Etaamb.openjustice.be
Document
gepubliceerd op 28 april 2004

Raad voor de Mededinging Beslissingen genomen tijdens het tweede trimester van 2003 Décision n° 2003-C/C-30 du 7 avril 2003 Décision n° 2003-C/C-31 du 7 avril 2003 Décision n° 2003-C/C-32 du 7 avril 2003 Décision n° 2003-C/C-33 du 7 avr Décision n° 2003-C/C-34 du 7 avril 2003 Décision n° 2003-C/C-35 du 7 avril 2003 Décision n° 2(...)

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2004011036
pub.
28/04/2004
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

FEDERALE OVERHEIDSDIENST ECONOMIE, K.M.O., MIDDENSTAND EN ENERGIE


Raad voor de Mededinging Beslissingen genomen tijdens het tweede trimester van 2003 Décision n° 2003-C/C-30 du 7 avril 2003 Décision n° 2003-C/C-31 du 7 avril 2003 Décision n° 2003-C/C-32 du 7 avril 2003 Décision n° 2003-C/C-33 du 7 avril 2003 Décision n° 2003-C/C-34 du 7 avril 2003 Décision n° 2003-C/C-35 du 7 avril 2003 Décision n° 2003-I/O- 36 du 7 avril 2003 Décision n° 2003-C/C-37 du 10 avril 2003 Beslissing nr. 2003-C/C-38 van 17 april 2003 Beslissing nr. 2003-C/C-39 van 23 april 2003 Beslissing nr. 2003-C/C-40 van 30 april 2003 Décision n° 2003-C/C-41 du 7 mai 2003 Décision n° 2003-C/C-42 du 12 mai 2003 Décision n° 2003-V/M-43 du 15 mai 2003 Beslissing nr. 2003-C/C-44 van 28 mei 2003 Beslissing nr. 2003-C/C-45 van 28 mei 2003 Décision n° 2003-C/C-46 du 6 juin 2003 Décision n° 2003-C/C-47 du 6 juin 2003 Décision n° 2003-C/C-48 du 6 juin 2003 Décision n° 2003-C/C-49 du 6 juin 2003 Décision n° 2003-C/C-50 du 6 juin 2003 Décision n° 2003-C/C-51 du 6 juin 2003 Décision n° 2003-C/C-52 du 11 juin 2003 Décision n° 2003-C/C-53 du 13 juin 2003 Beslissing nr. 2003-C/C-54 van 19 juni 2003 Beslissing nr. 2003-C/C-55 van 25 juni 2003

Beslissing nr. 2003-C/C-38 van 17 april 2003 Dossier MEDE-C/C-03/0012 : Johnson Controls Gent N.V./ Johnson Controls Automotive (UK) LTD./ ECA N.V. Gelet op de Wet op de Bescherming van de Economische Mededinging, zoals gecoördineerd op 1 juli 1999 (WBEM).

Gezien de aanmelding aan het Secretariaat van de Raad voor de Mededinging van een concentratie op 13 februari 2003.

Gezien de mededeling voor onderzoek door het Secretariaat van de Raad aan het Korps van verslaggevers conform artikel 32 bis, § 1er WBEM op 14 februari 2003.

Gezien de onvolledigheid van de aanmelding en de vervollediging van de aanmelding op 10 maart 2003.

Gezien de stukken van het dossier.

Gezien het onderzoeksdossier van de Dienst voor de Mededinging.

Gezien het gemotiveerd verslag van de verslaggever in toepassing van artikel 32, § 2 WBEM zoals dit op 26 maart 2003 werd opgesteld en werd overgemaakt aan de Raad voor de Mededinging op 27 maart 2003.

Gezien het schrijven van 7 april 2003 en ontvangen op 9 april 2003 gericht aan het Secretariaat van de Raad voor de Mededinging van de heer Christiaen Paul, gedelegeerd bestuurder van de N.V. ECA, met het verzoek om gehoord te worden in deze procedure.

Gezien de beschikking van de Voorzitter van de Raad voor de Mededinging van 10 april 2003 waarbij, conform artikel 32quater, § 2 WBEM, het verzoek van de heer Christiaen Paul om gehoord te worden in het kader van deze procedure ontvankelijk en gegrond wordt verklaard.

Gehoord ter zitting van 17 april 2003 :.

De verslaggever, de heer Bert Stulens.

De aanmeldende partijen bij monde van de gemeenschappelijke vertegenwoordiger, meester Gerwin Van Gerven en meester Katrien Veranneman, advocaten te Brussel, De heer Christiaen Paul, gedelegeerd bestuurder van de N.V. ECA. De heer Kenneth Owen, namens JCI De heer Emile Torck, vertegenwoordiger van de N.V. ECA, advocaat te Gent Gelet op de Wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken van toepassing overeenkomstig artikel 54 bis WBEM.. 1. De aanmeldende en betrokken partijen Als kopers treden op Johnson Controls Gent N.V. (hierna "JC Gent") met maatschappelijke zetel in België, Mai Zetterlinglaan 70, 9042 Gent en Johnson Controls Automotive (UK) Ltd. (hierna "JCA") met maatschappelijke zetel in het Verenigd Koninkrijk, The Hamilton Centre, Rodney Way Widford Chelmsford, Essex CM1 3BY. JC Gent en JCA zijn 100 % dochterondernemingen van Johnson Controls, Inc. (hierna "JCI"), gevestigd in de Verenigde Staten en genoteerd op de New York Stock Exchange.

JC Gent en JCA zijn beiden actief in de sector van de auto-interieuronderdelen als onafhankelijke producenten van auto-interieursystemen.

JC Gent assembleert dakelementen, tunnel consoles en bekleding van deurstijlen.

JCA produceert schuimkussens voor auto-onderdelen, plooisystemen, metalen frames, dakbekledingen en is ook actief in de Just-In-Time ("JIT") assemblage van complete autozetels.

JCI is actief in de sector van de auto-interieursystemen en auto-onderdelen, in de sector van het beheer van bedrijfseenheden ("facility management") en beheers- en regelsystemen voor niet-residentiële gebouwen. De activiteiten met betrekking tot auto-onderdelen bestaat voornamelijk uit twee afdelingen, met name autozetels en auto-interieursystemen en autobatterijen. In de sector van de autozetels en auto-interieursystemen treedt JCI op als een onafhankelijke leverancier van zetels, electronica, instrumentenpanelen, overhead-systemen, vloerbedieningspanelen, deursystemen en ladingbeheersystemen.

De verkoper is ECA N.V. (hierna "ECA"), met maatschappelijke zetel in België, Trieststraat 38, 9960 Assenede.

ECA is een familiebedrijf dat uitsluitend gecontroleerd wordt door de familie Christiaen. ECA is actief in de assemblage van complete autozetels voor Volvo Gent en in de fabricage van autoaccessoires zoals de confectie van zetelhoezen, deurpanelen, automatten, stuurwielen, pookhoezen en deurknoppen. Het heeft ook een speciale afdeling voor de herbekleding van wagens, inclusief old-timers.

