van attaché-hoofd van dienst, na minstens achttien jaar dienst, en van directeur, na minstens vierentwintig jaar dienst. Afdeling II. - Integratie in het niveau B
Art. 172.§ 1. De personen die op het moment van de inwerkingtreding van deze wet titularis zijn van één van de geschrapte graden die hierna in kolom 1 zijn opgenomen, waaraan de wedden, weddenschaal en weddenbijslagen zijn toegekend die in kolom 2 zijn opgenomen, worden ambtshalve benoemd in de graad die in kolom 3 is opgenomen, bezoldigd in de weddenschaal die in kolom 4 is opgenomen.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
§ 2. Voor de berekening van de graadanciënniteit van de personeelsleden die worden benoemd in de graad in kolom 3, worden de diensten die gepresteerd zijn in de graad in kolom 1 geacht verricht te zijn in de graad in kolom 3. § 3. De door deze personeelsleden verkregen geldelijke anciënniteit wordt geacht verkregen te zijn in de nieuwe weddenschalen. § 4. De adjunct-griffiers, eerstaanwezend adjunct-griffiers, adjunct-secretarissen en eerstaanwezend adjunctsecretarissen, die krachtens § 1 van deze bepaling op het moment van de inwerkingtreding van deze wet worden ingeschaald in de weddenschaal BJ2, kunnen onmiddellijk deelnemen aan de gecertificeerde opleiding 4. § 5. In afwijking van het bepaalde in artikel 373ter, § 8, van het Gerechtelijk Wetboek bekomen deze personeelsleden, als zij slagen in de gecertificeerde opleiding 5 die aan de graad van griffier of secretaris verbonden is, de weddenschaal BJ3 vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum van het hun inschrijving voor deze gecertificeerde opleiding en ten vroegste bij het verstrijken van de geldigheidsduur van voorgaande gecertificeerde opleiding. Afdeling III. - Geldelijke overgangsbepalingen
Art. 173.De toepassing van deze wet mag geen afbreuk doen aan de wedden, de weddenverhogingen en de pensioenen van de leden van de griffies en de parketsecretariaten, alsmede de attachés in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie, die op het moment van haar inwerkingtreding in dienst zijn.
Indien de bij deze wet bepaalde wedde lager is dan de wedde, dewelke de titularis genoot bij de inwerkingtreding ervan, dan behoudt hij de hoogste wedde totdat hij tenminste een gelijke wedde verkrijgt.
Art. 174.Voor de toepassing van artikel 173 blijven de wedden van de griffiers van de hoven, rechtbanken, politierechtbanken en vredegerechten, van toepassing voor de inwerkingtreding van deze wet, als volgt bestaan in uitdoving : Hof van Cassatie : - Hoofdgriffier : 37 694,74 euro; - Griffier : 27 513,62 euro - Eerstaanwezend adjunct-griffier : 17 927,00 euro - Adjunct-griffier : 17 258,24 euro Hoven van beroep en arbeidshoven : - Hoofdgriffier : 35 465,30 euro - Griffier : 25 358,51 euro - Eerstaanwezend adjunct-griffier : 17 927,00 euro - Adjunct-griffier : 17 258,24 euro Rechtbanken van eerste aanleg, arbeidsrechtbanken, rechtbanken van koophandel, waarvan het rechtsgebied ten minste 250 000 inwoners telt : - Hoofdgriffier : 33 681,72 euro - Griffier : 20 453,72 euro - Eerstaanwezend adjunct-griffier : 17 927,00 euro - Adjunct-griffier : 17 258,24 euro Rechtbanken van eerste aanleg, arbeidsrechtbanken, rechtbanken van koophandel, waarvan het rechtsgebied minder dan 250 000 inwoners telt : - Hoofdgriffier : 29 371,48 euro - Griffier : 20 453,72 euro - Eerstaanwezend adjunct-griffier : 17 927,00 euro - Adjunct-griffier : 17 258,24 euro Politierechtbanken en vredegerechten : - Hoofdgriffier : 27 513,62 euro - Griffier : 20 453,72 euro - Eerstaanwezend adjunct-griffier : 17 927,00 euro - Adjunct-griffier : 17 258,24 euro
