Etaamb.openjustice.be
Wet van 29 april 1999
gepubliceerd op 11 mei 1999

Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten

bron
ministerie van economische zaken
numac
1999011161
pub.
11/05/1999
prom.
29/04/1999
ELI
eli/wet/1999/04/29/1999011161/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

29 APRIL 1999. - Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. HOOFDSTUK I. - Organisatie van de gasmarkt

Art. 2.Artikel 1 van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 1.Voor de toepassing van deze wet moet worden verstaan onder : 1° « gas » : elke brandstof die gasvormig is bij een temperatuur van 15 graden Celsius en onder een druk van 760 millimeter kwikkolom;2° « aardgas » : elke gasvormige brandstof van ondergrondse oorsprong en die hoofdzakelijk uit methaan bestaat, met inbegrip van vloeibaar aardgas, afgekort « LNG », en met uitzondering van mijngas;3° « m3 » : genormaliseerde kubieke meter, zijnde de hoeveelheid droog rijk gas die, tegen een temperatuur van nul graden Celsius en onder absolute druk van 1,01325 bar, een volume van één kubieke meter inneemt;4° « warmtekrachtkoppeling » : de gecombineerde productie van elektriciteit en warmte;5° « gasonderneming » : elke natuurlijke of rechtspersoon die gas produceert, vervoert, verdeelt, levert, aankoopt of opslaat of meerdere van deze werkzaamheden uitoefent, behalve eindafnemers;6° « upstream-installaties » : alle leidingen en andere installaties gebouwd of geëxploiteerd als onderdeel van een olie- of aardgasproductieproject, of gebruikt om aardgas afkomstig van één of meer olie- of aardgasproductieplaatsen te vervoeren naar een verwerkingsinstallatie of - terminal of aanlandingsterminal;7° « gasvervoer » : het vervoer van gas door middel van vervoerinstallaties met het oog op levering aan afnemers;8° « vervoerinstallaties » : alle leidingen, met inbegrip van de directe leidingen en de upstream-installaties, en alle opslagmiddelen, LNG- installaties, gebouwen, machines en accessoire inrichtingen die bestemd zijn of gebruikt worden voor een van de in artikel 2, § 1, vermelde doeleinden;9° « vervoeronderneming » : elke natuurlijke of rechtspersoon die gasvervoer verricht;10° « vervoernet » : elk samenstel van vervoerinstallaties geëxploiteerd door eenzelfde vervoeronderneming, met uitsluiting van upstream-installaties;11° « vervoervergunning » : de vergunning bedoeld in artikel 3;12° « gasdistributie » : de werkzaamheid die erin bestaat gas via plaatselijke pijpleidingnetten te leveren aan afnemers gevestigd op het grondgebied van één of meer bepaalde gemeenten;13° « distributieonderneming » : elke natuurlijke of rechtspersoon die gasdistributie verricht;14° « levering van gas » : de verkoop van gas aan afnemers voor eigen of andermans rekening;15° « leveringsonderneming » : elke natuurlijke of rechtspersoon die gas levert;16° « leveringsvergunning » : de vergunning bedoeld in artikel 15/3;17° « geïnterconnecteerd net » : elk samenstel van met elkaar verbonden netten;18° « directe leiding » : elke leiding voor gasvervoer die fysisch geen deel uitmaakt van het geïnterconnecteerd net;19° « geassocieerde onderneming » : elke geassocieerde onderneming in de zin van artikel 6 van het koninklijk besluit van 6 maart 1990 op de geconsolideerde jaarrekening van de ondernemingen; 20° « verbonden onderneming » : elke verbonden onderneming in de zin van hoofdstuk III, afdeling I, rubriek IV.A, van de bijlage bij het koninklijk besluit van 8 oktober 1976 met betrekking tot de jaarrekening van de ondernemingen; 21° « netgebruiker » : elke natuurlijke of rechtspersoon die levert aan of afneemt van het betrokken net;22° « afnemer » : elke eindafnemer, elke distributieonderneming en elke leveringsonderneming;23° « eindafnemer » : elke natuurlijke of rechtspersoon die gas koopt voor eigen gebruik;24° « in aanmerking komende afnemer » : elke afnemer die, krachtens artikel 15/6 of, indien hij niet in België is gevestigd, krachtens het recht van een andere lidstaat van de Europese Unie, het recht heeft om contracten voor de levering van aardgas te sluiten met een gasonderneming van zijn keuze en, te dien einde, het recht heeft om toegang te krijgen tot het vervoernet tegen de voorwaarden bepaald in artikel 15/5;25° « Richtlijn 98/30 » : de Richtlijn 98/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas;26° « wet van 29 april 1999 » : de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt;27° « minister » : de federale minister bevoegd voor Energie;28° « Commissie » : de Commissie voor de regulering van de elektriciteit en het gas, bedoeld in artikel 15/14;29° « Controlecomité » : het Controlecomité voor de Elektriciteit en het Gas bedoeld in de artikelen 170 tot 172 van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980, gewijzigd door het koninklijk besluit nr.147 van 30 december 1982 en de wet van 29 april 1999; 30° « gedragscode » : de code vastgesteld in uitvoering van artikel 15/5, § 3;31° « indicatief plan » : het indicatief plan van bevoorrading in aardgas opgesteld in uitvoering van artikel 15/13.».

