Etaamb.openjustice.be
Wet van 31 mei 2001
gepubliceerd op 19 juni 2001

Wet tot wijziging van de wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten en van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus

bron
ministerie van binnenlandse zaken en ministerie van justitie
numac
2001000506
pub.
19/06/2001
prom.
31/05/2001
ELI
eli/wet/2001/05/31/2001000506/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

31 MEI 2001. - Wet tot wijziging van de wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten en van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet. HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van de wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten

Art. 2.Artikel 4, 3° en 4°, van de wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten, wordt opgeheven.

Art. 3.Artikel 5, 1° tot 3°, van dezelfde wet, wordt vervangen als volgt : « 1° de inhouding van wedde; 2° de schorsing bij tuchtmaatregel van ten hoogste drie maanden;3° de terugzetting in weddeschaal;».

Art. 4.Artikel 11, derde lid, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « Deze tuchtstraf kan uitgevoerd worden aan de hand van bijkomende onbezoldigde prestaties die aan het personeelslid worden voorgesteld en door hem aanvaard; een inhouding van twee percent van de wedde zoals bedoeld in het eerste lid, stemt overeen met drie uur prestaties. »

Art. 5.In artikel 12 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen als volgt : « De schorsing bij tuchtmaatregel plaatst betrokkene in de stand van non-activiteit.»; 2° in het tweede lid, worden de woorden « gedurende de eerste vijftien dagen van de schorsing en van veertig percent vanaf de zestiende dag » opgeheven.

Art. 6.Artikel 14 van dezelfde wet wordt opgeheven.

Art. 7.In artikel 18 van dezelfde wet wordt een tweede lid ingevoegd, luidende : « Het evocatierecht bedoeld in het eerste lid, met redenen omkleed door de hogere tuchtoverheid, mag slechts worden uitgeoefend voor zover : 1° de gewone tuchtoverheid zich kennelijk in de materiële onmogelijkheid bevindt om een beslissing uit te spreken binnen een redelijke termijn;2° duidelijk blijkt dat, door hun aard en hun ernst, de constitutieve elementen van de zaak een tuchtvergrijp kunnen inhouden dat aanleiding kan geven tot een zware tuchtstraf.»

Art. 8.In artikel 24 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « terugzetting in graad, » opgeheven;2° in het derde lid worden de woorden « aan de betrokken overheid » ingevoegd tussen de woorden « het voorstel tot straf » en « wordt toegestuurd »;3° een vierde lid wordt ingevoegd, luidende : « De in het eerste en tweede lid bedoelde adviezen moeten eveneens aan het voorstel van zware tuchtstraf van de hogere tuchtoverheid toegevoegd worden.»

Art. 9.Artikel 25 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « Elk personeelslid is ertoe gehouden loyaal mee te werken aan de tuchtonderzoeken waarvan hij het voorwerp niet uitmaakt of waarvan hij het voorwerp niet uitmaakt of niet kan uitmaken.

Met het oog op het vaststellen van eventuele tuchtvergrijpen verleent het personeelslid zijn medewerking aan de tuchtrechtelijke onderzoeksdaden waarvan hij het voorwerp niet uitmaakt of niet kan uitmaken, antwoordt hij, behalve indien hij zelf wordt aangeklaagd of kan worden aangeklaagd, nauwgezet op de gestelde vragen en overhandigt hij op vraag van de overheid de stukken of voorwerpen die nuttig zijn om de waarheid aan het licht te brengen, zelfs indien ze zich bevinden in de kast of het bureau waarover hij beschikt op de werkplaats.