Art. 175.Voor de toepassing van artikel 173 blijven de wedden van de secretarissen der parketten, van toepassing voor de inwerkingtreding van deze wet, als volgt bestaan in uitdoving : Parket van het Hof van Cassatie : - Hoofdsecretaris : 37 694,74 euro - Secretaris : 27 513,62 euro - Eerstaanwezend adjunct-secretaris : 17 927,00 euro - Adjunct-secretaris : 17 258,24 euro Parket van het hof van beroep, parket van het arbeidshof en Federaal parket : - Hoofdsecretaris : 35 465,30 euro - Secretaris : 25 358,51 euro - Eerstaanwezend adjunct-secretaris : 17 927,00 euro - Adjunct-secretaris : 17 258,24 euro Parket van de procureur des Konings en parket van de arbeidsauditeur, waarvan het rechtsgebied ten minste 250 000 inwoners telt : - Hoofdsecretaris : 33 681,72 euro - Secretaris : 20 453,72 euro - Eerstaanwezend adjunct-secretaris : 17 927,00 euro - Adjunct-secretaris : 17 258,24 euro Parket van de procureur des Konings en parket van de arbeidsauditeur, waarvan het rechtsgebied minder dan 250 000 inwoners telt : - Hoofdsecretaris : 29 371,48 euro - Secretaris : 20 453,72 euro - Eerstaanwezend adjunct-secretaris : 17 927,00 euro - Adjunct-secretaris : 17 258,24 euro
Art. 176.De wedden die de griffiers en de secretarissen, in toepassing van de artikelen 174 en 175, behouden in uitdoving, worden verhoogd als volgt :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Art. 177.Voor de toepassing van artikel 171 blijven de wedden van de attachés in de dienst documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie, van toepassing voor de inwerkingtreding van deze wet, als volgt bestaan in uitdoving : eerste attaché : 13 A - minimumwedde : 27 923,80 euro - maximumwedde : 42 638,83 euro - tussentijdse verhogingen : elf tweejaarlijkse verhogingen van 1 337,73 euro attaché-hoofd van dienst : 13 B - minimumwedde : 30 715,07 euro - maximumwedde : 49 443,29 euro - tussentijdse verhogingen : veertien tweejaarlijkse verhogingen van 1 337,73 euro directeur : 15 A - minimumwedde : 39 122,44 euro - maximumwedde : 53 984,76 euro - tussentijdse verhogingen : elf tweejaarlijkse verhogingen van 1 351,12 euro
Art. 177.Voor de toepassing van artikel 173 wordt verstaan onder de wedde dewelke de titularis genoot bij de inwerkingtreding van deze wet, de wedde met inbegrip van de weddenbijslagen bedoeld in het tweede lid van deze bepaling.
De volgende weddenbijslagen blijven bestaan in uitdoving : 1° voor de griffiers-hoofden van dienst en de secretarissen-hoofden van dienst, de weddenbijslagen van 4 258,09 euro, 5 105,28 euro en 5 818,70 euro;2° voor de hoofdgriffiers en hoofdsecretarissen van de rechtbanken van eerste aanleg, de arbeidsrechtbanken en van de rechtbanken van koophandel, waarvan het rechtsgebied minder dan 250 000 inwoners telt en waar bij de inwerkingtreding van deze wet ten minste zeven personeelsleden met volledige betrekking werkzaam zijn, de weddenbijslag van 2 883,32 euro.