Art. 3.Artikel 2 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 2.§ 1. De bouw en de exploitatie van vervoerinstallaties zijn aan de voorschriften van deze wet onderworpen indien deze installaties zijn bestemd of worden gebruikt : 1° voor de bevoorrading in gas van distributieondernemingen;2° voor één van de hierna vermelde doeleinden : a) de bevoorrading in gas van eindafnemers van wie de gasafname aan iedere leveringsaansluiting bestendig minimum één miljoen m3 per jaar bedraagt;b) het vervoer van gas zonder distributie of levering van gas op het Belgisch grondgebied;c) de bevoorrading van een onderneming in gas waarvan de chemische samenstelling of de fysische eigenschappen (met uitzondering van het stikstofgehalte) verschillen van die van het gas geleverd door de distributieonderneming die de betrokken gemeente bevoorraadt;d) de bevoorrading in gas van een eindafnemer aan wie de distributieonderneming die de betrokken gemeente bevoorraadt, niet een voldoende hoeveelheid gas levert overeenkomstig de algemene voorwaarden van het abonnement of van het bevoorradings- of leveringscontract, inzonderheid binnen de termijn die voor de uitvoering van de leveringen in voornoemde algemene voorwaarden is gesteld;e) de bevordering van het meest economische verbruik van onvermijdelijke gassen;f) de bevoorrading in gas van een onderneming in moeilijkheden door middel van tijdelijke installaties en gedurende de tijd die strikt nodig is voor het uitvoeren van de noodzakelijke herstellingen;g) de verbinding tussen installaties voor gasproductie en de verschillende exploitatiezetels van eenzelfde onderneming;h) de verbinding tussen productie-, vervoer- of distributie-installaties met het oog op uitwisseling, wederzijdse hulp of een beter benutten van deze installaties;i) de verbinding tussen gasvelden, tussen gasfabrieken, tussen gasvelden of gasfabrieken en samendrukkings- of ontspanningsstations, tussen samendrukkingsstations, tussen ontspanningsstations of tussen samendrukkings- en ontspanningsstations. § 2. De levering van gas is aan de voorschriften van deze wet onderworpen indien zij gebeurt ter bevoorrading van distributieondernemingen, enerzijds, of van eindafnemers van wie de gasafname aan iedere leveringsaansluiting bestendig minimum één miljoen m3 per jaar bedraagt, anderzijds. § 3. De Koning kan het toepassingsgebied van deze wet of van sommige bepalingen ervan bij een in Ministerraad overlegd besluit uitbreiden : 1° tot de bouw en de exploitatie van andere installaties voor gasvervoer dan deze bedoeld in § 1, of tot andere leveringen van gas dan deze bedoeld in § 2;2° tot de bouw en de exploitatie van leidingen voor het vervoer van andere producten dan gas.».

Art. 4.Het opschrift van hoofdstuk III van dezelfde wet wordt vervangen door het volgende opschrift : Hoofdstuk III. - Vervoervergunningen ».

Art. 5.Artikel 3 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 3.Onverminderd de bepalingen van de wet van 18 juli 1975 betreffende het opsporen en exploiteren van ondergrondse bergruimten in situ bestemd voor het opslaan van gas en de bepalingen van hoofdstuk IVbis van deze wet, zijn de bouw en de exploitatie van elke vervoerinstallatie onderworpen aan de voorafgaande toekenning van een individuele vergunning door de minister.

Wat de directe leidingen betreft, wordt, onverminderd de andere citeria bepaald met toepassing van artikel 4, 1°, de toekenning van een vervoervergunning onderworpen aan het ontbreken van een aanbod tot gebruik van het geïnterconnecteerd net tegen redelijke economische en technische voorwaarden. ».

Art. 6.Artikel 4 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 4.Na advies van de Commissie bepaalt de Koning : 1° de criteria voor de toekenning van de vervoervergunningen, die inzonderheid betrekking kunnen hebben op : a) de veiligheid en de bedrijfszekerheid van het geïnterconnecteerd net en de directe leidingen;b) de professionele betrouwbaarheid en ervaring van de aanvrager, zijn technische en financiële capaciteit en de kwaliteit van zijn organisatie;c) de interconnectie van het net, alsook het onderhoud en de verbetering van de interoperabiliteit van netten;d) de openbare dienstverplichtingen bedoeld in artikel 15/11, 1°;2° de procedure voor de toekenning van de vervoervergunningen, inzonderheid de vorm van de aanvraag, het onderzoek van het dossier en de vergoeding die hiervoor moet worden betaald, en de termijnen waarbinnen de minister moet beslissen en zijn beslissing aan de aanvrager moet meedelen;3° de gevallen waarin de minister de vervoervergunning kan herzien of intrekken en de toepasselijke procedures;4° wat er met de vervoervergunning gebeurt in geval van overdracht van de vervoerinstallatie of in geval van controlewijziging, fusie of splitsing van de houder en, in voorkomend geval, de te vervullen voorwaarden en de te volgen procedures voor het behoud of de hernieuwing van de vervoervergunning in deze gevallen.».

Art. 7.De artikelen 5, 6 en 8 van dezelfde wet worden opgeheven.

Art. 8.In artikel 7 van dezelfde wet worden de woorden « De vergunning of toelating bedoeld in artikel 3 » vervangen door de woorden « De vervoervergunning ».

In artikel 9, eerste lid, van dezelfde wet, worden de woorden « de voorschriften van de algemene voorwaarden waarvan de tekst bij de vergunningsakte is gevoegd of onder de voorwaarden, die in de toelatingsakte zijn vermeld » vervangen door de woorden « de voorwaarden die in de vervoervergunning zijn vermeld ».

In het opschrift van hoofdstuk IV en in de artikelen 9, eerste lid, 10, tweede lid, 11, derde lid, 14 en 15, eerste lid, van dezelfde wet, worden de woorden « houder van een gasvervoervergunning of -toelating » vervangen door de woorden « houder van een vervoervergunning ».

In artikel 13, derde lid, van dezelfde wet worden de woorden « houder van een vervoervergunning of - toelating » vervangen door de woorden « houder van een vervoervergunning ».

In artikel 15, tweede lid, van dezelfde wet worden de woorden « gasvervoersdienst of gasvervoerder » vervangen door het woord « vervoeronderneming ».

Art. 9.Een artikel 15/1, luidend als volgt, wordt in dezelfde wet ingevoegd : «

Art. 15/1.Elke vervoeronderneming moet : 1° haar vervoerinstallaties onderhouden en ontwikkelen tegen economisch aanvaardbare voorwaarden en met eerbiediging van het leefmilieu;2° zich onthouden van discriminatie tussen netgebruikers of categorieën netgebruikers, inzonderheid ten gunste van verbonden ondernemingen;3° aan de andere vervoerondernemingen en de distributieondernemingen voldoende informatie verstrekken opdat het vervoer van gas kan geschieden op een wijze die verenigbaar is met een veilige en doelmatige werking van het geïnterconnecteerd net. De bepalingen van het eerste lid, 2° en 3°, zijn niet van toepassing inzake directe leidingen, noch inzake vervoerinstallaties voor andere gassen dan aardgas. ».