Elk personeelslid belast met dienst, die duidelijk tekenen van alcoholintoxicatie vertoont, onderwerpt zich, in voorkomend geval, aan een ademtest. De Koning bepaalt de nadere regels van de uitvoering van de ademtest. »

Art. 10.In artikel 29 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid, wordt vervangen als volgt : « In elke stand van de procedure mag het betrokken personeelslid zich naar keuze laten bijstaan of vertegenwoordigen tegelijk door een advocaat, een personeelslid en een lid van een erkende vakorganisatie, hierna aangeduid met de term « verdediger ».» 2° het volgende lid wordt tussen het eerste en het tweede lid ingevoegd : « Geen enkele straf mag worden uitgesproken zonder dat betrokkene ingelicht werd over zijn recht om mondeling gehoord te worden.De betrokkene en de getuigen worden door de bevoegde tuchtoverheid of door de door hem aangewezen overheid gehoord. »

Art. 11.Artikel 33, tweede lid, 3°, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « 3° het recht van de betrokkene om zich te laten vertegenwoordigen of bijstaan overeenkomstig artikel 29; ».

Art. 12.In artikel 35, tweede zin, van dezelfde wet wordt het woord « schriftelijk » ingevoegd tussen het woord « geen » en het woord « verweer ».

Art. 13.In artikel 36 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen als volgt : « De gewone tuchtoverheid hoort steeds, op eigen initiatief of op verzoek van het betrokken personeelslid of van zijn verdediger, de nuttige getuigenverklaringen die ze nodig acht, gelet op hun band met het dossier.»; 2° in het tweede lid worden tussen de woorden « over een termijn » en « van vijf werkdagen » de woorden « bepaald door de tuchtoverheid en die niet korter mag zijn dan » ingevoegd.

Art. 14.In artikel 37 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « Onverminderd het tweede lid, kan de uitspraak » vervangen door de woorden « De uitspraak kan »;2° het tweede lid wordt opgeheven.

Art. 15.In artikel 38, vijfde lid, van dezelfde wet, worden de woorden « maakt zij de zaak aanhangig bij de tuchtraad door de toezending van het inleidend verslag en het dossier en wint zij terzelfder tijd de adviezen in van de overheden bedoeld in artikel 24 » vervangen door de woorden « zet zij een tuchtprocedure in ».

Art. 16.In dezelfde wet wordt een artikel 38bis ingevoegd, luidende : «

Art. 38bis.De hogere tuchtoverheid die oordeelt dat de feiten kunnen leiden tot een zware tuchtstraf brengt het inleidend verslag ter kennis van betrokkene, hetzij door de overhandiging van bedoeld verslag tegen een ontvangstbewijs, hetzij door een ter Post aangetekend schrijven.

Het inleidend verslag vermeldt : 1° alle ten laste gelegde feiten;2° het feit dat een tuchtdossier wordt samengesteld, dat een zware tuchtstraf wordt overwogen en welke straf de tuchtoverheid overweegt;3° het recht voor de betrokkene om zich te laten vertegenwoordigen of bijstaan overeenkomstig artikel 29;4° de plaats waar en de termijn binnen welke het tuchtdossier mag geraadpleegd worden;5° het recht voor betrokkene om een getuigenverhoor te vragen of stukken neer te leggen;6° dat een verweer kan ingediend worden.»

Art. 17.In dezelfde wet wordt een artikel 38ter ingevoegd, luidende : «

Art. 38ter.Op zijn verzoek ontvangt het personeelslid een gratis kopie van het tuchtdossier of van de aanvullende aan het dossier toegevoegde stukken. »

Art. 18.In dezelfde wet wordt een artikel 38quater ingevoegd, luidende : «

Art. 38quater.Het betrokken personeelslid of zijn verdediger dient zijn verweer in binnen dertig dagen na de dag volgend op de ontvangst van het inleidend verslag. Na deze termijn wordt het personeelslid geacht geen schriftelijk verweer te willen indienen. »

Art. 19.In dezelfde wet wordt een artikel 38quinquies ingevoegd, luidende : «

Art. 38quinquies.De hogere tuchtoverheid hoort steeds, op eigen initiatief of op verzoek van het betrokken personeelslid of van zijn verdediger, de nuttige getuigenverklaringen die ze nodig acht, gelet op hun band met het dossier.