De aangemelde transactie betreft slechts de verwerving van één specifieke activiteit van ECA, namelijk de P2 bedrijfsactiviteit. De P2 bedrijfstak betreft de ontwikkeling, productie en verkoop van autozetels voor het P2 platform van Volvo, meer bepaald alle zetels voor het V70/S60-model tot mei 2004 en achterzetels tot augustus 2007.

De genoemde vennootschappen zijn ondernemingen in de zin van artikel 1 WBEM. 2. De aangemelde operatie Deze aanmelding betreft de verwerving van uitsluitende zeggenschap door JCI, via haar dochterondernemingen, JC Gent en JCA, van de P2 bedrijfstak van ECA. De transactie wordt tot stand gebracht door een overeenkomst tot overdracht van activa ("Asset Purchase Agreement") tussen ECA en JC Gent die zal leiden tot de verkoop en overdracht van activa en van bepaalde passiva van de P2 bedrijfstak van ECA aan JC Gent. Daarnaast wordt een overeenkomst tot de overdracht van immateriële activa ("Goodwill Purchase Agreement") gesloten tussen ECA en JCA op basis waarvan de JCA de P2 goodwill verkrijgt van ECA. JC Gent verwerft geen onroerende goederen, maar zal een huurovereenkomst ("Lease Agreement") sluiten met ECA voor het gebruik van de kantoren, productie- en stockageruimtes van de P2 bedrijfstak.

De aangemelde transactie is een concentratie in de zin van artikel 9, § 1(b) WBEM. 3. De aanmeldingstermijn De aanmeldende partijen hebben een ontwerptekst van de bovenvermelde overeenkomsten aangemeld bij de Raad voor de Mededinging op 13 februari 2003.Zij hebben hierbij uitdrukkelijk verklaard dat de definitieve overeenkomsten niet zouden afwijken van de aangemelde ontwerpovereenkomsten op de mededingingsrechtelijk relevante punten.

Artikel 12, § 1 WBEM voorziet immers dat de partijen een ontwerpovereenkomst kunnen aanmelden mits alle partijen uitdrukkelijk verklaren dat zij de intentie hebben om een (definitieve) overeenkomst te sluiten die op alle mededingingsrechtelijk relevante punten niet merkbaar verschilt van het aangemelde ontwerp.

Op 24 februari 2003 werden de definitieve overeenkomsten overgemaakt aan het Secretariaat van de Raad voor de Mededinging en aan de verslaggever. De huurovereenkomst werd op 19 februari 2003 ondertekend terwijl de ondertekening van de overeenkomst tot overdracht van activa en de overeenkomst tot de overdracht van immateriële activa gebeurde op 20 februari 2003. De Raad voor de Mededinging is van oordeel dat, ondanks bepaalde wijzigingen, de definitieve overeenkomsten niet afwijken van de aangemelde ontwerpovereenkomsten op de mededingingsrechtelijk relevante punten.

In de overeenkomsten werden een aantal opschortende voorwaarden opgenomen waaronder de goedkeuring van de concentratie door de Raad voor de Mededinging.

Uit een analyse van het aanmeldingsdossier door de verslaggever bleek dat dit onvolledig was. Op grond van artikel 5, § 2 van het koninklijk besluit van 23 maart 1993 betreffende het aanmelden van de concentraties, werden de partijen hiervan bij brief van 3 maart 2003 door de verslaggever op de hoogte gebracht en verzocht de aanmelding te vervolledigen tegen uiterlijk 14 maart 2003. De ontbrekende gegevens werden overgemaakt aan de verslaggever op 10 maart 2003, waardoor de termijn van 45 dagen een aanvang nam op 11 maart 2003.

De aanmelding van de concentratie gebeurde binnen de door de WBEM voorziene termijn maar was onvolledig. Artikel 37, § 1(b) WBEM voorziet dat een boete kan worden opgelegd wanneer ondernemingen opzettelijk of uit onachtzaamheid inlichtingen op onvolledige wijze verstrekken. Uit het verslag van de verslaggever blijkt dat de aanmeldende partijen ter goeder trouw hebben gehandeld en dat zij van oordeel waren dat de ontbrekende gegevens niet moesten worden medegedeeld. Bovendien hebben de aanmeldende partijen op vraag van de verslaggever de ontbrekende gegevens binnen de door hem gestelde termijn overgemaakt. De Raad voor de Mededinging is van oordeel dat in deze omstandigheden geen boete moet worden opgelegd. 4. De omzetdrempels De concentratie valt onder het toepassingsgebied van de WBEM aangezien de omzetdrempels zoals voorzien in artikel 11, § 1er en artikel 46 WBEM werden bereikt. Uit de aan de Raad voor de Mededinging verstrekte gegevens blijkt immers dat de Belgische omzet van de koper en de Belgische omzet van de over te dragen bedrijfstak de drempels voorzien in artikel 11, § 1 WBEM overschrijden. 5. De marktafbakening en de marktaandelen 5.1. De relevante productmarkten Uit de beschikkingspraktijk van de Europese Commissie blijkt dat een onderscheid moet gemaakt worden tussen : (i) complete autozetels; (ii) onderdelen van autozetels; (iii) hoofd- en armsteunen; (iv) deurpanelen; (v) achterberden en (vi) dakpanelen (Zaak nr. IV/M.666 - Johnson Controls/Roth Frères, beslissing van 5 december 1995, paragraaf 8).

Wat de complete autozetels betreft moet volgens de beschikkingspraktijk van de Europese Commissie een verder onderscheid gemaakt worden tussen : (i) standaardzetels en (ii) gespecialiseerde zetels (Zaak nr. IV/M.937 - Lear Keipern, beslissing van 22 juli 1997, paragrafen 7 en 8).

De Raad voor de Mededinging sluit zich bij deze marktafbakeningen aan.

Standaardzetels worden exclusief verkocht aan OEMs en worden specifiek ontworpen voor een bepaald automodel. De OEMs kopen niet enkel de zetels, maar ook een dienst, de just-in-time (hierna "JIT") levering.

JIT leveringen vereisen specifieke know-how op logistiek vlak en op het vlak van beheer van de toeleveringsketens. OEM's ("Original Equipment Manufacturers") zijn wederverkopers die verkopen onder eigen merknaam.

Gespecialiseerde zetels worden verkocht aan autoconstructeurs en aan particulieren op de markt na verkoop. Met uitzondering van gespecialiseerde zetels geïnstalleerd als originele uitrusting in een "speciale editie" van een bepaald automodel, zijn ze in het algemeen niet specifiek ontworpen voor één bepaald automodel, maar kunnen ze geïnstalleerd worden in de meeste auto's. De leveringen gebeuren niet JIT. Gespecialiseerde zetels worden geleverd aan opslagplaatsen.

Er is een groot prijsverschil tussen standaardzetels en gespecialiseerde zetels, in die mate dat een kleine, maar desalniettemin significante prijsstijging van de standaardzetels geen substitutie-effect zou teweegbrengen naar gespecialiseerde zetels.

De P2 bedrijfstak van ECA is actief in de ontwikkeling, de productie en de JIT levering van standaardzetels voor de S60 en V70 modellen van Volvo. JCI produceert eveneens verschillende onderdelen voor standaardzetels zoals schuimkussens, hoofdsteunen, armsteunen, metalen frames en zetelmechanismen.

