Etaamb.openjustice.be
Wet van 26 maart 2001
gepubliceerd op 11 april 2001

Wet houdende diverse maatregelen inzake ambtenarenzaken

bron
ministerie van binnenlandse zaken
numac
2001002021
pub.
11/04/2001
prom.
26/03/2001
ELI
eli/wet/2001/03/26/2001002021/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

26 MAART 2001. - Wet houdende diverse maatregelen inzake ambtenarenzaken (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Voorafgaande bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. HOOFDSTUK II. - Wijziging van de wet van 20 februari 1990 betreffende het personeel van de overheidsbesturen en van sommige instellingen van openbaar nut

Art. 2.In artikel 19 van de wet van 20 februari 1990 betreffende het personeel van de overheidsbesturen en van sommige instellingen van openbaar nut, ingevoegd bij de wet van 20 mei 1997 en vervangen bij de wet van 22 maart 1999, wordt tussen het eerste en het tweede lid, het volgende lid ingevoegd : « Het contractuele personeelslid dat overeenkomstig het vorige lid een betrekking aangeboden krijgt in de aanvullende personeelsformatie van zijn overheidsdienst, opgesteld tot uitvoering van de overgangsbepalingen van deze wet, en deze weigert, kan zich niet langer beroepen op de toepassing van artikel 11 van deze wet. » HOOFDSTUK III. - Wijziginen van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken

Art. 3.In artikel 4, § 1, van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 april 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het punt 2° worden de woorden « ambtenaren te vervangen die hun betrekking niet of slechts deeltijds bekleden » vervangen door de woorden « personeelsleden te vervangen bij gehele of gedeeltelijke afwezigheid, ongeacht of ze in dienstactiviteit zijn of niet, wanneer de duur van die afwezigheid tot vervanging noopt »;2° § 1 wordt aangevuld als volgt : « 4° te voorzien in de uitvoering van taken die een bijzondere kennis of ruime ervaring op hoog niveau vereisen, beide relevant voor de uit te voeren taken, ook wanneer de uit te voeren taken permanente opdrachten betreffen.»

Art. 4.In artikel 12 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen als volgt : « § 1.De Koning stelt de mobiliteitsregels vast van de vastbenoemde en stagedoende personeelsleden die behoren tot de overheidsdiensten die Hij aanwijst. »; 2° § 3 wordt opgeheven.

Art. 5.Artikel 13 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 21 december 1994, wordt vervangen als volgt : «

Art. 13.Voor de toepassing van dit hoofdstuk dient onder vrijwillige mobiliteit te worden verstaan de overplaatsing op verzoek van vastbenoemde ambtenaren van een overheidsdienst naar een andere overheidsdienst.

Voor de toepassing van dit hoofdstuk dient onder ambtshalve mobiliteit te worden verstaan : 1° het inzetten van de vastbenoemde en stagedoende personeelsleden in hun overheidsdienst of in een andere overheidsdienst dan die waartoe ze behoren;2° de ambtshalve overplaatsing van vastbenoemde en stagedoende personeelsleden van een overheidsdienst naar een andere overheidsdienst.»

Art. 6.In artikel 14 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 20 mei 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt opgeheven;2° in het tweede lid wordt in de Nederlandse tekst het woord « gebezigd » vervangen door het woord « ingezet ».

Art. 7.In artikel 15 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 wordt in de Nederlandse tekst het woord « gebezigde » vervangen door het woord « ingezette » en worden de woorden « de beziging » vervangen door de woorden « het inzetten »;2° § 2, gewijzigd bij de wet van 22 maart 1999, wordt vervangen als volgt : « § 2.De betrekking waarin de overplaatsing kan gebeuren, moet definitief vacant zijn en van eenzelfde graad of een graad van eenzelfde rang zijn als die waarvan het personeelslid titularis is.

In afwijking van het eerste lid kan bij de vrijwillige mobiliteit de overplaatsing eveneens gebeuren naar een vacante bevorderingsbetrekking van de onmiddellijk hogere rang of van het onmiddellijk hogere niveau.

Het personeelslid moet bovendien houder zijn van het vereiste diploma en voor de geschiktheidsproef geslaagd zijn, wanneer deze vereisten door het organiek reglement worden gesteld.

