gepubliceerd op 14 januari 2008
Uittreksel uit arrest nr. 146/2007 van 28 november 2007 Rolnummers 4061, 4105 en 4115 In zake : de beroepen tot vernietiging van de artikelen 73 en 74 Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, de rechters P(...)
Uittreksel uit arrest nr. 146/2007 van 28 november 2007 Rolnummers 4061, 4105 en 4115 In zake : de beroepen tot vernietiging van de artikelen 73 en 74 (« Wijziging aan de samengeordende wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken ») van de wet van 20 juli 2006 houdende diverse bepalingen, ingesteld door de VZW « Nieuw-Vlaamse Alliantie » en Sarah Rampelberg, door Joris Claessens en door de VZW « Vlaams Komitee voor Brussel ».
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, de rechters P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989, emeritus voorzitter A. Arts, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van emeritus voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de beroepen en rechtspleging a. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 24 oktober 2006 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 26 oktober 2006, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 73 en 74 (« Wijziging aan de samengeordende wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken ») van de wet van 20 juli 2006 houdende diverse bepalingen (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 28 juli 2006, tweede editie) door de VZW « Nieuw-Vlaamse Alliantie », met maatschappelijke zetel te 1210 Brussel, Liefdadigheidsstraat 39, en Sarah Rampelberg, wonende te 1090 Brussel, de Smet de Naeyerlaan 50. De vordering tot schorsing van dezelfde bepalingen, ingesteld door dezelfde verzoekende partijen, is verworpen bij het arrest nr. 17/2007 van 17 januari 2007, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 12 maart 2007. b. Bij verzoekschriften die aan het Hof zijn toegezonden bij op 22 en 28 december 2006 ter post aangetekende brieven en ter griffie zijn ingekomen op 26 en 29 december 2006, zijn beroepen tot vernietiging ingesteld van dezelfde bepalingen door Joris Claessens, wonende te 1080 Brussel, Mirtenlaan 17, en door de VZW « Vlaams Komitee voor Brussel », met maatschappelijke zetel te 1000 Brussel, Drukpersstraat 20. Die zaken, ingeschreven onder de nummers 4061, 4105 en 4115 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepalingen B.1.1. Het beroep tot vernietiging is gericht tegen de artikelen 73 en 74 van de wet van 20 juli 2006 houdende diverse bepalingen, waarbij respectievelijk artikel 69 van de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken (hierna : Taalwet Bestuurszaken) wordt vervangen en de datum van inwerkingtreding van die wetswijziging wordt vastgesteld. Die bepalingen luiden : «
Art. 73.Artikel 69 van de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken, ingevoegd bij de wet van 12 juni 2002, wordt vervangen als volgt : '
Art. 69.De personeelsleden van de federale politie en van de lokale politie die een ambt bekleden in een dienst waar een zekere kennis van een andere taal is vereist door deze gecoördineerde wetten, behouden hun betrekking tot 31 december 2007, zelfs als ze deze kennis niet kunnen aantonen. Ze dienen aan de vereisten van taalkennis voor de voormelde datum te voldoen.
De diensten in dewelke de in het eerste lid bedoelde personeelsleden een ambt bekleden, worden derwijze georganiseerd dat overeenkomstig deze gecoördineerde wetten voor de omgang met het publiek het Nederlands, het Frans of het Duits kan worden gebruikt '.
Art. 74.Artikel 73 heeft uitwerking met ingang van 1 april 2006 ».
B.1.2. Vóór de vervanging ervan bij het bestreden artikel 73, bepaalde artikel 69 : « De personeelsleden van de federale politie en de in artikel 235 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, opgesomde personeelsleden, die een ambt bekleden in een dienst van de geïntegreerde politiediensten, gestructureerd op twee niveaus, waar een zekere kennis van een andere taal is vereist door deze gecoördineerde wetten, behouden gedurende de termijn bepaald bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad hun betrekking, zelfs als zij deze kennis niet kunnen aantonen. Binnen deze termijn dienen ze te voldoen aan de vereisten van taalkennis.