De Raad voor de Mededinging wenst op te merken dat de Europese Commissie zich niet heeft uitgesproken over de vraag of de markt voor autozetelonderdelen als één markt dient beschouwd te worden, dan wel dient opgesplitst te worden in afzonderlijke deelmarkten.

De aanmeldende partijen geven een geschat marktaandeel van JCI in Europa voor de totale markt van autozetelonderdelen. De aanmeldende partijen vermelden ook dat een aantal concurrenten in de markt voor autozetelonderdelen niet actief zijn in de markt voor autozetelassemblage en dat een aantal van deze concurrenten gespecialiseerd zijn in bepaalde specifieke onderdelen voor dewelke zij een aanzienlijke marktpositie hebben opgebouwd. De Raad voor de Mededinging stelt evenwel vast dat deze concurrenten geen geïntegreerd pakket aanbieden maar zich toeleggen op de productie van één specifiek onderdeel, met uitzondering één concurrent die een geïntegreerd pakket aanbiedt.

De concurrenten zijn echter van oordeel dat er inderdaad sprake is van verschillende markten naargelang het autozetelonderdeel. De aanmeldende partijen sluiten zich in hun addendum bij de aanmelding bij deze visie aan met het argument dat autozetelfabrikanten nooit alle onderdelen bij éénzelfde leverancier betrekken.

Volgens de aanmeldende partijen dient als relevante markt weerhouden te worden de markt van de standaardzetels.

De markt voor standaardzetels is dynamisch. Contracten worden slechts toegekend voor een specifiek model en hun duurtijd is maximaal gelijk aan de levensduur van dat automodel. Overeenkomsten tot levering van autozetels bevatten vaak een clausule volgens dewelke de autoconstructeur kan overschakelen naar een andere autozetelproducent indien deze een competitiever voorstel doet. De korte duur van de contracten en de hoge mate van mededinging tussen de autozetelproducenten voor de toekenning van een contract dragen bij tot het zeer dynamische karakter van deze markt.

De Raad voor de Mededinging is bovendien van oordeel dat rekening houdend met bovenvermelde gegevens ook de markt voor de hoofdsteunen, de markt voor de zitkussens, de markt voor de zetelhoezen, de markt voor plooimechanismen en de markt voor metalen frames als relevante productmarkten dienen beschouwd te worden. Deze markten vallen alle onder NACE-code 34.300. 5.2. De relevante geografische markt De Europese Commissie heeft in de hierboven vermelde Lear/Keipern beschikking beslist dat de relevante geografische markt voor standaardzetels de EER omvat omdat de concurrentie voor de toekenning van leveringscontracten voor standaardzetels plaatsvindt op het niveau van de EER. Het feit dat de levering uiteindelijk regionaal of zelfs lokaal is, gelet op de JIT leveringsvereiste, doet volgens de Commissie geen afbreuk aan deze conclusie. Ook in haar eerdere beschikking in de zaak Johnson Controls/Roth Frères, bepaalde de Commissie dat het gaat om een Europese markt die het grondgebied van de Europees Economische Ruimte (EER) omvat.

De aanmeldende partijen onderschrijven de stelling van de Commissie omdat de OEM autoconstructeurs de contracten over standaardzetels toekennen op een Europese basis. Contracten voor de ontwikkeling, het ontwerp, de productie en de levering van standaardautozetels voor een specifiek automodel worden door de autoconstructeurs toegekend na een Europese of soms wereldwijde aanbestedingsprocedure. De markt voor zetelonderdelen zou volgens de aanmeldende partijen eveneens Europees zijn. Er is immers geen JIT vereiste voor onderdelen. Zij circuleren vrij in Europa.

De Raad voor de Mededinging verwijst naar een eerdere beslissing (Beslissing nr. 2003-C/C-05 van 8 januari 2003, Benteler Automobiltechnik GmbH & Co. KG/Volvo Cars N.V., nog niet gepubliceerd in het B.S.) inzake markten voor onderdelen uit de automobielsector waar geoordeeld werd inzake de relevante geografische markt voor de vervaardiging van chassismodellen voor auto's dat deze eerder lokaal is omdat zij gebonden is aan de productiesite van de autofabrikant. De Raad voor de Mededinging oordeelde in deze beslissing dat : « Niettegenstaande de aanmeldende partijen de stelling verdedigen dat de relevante geografische markt wereldwijd is, wordt in het aanmeldingformulier in de punten 5.1. t.e.m. 5.3. de marktposities van de betrokken ondernemingen op de Belgische markt weergegeven.

Deze paradox vindt zijn oorsprong in de specificiteit van de Belgische mededingingswetgeving. De relevante geografische markt wordt in het aanmeldingsformulier immers als volgt gedefinieerd : "De relevante geografische markt omvat het gebied in België [eigen onderlijning] waar de betrokken ondernemingen een rol spelen in het aanbod en de vraag naar relevante producten of diensten, waar de concurrentievoorwaarden voldoende homogeen zijn en dat van de aangrenzende geografische gebieden kan worden onderscheiden doordat daar met name duidelijk afwijkende concurrentievoorwaarden heersen. » Daarnaast is in het artikel 33, § 2 punt 1, a van de W.B.E.M. voorzien dat "Wanneer de betrokken ondernemingen samen minder dan 25 % van de betrokken markt [de relevante productenmarkt op de relevante geografische - lees Belgische - markt] controleren, wordt de concentratie toelaatbaar verklaard. » Om te beoordelen of voorliggende concentratie aan de voorwaarde voorzien in artikel 33, § 2, punt 1 a van de W.B.E.M. voldoet, dient dan ook in eerste instantie maximaal te worden uitgegaan van de Belgische markt.

Niettegenstaande er, zoals de aanmeldende partijen aangeven, internationale spelers op de markt actief zijn, is de Raad echter van oordeel dat, rekening houdend met de specificiteit van deze sector, de relevante geografische markt in casu eerder lokaal is, t.t.z. gebonden aan de productiesite van de autofabrikant, in voorliggend geval Volvo Gent.Dat de geografische relevante markt eerder lokaal is werd tijdens het onderzoek o.m. bevestigd door concurrent SML. De noden van de autofabrikanten, meer specifiek de logistieke modaliteiten van just-in-time leveringen, hebben geleid tot een situatie waarbij de producenten van chassismodulen naast de auto-assemblage fabriek gevestigd zijn. In België wordt dit geïllustreerd door de in-house productie van chassismodulen en door SML dat in Genk chassismodulen maakt voor Ford Genk. Bij voorliggende concentratie is bij de toetreding van Benteler Automobiltechnik tot de markt in België als toeleverancier voor Volvo Cars NV essentieel dat de productie verder gezet wordt in de bedrijfsruimtes van CCG. Concurrent SML heeft duidelijk aangegeven dat het onmogelijk zou zijn om vanuit Genk voor Volvo te Gent te produceren.Dit betekent dat deze chassismodulen voor Volvo enkel in de onmiddellijke nabijheid van de Volvo Site te Gent kunnen worden geproduceerd. » De Raad voor de Mededinging bevestigt deze beslissing en is van oordeel dat in het kader van deze transactie prima facie eenzelfde redenering dient te worden toegepast.