De getuigenverklaringen die verzameld worden nadat het betrokken personeelslid het tuchtdossier heeft geraadpleegd, worden hem medegedeeld. Hij beschikt over een termijn bepaald door de tuchtoverheid en die niet korter mag zijn dan vijf werkdagen, te rekenen vanaf de ontvangst van die verklaringen om, zonodig, een aanvullend verweer in te dienen. »

Art. 20.In dezelfde wet wordt een artikel 38sexies ingevoegd, luidende : «

Art. 38sexies.Op grond van het volledige dossier en van het verweer, deelt de hogere tuchtoverheid haar beslissing mede door kennisgeving aan het betrokken personeelslid tegen een ontvangstbewijs of bij een ter post aangetekend schrijven. De beslissing kan zijn, ofwel dat zij beslist heeft geen tuchtstraf uit te spreken, ofwel dat zij beslist heeft één van de lichte tuchtstraffen uit te spreken, ofwel dat zij beslist heeft een voorstel van één van de zware tuchtstraffen uit te spreken. De beslissing wordt aan het betrokken personeelslid medegedeeld, uiterlijk vijftien dagen na het verstrijken van de in artikel 38quater bedoelde termijn van dertig dagen en vermeldt het recht van de betrokkene om tegen het voorstel van zware tuchtstraf bij de tuchtraad overeenkomstig artikel 51bis een verzoek tot heroverweging in te stellen.

Wanneer geen verzoek tot heroverweging ingesteld wordt overeenkomstig artikel 51bis, bevestigt en deelt met een ter post aangetekend schrijven of door kennisgeving tegen een ontvangstbewijs, de hogere tuchtoverheid haar definitieve beslissing mede aan het betrokken personeelslid, zonder het voorstel tot zware tuchtstraf te kunnen wijzigen.

In de in artikel 24 bedoelde gevallen kan de hogere tuchtoverheid haar definitieve beslissing slechts mededelen na kennis genomen te hebben van de in artikel 24, eerste en tweede lid, bedoelde adviezen, of, bij ontstentenis, ten vroegste de dag na de periode waarin de betrokken overheid geacht wordt geen bijkomend advies te willen formuleren.

Wanneer geen enkele in het eerste lid bedoelde beslissing genomen wordt binnen de in het eerste lid bedoelde termijn van vijftien dagen, in voorkomend geval verlengd met de termijn bedoeld in artikel 24, derde lid, wordt de hogere tuchtoverheid geacht af te zien van de vervolgingen voor de feiten die betrokkene ten laste gelegd werden.

De in het eerste lid bedoelde beslissingen en voorstellen van beslissingen van de hogere tuchtoverheid, worden formeel gemotiveerd. »

Art. 21.In artikel 39 van dezelfde wet wordt een tweede lid ingevoegd, luidende : « De tuchtraad spreekt zich uit over procedures van verzoek tot heroverweging tegen de voorstellen van zware tuchtstraffen uitgesproken overeenkomstig artikel 38sexies, eerste lid. »

Art. 22.Artikel 40 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 40.Elke kamer bestaat uit de volgende leden : 1° een voorzitter, zittende magistraat van een hof van beroep of van een rechtbank van eerste aanleg;2° een bijzitter, personeelslid bedoeld in artikel 2.De bijzitter behoort tot hetzelfde kader als dat van de comparant, zijnde hetzij het operationeel kader, hetzij het administratief en logistiek kader.

Wanneer meerdere comparanten tot verscheidene kaders behoren, zal de voorzitter van de kamer overgaan tot aanwijzing van het kader door loting; 3° een bijzitter aangewezen door de Minister van Binnenlandse Zaken, noch personeelslid van de geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, noch lid van een kabinet van een minister van de federale regering. De magistraat en de bijzitters hebben bovendien elk een plaatsvervanger die voldoet aan de respectievelijke voorwaarden van de werkende leden.

Een secretaris, aangewezen door de Minister van Binnenlandse Zaken, staat elke kamer bij.

De Koning kan, op voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en van de Minister van Justitie, indien het aantal ingediende zaken dit vereist, aanvullende kamers samenstellen.