De in het eerste lid bedoelde termijn bedraagt ten hoogste vijf jaar en kan verschillen al naargelang het een personeelslid betreft van het operationeel kader dan wel van het administratief en logistiek kader van de politiediensten.
De diensten in dewelke de in het eerste lid bedoelde personeelsleden van de politiediensten een ambt bekleden worden derwijze georganiseerd dat overeenkomstig deze gecoördineerde wetten voor de omgang met het publiek het Nederlands, Frans of Duits kan worden gebruikt ».
Artikel 235 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, bepaalt : « De leden van de gemeentelijke politiekorpsen, met inbegrip van de hulpagenten van politie alsook de leden van het operationeel kader van de federale politie in dienst bij de territoriale brigades en die worden aangewezen door de Koning overeenkomstig de bepalingen en nadere regels, vastgesteld bij een in Ministerraad overlegd besluit, gaan over naar het operationeel kader van de lokale politie.
De leden van het administratief en logistiek kader van de gemeentelijke politiekorpsen gaan over naar het administratief en logistiek kader van de lokale politie.
Het niet politioneel gemeentelijk personeel in dienst bij de gemeentelijke politiekorpsen [kan] overgaan naar het administratief en logistiek kader van de lokale politie.
De militairen, overgeplaatste militairen en burgers die deel uitmaken van het administratief en logistiek kader van de federale politie, en het burgerlijk hulppersoneel van de federale politie die in dienst zijn bij de territoriale brigades en die worden aangewezen door de Minister van Binnenlandse Zaken gaan over naar het administratief en logistiek kader van de lokale politie ».
Ten aanzien van de ontvankelijkheid B.2. De Ministerraad voert aan dat de verzoekende partijen in de zaak nr. 4061 en de verzoekende partij in de zaak nr. 4105 niet doen blijken van het rechtens vereiste belang.
Volgens de Ministerraad heeft de eerste verzoekende partij in de zaak nr. 4061 bovendien geen procesbevoegdheid bij ontstentenis van neerlegging van haar ledenlijst ter griffie van de rechtbank.
B.3. Artikel 26 van de wet van 27 juni 1921 bepaalt dat elke vordering ingesteld door een vereniging die de formaliteiten omschreven in de artikelen 10, 23 en 26novies, § 1, tweede lid, 5°, niet in acht heeft genomen, wordt opgeschort. De vordering is slechts onontvankelijk indien de vereniging niet binnen de door de rechter bepaalde termijn aan haar verplichtingen voldoet.
De verplichting om een kopie van het register van de leden en de wijzigingen in de lijst van de bestuurders neer te leggen in het verenigingsdossier op de griffie van de rechtbank van koophandel (artikel 26novies, § 1, tweede lid, 3° en 6°) behoort niet tot de in artikel 26 bedoelde formaliteiten, zodat de exceptie wordt verworpen.
B.4.1. De eerste verzoekende partij in de zaak nr. 4061 is de VZW « Nieuw-Vlaamse Alliantie ».
B.4.2. Wanneer een vereniging zonder winstoogmerk die niet haar persoonlijk belang aanvoert, voor het Hof optreedt, is vereist dat haar maatschappelijk doel van bijzondere aard is en, derhalve, onderscheiden van het algemeen belang; dat zij een collectief belang verdedigt; dat haar maatschappelijk doel door de bestreden norm kan worden geraakt; dat ten slotte niet blijkt dat dit maatschappelijk doel niet of niet meer werkelijk wordt nagestreefd.