De verslaggever verwijst ter ondersteuning van de door aanmeldende partijen verdedigde stelling dat deze transactie in een Europese context moet worden beoordeeld naar de beslissing van de Raad voor de Mededinging in de zaak CMB/Hessenatie/Noord Natie (Beslissing van 3 augustus 2001, nr. 2001-C/C-41, B.S. van 28 maart 2002, p. 13173), waar er sprake was van een dominante positie op de Belgische markt maar in een tweede fase onderzoek toch rekening werd gehouden met de internationale concurrentieverhoudingen en een ruimere, internationale geografische benadering werd aanvaard. 5.3. Marktaandelen De markt voor standaardautozetels De Raad voor de Mededinging stelt vast dat, volgens de cijfers verstrekt door de aanmeldende partijen, het gezamenlijk marktaandeel van de aanmeldende partijen op de markt voor de standaardautozetels in België, inclusief interne productie, tussen de [vertrouwelijk - bevat zakengeheim] bedraagt in volume en tussen de [vertrouwelijk - bevat zakengeheimen] in waarde. De aanmeldende partijen overschrijden hiermee ruimschoots de drempel van de 25 %. Er is duidelijk sprake van een dominante positie op de Belgische markt.

Dit situatie is identiek wanneer rekening gehouden werd met de interne productie door autoproducenten aangezien de interne productie door autoconstructeurs in 2002 verwaarloosbaar was.

Wanneer rekening gehouden wordt met de Europese context, inclusief interne productie, blijven de gezamenlijke marktaandelen van de aanmeldende partijen hoog en tussen [vertrouwelijk - bevat zakengeheim] in volume en tussen de [vertrouwelijk - bevat zakengeheim] in waarde.

Markt voor hoofdsteunen De aanmeldende partijen merken op dat het zeer moeilijk is om een betrouwbare schatting van de marktaandelen per onderdeel te geven omdat het bijna onmogelijk is om de mate van interne productie of van uitbesteding van de levering van onderdelen door autozetelproducenten in te schatten.

JCI geeft haar eigen interne productie op. Deze bedraagt tussen de [vertrouwelijk - bevat zakengeheimen] in België. Het totale marktaandeel van JCI in België, inclusief interne productie, bedraagt tussen de [vertrouwelijk - bevat zakengeheim] in volume en waarde.

Deze marktaandelen wijzen op het bestaan van een machtspositie ook al zijn er op de Belgische markt nog twee grote spelers actief met marktaandelen tussen de [vertrouwelijk - bevat zakengeheim].

De P2 bedrijfstak van ECA is niet actief op deze markt.

JCI is, naar volume gemeten en uitgaande van schattingen inclusief interne productie, tevens de grootste speler op de Europese markt, zonder evenwel dominant te zijn.

Op de zogenaamde "vrije" markt, exclusief interne productie, wordt de rol van kleine, gespecialiseerde producenten groter. Op de vrije markt in België behoudt JCI een zeer sterke positie met een marktaandeel tussen de [vertrouwelijk - bevat zakengeheim] ook al zijn op deze markt twee andere grote spelers actief met marktaandelen tussen de [vertrouwelijk - bevat zakengeheim].

Markt voor zitkussens De aanmeldende partijen zijn van oordeel dat het zeer moeilijk is om de interne productie uit te sluiten. De aanmeldende partijen zijn van oordeel dat de captieve productie in de definitie van de markt voor zitkussens moet worden meegerekend omdat zij ten allen tijde een invloed uitoefent op de concurrentievoorwaarden in de markt.

De eigen interne productie van JCI bedraagt in België tussen de [vertrouwelijk - bevat zakengeheim]. Het totale marktaandeel van JCI, inclusief interne productie, op de Belgische markt bedraagt in volume en in waarde tussen de [vertrouwelijk - bevat zakengeheim].

De P2 bedrijfstak van ECA is niet actief op deze markt.

JCI is, naar volume gemeten, inclusief interne productie, ook een grote speler op Europees vlak met een marktaandeel tussen de [vertrouwelijk - bevat zakengeheim].

De aanmeldende partijen hebben ook een schatting gemaakt van de marktaandelen op de "vrije" markt, exclusief interne productie. Ook hier wordt de rol van kleine, gespecialiseerde producenten groter. Het zijn immers voornamelijk deze ondernemingen die voor autozetelproducenten produceren. JCI beschikt hier over een marktaandeel tussen de [vertrouwelijk - bevat zakengeheim] in België.

Op Europees vlak is het marktaandeel van JCI gering.

Markt voor plooimechanismen Het marktaandeel van JCI is zowel op Belgisch als op Europees vlak gering (minder dan 10 %.

De P2 bedrijfstak van ECA is niet actief op deze markt.

Deze markt wordt verder dan ook buiten beschouwing gelaten.

Markt voor zetelhoezen JCI heeft in België een aanzienlijk marktaandeel tussen de [vertrouwelijk - bevat zakengeheim]. Het gaat hier evenwel uitsluitend om interne productie. JCI's totale omzet voor zetelhoezen in België, die volledig geïmporteerd worden aangezien JCI geen zetelhoezen produceert in België, heeft betrekking op levering aan haar autozetelassemblage-activiteiten. JCI verkoopt geen zetelhoezen op de "vrije markt" in België.

De P2 bedrijfstak van ECA is niet actief op deze markt.

Deze markt wordt verder dan ook buiten beschouwing gelaten.

Markt voor metalen frames Het marktaandeel van JCI is zowel op Belgisch als Europees vlak gering.

De P2 bedrijfstak van ECA is niet actief op deze markt.

Deze markt wordt verder dan ook buiten beschouwing gelaten. 5.4. Betrokken markten Standaardzetels Uit de vertrouwelijke gegevens volgt dat het gezamenlijk marktaandeel van de aanmeldende partijen op de markt voor de standaardzetels in België ruimschoots de 25 % overschrijdt. Deze markt is dus een horizontaal betrokken markt voor de doeleinden van deze aanmelding.

Autozetelonderdelen Het marktaandeel van JCI in België op de markt van de autozetelonderdelen, en meer bepaald voor hoofdsteunen, overstijgt ruimschoots de 25 %.

ECA en de P2 bedrijfstak van ECA zijn niet actief op de markt voor de hoofsteunen.

Gelet op het marktaandeel van JCI is er sprake van een verticale betrokken markt.

Zitkussens Op de markt voor de zitkussens is de P2 bedrijfstak van ECA niet actief. JCI heeft in België een marktaandeel van [vertrouwelijk - bevat zakengeheim]. De markt van de zitkussens dient dus niet als een betrokken markt weerhouden te worden.