Onder de voorwaarden, vastgelegd door de Koning, genieten de bijzitter bedoeld in het eerste lid, 3°, en zijn plaatsvervanger een vergoeding voor verblijfs- en vervoerskosten en hebben ze recht op presentiepenningen waarvan Hij het bedrag bepaalt. »

Art. 23.In artikel 41, tweede lid, van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « De bijzitters en hun plaatsvervangers » worden vervangen door de woorden « De bijzitter bedoeld in artikel 40, eerste lid, 2°, en zijn plaatsvervanger zijn aangewezen voor een mandaat van twee jaar dat eenmaal kan worden hernieuwd »;2° de woorden « , en door de inspecteur-generaal, wat de leden van de algemene inspectie betreft » worden ingevoegd na de woorden « de lokale politie betreft ».

Art. 24.In artikel 42 van dezelfde wet wordt het tweede lid opgeheven.

Art. 25.In artikel 45 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, worden de woorden « hogere tuchtoverheid, overeenkomstig artikel 38, vijfde lid » vervangen door de woorden « het personeelslid overeenkomstig artikel 51bis »;2° in het eerste lid worden de woorden « en aan de tuchtoverheid waarvan de beslissing aangevochten wordt » ingevoegd tussen de woorden « inspectie » en « verstuurd »;3° tweede lid, 3°, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 3° het recht voor de betrokkene om zich te laten vertegenwoordigen of bijstaan overeenkomstig artikel 29;»; 4° tweede lid, 6°, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 6° dat, behoudens gevallen van overmacht, de voor de tuchtraad gevolgde procedure, bij afwezigheid van betrokkene of zijn verdediger, wordt geacht op tegenspraak te zijn gevoerd.»; 5° in het vierde lid, worden de woorden « of de aanvullende aan het dossier toegevoegde stukken » ingevoegd na het woord « tuchtdossier ».

Art. 26.In artikel 46, derde lid van dezelfde wet, wordt de eerste zin vervangen door de volgende zin : « Behoudens gevallen van overmacht, wordt de voor de tuchtraad gevolgde procedure, bij afwezigheid van betrokkene of zijn verdediger, geacht op tegenspraak te zijn gevoerd. »

Art. 27.Artikel 49, eerste lid, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « De tuchtraad hoort steeds, op eigen initiatief of op verzoek van het betrokken personeelslid of van zijn verdediger, de nuttige getuigenverklaringen die hij nodig acht, gelet op hun band met het dossier. »

Art. 28.Een artikel 51bis wordt in dezelfde wet ingevoegd, luidende : «

Art. 51bis.Het personeelslid aan wie een zware tuchtstraf wordt voorgesteld, kan tegen deze beslissing een verzoek tot heroverweging instellen bij een ter post aangetekend schrijven gericht aan de tuchtraad binnen tien dagen na de in artikel 38sexies, eerste lid, bedoelde kennisgeving. Een kopie wordt door de tuchtraad aan de betrokken hogere tuchtoverheid toegezonden. »

Art. 29.Een artikel 51ter wordt in dezelfde wet ingevoegd, luidende : «

Art. 51ter.De procedure van verzoek tot heroverweging schorst de uitvoering van de beslissing medegedeeld overeenkomstig artikel 38sexies, eerste lid. »

Art. 30.In artikel 52 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt de eerste zin vervangen door de volgende zin : « De tuchtraad verstrekt zijn advies bij meerderheid van zijn leden.»; 2° in het eerste lid, worden in de tweede zin de woorden « met redenen omkleed » ingevoegd tussen de woorden « dit » en « advies »;3° in het eerste lid, 3°, worden de woorden « de voorgestelde straf » vervangen door de woorden « het voorstel af te zien van een straf, het voorstel om een zware straf op te leggen of het voorstel om een lichte straf op te leggen »;4° het tweede lid wordt vervangen als volgt : « De tuchtraad kan hierbij een andere kwalificatie van de feiten voorstellen dan die in het inleidend verslag is opgenomen, alsook een andere straf voorstellen dan die welke oorspronkelijk door de hogere tuchtoverheid werd voorgesteld.»