B.4.3. De eerste verzoekende partij in de zaak nr. 4061 is een vereniging zonder winstoogmerk die onder meer tot doel heeft de politieke, culturele, sociale en economische belangen van de Vlamingen te verdedigen en te bevorderen (artikel 3 van de statuten). Uit de door haar voorgelegde stukken blijkt dat de VZW dat maatschappelijk doel nastreeft sedert haar oprichting. De doelstelling van de verzoekende VZW kan worden geraakt door een bepaling die de personeelsleden van de politie ervan vrijstelt te doen blijken van de kennis van het Nederlands terwijl zij een functie uitoefenen in een dienst waar een zekere kennis van die taal wordt vereist.
Zij doet derhalve blijken van het rechtens vereiste belang bij het beroep tot vernietiging.
B.4.4. Nu het belang van de eerste verzoekende partij in de zaak nr. 4061 vaststaat en de verzoekende partijen in de zaken nrs. 4105 en 4115 geen middelen aanvoeren die ruimer zijn dan de in de zaak nr. 4061 aangevoerde middelen, is het beroep tot vernietiging ontvankelijk en dient niet te worden onderzocht of ook de overige verzoekende partijen doen blijken van het rechtens vereiste belang.
Ten gronde B.5. De verzoekende partijen voeren middelen aan die zijn afgeleid uit de schending van, enerzijds, het grondwettelijk beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie (eerste middel in de zaken nrs. 4061 en 4115 en het enige middel in de zaak nr. 4105) en, anderzijds, de bevoegdheidverdelende regels (tweede middel in de zaken nrs. 4061 en 4115).
Ten aanzien van het gelijkheidsbeginsel B.6. In het eerste middel in de zaken nrs. 4061 en 4115 en in het enige middel in de zaak nr. 4105, afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, wordt aangevoerd dat door de artikelen 73 en 74 van de wet van 20 juli 2006 een discriminerend onderscheid zou worden gemaakt tussen, enerzijds, de personen die op grond van artikel 21, § 5, van de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, dan wel op grond van artikel 15, § 2, van de Taalwet Bestuurszaken in de taalgrensgemeenten, pas kunnen worden benoemd of bevorderd in een ambt of betrekking waarvan de titularis omgang heeft met het publiek, wanneer de betrokkene het bewijs heeft geleverd van een voldoende of elementaire kennis van de tweede taal, en, anderzijds, de begunstigden van de betwiste overgangsregeling die van het bewijs van de vereiste taalkennis zijn vrijgesteld tot 31 december 2007.
B.7. De bestreden bepalingen handhaven allereerst een verschil in behandeling tussen personeelsleden dat, als overgangsmaatregel in het kader van de organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, was ingesteld door de invoeging, bij artikel 7 van de wet van 12 juni 2002, van een nieuw artikel 69 in de Taalwet Bestuurszaken.
Dat artikel werd door het Hof grondwettig beoordeeld in het arrest nr. 42/2004 van 17 maart 2004 op grond van de volgende overweging : « B.6.3.1. Gelet op de in het bijzonder operationele moeilijkheden die zouden kunnen voortvloeien uit de onmiddellijke en onverkorte toepassing van de algemene regeling van de taalwetgeving op de geïntegreerde politiediensten, gestructureerd op twee niveaus, en op het algemeen maatschappelijk belang dat met de operationele beschikbaarheid en werking van de bedoelde diensten wordt nagestreefd, vermocht de wetgever in het door het bestreden artikel ingevoegde artikel 69 van de Taalwet Bestuurszaken te voorzien in een overgangsregeling die aan de in die bepaling bedoelde categorie van personeelsleden de mogelijkheid biedt voor een beperkte termijn hun ambt te behouden als zij de vereiste taalkennis niet kunnen aantonen ».