Art. 10.Een artikel 15/2, luidend als volgt, wordt in dezelfde wet ingevoegd : «

Art. 15/2.Na advies van de Commissie kan de minister elke vervoeronderneming verplichten om de verbindingen of verbeteringen die hij nodig acht, uit te voeren, voorzover deze economisch verantwoord zijn of zo een afnemer zich ertoe verbindt de betreffende meerkost op zich te nemen. ».

Art. 11.Een hoofdstuk IVbis, luidend als volgt, wordt in dezelfde wet ingevoegd : « Hoofdstuk IVbis. - Leveringsvergunningen

Art. 15/3.De geregelde levering van aardgas aan in België gevestigde afnemers is onderworpen aan de voorafgaande toekenning van een individuele vergunning door de minister behalve indien zij wordt verricht door een distributieonderneming binnen haar eigen distributienet.

Art. 15/4.Na advies van de Commissie bepaalt de Koning : 1° de criteria voor de toekenning van de leveringsvergunningen, die inzonderheid betrekking kunnen hebben op : a) de professionele betrouwbaarheid en ervaring van de aanvrager, zijn technische en financiële capaciteit en de kwaliteit van zijn organisatie;b) de capaciteit van de aanvrager om aan de behoeften van zijn afnemers te voldoen;c) de openbare dienstverplichtingen bedoeld in artikel 15/11, 2°;2° de procedure voor de toekenning van de leveringsvergunningen, inzonderheid de vorm van de aanvraag, het onderzoek van het dossier en de vergoeding die hiervoor moet worden betaald, en de termijnen waarbinnen de minister moet beslissen en zijn beslissing aan de aanvrager moet meedelen;3° de gevallen waarin de minister de leveringsvergunning kan herzien of intrekken en de toepasselijke procedures;4° wat er met de leveringsvergunning gebeurt in geval van controlewijziging, fusie of splitsing van de houder en, in voorkomend geval, de te vervullen voorwaarden en de te volgen procedures voor het behoud of de hernieuwing van de leveringsvergunning in deze gevallen. ».

Art. 12.Een hoofdstuk IVter, luidend als volgt, wordt in dezelfde wet ingevoegd : « Hoofdstuk IVter. - Toegang tot het vervoernet

Art. 15/5.§ 1. De in aanmerking komende afnemers en, voor hun leveringen aan in aanmerking komende afnemers, de houders van leveringsvergunningen hebben toegang tot elk vervoernet op basis van vrijwillige commerciële overeenkomsten met de betrokken vervoeronderneming, met het oog op de uitvoering van hun contracten voor de levering van aardgas. Over de toegang tot het vervoernet wordt te goeder trouw onderhandeld. § 2. De vervoerondernemingen maken elk jaar de belangrijkste commerciële voorwaarden voor het gebruik van het door hen geëxploiteerde vervoernet bekend.

Na advies van de Commissie specifieert de Koning de gegevens die de vervoerondernemingen moeten opnemen onder de commerciële voorwaarden die krachtens het eerste lid moeten worden bekendgemaakt, alsmede de uiterste datum van bekendmaking. Deze gegevens hebben inzonderheid betrekking op : 1° de technische minimumvereisten voor de toegang tot het net;2° de mogelijke aansluitingspunten voor het gas;3° de indicatieve prijzen voor de toegang tot het net;4° de verschillende soorten diensten die in het kader van de toegang tot het net door de vervoeronderneming worden aangeboden. § 3. Op voorstel van de Commissie stelt de Koning een gedragscode vast inzake toegang tot de vervoernetten.

De gedragscode bepaalt : 1° de procedures en nadere regels voor de aanvraag van toegang tot het net;2° de gegevens die de netgebruikers aan de vervoerondernemingen moeten verstrekken;3° de voorzorgsmaatregelen die door de vervoerondernemingen moeten worden genomen ter bescherming van de vertrouwelijkheid van de commerciële gegevens betreffende de netgebruikers;4° de termijnen waarbinnen de vervoerondernemingen moeten antwoorden op aanvragen van toegang tot hun net;5° maatregelen ter voorkoming van elke discriminatie tussen netgebruikers of categorieën van netgebruikers;6° de minimumvereisten inzake de administratieve en operationale scheiding tussen de functies van gasvervoer en levering van gas binnen geïntegreerde vervoerondernemingen;7° de basisprincipes betreffende de rechten en verplichtingen van de vervoerondernemingen en de netgebruikers inzake onderhandelingen over toegang tot het betrokken vervoernet;8° de basisprincipes inzake tarificatie en facturatie;9° de basisprincipes betreffende de rechten en verplichtingen van de vervoerondernemingen en netgebruikers inzake gebruik van het betrokken vervoernet. De toekenning en het behoud van elke vervoer- of leveringsvergunning zijn aan de naleving van de gedragscode onderworpen. § 4. Onverminderd elke wettelijke verplichting om gegevens bekend te maken, eerbiedigen de vervoerondernemingen de vertrouwelijkheid van commercieel gevoelige gegevens die zij van derden hebben verkregen in het kader van de toegang tot het net of onderhandelingen daarover. Zij mogen deze informatie niet gebruiken voor hun eigen verkoop- of aankoopverrichtingen van gas.

Art. 15/6.§ 1. In welke mate in België gevestigde afnemers in aanmerking komen in de vervoernetten, wordt bepaald overeenkomstig §§ 2 tot 4. § 2. De producenten van elektriciteit komen in aanmerking voor de aankoop van aardgas bestemd voor de productie van elektriciteit, ongeacht hun verbruiksniveau.