Art. 31.In artikel 53 van dezelfde wet worden de woorden « vijftien dagen » vervangen door de woorden « dertig dagen ».

Art. 32.In artikel 54 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt opgeheven;2° in het tweede lid worden de woorden « binnen de perken van het eerste lid » opgeheven.

Art. 33.In artikel 55 van dezelfde wet vervallen de woorden « of het dossier zonder advies ».

Art. 34.Artikel 56 van dezelfde wet wordt aangevuld met de volgende leden : « In alle gevallen zullen de tuchtvergrijpen die tot een lichte tuchtstraf kunnen leiden, na vijf jaar verjaren.

De in het derde lid bedoelde verjaringstermijn gaat in de dag van de voltooiing voor de ogenblikkelijke vergrijpen, de dag waarop de situatie ophoudt voor de voortdurende vergrijpen en de dag waarop het laatste feit dat de reeks vormt gepleegd wordt in het geval waarin het vergrijp bestaat uit een geheel van afzonderlijke feiten maar die het gevolg zijn van één en hetzelfde opzet. »

Art. 35.In artikel 57 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden de woorden « en de tuchtstraffen bedoeld in artikel 4, 3° en 4°, na een termijn van drie jaar » opgeheven;2° in het vierde lid wordt het woord « definitief » ingevoegd na het woord « tuchtstraf ».

Art. 36.In dezelfde wet wordt een artikel 57bis ingevoegd, luidende : «

Art. 57bis.Iedere betrokkene die bestraft wordt met een zware tuchtstraf kan tot de hogere tuchtoverheid die hem bestraft heeft een aanvraag tot herziening richten voor zover hij een nieuw element aantoont.

Iedere betrokkene die bestraft wordt met een lichte tuchtstraf kan tot de hogere tuchtoverheid een aanvraag tot herziening richten voor zover hij een nieuw element aantoont.

Betrokkene moet bij zijn aanvraag een volledig rapport voegen met de motiveringen en bewijzen die hij bezit om zijn aanvraag tot herziening van de genomen beslissing te staven.

De in het eerste of tweede lid bedoelde tuchtoverheid kan de aanvraag van betrokkene onontvankelijk verklaren wegens gebrek aan motieven of bewijzen zonder betrokkene voorafgaandelijk te horen.

Het tuchtorgaan dat op geldige wijze geadieerd wordt en dat oordeelt dat het verzoek van betrokkene gegrond is, zal een uitspraak doen na betrokkene gehoord of behoorlijk opgeroepen te hebben.

De met redenen omklede beslissing van het tuchtorgaan moet binnen vier maanden na de aanvraag genomen worden.

Tegen deze beslissing kan geen hoger beroep worden aangetekend.

Betrokkene kan om de zes jaar een nieuwe aanvraag indienen. »

Art. 37.In dezelfde wet wordt een artikel 57ter ingevoegd, luidend : «

Art. 57ter.Alle aan een personeelslid krachtens deze wet gerichte stukken, door kennisgeving aan het betrokken personeelslid tegen een ontvangstbewijs of bij een ter post aangetekend schrijven, worden geacht medegedeeld te zijn, zelfs indien het personeelslid daar geen ontvangst van bevestigt, zodra bedoelde stukken hem tweemaal werden voorgelegd. »

Art. 38.In artikel 59, eerste lid, van dezelfde wet worden tussen de woorden « Onverminderd andere ordemaatregelen » en « die onder meer ter gelegenheid » de woorden « bepaald door de Minister van Binnenlandse Zaken » ingevoegd.

Art. 39.In artikel 60 van dezelfde wet wordt een vierde lid ingevoegd, luidende : « De Minister van Justitie moet zich uitspreken binnen een termijn van vijftien dagen, te rekenen vanaf de ontvangst van de in het derde lid bedoelde aanvraag. Als deze termijn is verstreken, wordt zijn advies geacht gunstig te zijn. »

Art. 40.In artikel 62 van dezelfde wet wordt een tweede lid ingevoegd, luidende : « Deze laatste wordt opgeroepen door kennisgeving tegen een ontvangstbewijs of bij een ter post aangetekend schrijven, en wordt geacht gehoord te zijn geweest zelfs indien hij daar geen ontvangst van bevestigt, zodra bedoelde oproeping hem tweemaal werd voorgelegd. »

Art. 41.In artikel 65, tweede lid van dezelfde wet worden de woorden « terugzetting in graad » opgeheven.