Besluit : er zijn twee betrokken markten, meer bepaald een horizontale betrokken markt voor de standaardautozetels en een verticale betrokken markt voor de hoofdsteunen. 6. Factoren die ernstige twijfels doen rijzen over de toelaatbaarheid Conform artikel 33, § 2 punt 1.bWBEM volstaat het voor de Raad voor de Mededinging in het kader van deze eerste fase analyse, vast te stellen, dat er ernstige twijfels bestaan omtrent de toelaatbaarheid van de concentratie. Aldus kan de Raad beslissen de procedure voorzien in artikel 34 WBEM in te zetten. 6.1. De geografische marktafbakening Alhoewel uit het verslag blijkt dat de betrokken markten een Europese dimensie zouden hebben dient de Raad voor de Mededinging vast te stellen dat de levering van autozetels JIT gebeurt, waardoor de productie doorgaans lokaal is. De JIT vereiste geldt echter minder voor onderdelen. Deze leveringen zijn enkel mogelijk indien leveranciers zich binnen een beperkte straal t.o.v. de OEM autoconstructeur bevinden.

De Raad voor de Mededinging verwijst hier naar zijn beslissing van 8 januari 2003 (nr. 2003-C/C-05, hoger geciteerd) waar, in een analoge zaak, geoordeeld werd dat de marktafbakening eerder lokaal diende te gebeuren. 6.2. De marktaandelen Uit het onderzoek van de Dienst voor de Mededinging en de verslaggever blijkt dat de concurrenten het in grote mate eens zijn met de door de aanmeldende partijen verstrekte cijfers. Uit deze cijfers blijkt dat de aanmeldende partijen op de Belgische markt van de standaardautozetels en de hoofdsteunen dominant zijn en dat JCI zijn dominante positie in België nog versterkt. 6.3. Reacties van concurrenten Sommige concurrenten, onder meer S.A. Trèves, hebben twijfels geuit over de toelaatbaarheid van deze concentratie. Zo stelt Trèves dat "Johnson Control, die nu reeds over een belangrijke aanwezigheid beschikt op de Belgische markt van zetels en zetelonderdelen, zijn dominante positie nog aanzienlijk zal versterken door de verwerving van ECA N.V. Johnson Control zal dan 75 % van de zetelmarkt in handen hebben terwijl de resterende 25 % gecontroleerd worden door Lear. » Deze concurrent besluit dan ook dat deze transactie van aard is de mededinging aan te tasten.

Ook Opel Belgium heeft twijfels over deze transactie geuit.

Conluderend is de Raad voor de Mededinging van oordeel dat er op dit ogenblik voldoende elementen wijzen op het bestaan van ernstige twijfels over de toelaatbaarheid van de concentratie zodat een bijkomend onderzoek noodzakelijk is in toepassing van artikel 33, § 2 punt 1.b WBEM en artikel 34 WBEM. Om deze redenen, De Raad voor de Mededinging, Stelt vast dat de betrokken concentratie onder het toepassingsgebied valt van de WBEM conform artikel 33 § 1.1 van de WBEM Stelt conform artikel 33, § 2 1.b WBEM vast dat er ernstige twijfels bestaan omtrent de toelaatbaarheid van de concentratie en beslist de procedure bepaald in artikel 34 WBEM in te zetten.

Vooraleer over de toelaatbaarheid van de concentratie te oordelen, verzoekt aan de Verslaggever conform artikel 33, § 2 1.b en artikel 34 WBEM een bijkomend verslag te maken betreffende onder meer : Of en in hoeverre er rekening dient gehouden te worden met de Europese dimensie bij de afbakening van de relevante geografische markt op elk der betrokken markten.

Of de versterking van de machtspositie door JIT op de Belgische markt de mededinging niet op significante wijze belemmert.

Aldus uitgesproken op 17 april 2003, door de Kamer van de Raad voor de Mededinging samengesteld uit Mevrouw Béatrice Ponet, Voorzitter van de Raad voor de Mededinging en kamervoorzitter, de heren Geert Zonnekeyn, Eric Mewissen en Robert Vanosselaer, leden van de Raad.

Beslissing nr. 2003-C/C-39 van 23 april 2003 Dossier MEDE-C/C-03/0022 : NV Minute Maid Juices/B.V.B.A. Coca-Cola Enterprises Belgium/S.A. Chaudfontaine Distribution / SA Chaudfontaine Monopole Inzake : N.V. Minute Maid Juices, met zetel Bergensesteenweg 1424 te 1070 Brussel en B.V.B.A. Coca-Cola Enterprises Belgium, met zetel Bergensesteenweg 1424 te 1070 Brussel en S.A. Chaudfontaine Distribution, met zetel Kloosterdreef 7 te 1000 Brussel en S.A. Chaudfontaine Monopole, met zetel Rue de Cristal 7 te 4050 Chaudfontaine Gelet op de Wet op de Bescherming van de Economische Mededinging, zoals gecoördineerd op 1 juli 1999 (WBEM);

Gezien de aanmelding aan het Secretariaat van de Raad voor de Mededinging van een concentratie, neergelegd op 7 maart 2003;

Gezien de mededeling voor onderzoek door het Secretariaat van de Raad aan het Korps van verslaggevers conform art. 32bis § 1 WBEM op 10 maart 2003;

Gezien de stukken van het dossier van de Dienst voor de Mededinging zoals medegedeeld aan de verslaggever op 7 april 2003;

Gezien het gemotiveerd verslag van de verslaggever zoals dit op 8 april 2003 werd opgesteld en werd betekend aan de Raad;

Gehoord ter zitting op 23 april 2003 : - De heer Isselée namens de Verslaggever en de heer Kyndt en mevrouw Verbanck namens de Dienst; - Meester Vandermeersch, gemeenschappelijke vertegenwoordiger; - Meester Waha namens Minute Maid Juices/Coca-Cola Enterprises Belgium; - Meester Gisterlinck namens Minute Maid Juices /Coca-Cola Enterprises Belgium; - De heer Abbas namens Chaudfontaine; - De heer Lengele namens Chaudfontaine; - De heer Eylenbosch namens Coca-Cola Enterprises; - De heer Luc Bammens namens Coca-Cola Enterprises; - De heer Govaerts namens Coca-Cola Enterprises; - De heer Buijze namens Minute Maid Juices; - De heer Rooyens namens Coca-Cola Enterprises; - De heer Bael namens Chaudfontaine. 1. De aanmeldende en betrokken partijen Als kopers treden op : (1) de NV Minute Maid Juices ("MMJ"), een Belgische (onrechtstreekse) dochtervennootschap van The Coca-Cola Company ("TCCC"), die een Amerikaanse vennootschap is naar het recht van de staat Delaware. MMJ is een bottelaar die licentiehouder is van TCCC en in Europa instaat voor de verdeling en commercialisering van dranken op basis van vruchtensappen en van andere niet-alcoholische dranken, onder merknamen zoals Minute Maid en Disney. De voornaamste activiteiten van MMJ bestaan in de verkoop van vruchtensappen in Frankrijk en Nederland.