In afwijking van het eerste lid kan de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, na advies van de Commissie en van de gewestregeringen, bepalen dat ondernemingen die elektriciteit produceren via warmtekrachtkoppeling, en ondernemingen die hoofdzakelijk voor eigen gebruik elektriciteit produceren, slechts in aanmerking komen indien hun aardgasverbruik voor die productie een door Hem bepaalde drempel overschrijdt. Deze drempel mag niet hoger zijn dan 5 miljoen m3 per jaar, per productie-eenheid.

Elk besluit dat krachtens het tweede lid wordt vastgesteld, houdt op uitwerking te hebben op 1 oktober 2006. § 3. De eindafnemers die zijn aangesloten op een vervoernet en die een hoeveelheid aardgas verbruiken gelijk aan of hoger dan 25 miljoen m3 per jaar, per verbruikslocatie, komen in aanmerking zodra zij het bewijs leveren, volgens de nadere regels bepaald door de Koning, dat zij dit verbruiksniveau hebben bereikt of het gedurende het lopende jaar zullen bereiken.

De in het eerste lid bedoelde verbruiksdrempel wordt verlaagd tot 15 miljoen m3 per jaar vanaf 10 augustus 2003 en tot 5 miljoen m3 per jaar vanaf 1 oktober 2006, telkens per verbruikslocatie.

Alle eindafnemers die zijn aangesloten op een vervoernet, komen in aanmerking vanaf 1 oktober 2010, ongeacht hun verbruiksniveau. § 4. De distributieondernemingen komen in aanmerking voor de hoeveelheid aardgas verbruikt door hun afnemers die zijn aangewezen als in aanmerking komend binnen hun distributienet, teneinde deze afnemers te bevoorraden.

Onverminderd het eerste lid komen de distributieondernemingen in aanmerking ten belope van één derde van het saldo van hun behoeften, berekend volgens de nadere regels bepaald door de Koning, vanaf 1 oktober 2006. Zij komen integraal in aanmerking vanaf 1 oktober 2010.

Art. 15/7.§ 1. De vervoerondernemingen kunnen de toegang tot het vervoernet enkel geldig weigeren in de mate dat : 1° het net niet over de nodige capaciteit beschikt om het vervoer te verzekeren;2° de toegang tot het net de goede uitvoering van een openbare dienstverplichting door de betrokken vervoeronderneming zou verhinderen;3° de toegang tot het net voor de betrokken vervoeronderneming economische en financiële moeilijkheden zou meebrengen ingevolge « take-or-pay » contracten gesloten voor 1 januari 1998. § 2. Elke weigering van toegang tot het vervoernet in uitvoering van § 1 moet met redenen worden omkleed.

Elke weigering van toegang in uitvoering van § 1, 3°, dient door de Commissie te worden gemachtigd. Wanneer een vervoeronderneming de toegang tot haar vervoernet op grond hiervan weigert, richt zij onverwijld een verzoek om ontheffing tot de Commissie, die beslist rekening houdend inzonderheid met de criteria aangegeven in artikel 25, § 3, van richtlijn 98/30. § 1, 3°, en elke ontheffing die wordt verleend in uitvoering van deze bepaling, houden op uitwerking te hebben op 1 oktober 2006.

Art. 15/8.§ 1. Bij een in Ministerraad overlegd besluit, na advies van de Commissie, kan de Koning, tegen de door Hem bepaalde voorwaarden, de minister machtigen om de toegang tot elk vervoernet te beperken of te verbieden voor de invoer van aardgas uit andere lidstaten van de Europese Unie en bestemd voor in België gevestigde in aanmerking komende afnemers, voorzover : a) de graad van openstelling van de aardgasmarkt van de lidstaat van oorsprong, in de zin van artikel 18 van richtlijn 98/30, lager is dan die van de Belgische aardgasmarkt;en b) de afnemer, indien hij in de lidstaat van oorsprong zou zijn gevestigd, geen in aanmerking komende afnemer zou zijn krachtens de wetgeving van deze Staat. Elk besluit dat krachtens het eerste lid wordt vastgesteld, houdt op uitwerking te hebben op 10 augustus 2008. § 2. Onverminderd lopende contracten en de verplichtingen van België krachtens internationale verdragen, bepaalt de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, na advies van de Commissie, in welke mate en tegen welke voorwaarden de bepalingen van deze wet van toepassing zijn op gasondernemingen die ressorteren onder het recht van Staten die geen lid zijn van de Europese Unie.

Art. 15/9.Na advies van de Commissie en raadpIeging van de betrokken vervoerondernemingen, neemt de Koning de nodige maatregelen opdat de gasondernemingen en de in aanmerking komende afnemers toegang kunnen bekomen tot de upstreaminstallaties overeenkomstig artikel 23 van richtlijn 98/30. ».

Art. 13.Een hoofdstuk IVquater, luidend als volgt, wordt in dezelfde wet ingevoegd : « Hoofdstuk IVquater. - Tarifering, openbare dienstverplichtingen, boekhouding

Art. 15/10.§ 1. Op aanbeveling van het Controlecomité stelt de federale minister die bevoegd is voor economie, maximumprijzen vast, geldig voor het gehele grondgebied, voor de levering van aardgas aan eindafnemers die geen in aanmerking komende afnemers zijn.

De bepalingen van de wet van 22 januari 1945 betreffende de economische reglementering en de prijzen zijn van toepassing met uitzondering van artikel 2, § 4, laatste lid, en § 5. § 2. Evenzeer kan de federale minister die bevoegd is voor economie, op aanbeveling van de Commissie maximumprijzen vaststellen voor de levering van aardgas aan in aanmerking komende eindafnemers. § 1, tweede lid, is van toepassing. § 3. De maximumprijzen bedoeld in § § 1 en 2 worden zodanig vastgesteld dat : 1° kruissubsidies tussen categorieën van afnemers worden vermeden;2° wordt gewaarborgd dat een billijk deel van de productiviteitsstijging ingevolge de openstelling van de aardgasmarkt op evenwichtige wijze ten goede komt van residentiële en professionele afnemers, waaronder de kleine en middelgrote ondernemingen, in de vorm van een vermindering van de tarieven;3° de tarieven voor de in 2° bedoelde afnemers worden behouden op het niveau van de beste tariefpraktijken in hetzelfde marktsegment in de andere lidstaten van de Europese Unie, rekening houdend met de bijzondere kenmerken van de distributiesector;4° het principe wordt geëerbiedigd volgens welk de prijzen bedoeld in § 2 worden afgestemd op de marktwaarde van aardgas in verhouding tot vervangingsproducten.

