gepubliceerd op 04 februari 2009
Uittreksel uit arrest nr. 168/2008 van 27 november 2008 Rolnummer 4368 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 18ter van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niv Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechter(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 168/2008 van 27 november 2008 Rolnummer 4368 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 18ter van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, zoals ingevoegd bij de wet van 2 april 2001, gesteld door het Rechtscollege van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels en T. Merckx-Van Goey, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij beslissing van 21 november 2007 in zake het bezwaar ingediend door Martine Raets tegen de coöptatie van Eddy Van Cleemputte als lid van de politieraad, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 3 december 2007, heeft het Rechtscollege van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 18ter van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, zoals ingevoegd bij de wet van 2 april 2001, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in deze lezing dat artikel 18ter van voornoemde wet het Rechtscollege van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wél bevoegd maakt voor het beoordelen van de geldigheid van de verkiezing van leden van de politieraad door de gemeenteraden op grond van artikel 12 tot en met 18 van voornoemde wet, en bijgevolg ook voor de beoordeling van de overeenkomstig artikel 18bis, al. 3 en 4, van voornoemde wet ingediende bezwaren, terwijl voor de beoordeling van klachten betreffende de coöptatie van leden van de politieraad door deze raad zelf overeenkomstig artikel 22bis, § 2, van voornoemde wet, niet het Rechtscollege van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zou bevoegd zijn, omdat het geen verkiezing door de gemeenteraden overeenkomstig artikel 12 tot en met 18 van voornoemde wet betreft, doch de Raad van State op grond van artikel 14, § 1, van de Gecoördineerde wetten op de Raad van State omdat het een coöptatie door de politieraad zelf betreft, waarvoor geen beroep bij het Rechtscollege van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest uitdrukkelijk door de wet is voorzien, zodanig dat in het eerste geval een kandidaat voor een politieraad, al dan niet binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, het recht heeft om zich in eerste instantie te wenden tot het Rechtscollege van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, resp. de Bestendige Deputatie, met recht op beroep bij de Raad van State overeenkomstig artikel 18quater van voornoemde wet, terwijl in het tweede geval de wet niet uitdrukkelijk dezelfde procedure voorziet, en een bezwaarde kandidaat zich zodoende rechtstreeks in beroep tot vernietiging tot de Raad van State dient te richten ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag betreft de bestaanbaarheid met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet van artikel 18ter van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus (hierna : WGP), dat bepaalt : « Ongeacht of bij haar bezwaar is ingediend of niet, doet de bestendige deputatie of het college bedoeld in artikel 83quinquies, § 2, van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, als administratief rechtscollege uitspraak over de geldigheid van de verkiezing binnen dertig dagen na ontvangst van het dossier en herstelt, in voorkomend geval, de bij het vaststellen van de verkiezingsuitslag begane vergissingen. Indien binnen deze termijn geen uitspraak is gedaan, wordt de verkiezing als regelmatig beschouwd ».
Die bepaling werd ingevoegd bij artikel 2 van de wet van 2 april 2001 tot wijziging van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus en tot wijziging van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.
B.2. Die bepaling wordt door het verwijzende rechtscollege zo geïnterpreteerd dat de procedure waarin artikel 18ter van de WGP voorziet, enkel van toepassing is op de in de artikelen 12 tot 18 van de WGP bedoelde verkiezing van de politieraden, met inbegrip van de in artikel 18bis, derde en vierde lid, van de WGP bedoelde bezwaren tegen die verkiezing, maar niet op de in artikel 22bis, § 2, van dezelfde wet bedoelde coöptatie van bijkomende Nederlandstalige leden door de politieraden.
In die interpretatie rijst de vraag of het discriminerend is dat personen die de verkiezing van een politieraad door de gemeenteraden willen aanvechten, beschikken over een jurisdictioneel beroep, bestaande uit een dubbele aanleg met volle rechtsmacht, terwijl voor personen die de coöptatie van bijkomende Nederlandstalige leden door de politieraad willen aanvechten, enkel het beroep tot nietigverklaring bij de Raad van State openstaat.
B.3.1. Krachtens artikel 12 van de WGP dient in elke politiezone die uit meerdere gemeenten bestaat, een politieraad te worden verkozen.
Die politieraad wordt evenredig samengesteld uit leden van de gemeenteraden van de verschillende gemeenten die samen de meergemeentezone vormen, op basis van hun respectieve bevolkingscijfers. De kandidaten moeten op de dag van de verkiezing deel uitmaken van één van de betrokken gemeenteraden (artikel 14 van de WGP). Alleen de gemeenteraadsleden van de betrokken gemeenten zijn stemgerechtigd (artikel 16 van de WGP).
B.3.2. Krachtens artikel 18bis, derde en vierde lid, van de WGP kunnen de kandidaten binnen tien dagen na de afkondiging van de uitslag een bezwaar indienen tegen de verkiezing van de politieraad. Voor de verkiezing van politieraden in het Vlaamse en Waalse Gewest dient dat bezwaar te worden ingediend bij de bestendige deputatie, voor de verkiezing van politieraden in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest bij het college bedoeld in artikel 83quinquies, § 2, van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen.