TCCC is een beursgenoteerde vennootschap met zetel te One Coca-Cola Plaza, Atlanta, Georgia, USA. TCCC is eigenaar van merken en leverancier van frisdrankconcentraten en in sommige gevallen bereide dranken, die zij verkoopt aan bottelaars en inblikkers. Tot de belangrijkste Belgische drankmerken van TCCC behoren Coca-Cola, Fanta, Sprite en Minute Maid. (2) de BVBA Coca-Cola Enterprises Belgium ("CCEB"), een Belgische (onrechtstreekse) dochtervennootschap van Coca-Cola Enterprises Inc. ("CCE"), een Amerikaanse vennootschap naar het recht van de staat Delaware. CCE is een beursgenoteerde vennootschap met zetel te 2500 Windy Ridge Parkway, Atlanta, Georgia, USA. Ze produceert en verdeelt producten van TCCC in Noord-Amerika (VS en Canada) en in Europa (Benelux, Frankrijk en Groot-Brittannië).

In België worden de merken van TCCC gebotteld door CCEB, die verantwoordelijk is voor de productie, verpakking, marketing en verkoop in België van de koolzuurhoudende en niet-koolzuurhoudende frisdranken, vruchtensappen en water waarvan de merken de eigendom zijn van vooral TCCC, nl. Coca-Cola, Coca-Cola light, Fanta, Minute Maid, Frutonic, Sprite, Aquarius, Aquana, Nalu en Bonaqua.

Als verkopers treden op : (1)de SA Chaudfontaine Distribution ("CFD"), een Belgische vennootschap. Ze produceert, bottelt en verkoopt een ruime waaier van dranken, waaronder verpakt water, frisdranken en vruchtensappen in België en in het buitenland. (2) de SA Chaudfontaine Monopole ("CFM"), een Belgische dochtervennootschap van CFD.Ze is eigenaar van bepaalde merken en activa o.m. de waterbronnen en bottelinstallaties te Chaudfontaine, die door CFD/CFM worden gebruikt voor de productie en verkoop van koolzuurhoudende frisdranken, waters en vruchtensappen. - De doelonderneming is de bedrijfstak CF Water (de activiteiten "verpakt water") van CFD en CFM, die eigenaar zijn van de diverse activa die samen deze bedrijfstak uitmaken. Deze activiteiten zijn geen afzonderlijke juridische entiteit.

CF Water omvat alle activa die verband houden met de extractie, de productie, het bottelen, de verkoop, de verdeling en de marketing van het mineraal water "Chaudfontaine" inbegrepen alle intellectuele eigendomsrechten, de terreinen met bronnen en boorlocaties waaruit het water wordt gewonnen, verschillende gebouwen, machines, uitrusting, rollend materieel en andere activa i.v.m. de uitbating van de betrokken activiteiten.

Genoemde vennootschappen zijn alle ondernemingen in de zin van art. 1 WBEM. 2. Aanmeldingsplicht - overeenkomst van concentratie De aangemelde concentratie betreft de voorgenomen overname door MMJ en CCEB van de bedrijfstak CF Water.De activa die worden overgedragen door CFD en CFM zijn de fabrieks- en productiefaciliteiten te Chaudfontaine, rechten op de exploitatie van waterbronnen, klantenbestanden, prijslijsten en marketingmateriaal m.b.t. de verkoop van de waterproducten, de Chaudfontaine handelsmerken en handelsnamen, de goodwill, alle intellectuele eigendom zoals auteursrechten, zakengeheimen, methodes en procédés, samenstellingen, know-how, uitbatingsystemen, tekeningen, beschrijvingen en labels.

De voorgenomen concentratie heeft geen betrekking op de "Duke" waterbedrijfstak van CFD/CFM, noch op hun commerciële zakelijke activiteiten inzake koolzuurhoudende frisdranken en vruchtensappen (de merken Limoh, Calidi, Parasol en Sunnyland).

Deze operatie is een concentratie in de zin van art. 9 § 1b WBEM. Op 15 januari 2003 hebben MMJ, CCEB, CFD en CFM een niet-bindende intentiebrief ondertekend, waarbij ze een akkoord sloten om exclusieve onderhandelingen aan te knopen met het oog op het sluiten van een overeenkomst tot verkoop van CF Water aan MMJ en CCEB. CCEB en/of MMJ en CFD/CFM hebben een ontwerp van overeenkomst tot koop van activa opgesteld ("Draft Asset Purchase Agreement") en MMJ en CFM een ontwerp van overeenkomst tot overdracht van merken ("Draft Trademark Assignment Agreement"). De aanmelding gebeurde derhalve tijdig volgens art. 12 § 1 WBEM. Overeenkomstig art. 12 § 1 WBEM hebben de aanmeldende partijen bevestigd dat ze de intentie hebben om overeenkomsten te sluiten die op alle mededingingsrechtelijk relevante punten niet merkbaar verschillen van de aangemelde ontwerpovereenkomsten.

Uit de voorgelegde (vertrouwelijke) omzetcijfers van de betrokken ondernemingen blijkt dat de drempels zoals opgelegd conform art. 11 § 1 WBEM worden behaald, zodat de concentratie diende te worden aangemeld.

De aangemelde concentratie valt overeenkomstig art. 33 § 1.1 WBEM binnen het toepassingsgebied van de wet. 3. De relevante productenmarkten De hoofdproducten van de aanmeldende partijen zijn CSDs (koolzuurhoudende frisdranken) en verpakt water, die concurreren in een ruimere markt voor commerciële dranken zoals o.m. niet-koolzuurhoudende dranken, iced teas, vruchtensappen, water, sport- en energiedranken.

De Raad voor de Mededinging neemt zoals in het verleden het standpunt in dat "CSDs met inbegrip van iced teas" een afzonderlijke markt vormen, verschillend van deze voor bv. verpakt water (zie Beslissing d.d. 29 april 1999 inzake Coca-Cola Company/Cadbury Schweppes). De Europese Commissie heeft reeds als afzonderlijke markten omschreven : "verpakt water" (zaak IV/M.190 - Nestlé/Perrier par. 19) en "vruchtensappen/ nectars" (zaak IV/ M.277 - Del Monte/Royal Foods/Anglo American).

Op basis van deze rechtspraak kunnen als productmarkten worden weerhouden : verpakt water CSDs met inbegrip van iced teas vruchtensappen/nectars N.a.v. het verder mogelijke onderscheid tussen het retailkanaal, het horecakanaal en de gekoelde verkoop, wordt in casu niet weerhouden om hiervoor afzonderlijke markten aan te duiden (vgl. zie Beslissing van de Raad voor de Mededinging d.d. 29 april 1999 inzake Coca-Cola Company/Cadbury Schweppes). 4. De relevante geografische markt De import van bereide dranken zoals verpakt water, CSDs en vruchtensappen van en naar België vertegenwoordigt een belangrijk aandeel van de verkopen van deze dranken in België.Men kan er echter vanuit gaan dat de relevante geografische markt de Belgische markt is. 5. De marktaandelen - economische analyse Zowel de aanmeldende partijen, hun concurrenten als de door de Dienst ondervraagde betrokken derden baseren zich voor het bepalen van de marktaandelen op het Canadean-rapport 2002, een gezaghebbende studie inzake marktgegevens. Op de markt van het "verpakt water" vertegenwoordigde CF Water in België in 2001 een marktaandeel van minder dan 6,5 % en MMJ / CCEB minder dan 0,5 %. Na de voorgenomen concentratie zal het gezamenlijk marktaandeel van de aanmeldende partijen m.b.t. de verkoop van verpakt water minder dan 7 % bedragen.