Art. 15/11.Bij een in Ministerraad overlegd besluit, na advies van de Commissie, kan de Koning : 1° de houders van een vervoervergunning openbare dienstverplichtingen opleggen inzake investeringen, ten gunste van afnemers die geen in aanmerking komende afnemers zijn, in de mate dat deze investeringen economisch verantwoord zijn;2° de houders van een leveringsvergunning openbare dienstverplichtingen opleggen inzake regelmaat en kwaliteit van leveringen van aardgas en inzake bevoorrading van distributieondernemingen, en andere afnemers, in de mate dat zij niet in aanmerking komen.

Art. 15/12.- § 1. De wet van 17 juli 1975 op de boekhouding en de jaarrekening van de ondernemingen en de uitvoeringsbesluiten ervan, alsmede de artikelen 64 tot 66, 77 (met uitzondering van het zesde lid), 80, 80bis en 177bis van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen zijn van toepassing op de gasondernemingen die vennootschappen of organismen naar Belgisch recht zijn, ongeacht hun rechtsvorm. De jaarrekening van deze ondernemingen specifieert in de toelichting alle significante verrichtingen met verbonden of geassocieerde ondernemingen tijdens het betrokken boekjaar. § 2. De ondernemingen bedoeld in § 1 die verticaal of horizontaal geïntegreerd zijn, houden in hun interne boekhouding afzonderlijke rekeningen voor hun activiteiten van vervoer, distributie en opslag van aardgas en, in voorkomend geval, voor het geheel van hun activiteiten buiten de gassector, zoals zij zouden moeten doen indien deze activiteiten door juridisch onderscheiden ondernemingen werden uitgevoerd.

De interne boekhouding van de ondernemingen bedoeld in het eerste lid bevat een balans en een resultatenrekening voor elke categorie van activiteiten en specifieert de regels voor de toerekening van de activa en passiva en de opbrengsten en kosten die bij de opstelling van de afzonderlijke rekeningen werden toegepast. Deze regels mogen slechts in uitzonderlijke gevallen worden gewijzigd en deze wijzigingen moeten worden vermeld en naar behoren gemotiveerd. § 3. De commissie kan bepalen dat de ondernemingen bedoeld in § 1 of bepaalde categorieën ervan haar periodiek cijfermatige of descriptieve gegevens overmaken betreffende hun financiële of commerciële betrekkingen met verbonden of geassocieerde ondernemingen, teneinde de commissie in de mogelijkheid te stellen na te gaan of deze relaties niet van aard zijn de wezenlijke belangen van de consumenten of de correcte uitvoering van de openbare dienstverplichtingen van de betrokken onderneming te schaden.

Elk besluit dat voor de gassector wordt vastgesteld krachtens artikel 11, 2°, van voornoemde wet van 17juli 1975, en elke afwijking die aan gasondernemingen wordt toegestaan met toepassing van artikel 15 van dezelfde wet, is onderworpen aan het voorafgaande advies van de commissie. ».

Art. 14.Een hoofdstuk IVquinquies, luidend als volgt, wordt in dezelfde wet ingevoegd : « Hoofdstuk IVquinquies. - Bevoorrading in aardgas

Art. 15/13.- § 1. De Commissie stelt een indicatief plan van bevoorrading in aardgas vast in samenwerking met de Administratie voor Energie van het federaal Ministerie van Economische Zaken en na raadpleging van representatieve organisaties van de gasondernemingen, het Federaal Planbureau, het Controlecomité, de Interdepartementale Commissie voor de duurzame ontwikkeling en de gewestregeringen. Dit plan is onderworpen aan de goedkeuring van de minister.

Het indicatief plan is een tienjarenplan; het wordt om de drie jaar geactualiseerd voor de volgende tien jaar, en telkens wanneer onvoorziene marktontwikkelingen het vereisen, overeenkomstig de procedure bepaald in het eerste lid. Het wordt voor de eerste maal opgesteld binnen twaalf maanden vanaf de inwerkingtreding van dit artikel. § 2. Het indicatief plan bevat de volgende elementen : 1° de schatting van de evolutie van de vraag naar aardgas op middellange en lange termijn;2° de richtsnoeren inzake diversificatie van de bevoorradingsbronnen en de identificatie van de nieuwe behoeften inzake bevoorrading in aardgas;3° een investeringsprogramma met het oog op het behoud en de ontwikkeling van de infrastructuur voor vervoer en opslag;4° de criteria en de maatregelen betreffende de continuïteit van bevoorrading.»

Art. 15.Een hoofdstuk IVsexies, luidend als volgt, wordt in dezelfde wet ingevoegd : « Hoofdstuk IVsexies. - Reguleringsinstantie, geschillenregeling

Art. 15/14.§ 1. De Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit, opgericht door artikel 23 van de wet van 29 april 1999 krijgt als nieuwe benaming « Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas », in het Duits « Elektrizitäts- und Gasregulierungskommission » en afgekort « CREG ». § 2. De Commissie is belast met een raadgevende taak ten behoeve van de overheid inzake de organisatie en werking van de gasmarkt, enerzijds, en met een taak van toezicht en controle op de toepassing van de betreffende wetten en reglementen, anderzijds.

