gepubliceerd op 20 december 2000
Koninklijk besluit tot vaststelling van de criteria voor de uitoefening van de bijzondere rechten verbonden aan de bijzondere aandelen ten voordele van de Staat in de Nationale Maatschappij der Pijpleidingen en in Distrigas
5 DECEMBER 2000. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de criteria voor de uitoefening van de bijzondere rechten verbonden aan de bijzondere aandelen ten voordele van de Staat in de Nationale Maatschappij der Pijpleidingen en in Distrigas
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten, inzonderheid op artikel 29, § 2;
Gelet op het koninklijk besluit van 10 juni 1994 tot invoering ten voordele van de Staat van een bijzonder aandeel in de Nationale Maatschappij der Pijpleidingen;
Gelet op het koninklijk besluit van 16 juni 1994 tot invoering ten voordele van de Staat van een bijzonder aandeel in Distrigas;
Gelet op het advies van de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas gegeven op 17 februari 2000;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 17 mei 2000;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid gemotiveerd door de noodzaak om de objectieve, niet discriminerende en transparante criteria onverwijld te bepalen voor de uitoefening van de bijzondere rechten verbonden met de bijzondere aandelen die de Staat bezit in Distrigas en Nationale Maatschappij der Pijpleidingen, en overwegende dat tengevolge van het indienen van een verzoek door de Europese Commissie bij het Gerechtshof van de Europese gemeenschappen op 20 december 1999, het Koninkrijk België het voorwerp kan uitmaken van een veroordeling, omdat het de kenmerken van bovenbedoelde bijzondere aandelen niet heeft voorzien van nauwkeurige, objectieve en stabiele criteria; dat de reglementaire beschikkingen voorzien in artikel 29, § 2 van de voornoemde wet van 29 april, dus ten spoedigste moeten worden genomen;
Gelet op het advies van de Raad van State gegeven op 20 juni 2000, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Mobiliteit en Vervoer en van Onze Staatssecretaris voor Energie en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.De bijzondere rechten verbonden aan het bijzonder aandeel bedoeld bij koninklijk besluit van 16 juni 1994 tot invoering ten voordele van de Staat van een bijzonder aandeel in Distrigas, kunnen enkel uitgeoefend worden met het oog op de vrijwaring van de volgende oogmerken : 1° de organisatie van de opening van de gasmarkt inzonderheid het vrijwaren dat economische of juridische concentratie en convergentie van marktdeelnemers zou leiden tot het verminderen of het bemoeilijken van de liberalisering van de gasmarkt;2° het verzekeren van de openbare dienstverplichtingen;3° de veiligheid en de bedrijfszekerheid van de installaties en de stabiliteit van het aardgasvervoersnet, met inbegrip van de activa bedoeld in de bijlage van het voornoemde koninklijk besluit van 16 juni 1994;4° de samenwerking tussen de Europese gasbedrijven, teneinde de interoperabiliteit van de vervoersnetten te verzekeren.
Art. 2.De in artikel 1 bedoelde bijzondere rechten, kunnen enkel uitgeoefend worden op basis van de volgende objectieve, niet-discriminatoire en transparante criteria indien het algemeen belang op energiegebied in het gedrang komt : 1° het behoud van de veiligheid, de maximale bedrijfszekerheid en de stabiliteit van het aardgasvervoersnet, met inbegrip van de activa bedoeld in de bijlage van het voornoemde koninklijk besluit van 16 juni 1994;2° het behoud van de technische en financiële capaciteit;3° het onderhoud en de verbetering van de interoperabiliteit van de netten;4° de continue en kwalitatief hoogstaande bevoorradingszekerheid aan de niet in aanmerking komende klanten;de te nemen maatregelen om een voldoende diversificatie van de bronnen voor die klanten te realiseren; 5° de ontwikkeling van de vervoerinstallaties en het verzekeren van voldoende capaciteit in het kader van de openbare dienstverplichtingen in die mate dat de investeringen economisch verantwoord zijn;6° het verstrekken van voldoende technische informatie aan de andere vervoerondernemingen en de distributieondernemingen om veilig vervoer te verzekeren;7° de niet-discriminatie tussen de doorvoer van aardgas, onderhandeld in het kader van de richtlijn 91/296/EEG van 31 mei 1991 betreffende de doorvoer van aardgas via de hoofdnetten, en de bevoorrading van het land en de promotie van de grensoverschrijdende gasuitwisselingen;8° de goedkoopst mogelijke bevoorrading van de niet in aanmerking komende klanten van het land.
Art. 3.De bijzondere rechten verbonden aan het bijzonder aandeel bedoeld bij koninklijk besluit van 10 juni 1994 tot invoering ten voordele van de Staat van een bijzonder aandeel in de Nationale Maatschappij der Pijpleidingen, kunnen enkel uitgeoefend worden voor zover deze betrekking hebben op de installaties van de vennootschap bedoeld bij ministerieel besluit van 5 juni 1998 houdende de lijst van de leidingen van de Nationale Maatschappij der Pijpleidingen die grote infrastructuren voor het binnenlandse vervoer van energieproducten uitmaken.
Art. 4.De in artikel 3 bedoelde bijzondere rechten, kunnen enkel uitgeoefend worden op basis van de volgende objectieve, niet-discriminatoire en transparante criteria indien het algemeen belang op energiegebied in het gedrang komt : 1° het behoud van de veiligheid en de maximale bedrijfszekerheid van het vervoernet;2° het behoud van de technische en financiële capaciteit;3° het onderhoud en de verbetering van de interoperabiliteit van de netten;4° in de gevallen bedoeld in artikel 23 van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten, of wanneer de continuïteit van de bevoorrading van België wordt gecompromitteerd, de te nemen maatregelen om de voorzieningszekerheid voor de allernoodzakelijkste behoeften van gans het land of een gedeelte ervan;5° het onderhoud en de ontwikkeling van de vervoerinstallaties en het verzekeren van voldoende capaciteit in het kader van de openbare dienstverplichtingen in die mate dat de investeringen economische verantwoord zijn;6° geen discriminatie tussen netgebruikers, inzonderheid door middel van niet objectieve tariefverschillen of door weigering van de nettoegang;
Art. 5.Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Mobiliteit en Vervoer en Onze Staatssecretaris voor Energie zijn ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 5 december 2000.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Mobiliteit en Vervoer, Mevr. I. DURANT De Staatssecretaris voor Energie, O. DELEUZE