De bestaanbaarheid van die overgangsmaatregel met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet werd door het Hof evenwel slechts aanvaard onder het in B.6.3.2 van het voormelde arrest gemaakte voorbehoud : « De maatregel heeft evenmin onevenredige gevolgen. Het betreft immers een tijdelijke maatregel waarvan de duur, die niet meer dan vijf jaar mag bedragen, bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit wordt vastgesteld. Een overgangsregeling is om dwingende redenen van continuïteit van de openbare dienst des te meer verantwoord aangezien de wetgever bij de oprichting van de nieuwe politie geconfronteerd werd met de harmonisatie van verschillende wetgevingen en met de ontstentenis van taalkaders voor de rijkswacht. Nochtans zou de maatregel onevenredig zijn wanneer hij niet zou komen te vervallen op 1 april 2006, zijnde vijf jaar na zijn inwerkingtreding (artikel 9 van de wet van 12 juni 2002), datum die overigens ook uitdrukkelijk in de parlementaire voorbereiding is vermeld (Parl. St., Kamer, 2001-2002, DOC 50-1458/001, p. 26) ».
B.8. Met de bestreden bepalingen heeft de wetgever evenwel niet alleen het toepassingsgebied van de oorspronkelijke overgangsmaatregel gehandhaafd, maar het bovendien uitgebreid tot de personeelsleden van de federale politie en van de lokale politie die in dienst zijn getreden na 1 april 2001, dat is de datum van inwerkingtreding van de wet van 12 juni 2002.
B.9. De bestreden bepalingen werden tijdens de parlementaire voorbereiding als volgt verantwoord : « Artikel 69 SWT voorziet een overgangsperiode van vijf jaar om de personeelsleden van de politiediensten toe te laten aan de taaleisen te voldoen. Deze termijn is vervallen op 1 april 2006.
De overgangsregeling was verantwoord door de noodzaak de continuïteit van de openbare dienst te verzekeren, ongeacht de harmonisering van de verschillende structuren en taalwetgeving bestaande bij het opstarten van de nieuwe politie en dit in het bijzonder in het tweetalige Gewest Brussel-Hoofdstad.
In dit verband werd, in eerste instantie, absolute voorrang gegeven aan het wegwerken van het historisch vastgestelde tekort aan personeel in de Brusselse regio, wat een onvermijdbare voorwaarde was voor de effectieve beschikbaarheid van de noodzakelijke politiecapaciteit.
Daar waar de voorrang aan de aanwervingen het verhoopte resultaat heeft opgeleverd, had het ook een zekere vertraging in de in plaatsstelling van de maatregelen ter bevordering van het volle naleven van de taalwetgeving voor gevolg.
Zo werden belangrijke budgetten, bestemd om de tweetaligheid van de politiemensen te bevorderen, vrijgemaakt in het kader van het onthaal van de eurotoppen, voor de financiering van taalleergangen voor het personeel van de zes Brusselse politiezones (de zone Brussel-Noord - Evere/Schaarbeek/Sint-Joost-ten-Node - heeft voor dit doel een taalleraar aangeworven). Deze maatregelen hebben echter pas ingang kunnen vinden vanaf het jaar 2003.
Aldus werd de dynamiek van het bevorderen van het aanleren van een andere taal, in zijn uitvoering, vertraagd met 18 maanden. Zij heeft echter reële effecten en bevordert het uiteindelijke doel : de personeelsleden naar het niveau van beheersing van de andere taal brengen zoals vereist voor het ambt dat zij uitoefenen. Een opvolging werd in plaatsgesteld teneinde, in reële tijd, de effecten van deze maatregelen te meten.
Teneinde deze dynamiek die ten volle effecten begint te hebben niet te verstoren, wordt voorgesteld om de periode van 18 maanden, die noodzakelijk waren voor de politiestructuren om het effectief op een aanvaardbaar niveau te brengen en een aanvaardbare oplossing te bieden aan de reeds lang openstaande bedieningen in de Brusselse regio, terug te geven door de verlenging van de overgangsperiode tot 31 december 2007 die de personeelsleden moet toelaten zich in regel te stellen conform de taalwetgeving.