Te dien einde zal de Commissie : 1° gemotiveerde adviezen geven en voorstellen voorleggen in de gevallen bepaald door deze wet of de uitvoeringsbesluiten ervan;2° op eigen initiatief of op verzoek van de minister of van een gewestregering onderzoeken en studies uitvoeren in verband met de gasmarkt;3° samenwerken met de Dienst voor de Mededinging van het federaal Ministerie van Economische Zaken bij het onderzoek van zaken ingeleid krachtens de wet van 5 augustus 1991 tot bescherming van de economische mededinging, overeenkomstig de nadere regels bepaald door de Koning;4° in samenwerking met de Administratie voor Energie van het federaal Ministerie van Economische Zaken, de aanvragen voor de toekenning van vervoer- en leveringsvergunningen krachtens de artikelen 3 en 15/3 onderzoeken en controle uitoefenen op de naleving van de voorwaarden van de toegekende vergunningen;5° het indicatief plan opstellen en aanpassen overeenkomstig artikel 15/13;6° de belangrijkste voorwaarden voor de toegang tot de vervoernetten goedkeuren en de toepassing ervan door de vervoerondernemingen in hun respectieve netten controleren;7° de uitvoering van de openbare dienstverplichtingen bedoeld in artikel 15/11 controleren en evaIueren;8° de toepassing van de bepalingen van artikel 15/7 controleren en evalueren;9° de boekhouding van de ondernemingen van de gassector controleren, inzonderheid ter verificatie van de naleving van de bepalingen van artikel 15/12 en de afwezigheid van kruissubsidies tussen de activiteiten van vervoer, distributie en opslag van aardgas;10° samenwerken met het Controlecomité, overeenkomstig de nadere regels bepaald door de Koning, teneinde het Controlecomité in de mogelijkheid te stellen om de afwezigheid van kruissubsidies na te gaan tussen categorieën van afnemers;11° alle andere taken uitvoeren die haar door wetten en reglementen betreffende de organisatie van de geliberaliseerde gasmarkt worden toevertrouwd. In de gevallen waarin deze wet of de uitvoeringsbesluiten ervan het advies van de Commissie vereisen, kan deze op eigen initiatief voorstellen doen. § 3. De Commissie legt elk jaar voor 1 april aan de minister een verslag voor over de uitvoering van haar taken en de evolutie van de gasmarkt. De minister maakt dit verslag over aan de federale Wetgevende Kamers, de gewestregeringen en het Controlecomité. Hij ziet erop toe dat het verslag op passende wijze wordt bekendgemaakt.

Art. 15/15.§ 1. Het aantal leden waaruit het directiecomité van de Commissie is samengesteld, wordt van vier naar zes gebracht. § 2. De directie voor marktcontentieux, bedoeld in artikel 25, § 1, 1°, van de wet van 29 april 1999 is eveneens verantwoordelijk voor de aangelegenheid bedoeld in artikel 15/14, § 2, tweede lid, 3°. De administratieve directie, bedoeld in artikel 25, § 1, 4°, van dezelfde wet, is verantwoordelijk voor de aangelegenheden bedoeld in artikel 15/14, § 2, tweede lid, 2°. § 3. Binnen de Commissie worden twee nieuwe directies opgericht, te weten : 1° een directie voor de technische werking van de gasmarkt die inzonderheid verantwoordelijk is voor de aangelegenheden bedoeld in artikel 15/14, § 2, tweede lid, 4° tot 8°;2° een directie voor de controle op de prijzen en de rekeningen op de gasmarkt die inzonderheid verantwoordelijk is voor de aangelegenheden bedoeld in artikel 15/14, § 2, tweede lid, 9° en 10°. § 4. De Koning bepaalt volgens een forfaitaire verdeelsleutel het deel van de werkingskosten van de Commissie dat wordt gedekt door een vergoeding te betalen door de houders van vervoer- of leveringsvergunningen. Hij kan deze sleutel aanpassen in functie van de respectieve evolutie van de elektriciteits- en gasmarkten.

Elk besluit dat wordt vastgesteld krachtens het eerste lid of artikel 25, § 3, eerste lid, van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, wordt geacht nooit uitwerking te hebben gehad indien het niet bij wet is bekrachtigd binnen de zes maanden na de datum van zijn inwerkingtreding. § 5. De Koning bepaalt de nadere regels voor de uitvoering van de bepalingen van dit artikel.

Art. 15/16.§ 1. Bij de uitvoering van de taken die haar worden opgelegd, kan de Commissie van de gasondernemingen die actief zijn op de Belgische markt, alle nodige inlichtingen vorderen. De Commissie heeft toegang tot de boekhouding van de gasondernemingen, met inbegrip van de afzonderlijke rekeningen bedoeld in artikel 15/12, § 2, in de mate dit nodig is voor de uitvoering van de taken bedoeld in artikel 15/14, § 2. § 2. Artikel 26, §§ 2 en 3, van de wet van 29 april 1999 is van toepassing op de gegevens die zijn verkregen bij de uitvoering van de taken bedoeld in artikel 15/14, § 2.

Art. 15/17.Op de bemiddelings- en arbitragedienst, ingericht in uitvoering van artikel 28 van de wet van 29 april 1999 kan een beroep worden gedaan voor geschillen betreffende de toegang tot de vervoernetten of de upstream- installaties en betreffende de toepassing van de gedragscode.

Art. 15/18.De beroepskamer, opgericht door artikel 29 van de wet van 29 april 1999 beslist op verzoek van één van de partijen over geschillen betreffende de toegang tot de vervoernetten of de upstream-installaties, behalve geschillen inzake contractuele rechten en verbintenissen. »

Art. 16.In artikel 16 van voornoemde wet van 12 april 1965 worden de punten 5° en 6° opgeheven.

Art. 17.Artikel 17 van dezelfde wet wordt opgeheven.

Art. 18.Het opschrift van hoofdstuk VI van dezelfde wet wordt vervangen door het volgende opschrift : « Hoofdstuk VI. - Sancties ».

Art. 19.In artikel 18 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « in artikel 19 » vervangen door de woorden « in de artikelen 19 en 20/1 »;2° in het tweede lid worden de woorden « van een gasvervoervergunning of - toelating » vervangen door de woorden « van een vervoervergunning ».

Art. 20.In artikel 19, eerste lid, van dezelfde wet, worden de woorden « van de artikelen 3 en 22 » vervangen door de woorden « van artikel 22 ».