Art. 42.In dezelfde wet wordt een Hoofdstuk VIbis ingevoegd, luidende : « HOOFDSTUK VIbis. - Het jaarverslag en de jurisprudentiegegevensbank inzake tucht

Art. 65bis.Elke tuchtbeslissing moet door de tuchtoverheid die ze heeft uitgesproken, aan de tuchtraad overgezonden worden.

Art. 65ter.De voorzitters van de kamers van de tuchtraad brengen jaarlijks aan de Ministers van Binnenlandse zaken en Justitie verslag uit, in een eenmalig en collegiaal goedgekeurd verslag met vermelding van de feiten en de uitgesproken straffen.

Art. 65quater.De voorzitters van de kamers van de tuchtraad creëren in samenwerking met de diensten die rechtstreeks afhangen van de commissaris-generaal van de federale politie een jurisprudentiegegevensbank inzake tucht waar alle genomen tuchtbeslissingen anoniem gecentraliseerd worden.

Art. 65quinquies.De gegevensbank kan geraadpleegd worden door de leden van de tuchtraad en, op gewoon schriftelijk verzoek gericht aan de door de tuchtraad aangestelde beheerder van de gegevensbank, door alle personeelsleden. »

Art. 43.Artikel 73 van dezelfde wet wordt opgeheven. HOOFDSTUK III. - Wijzigingen van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus

Art. 44.Artikel 121 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, wordt aangevuld met het volgende lid : « Tijdens de in het tweede lid, 2°, bedoelde werving van de politieambtenaren en van de hulpagenten van politie wordt onder meer nagegaan of de kandidaat van onberispelijk gedrag is. »

Art. 45.Een artikel 142bis wordt in dezelfde wet ingevoegd, luidende : «

Art. 142bis.De opleiding van de personeelsleden van het operationeel kader van de politiediensten wordt verstrekt door : 1° de door de Federale Overheid ingerichte politiescholen wat betreft : a) de basisopleiding van het officierskader, de opleiding tot het directiebrevet en bepaalde voortgezette opleidingen van het officierskader;b) de basisopleiding van het basiskader en, indien nodig, van het middenkader;c) de functionele gerechtelijke opleidingen en bepaalde voortgezette gerechtelijke opleidingen;d) bepaalde functionele opleidingen van het basiskader, middenkader en officierskader;e) de andere door de Koning bepaalde opleidingen;2° de, op grond van de door de Koning vastgestelde criteria, erkende politiescholen, wat betreft : a) de basisopleiding van het kader van hulpagenten;b) de basisopleiding van het basiskader;c) de basisopleiding van het middenkader;d) bepaalde functionele opleidingen van het basiskader, middenkader en officierskader;e) de voortgezette opleiding van het kader van hulpagenten, basiskader, middenkader en, indien nodig, van het officierskader.»

Art. 46.In dezelfde wet, wordt een artikel 142ter ingevoegd, luidende : «

Art. 142ter.Per provincie of voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kan ten hoogste één politieschool worden erkend.

Om erkend te worden moet een politieschool aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° zich ertoe verbinden één of meer opleidingscycli te verstrekken waarvoor de erkenning geldt;2° beschikken over voldoende infrastructuur om alle of een deel van die opleidingscycli te verstrekken;3° beschikken over de medewerking van onderwijzend personeel met voldoende professionele kennis en ervaring;4° een schoolreglement vaststellen met naleving van het algemeen studiereglement vastgesteld door de minister van Binnenlandse Zaken;5° zich onderwerpen aan het toezicht van de minister van Binnenlandse Zaken of de door hem aangewezen dienst van de federale politie;6° bij haar beheer vertegenwoordigers betrekken van de lokale overheden van de provincie of van het Brussels Hoofdstedelijke Gewest. De Koning is gemachtigd om de werking van de in artikel 142bis, 2°, bedoelde erkende politiescholen te subsidiëren volgens de door Hem bepaalde wijze. »