In afwijking van het derde lid en zo het organiek reglement het toelaat, kunnen de personeelsleden eveneens ambtshalve worden overgeplaatst in een vacante betrekking die overeenkomt met de graad waarvoor ze geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor overgang naar het hogere niveau of voor een selectie voor verhoging in graad. »; 3° § 3 wordt opgeheven.

Art. 8.Artikel 22 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 22.Het mandaat is een tijdelijke aanwijzing voor maximaal zes jaar in een te begeven managementfunctie. Deze aanwijzing is hernieuwbaar.

Een managementfunctie is een beheersfunctie in een overheidsdienst of een afdeling van een overheidsdienst.

Een koninklijk besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bepaalt voor de besturen en andere diensten van de federale ministeries, zoals bedoeld in artikel 1, § 1, tweede lid, 1°, en voor alle andere door de Koning aangewezen overheidsdiensten, uitgezonderd deze bedoeld in het vierde lid, de managementfuncties die, op de data die de Koning vaststelt, bij wijze van mandaat zullen begeven worden.

Een koninklijk besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bepaalt, in voorkomend geval, voor de openbare instellingen die de Koning aanwijst uit de lijst, vermeld in artikel 1, § 1, tweede lid, 2° en 3°, de managementfuncties die, op de data die Hij vaststelt, bij wijze van mandaat zullen begeven worden. De managementfuncties waarvoor een bijzondere benoemingswijze bij wijze van wettelijke of verordeningsbepalingen is vastgesteld, kunnen volgens de procedure, vastgesteld in het derde en het vierde lid, bij wijze van mandaat begeven worden. » HOOFDSTUK IV. - Wijziging van de wet van 22 maart 1999 houdende diverse maatregelen inzake ambtenarenzaken

Art. 9.Artikel 33 van de wet van 22 maart 1999 houdende diverse maatregelen inzake ambtenarenzaken wordt vervangen als volgt : «

Art. 33.Dit artikel is van toepassing op de personeelsleden die op 1 juli 1998 in dienst waren met toepassing van artikel 4, § 1, 1°, van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken en op de contractuele personeelsleden die op dezelfde datum in dienst waren in de gesloten centra van het ministerie van Binnenlandse Zaken, op voorwaarde dat zij op 31 december 2000 nog in de zelfde hoedanigheid in dienst zijn.

Niettegenstaande het verstrijken van de geldigheidsduur van de reserves, worden de in het eerste lid bedoelde personeelsleden die uiterlijk op 31 december 2000 geslaagd zijn voor een vergelijkend wervingsexamen of een vergelijkende selectie voor een graad van hetzelfde niveau als de betrekking die ze bekleden, na deze datum in dienst gehouden tot op het ogenblik waarop zij in de volgorde van hun rangschikking en volgens de data van de samenstelling van de reserves te beginnen met de oudste, in de overheidsdienst waar ze in dienst zijn, kunnen aangeworven worden. Het in dienst houden gebeurt met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zonder proefclausule. » HOOFDSTUK V. - Slotbepaling

Art. 10.Deze wet treedt in werking de dag waarop zij in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, met uitzondering van artikel 2 dat uitwerking heeft met ingang van 9 januari 2001, dag waarop het koninklijk besluit van 22 december 2000 tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de Colleges van de Gemeenschappelijke gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie, alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen, in werking treedt.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 26 maart 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen, L. VAN DEN BOSSCHE Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN _______ Nota's (1) Stukken van de Kamer van volksvertegenwoordigers : Doc 50-965 - ziting 2000-2001 : 9651/1 Wetsontwerp.- 965/2 Amendement. - 965/3 Amendementen. - 965/4 Advies van de Raad van State. - 965/5 Amendementen. - 965/6 Verslag. - 965/7 Aangenomen tekst door de commissie. - 965/8 Aangenomen tekst in plenaire zitting en overgezonden aan de senaat.

Stukken van de Senaat : Doc. 2-650 - zitting 2000-2001 : 2-650/1 Ontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers. - 2-650/2 Amendementen. - 2-650/3 Verslag. - 2-650/4 Aangenomen tekst door de commissie. - 2-650/5 Amendementen. - 2-650/6 Beslissing om niet te amenderen.

^