Krachtens de in het geding zijnde bepaling hebben die instanties zitting als administratief rechtscollege en doen zij uitspraak over de geldigheid van de verkiezingen, waarbij zij in voorkomend geval de bij het vaststellen van de verkiezingsuitslag begane vergissingen rechtzetten. Indien die administratieve rechtscolleges geen uitspraak doen binnen dertig dagen, wordt de verkiezing geacht geldig te zijn.
B.3.3. Krachtens artikel 18quater van de WGP kunnen de kandidaten, de gemeenteraden en de provinciegouverneur binnen vijftien dagen na de kennisgeving van de beslissing inzake het in B.3.2 vermelde beroep, een beroep instellen bij de Raad van State. In de parlementaire voorbereiding werd hieromtrent het volgende verklaard : « Net als in o.c.m.w.-zaken betreft het hier een arrestbevoegdheid in volle rechtsmacht, d.w.z. dat de Raad van State het geschil in zijn geheel aan een nieuw onderzoek onderwerpt en hij als beroepsrechter in laatste aanleg uitspraak doet over de grond van het geschil waarbij hij de bevoegdheid heeft tot hervorming van de in eerste aanleg getroffen beslissing » (Parl. St., Kamer, 2000-2001, DOC 50-1125/001, p. 9). B.3.4. De kandidaat die de verkiezing van de politieraad wenst te betwisten, beschikt bijgevolg over een jurisdictioneel beroep in dubbele aanleg, waarbij beide rechtscolleges over volle rechtsmacht beschikken.
B.4.1. Artikel 22bis, § 1, van de WGP bepaalt dat de politiezones van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad ten minste het in dat lid bepaalde aantal Nederlandstalige vertegenwoordigers moet omvatten. Indien de in de artikelen 12 tot 18 van dezelfde wet bedoelde verkiezing niet minstens dat aantal Nederlandstalige verkozenen oplevert, coöpteert de politieraad krachtens artikel 22bis, § 2, van de WGP zelf het vereiste aantal Nederlandstalige leden uit de leden behorend tot de Nederlandse taalgroep van de betrokken gemeenteraden of hun opvolgers.
B.4.2. Het toepassingsgebied van de in de artikelen 18ter en 18quater, derde en vierde lid, van de WGP bedoelde procedure is beperkt tot de geldigheid van de verkiezing van de politieraad, en strekt zich niet uit tot de coöptatie van bijkomende Nederlandstalige leden.
B.4.3. Bijgevolg beschikken de kandidaten die de in artikel 22bis, § 2, van de WGP bedoelde coöptatie willen aanvechten, niet over dezelfde rechtsmiddelen als de kandidaten die de in de artikelen 12 tot 18 van dezelfde wet bedoelde verkiezing willen aanvechten.
B.5. Het verschil in behandeling tussen bepaalde categorieën van personen dat voortvloeit uit de toepassing van verschillende procedures in verschillende omstandigheden houdt op zich geen discriminatie in. Van discriminatie zou slechts sprake kunnen zijn, indien het verschil in behandeling dat voortvloeit uit de toepassing van die procedureregels een onevenredige beperking van de rechten van de daarbij betrokken personen met zich zou meebrengen.
B.6. Er bestaat, afgezien van het strafrecht, geen algemeen rechtsbeginsel van dubbele aanleg. Bijgevolg was de wetgever niet ertoe verplicht in een beroepsprocedure te voorzien tegen de in artikel 22bis, § 2, van de WGP bedoelde coöptatiebeslissingen, op voorwaarde evenwel dat ook voor die beslissingen een jurisdictionele controle is gewaarborgd.
B.7. Tegen de in artikel 22bis, § 2, van de WGP bedoelde coöptatiebeslissingen kan een beroep tot nietigverklaring bij de Raad van State worden ingediend.
B.8. Uit zijn rechtspraak blijkt dat de Raad van State een toetsing doorvoert zowel aan de wet als aan de algemene rechtsbeginselen.
Weliswaar kan de Raad van State zijn beslissing niet in de plaats stellen van die van de betrokken overheid, maar wanneer hij die beslissing vernietigt, dient de overheid zich te schikken naar het arrest van de Raad van State : indien de overheid een nieuwe beslissing neemt, mag zij de motieven van het arrest dat de eerste beslissing heeft vernietigd niet miskennen.
De niet-gecoöpteerde kandidaten beschikken derhalve over een volwaardige jurisdictionele waarborg tegen de in artikel 22bis, § 2, van de WGP bedoelde coöptatiebeslissing.
B.9. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 18ter van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, zoals ingevoegd bij de wet van 2 april 2001, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.
Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 27 november 2008.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, M. Bossuyt.