In antwoord op de opmerking van de Raad van State, is de regering van oordeel dat deze verlenging, die dus qua duur overeenstemt met de opgelopen vertraging in het bevorderen van het aanleren van de andere taal, niet als disproportioneel kan bestempeld worden. Zij schrijft zich immers in in de destijds vooropgestelde overgangsperiode van vijf jaar » (Parl. St., Kamer, 2005-2006, DOC 51-2518/001, pp. 59-60).
B.10. Zoals in herinnering is gebracht in B.7, heeft het Hof in zijn arrest nr. 42/2004 aangenomen dat de overgangsregeling, opgenomen in de wet van 12 juni 2002, was verantwoord, zij het dat daarbij ook werd geoordeeld dat de maatregel « nochtans [...] onevenredig [zou] zijn wanneer hij niet zou komen te vervallen op 1 april 2006, zijnde vijf jaar na zijn inwerkingtreding (artikel 9 van de wet van 12 juni 2002) ». In het beschikkend gedeelte van het arrest werd gepreciseerd dat het Hof « het beroep [verwerpt] onder voorbehoud van het bepaalde in B.6.3.2 ».
B.11. In dergelijke omstandigheden zijn het eerste middel in de zaken nrs. 4061 en 4115 en het enige middel in de zaak nr. 4105, die zijn afgeleid uit de ongrondwettigheid van bepalingen die gedurende achttien bijkomende maanden de overgangsregeling handhaven waarvan het Hof de grondwettigheid slechts had aanvaard op voorwaarde dat zij niet meer dan vijf jaar bedraagt, gegrond.
Ten aanzien van de bevoegdheidverdelende regels B.12. Volgens de verzoekende partijen in de zaken nrs. 4061 en 4115 schendt artikel 73 van de wet van 20 juli 2006 artikel 129, § 2, eerste streepje, van de Grondwet, door te bepalen dat de politiediensten zodanig moeten worden georganiseerd dat voor de omgang met het publiek het Nederlands, het Frans of het Duits kan worden gebruikt, zodat, bij wet aangenomen met een gewone meerderheid, het taalgebruik in bestuurszaken in de taalgrensgemeenten wordt geregeld, terwijl hiervoor een bijzondere meerderheid is vereist.
B.13. Aangezien de uit de schending van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie afgeleide middelen gegrond zijn en het onderzoek van de uit de schending van de bevoegdheidverdelende regels afgeleide middelen niet kan leiden tot een ruimere vernietiging, dienen die middelen niet te worden onderzocht.
Ten aanzien van de handhaving van de gevolgen B.14. In het arrest nr. 17/2007 heeft het Hof de vordering tot schorsing van de bestreden bepalingen verworpen op grond van de overweging dat zulks de operationele capaciteit van de betrokken korpsen in belangrijke mate zou aantasten en de openbare veiligheid en de politionele dienstverlening in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad ernstig in het gedrang zou kunnen brengen, terwijl de betrokken diensten zodanig dienden te worden georganiseerd dat zij de burgers in dat tweetalige gebied in de taal van hun keuze konden bedienen.
Teneinde de rechtsgeldigheid te verzekeren van alle handelingen die met het oog op de openbare veiligheid en de politionele dienstverlening werden gesteld, en de mogelijk nadelige effecten te vermijden voor het statuut van de personeelsleden, die met toepassing van de vernietigde bepalingen hiervoor hebben ingestaan, dienen de gevolgen van de vernietigde bepalingen te worden gehandhaafd tot de datum van bekendmaking van dit arrest in het Belgisch Staatsblad .
Om die redenen, het Hof - vernietigt de artikelen 73 en 74 van de wet van 20 juli 2006 houdende diverse bepalingen; - handhaaft de gevolgen van de vernietigde bepalingen tot de datum van bekendmaking van dit arrest in het Belgisch Staatsblad .
Aldus uitgesproken in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 28 november 2007, door voorzitter M. Bossuyt ter vervanging van emeritus voorzitter A. Arts, wettig verhinderd.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, M. Bossuyt.