gepubliceerd op 09 februari 2001
Koninklijk besluit houdende het bepalen van de nadere regels betreffende het bewijs om in aanmerking te komen binnen de gasvervoersnetten
23 JANUARI 2001. - Koninklijk besluit houdende het bepalen van de nadere regels betreffende het bewijs om in aanmerking te komen binnen de gasvervoersnetten
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen, inzonderheid op artikel 15/6, § 3, ingevoegd bij de wet van 29 april 1999, en op artikel 18, gewijzigd door de wet van 29 april 1999;
Gelet op het verzoek om spoedbehandeling gemotiveerd door het feit dat voornoemde wet van 29 april 1999 de omzetting in Belgisch recht beoogt van de bepalingen van richtlijn 98/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne gasmarkt; dat de termijn voor de omzetting van deze richtlijn verstreken is op 10 augustus 2000; dat de Belgische regering alles in het werk wil stellen om de richtlijn zo snel mogelijk om te zetten; dat om een recht van toegang tot de aardgasnetwerken te hebben, de eindafnemers het bewijs moeten leveren dat zij krachtens artikel 15/6, § 3, van voornoemde wet van 29 april 1999, het verbruiksniveau om in aanmerking te komen bereikt hebben; dat het uiterst noodzakelijk is dat de regels die strekken tot het bepalen van de nadere regels van genoemd bewijs vooraf gedefinieerd worden; dat dit besluit derhalve zo spoedig mogelijk moet genomen worden;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 17 oktober 2000 met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Mobiliteit en Vervoer en van Onze Staatssecretaris voor Energie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities en toepassingsgebied
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit moet worden verstaan onder : 1° "de wet" : de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen;2° "minister" : de federale minister tot wiens bevoegdheid de energie behoort.
Art. 2.Een onderneming, een instantie of een gedeelte ervan gelegen op een topografisch geïdentificeerde plaats is een verbruikslocatie.
Die plaats moet geïnterpreteerd worden als volgt: twee eenheden van een zelfde onderneming of instantie die verschillende lokalisaties hebben, zelfs binnen dezelfde gemeente, moeten beschouwd worden als twee verbruikslocaties; de grenzen van het terrein bepalen de inplantingsgrenzen, met dien verstande echter dat de openbare wegen die erdoor lopen niet noodzakelijk de continuïteit van de grenzen onderbreken of dat een zelfde eenheid topografisch gesitueerd kan zijn op het grondgebied van verscheidene aan elkaar grenzende gemeenten. HOOFDSTUK II. - Procedure
Art. 3.De eindafnemers bezorgen aan de minister of aan zijn afgevaardigde de gegevens die nodig zijn om aan te tonen dat zij het verbruiksniveau hebben bereikt, vereist om in aanmerking komend te worden verklaard krachtens artikel 15/6 van de wet, of dat zij dit verbruiksniveau tijdens het lopende jaar zullen bereiken.
Deze gegevens worden per verbruikslocatie verstrekt en omvatten inzonderheid de meterstanden van de telinstallaties die de aardgasleveringen registreren die in de loop van het voorgaande kalenderjaar verkocht werden door de leveringsonderneming(en), waarbij, in voorkomend geval, de leveringen van aardgas bestemd voor de productie van elektriciteit worden onderscheiden.
Art. 4.Indien het verbruiksniveau vereist om in aanmerking komend verklaard te worden slechts zal worden bereikt tijdens het lopende jaar of indien tijdens het lopende jaar een verbruikslocatie zal worden gecreëerd, bezorgen de eindafnemers, behalve de gegevens bedoeld bij artikel 3, alle technische en economische inlichtingen die toelaten een evaluatie te maken van de hoeveelheid aardgas die op de verbruikssite zou kunnen worden afgenomen. Hiertoe behoren onder andere de wijzigingen aan uitrustingen en de ontwikkelingen van de activiteit van de onderneming of instantie die een vooruitzicht rechtvaardigen op verbruikstoename en op het bereiken van de drempel vereist om in aanmerking te komen.
Art. 5.De aanvraag om in aanmerking komend verklaard te worden, wordt door de eindafnemers per aangetekend schrijven, in vijf exemplaren, verzonden aan de minister of zijn afgevaardigde. Zij bevat de gegevens bedoeld in artikel 3 en, in voorkomend geval, de inlichtingen bedoeld in artikel 4, die worden voorgelegd met een formulier waarvan het model wordt vastgelegd door de minister.
Art. 6.Wanneer de minister of zijn afgevaardigde vaststelt dat het dossier niet volledig is, deelt hij de aanvrager mee welke stukken nog moeten worden overgelegd binnen de veertien dagen.
Art. 7.De minister of zijn afgevaardigde kan van de leverings- en vervoersondernemingen eisen hem alle nodige informatie te bezorgen, onder meer betreffende de telling van de aardgasleveringen, ten einde de gegevens, inlichtingen en bijkomende stukken bedoeld in de artikelen 3, 4 en 6 te controleren.
Art. 8.Binnen dertig dagen na ontvangst van de aanvraag bedoeld in artikel 5 of, in voorkomend geval, van de bijkomende stukken of informatie bedoeld in de artikelen 6 en 7, stelt de minister of zijn afgevaardigde de aanvrager per aangetekend schrijven ervan in kennis dat hij in aanmerking komend is verklaard met toepassing van artikel 15/6 van de wet. Daarvan wordt kopie gestuurd aan de betreffende leveringsonderneming(en), aan de vervoersonderneming die het vervoernet uitbaat waartoe de eindafnemer toegang heeft en aan de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas.
Indien de minister of zijn afgevaardigde beslist de eindafnemer geen verklaring om in aanmerking te komen te verlenen, stelt hij de aanvrager van die weigeringsbeslissing in kennis door middel van een met redenen omkleed en aangetekend schrijven binnen de termijn bedoeld in het eerste lid.
Art. 9.De beslissing waarbij een afnemer in aanmerking komend wordt verklaard, heeft een geldigheidsduur van één jaar, te rekenen vanaf 1 januari van het jaar waarin zij ter kennis wordt gebracht.
Die beslissing om in aanmerking te komen, wordt stilzwijgend verlengd, indien de eindafnemer per aangetekend schrijven en in vijf exemplaren, uiterlijk op 1 februari van elk kalenderjaar, de in artikel 3 bedoelde gegevens bezorgt waaruit blijkt dat het verbruiksniveau om in aanmerking te komen gedurende het afgelopen jaar, werd bereikt. HOOFDSTUK III. - Diverse bepalingen
Art. 10.Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van de gerechtelijke politie, stelt de minister uit de ambtenaren van het Bestuur Energie van het Ministerie van Economische Zaken de afgevaardigden aan, die belast worden : 1° met de vertegenwoordiging van de minister voor het volbrengen van de formaliteiten voorzien in dit besluit;2° met het toezicht op de toepassing van dit besluit.
Art. 11.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 12.Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Mobiliteit en Vervoer en Onze Staatssecretaris voor Energie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 23 januari 2001.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Mobiliteit en Vervoer, Mevr. I. DURANT De Staatssecretaris voor Energie, O. DELEUZE