Art. 21.Een artikel 20/1, 1uidend als volgt, wordt in dezelfde wet ingevoegd : «

Art. 20/1.§ 1. Worden gestraft met gevangenisstraf van één maand tot éénjaar en met geldboete van vijftig tot twintigduizend frank of met één van deze straffen alleen : 1° zij die de verificaties en onderzoeken van de Commissie of van de beroepskamer krachtens deze wet hinderen, weigeren hun informatie te verstrekken die zij gehouden zijn mee te delen krachtens deze wet, of hun bewust verkeerde of onvolledige informatie verstrekken;2° zij die de bepalingen van de artikelen 3, 15/3 en 15/5, § 4 overtreden. § 2. De Koning kan strafsancties bepalen voor inbreuken op de bepalingen van de uitvoeringsbesluiten van deze wet die Hij aanduidt.

Deze strafsancties mogen een gevangenisstraf van zes maanden en een geldboete van twintigduizend frank niet overschrijden. § 3. De bepalingen van het eerste boek van het Strafwetboek zijn van toepassing op de inbreuken bepaald in §§ 1 en 2. De vennootschappen zijn burgerlijk aansprakelijk voor de geldboeten waarvoor hun bestuurders, zaakvoerders of lasthebbers wegens dergelijke inbreuken worden veroordeeld. ».

Art. 22.Een artikel 20/2, luidend als volgt, wordt in dezelfde wet ingevoegd : «

Art. 20/2.Onverminderd de andere door deze wet voorziene maatregelen, kan de Commissie elke in België gevestigde natuurlijke of rechtspersoon verplichten tot naleving van specifieke bepalingen van deze wet of de uitvoeringsbesluiten ervan binnen de termijn bepaald door de Commissie. Indien deze persoon bij het verstrijken van de termijn in gebreke blijft, kan de Commissie, op voorwaarde dat de persoon werd gehoord of naar behoren werd opgeroepen, een administratieve geldboete opleggen. De geldboete mag, per kalenderdag, niet lager zijn dan vijftigduizend frank, noch hoger zijn dan vier miljoen frank, noch, in totaal, hoger zijn dan tachtig miljoen frank of 3 procent van de omzet die de betrokken persoon heeft gerealiseerd op de nationale gasmarkt tijdens het laatste afgesloten boekjaar, indien dit laatste bedrag hoger is. De geldboete wordt ten gunste van de Schatkist geïnd door de administratie van de Belasting over de toegevoegde waarde, der registratie en domeinen. ».

Art. 23.Het opschrift van hoofdstuk VII van dezelfde wet wordt vervangen door het volgende opschrift : « Hoofdstuk VII - Diverse bepalingen ».

Art. 24.Een artikel 23, luidend als volgt, wordt in dezelfde wet ingevoegd : «

Art. 23.In geval van dreigende crisis of van plotse crisis op de energiemarkt, of wanneer de bevoorradingszekerheid van het land in het gedrang komt, of wanneer de fysieke veiligheid van personen, de veiligheid of betrouwbaarheid van uitrusting of installaties of de integriteit van de vervoernetten wordt bedreigd, kan de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, na advies van de Commissie, de nodige beschermingsmaatregelen nemen, met inbegrip van tijdelijke afwijkingen van de bepalingen van deze wet. ».

Art. 25.Een artikel 24, luidend als volgt, wordt in dezelfde wet ingevoegd : «

Artikel 24.De vennootschappen naar Belgisch recht met een sterke positie op de Belgische gasmarkt dragen er zorg voor om in hun intern besluitvormingsproces aangepaste mechanismen in te bouwen teneinde te vermijden dat belangenconflicten in hoofde van verbonden of geassocieerde ondernemingen ertoe leiden dat beslissingen of strategieën worden aangenomen die de wezenlijke belangen van de consumenten of de correcte uitvoering van de openbare dienstverplichtingen van de betrokken onderneming kunnen schaden.

De commissie doet aanbevelingen ter invulling van wat in het eerste lid is bepaald; zij inspireert zich hierbij op de beste praktijken van deugdelijk vennootschapsbestuur. De betrokken vennootschappen lichten de commissie in over het gevolg dat zij aan deze aanbevelingen geven; in voorkomend geval lichten zij haar de specifieke redenen toe op grond waarvan zij menen ervan af te moeten wijken.

Voor de toepassing van dit artikel wordt een onderneming geacht een sterke positie te hebben op de Belgische gasmarkt wanneer zij een aandeel heeft van meer dan 25 % van deze markt of een segment ervan ».

Art. 26.§ 1. De bouw en de exploitatie van vervoerinstallaties die, op de datum van inwerkingtreding van artikel 5 van deze wet, het voorwerp uitmaken van een vergunning of toelating toegekend krachtens voornoemde wet van 12 april 1965, worden geacht te zijn vergund krachtens deze wet. § 2. De bouw en de exploitatie van vervoerinstallaties die, op de datum van inwerkingtreding van artikel 5, niet onderworpen zijn aan een vergunning of toelating krachtens voornoemde wet van 12 april 1965, worden geacht te zijn vergund krachtens deze wet, indien zij werden aangevat vóór de inwerkingtreding van artikel 5. § 3. De Koning bepaalt de nadere regels voor de toepassing van §§ 1 en 2, met inbegrip van de duur van de bij wijze van overgangsmaatregel geldende vergunning.

Art. 27.Artikel 170, § 1, van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980, gewijzigd door het koninklijk besluit nr. 147 van 30 december 1982 en de wet van 29 april 1999 wordt aangevuld door de volgende bepaling : « In de gassector is het Comité bevoegd voor de leveringen van gas aan de distributieondernemingen en eindafnemers, voor zover zij geen in aanmerking komende afnemer zijn in de zin van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen. ».

Art. 28.Artikel 181 van dezelfde wet, gewijzigd door de wet van 29 juli 1983 en het koninklijk besluit van 16 juni 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling : « De distributieondernemingen dragen, tegen de reële kostprijs, de kosten die de gasondernemingen maken ter uitvoering van openbare dienstverplichtingen betreffende de bevoorrading in aardgas van distributieondernemingen. »

Art. 29.§ 1. Artikel 2 van het koninklijk besluit van 10 juni 1994 tot invoering ten voordele van de Staat van een bijzonder aandeel in de Nationale Maatschappij der Pijpleidingen en artikel 2 van het koninklijk besluit van 16 juni 1994 tot invoering ten voordele van de Staat van een bijzonder aandeel in Distrigas worden opgeheven. § 2. Bij een in Ministerraad overlegd besluit, na advies van de Commissie, bepaalt de Koning objectieve, niet-discriminatoire en transparante criteria voor de uitoefening van de bijzondere rechten verbonden aan de bijzondere aandelen bedoeld in voornoemde koninklijke besluiten van 10 en 16 juni 1994.