Art. 47.In dezelfde wet, wordt een artikel 142quater ingevoegd, luidende : «

Art. 142quater.De door de politiescholen verstrekte opleidingen hebben betrekking op : 1° de wettelijke en reglementaire bepalingen;2° het aanwenden van politionele technieken;3° het toepassen van politionele tactische principes en uitvoeringsregels;4° het zich eigen maken van adequate gedragswetenschappelijke en relationele eigenschappen.».

Art. 48.In dezelfde wet, wordt een artikel 142quinquies ingevoegd, luidende : «

Art. 142quinquies.Onverminderd het derde lid omvat de basisopleiding van het basiskader, het middenkader en het officierskader theoretische en praktische opleidingsactiviteiten met een duurtijd van ten minste 9 maanden.

De basisopleiding van het kader van hulpagenten omvat theoretische en praktische opleidingsactiviteiten met een duurtijd van ten minste 2 maanden.

De Koning verleent, in voorkomend geval, bepaalde vrijstellingen aan de personeelsleden die deelnemen aan de basisopleiding in het raam van een bevordering door overgang naar een hoger kader. »

Art. 49.In dezelfde wet, wordt een artikel 142sexies ingevoegd, luidende : «

Art. 142sexies.De basisopleiding wordt afgesloten met een eindexamen. De aspiranten die slagen voor dit eindexamen en geschikt worden bevonden door de jury behalen een diploma, uitgereikt door de betrokken politieschool en gehomologeerd door de Minister van Binnenlandse Zaken.

Het diploma voor de basisopleiding van het basiskader is evenwaardig met de diploma's welke in aanmerking worden genomen voor de aanwerving in de betrekkingen van niveau 2 bij de federale rijksbesturen.

Het diploma voor de basisopleiding van het middenkader is evenwaardig met de diploma's welke in aanmerking worden genomen voor de aanwerving in de betrekkingen van niveau 2+ bij de federale rijksbesturen.

Het diploma voor de basisopleiding van het officierskader is evenwaardig met de diploma's welke in aanmerking worden genomen voor de aanwerving in de betrekkingen van niveau 1 bij de federale rijksbesturen.

De cursisten die met goed gevolg een cyclus van voortgezette opleiding hebben gevolgd behalen een brevet, uitgereikt door de betrokken politieschool en gehomologeerd door de Minister van Binnenlandse Zaken.

De cursisten die slagen voor een cyclus van functionele opleiding behalen een brevet, uitgereikt door de betrokken politieschool en gehomologeerd door de minister van Binnenlandse Zaken. » HOOFDSTUK IV. - Inwerkingtreding

Art. 50.Deze wet treedt in werking op 1 april 2001.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met `s Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Ponza, 31 mei 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN Met `s Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN _______ Nota (1) Zitting 2000-2001. Kamer van volksvertegenwoordigers : Parlementaire bescheiden. - Wetsontwerp, nr. 50-1173/1. - Amendementen, nr. 50-1173/2. - Verslag, nr. 50-1173/3. - Tekst aangenomen door de commissie, nr. 50-1173/4. - Amendement, nr. 50-1173/5. - Advies van de Raad van State, nr. 50-1173/6. - Amendementen, nrs. 50-1173/7 en 8. - Verslag, nr. 50-1173/9. - Tekst aangenomen door de commissie, nr. 50-1173/10. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, nr. 50-1173/11.

Parlementaire Handelingen. - Integraal verslag : 29 maart en 26 april 2001.

Senaat : Parlementaire bescheiden. - Ontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2-729/1. - Amendementen, 2-729/2. - Verslag, 2,729/3. - Amendementen, 2-729/4. Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd, 2-729/5.

Parlementaire Handelingen 10 mei 2001.

^