Art. 178.De griffiers, eerstaanwezend adjunct-griffiers, secretarissen, eerstaanwezend adjunct-secretarissen die op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet genieten van de weddenbijslag van 1 001,5 euro, krachtens de artikelen 367ter en 373ter van het Gerechtelijk Wetboek, behouden het voordeel van deze weddenbijslag overeenkomstig deze bepalingen. Afdeling IV. - Andere overgangsbepalingen
Art. 179.De benoemingsprocedures voor de vacante betrekkingen welke werden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad vóór de inwerkingtreding van deze wet, worden beëindigd overeenkomstig de bepalingen die op het moment van de openbaarmaking van kracht waren.
Op het moment van de benoeming wordt het betrokken personeelslid evenwel onmiddellijk geïntegreerd in de overeenkomstige vakklassen, graad en weddenschaal zoals bepaald in de artikelen 170 en 172 van deze wet.
Art. 180.De hoofdgriffiers van de vredegerechten en van de politierechtbanken waar bij de inwerkingtreding van deze wet ten minste zeven personeelsleden met volledige betrekking werkzaam zijn, blijven de weddenbijslag van 2 883,32 euro ten persoonlijken titel behouden voor zover zij bezoldigd zijn in de weddenschaal A22 of A23.
Art. 181.Voor de toepassing van artikel 375 van het Gerechtelijk Wetboek gelden de wedden bepaald in de artikelen 174 en 175 voor de personeelsleden aan wie op het moment van de inwerkingtreding van deze wet een hoger ambt van adjunct-griffier of adjunct-secretaris is toegekend. Deze bepaling geldt voor de duur van de opdracht toegekend voor de inwerkingtreding van deze wet.
Art. 182.Personeelsleden die 10 jaar een ambt hebben bekleed met een oude graad van adjunct-griffier, adjunctsecretaris, eerstaanwezend adjunct-griffier, of eerstaanwezend adjunct-secretaris, of een nieuwe graad van griffier of secretaris, zijn tot 10 jaar na de inwerkingtreding van deze wet vrijgesteld van het behalen van de brevetten bedoeld in artikel 262, § 2, derde lid, 2°, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals gewijzigd door deze wet.
Art. 183.De houders van het getuigschrift van kandidaat-griffier en van kandidaat-secretaris dat uitgereikt werd op basis van een examen dat georganiseerd is voor of nog in uitvoering is op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet, zijn vrijgesteld van de selectie, bedoeld in de artikelen 264 en 267 van het Gerechtelijk Wetboek, zoals gewijzigd door deze wet. De Koning kiest uit de kandidaten voor de vacante betrekking de geslaagde, die na de organisatie van een bijkomende proef onder het toezicht van Selor, naar zijn oordeel het meest geschikt is voor de uit te oefenen functie. Afdeling V. - Inwerkingtreding
Art. 184.De Koning bepaalt voor elk artikel van deze wet de dag waarop het in werking treedt, en uiterlijk 18 maanden na haar bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van : 1° de artikelen 135, § 1, 144, § 1, 150, 2° en 4°, 166 en 185;2° de artikelen 39, 1° en 5°, en 138, § 1, die uitwerking hebben met ingang van 1 december 2006. Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 25 april 2007.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Parlementaire verwijzingen : Senaat. Stukken : 3 - 2009 - 2006/2007 : Nr. 1 : Wetsontwerp.
Nr. 2 : Advies van de Hoge Raad voor de Justitie.
Nrs. 3 en 4 : Amendementen.
Nr. 4 : Tekst geamendeerd door de commissie.
Nr. 5 : verslag.
Nr. 6 : Tekst geamendeerd door de commissie.
Nr. 7 : Amendementen ingediend na de goedkeuring van het verslag.
Nr. 8 : Aanvullend verslag.
Nr. 9 : Tekst geamendeerd door de commissie.
Handelingen van de Senaat : 15 februari 2007 Kamer van Volksvertegenwoordigers.
Stukken : Doc 51 2922/ (2006/2007) 001 : Ontwerp overgezonden door de Senaat. 002 : Verslag. 003 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd.
Integraal verslag : 29 maart 2007