De Staat mag deze bijzondere aandelen overdragen zodra de betrokken emitterende vennootschap luidens het advies van de Commissie niet langer een machtspositie inneemt op de relevante markt, in de zin van artikel 1, b), van de wet van 5 augustus 1991 tot bescherming van de economische mededinging.

Art. 30.Het koninklijk besluit van 20 juli 1994 betreffende de verwerving van ter beurze genoteerde aandelen van Distrigas wordt opgeheven.

Art. 31.De Koning kan de bepalingen van voornoemde wet van 12 april 1965 coördineren met de bepalingen welke deze, op het tijdstip van de coördinaties, uitdrukkelijk of impliciet zouden hebben gewijzigd.

Te dien einde kan Hij : 1° de volgorde en nummering van de te coördineren bepalingen en, in het algemeen, de teksten naar de vorm wijzigen;2° de verwijzingen die voorkomen in de te coördineren bepalingen, met de nieuwe nummering in overeenstemming brengen;3° de redactie van de te coördineren bepalingen wijzigen ten einde ze onderling te doen overeenstemmen en eenheid in de terminologie te brengen, zonder afbreuk te doen aan de beginselen welke in deze bepalingen vervat zijn. De coördinatie zal het volgende opschrift dragen : « Wetten betreffende de organisatie van de gasmarkt, gecoördineerd op... ».

Art. 32.Bij een in Ministerraad overlegd besluit, na advies van de Commissie, kan de Koning de nodige maatregelen treffen ter omzetting van de dwingende bepalingen die voortvloeien uit internationale verdragen, of uit internationale akten genomen krachtens dergelijke verdragen, en die de organisatie of de werking van de gasmarkt betreffen.

De besluiten die krachtens het eerste lid worden vastgesteld, kunnen de van kracht zijnde wettelijke bepalingen wijzigen, aanvullen, vervangen of opheffen.

Art. 33.De Koning regelt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de inwerkingtreding van de bepalingen van dit hoofdstuk. HOOFDSTUK II. - Fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten

Art. 34.Voor de toepassing van de artikelen 35 en 37 moet worden verstaan onder « elektriciteitsproducenten » : de binnenlandse vennootschappen bedoeld in artikel 2, § 2, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, de belastingplichtigen onderworpen aan de rechtspersonenbelasting en de in artikel 227, 2°, van hetzelfde Wetboek bedoelde niet-inwoners die over een Belgische inrichting beschikken in de zin van artikel 229 van hetzelfde Wetboek, waarvan de activiteit hoofdzakelijk of bijkomstig bestaat uit de productie van elektriciteit met het oog op de verkoop ervan.

Art. 35.Bij inbreng van een tak van werkzaamheid of van de algemeenheid van goederen door een aan de rechtspersonenbelasting onderworpen elektriciteitsproducent in een binnenlandse vennootschap, worden de afschrijfbare activa waarop meerwaarden worden uitgedrukt naar aanleiding van die inbreng, ten name van de vennootschap die de inbreng ontvangt, afgeschreven met vaste annuïteiten waarvan het aantal niet minder mag bedragen dan de residuele gebruiksduur van de betrokken activa die voor de bepaling van de inbrengwaarde in aanmerking is genomen.

Art. 36.Artikel 203, § 2, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt uitgelegd in die zin dat de uitzondering die er wordt bepaald, slechts betrekking heeft op de aanvullende voorwaarde bedoeld in artikel 203, § 1, 1°, van hetzelfde Wetboek.

De dividenden verleend of toegekend door intercommunales bedoeld in artikel 180, 1°, van hetzelfde Wetboek naar aanleiding van de verkrijging van hun eigen aandelen of van de gehele of gedeeltelijke verdeling van hun maatschappelijk vermogen, zijn derhalve niet aftrekbaar.

Art. 37.In afwijking van artikel 203, § 2, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, worden niet als definitief belaste inkomsten afgetrokken de dividenden die door intercommunales aan elektriciteitsproducenten worden verleend of toegekend ter vergoeding van de inbreng van diensten, bekwaamheid en ervaring op het gebied van productie, transport en koppeling van elektriciteit.

Art. 38.De belastingplichtigen onderworpen aan de rechtspersonenbelasting waarvan de activiteit hoofdzakelijk of bijkomstig bestaat uit de productie van elektriciteit met het oog op de verkoop ervan, zijn vanaf het eerste belastbaar tijdperk afgesloten na 31 december 2006 aan de vennootschapsbelasting onderworpen.

Art. 39.De artikelen 34 tot 41 van de wet van 28 december 1990 betreffende verscheidene fiscale en niet-fiscale bepalingen worden opgeheven.

Art. 40.Artikel 35 is van toepassing op de inbrengen verricht vanaf 9 maart 1999.

De Koning regelt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de inwerkingtreding van de artikelen 37 en 39.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 29 april 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Landsverdediging, belast met Energie, J.-P. PONCELET Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, T. VAN PARYS _______ Nota (1) Gewone zitting 1998-1999. Kamer van volksvertegenwoordigers : Parlementaire stukken. - Wetsontwerp, nr. 2025/1. - Amendementen, nrs. 2025/2 en 3. - Advies van de Raad van State, nr. 2025/4. - Amendement, nr. 2025/5. - Verslag, nr. 2025/6. - Tekst aangenomen door de Commissie, nr. 2025/7. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden door de Senaat, nr. 2025/8.

Handelingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers. - 1 april 1999.

Senaat.

Gewone zitting 1998-1999.

Parlementaire stukken. - Ontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers, nr. 1354/1. - Ontwerp niet geëvoceerd door de Senaat, nr. 1354/2.

^