Aangezien de voorgenomen concentratie geen betrekking heeft op de activiteiten van CFD / CFM inzake de productmarkten "CSDs" en "vruchtensappen/nectars", is er geen horizontale overlapping in deze segmenten.

Er zijn een aantal sterke nationale en internationale spelers aanwezig met een ruime merkenportefeuille, o.a. Danone (Evian, Volvic, Badoit, Danone Activ), Nestlé (Vittel, Contrexeville,Valvert, Perrier, Aquarel, San Pellegrino, Vichy, enz...), Spadel (Spa, Spontin, Bru), Cadbury Schweppes, de producenten van private labels die o.a. leveren aan Carrefour, Delhaize, Colruyt, Aldi (Pierval, Saint Alban, Derby, Boxer, enz..). Deze spelers zullen blijven sterk concurreren met de aanmeldende partijen.

Uit het verslag van de Dienst is gebleken dat de globale positie van CF Water mogelijks door TCCC / CCEB als hefboom kan gebruikt worden om haar positie op de markt van de CSDs te versterken, bv. door slechts CF Water te willen leveren wanneer de klant ook de CSDs van CCEB neemt of omgekeerd (het zgn. "portefeuille-effect").

Door TCC / CCEB werd verklaard dat zij ingevolge een gepubliceerde "undertaking", die ze in 1989 en 1997 hebben gedaan ten aanzien van de Europese Commissie, aan zichzelf een aantal beperkingen hebben opgelegd om dit "portefeuille-effect" te vermijden.

De Raad is van oordeel dat deze bestaande zelfbeperkingen voortaan als voorwaarden moeten opgelegd worden om deze concentratie toe te laten, conform het dispositief dezer.

Om deze redenen De Raad voor de Mededinging Gelet op de art. 2 e.v. van de Wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken van toepassing overeenkomstig art. 54bis WBEM;

Stelt vast dat de betrokken concentratie aanmeldingsplichtig is en conform art. 33 § 1.1 WBEM binnen het toepassingsgebied valt van de wet;

Verklaart de concentratie toelaatbaar conform art. 10 § 3 WBEM op voorwaarde : - dat de kopers nooit exclusiviteit eisen voor hun producten in een verkooppunt; - dat de kopers geen groeikortingen toekennen voor aankopen die tegelijk betrekking hebben op producten van het merk "Coca-Cola" en producten van andere merken; dat de kopers geen groeikortingen toekennen voor producten van het merk "Coca-Cola" die berekend zijn op basis van een referentieperiode van meer dan drie maanden; - dat de kopers nooit de beschikbaarheid van het merk Coca-Cola" of het toekennen van enig ander voordeel op "Coca-Cola" producten aan de verplichting van simultane aankoop van niet-cola producten zullen onderwerpen.

Aldus uitgesproken op 23 april 2003 door de Kamer van de Raad voor de Mededinging, samengesteld uit : de heer Frank Deschoolmeester, kamervoorzitter; de heren Geert Zonnekeyn, Marc Jegers en Eric Mewissen, leden.

Beslissing nr. 2003-C/C-40 van 30 april 2003 Dossier MEDE-C/C-03/0002 : N.V. Sutrans/N.V. Sugro/N.V. Maas Services Belgie/N.V. Caritas/N.V. Tabaccomat Inzake : N.V. Sutrans, met zetel te 9140 Temse, Laagstraat 63 N.V. Sugro, met zetel te 9140 Temse, Laagstraat 63 N.V. Maas Services Belgie, met zetel 2550 Kontich, Duffelsesteenweg 164 en N.V. Caritas, met zetel te 1130 Brussel, Waterranonkelstraat 2G-1 N.V. Tabaccomat, met zetel te 1130 Brussel, Waterranonkelstraat 2G-1 Gelet op de Wet op de Bescherming van de Economische Mededinging, zoals gecoördineerd op 1 juli 1999 (WBEM);

Gezien de aanmelding aan het Secretariaat van de Raad voor de Mededinging van een concentratie, neergelegd op 17 januari 2003;

Gezien de beslissing van de Raad voor de Mededinging (nr. 2003 - c/c- 15) in datum van 5 maart 2003, waarbij gesteld werd dat er conform art.33 § 2 1.b WBEM ernstige twijfels bestaan omtrent de toelaatbaarheid van de concentratie; Dat op basis van art. 34 WBEM aan de Verslaggever werd verzocht een bijkomend onderzoek in te stellen;

Gezien het onderzoeksdossier 2de fase van de Dienst voor de Mededinging zoals medegedeeld aan de Verslaggever op 2 april 2003;

Gezien het gemotiveerd verslag van de Verslaggever zoals dit op 7 april 2003 werd opgesteld en op 8 april 2003 werd betekend aan de Raad;

Gezien de opmerkingen van de aanmeldende partijen, gemaakt bij brieven resp. d.d. 3 april, 16 april en 17 april 2003;

Gehoord de verslaggever dhr. Bert Stulens;

Gehoord de partijen die verschenen ter zitting op 30 april 2003 : Meester Coenegrachts, advocaat, gemeenschappelijke vertegenwoordiger;

Dhr. De Meese;

Dhr. de Vries;

Dhr. Van Vlierberghe;

Beoordeling Zoals reeds in de beslissing van 5 maart 2003 gesteld, gebeurt huidige concentratie in drie deeltransacties : (a) Sugro zal het handelsfonds van Caritas verwerven; (b) Maas Services zal het handelsfonds van Tabaccomat (activiteiten en personeel) verwerven; (c) Sutrans zal de sigarettenautomaten van Tabaccomat overnemen, met het oog op de latere verhuring ervan aan Maas Services.

De aanmeldende partijen hebben daartoe op 30 december 2002 drie overeenkomsten ondertekend, die gezamenlijk een verkrijging van zeggenschap en dus een concentratie uitmaken in de zin van art. 9 § 1b WBEM. De ondernemingen, die betrokken zijn bij deze transactie, kopen hun producten aan in het groot en verkopen deze door aan de detailhandel.

Deze producten kunnen verdeeld worden in drie categorieën : (1) tabaksproducten; (2) gebruikelijke consumptiegoederen van het type suikerwaren, dranken en snacks; (3) voorafbetaalde telefoon- en herlaadkaarten van de mobiele operatoren. 1) de markt van de groothandel van tabaksproducten Caritas/Lekkerland België hebben in het kader van LCT een gezamenlijk marktaandeel voor de groothandel in tabakswaren van 27,2 % (19,2 % Caritas + 8 % Lekkerland België).De fusie tussen Caritas en Sugro - zonder genoemd samenwerkingsakkoord - leidt reeds tot een gezamenlijk marktaandeel dat even groot is.

