gepubliceerd op 13 november 2008
Uittreksel uit arrest nr. 149/2008 van 30 oktober 2008 Rolnummer 4324 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 128 van de wet van 25 april 2007 « tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek inzonderheid met betrekking tot bepalingen Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechter(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 149/2008 van 30 oktober 2008 Rolnummer 4324 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 128 van de wet van 25 april 2007 « tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek inzonderheid met betrekking tot bepalingen inzake het gerechtspersoneel van het niveau A, de griffiers en de secretarissen en inzake de rechterlijke organisatie », ingesteld door Jan Van den Bossche.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen en J.-P. Snappe, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 29 oktober 2007 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 30 oktober 2007, heeft Jan Van den Bossche, wonende te 1731 Asse, Poverstraat 62, beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 128 van de wet van 25 april 2007 « tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek inzonderheid met betrekking tot bepalingen inzake het gerechtspersoneel van het niveau A, de griffiers en de secretarissen en inzake de rechterlijke organisatie » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 1 juni 2007). (...) II. In rechte (...) B.1.1. De verzoeker vordert de vernietiging van artikel 366, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals vervangen bij artikel 128 van de wet van 25 april 2007 « tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek inzonderheid met betrekking tot bepalingen inzake het gerechtspersoneel van het niveau A, de griffiers en de secretarissen en inzake de rechterlijke organisatie » (hierna : wet van 25 april 2007).
Artikel 366, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek, dat betrekking heeft op de anciënniteitsverhogingen van het gerechtspersoneel, luidt : « Voor de berekening van de anciënniteit komen in aanmerking : 1° de periode gedurende dewelke vanaf de leeftijd van 21 jaar een ambt in een hof of een rechtbank is uitgeoefend;2° de tijd van inschrijving bij de balie, evenals de uitoefening van het ambt van notaris door een doctor, licentiaat of master in de rechten;3° de tijd besteed aan onderwijs van het recht aan een Belgische universiteit;4° de tijd van ambtsvervulling bij de Raad van State, als lid van de Raad van State, van het auditoraat of van het coördinatiebureau;5° onverminderd de toepassing van de bepalingen van artikel 365, § 1 : - de duur van de diensten verricht vanaf de leeftijd van 21 jaar in een Rijksdienst en in een dienst van Afrika; - de duur van de werkelijke diensten met volledige prestaties vanaf de leeftijd van 21 jaar verricht in andere openbare diensten dan de diensten van de Staat en de diensten van Afrika of als titularis van een ambt bezoldigd door middel van een weddetoelage in een gesubsidieerde vrije onderwijsinrichting.
Ingeval sommige van die ambten gelijktijdig zijn uitgeoefend, is de samenvoeging daarvan voor de berekening van de weddeverhogingen niet geoorloofd.
De uitdrukking ' Rijksdienst ' bedoelt elke dienst die afhangt van de wetgevende, de uitvoerende of de rechterlijke macht en die niet de staat van rechtspersoon heeft.
De uitdrukking ' dienst van Afrika ' bedoelt elke dienst zonder rechtspersoonlijkheid die afhing van het gouvernement van Belgisch-Kongo of van het gouvernement van Ruanda-Urundi.
De uitdrukking ' andere openbare diensten dan de diensten van de Staat en de diensten van Afrika ' bedoelt : a) elke dienst met rechtspersoonlijkheid die ressorteert onder de uitvoerende macht;b) elke dienst met rechtspersoonlijkheid die ressorteerde onder het gouvernement van Belgisch-Kongo of onder het gouvernement van Ruanda-Urundi;c) elke gemeente- of provinciedienst;d) elke andere instelling naar Belgisch recht, die voldoet aan collectieve noodwendigheden van lokaal of algemeen belang, en aan welker oprichting of bijzondere leiding de openbare overheid klaarblijkelijk een overwegend aandeel heeft, alsook elke andere instelling van koloniaal recht die beantwoordde aan dezelfde voorwaarden.6° onverminderd de toepassing van de bepalingen van § 1, de duur van de diensten die volgens de bezoldigingsregeling van het personeel der ministeries in aanmerking kunnen worden genomen voor de berekening van de geldelijke anciënniteit van de ambtenaren van niveau A en dit volgens dezelfde regels. Indien sommige van die ambten gelijktijdig werden uitgeoefend, is de samenvoeging daarvan voor de berekening van de weddenverhogingen niet geoorloofd.
Indien sommige van die ambten achtereenvolgens werden uitgeoefend, wordt de duur van die uitoefening samengeteld. De overblijvende diensten worden gevaloriseerd naar het belang dat eraan wordt toegekend in de categorie waartoe zij behoren ».
B.1.2. De bestreden bepaling treedt, volgens artikel 185 van de wet van 25 april 2007, in werking op de door de Koning bepaalde datum en uiterlijk 18 maanden na de bekendmaking van de wet in het Belgisch Staatsblad .
B.2.1. De verzoeker beroept zich op zijn hoedanigheid van adjunct-griffier. Hij wijst erop dat hij ingevolge de wet van 25 april 2007 ambtshalve in de graad van griffier zal worden benoemd en dat hij vóór zijn benoeming tot adjunct-griffier beroepservaring heeft opgedaan als gerechtsdeurwaarder.
B.2.2. De verzoeker doet blijken van het rechtens vereiste belang bij het beroep tot vernietiging van de bestreden bepaling, in zoverre die bepaling betrekking heeft op de berekening van de anciënniteit van griffiers.
Het Hof beperkt zijn onderzoek van de bestreden bepaling tot die situatie.
B.3. Het enige middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat de bestreden bepaling, op het vlak van de berekening van de anciënniteit, een niet-objectief en niet-redelijk te verantwoorden verschil in behandeling in het leven zou roepen tussen griffiers naargelang zij beroepservaring hebben opgedaan als advocaat of als notaris, dan wel als gerechtsdeurwaarder. Terwijl de beroepservaring van de eersten in aanmerking wordt genomen bij het berekenen van hun anciënniteit, is dat niet het geval bij de laatste.
B.4. De ervaring als stagedoend, plaatsvervangend of effectief gerechtsdeurwaarder wordt door de wetgever niet in rekening gebracht voor de berekening van de geldelijke anciënniteit van griffiers.
Dienaangaande dient te worden opgemerkt dat de gerechtsdeurwaarders niet dezelfde ervaring hebben met het gerecht en niet op dezelfde wijze als advocaten vertrouwd zijn met aspecten van een gerechtelijke procedure. De ervaring aan de balie heeft immers specifieke kenmerken die verschillen van de ervaring opgedaan in andere juridische beroepen.
Bovendien hebben de taken van een gerechtsdeurwaarder doorgaans betrekking op het uitvoeringsrecht, terwijl de notarissen met zeer verschillende aspecten van het recht worden geconfronteerd, waardoor zij, in tegenstelling tot de gerechtsdeurwaarder, beschikken over een ruimere en meer gediversifieerde ervaring.
B.5. Het middel is niet gegrond.
Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.
Aldus uitgesproken in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 30 oktober 2008.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, M. Bossuyt.