M.b.t. de invloed van de concentratie op de aanbodzijde, kan niet ontkend worden dat de producenten vanwege hun positie belangrijke spelers zijn inzake prijsbepaling. De stelling van de aanmeldende partijen dat de groothandel m.b.t. de winstmarges geen druk kan uitoefenen op de producenten, wordt door het bijkomend onderzoek van de Dienst niet bevestigd.

Zowel uit de antwoorden van de concurrenten als van de producenten blijkt dat er onderhandeld kan worden over de kortingspercentages. Dit wordt aangetoond aan de hand van het samenwerkingsakkoord (LCT), welke geen enkele zin zou hebben indien de producenten unilateraal de winstmarges van de groothandel en kleinhandel zouden bepalen.

Het doel van LCT (samenwerkingsverband Caritas en Sitagro) is juist door gezamenlijke benadering van de producent d.m.v. grotere aankoopvolumes, betere marges te bekomen. Na deze concentratie verkrijgen de betrokken ondernemingen ook grotere aankoopvolumes, waardoor ze in staat zullen zijn om betere aankoopcondities te bekomen.

M.b.t. de invloed van de concentratie aan de vraagzijde, blijkt uit het onderzoek dat het aantal groothandelaars van betekenis inzake tabakswaren na de concentratie beperkt zou zijn tot drie zonder behoud van LCT en slechts tot twee met behoud van LCT. De keuzemogelijkheid van de afnemers wordt derhalve ingeperkt.

Deze keuze wordt bovendien nog meer beperkt gezien Lekkerland België en Caritas door een gezamenlijke benadering van de producenten een grotere winstmarge proberen te bekomen. Ook bestaat de mogelijkheid dat men zich gezamenlijk gaat richten tot bepaalde afnemers zoals nu al met Carrefour gebeurt. Aangezien Sitagro een dochter is van Lekkerland België en Sitagro levert aan Macro, waar veel kleinhandelaars hun inkopen doen, staat vast dat de keuze wordt beperkt en de druk op de afnemers toeneemt.

Na deze concentratie zullen er slechts twee echt onafhankelijke belangrijke groothandelaars overblijven : de groep Sugro/Caritas in samenwerking met Sitagro (LCT) en Lyfra Partagro. Uit het marktonderzoek is gebleken dat verschillende concurrenten en leveranciers zich zorgen maken omtrent deze concentratie. De eerste marktspeler zal inderdaad een marktaandeel bereiken dat tweemaal zo groot is als dat van de tweede speler. Deze operatie leidt dan ook tot de creatie van een dominante machtspositie die tot gevolg kan hebben dat de mededinging op de Belgische markt ernstig wordt verstoord.

Het is meteen duidelijk dat het verbreken van het samenwerkingsverband LCT tussen Caritas en Sitagro/Lekkerland België de keuzemogelijkheden voor de grootdistributie zou verbeteren. Bij het ontbinden van het LCT-akkoord zijn er opnieuw drie onafhankelijke spelers zoals dit voor de concentratie het geval was.

Na kennisname van het door de Dienst uitgevoerd bijkomend onderzoek, is de Raad van oordeel dat de aangemelde concentratie enkel toelaatbaar is indien voormeld samenwerkingsakkoord tussen Caritas/Lekkerland België wordt ontbonden, zowel aan aanbodzijde als aan vraagzijde. Deze regeling zou trouwens geen verschuivingen of versterking van machtspositie teweegbrengen op de markt van de groothandel van de tabakswaren.

De aanmeldende partijen vragen in elk geval een uitzondering voor één grote afnemer van rookwaren, nl. Carrefour, gezien de overeenkomst tussen LCT en Carrefour loopt tot 31 december 2003. Vanaf 1 januari 2004 zal Carrefour zelf bepalen (wellicht via een biedproces) wie hem zal mogen beleveren en dit zouden kunnen andere marktspelers zijn dan de aanmeldende partijen.

Deze uitzondering kan worden toegestaan voor de gezamenlijke verkoop van tabakswaren aan Carrefour, die van de inschrijvers op zijn offerte voor tabaksproducten eist dat zij nadien gezamenlijk de logistiek organiseren inzake tabakswaren. Een mogelijk verbod voor de aanmeldende partijen zou een discriminatie inhouden jegens de twee andere grote spelers (Lyfra en Sitagro), die niet aan dit verbod zouden zijn onderworpen. 2) de markt van de groothandel van snoepwaren Sugro en Caritas ramen hun gezamenlijk marktaandeel op de markt van de groothandel van snoepwaren (inclusief dranken) op 4,5 % (Caritas 0,4 % en Sugro 4,1 %), alhoewel uit het onderzoek is gebleken dat zij eigenlijk zelf geen duidelijk beeld hebben van de juiste marktaandelen.De meeste concurrenten schatten het gezamenlijk marktaandeel van Sugro/Caritas groter tot zelfs véél groter.

Er dient evenwel vastgesteld te worden dat in elk geval de concentratie Sugro/Caritas op de markt van de groothandel in snoepwaren vrijwel geen verschuivingen zal meebrengen, vermits Caritas op deze markt slechts een zeer kleine speler is (minder dan 1 %). Ook de ondervraagde concurrenten zijn van hetzelfde oordeel.

Deze visie kan door de Raad worden bijgetreden op voorwaarde dat ook hier de mogelijkheid tot gezamenlijke marktbenadering in het kader van LCT met Lekkerland België langs aanbod- en vraagzijde wordt verbroken.

Dit zal geen enkel probleem meebrengen voor de aanmeldende partijen, vermits zij stellen dat enige samenwerking inzake snoepwaren nog niet in de praktijk is gebracht. 3) de markt van de groothandel van telefoonkaarten Na deze concentratie zullen de aanmeldende partijen een gezamenlijk marktaandeel hebben op de markt van de groothandel in telefoonkaarten van 15,5 % (Caritas 7,9 % en Sugro 7,6 %). Op deze markt ontstaat er geen probleem aan de aanbodzijde en de afnemers hebben nog voldoende keuze uit een drietal groothandelaars die ongeveer even groot zijn. Ook is deze markt sterk gereglementeerd.

Aan de vraagzijde betalen de consumenten vaste prijzen. Een beperkt aantal operatoren leveren de kaarten aan vastgestelde prijzen. Het samenwerkingsakkoord heeft hier geen uitwerking gezien de concentratie op deze markt geen enkele invloed heeft op de aanbodzijde. Er treedt bijgevolg geen verschuiving op en er is geen versterking van een machtspositie. 4) de distributie van tabaksproducten via de exploitatie van automaten In tegenstelling tot de aanmeldende partijen, zijn de concurrenten van oordeel dat de vending markt moet beschouwd worden als een deelmarkt of een volledig aparte markt.De meeste producenten beschouwen "vending" als een modaliteit van verkopen. De Raad beschouwt de vending markt wel als een afzonderlijke markt wegens de specifieke criteria die deze markt kenmerken op organisatorisch gebied, inzake prijsvorming, klantenbinding, verkochte hoeveelheden en aard van het cliënteel.

Maas Services België exploiteert op heden 6.433 automaten in België en Tabaccomat exploiteert 3.631 automaten op een totaal in de markt van 16.070 automaten in België. Na de concentratie zouden de partijen dus een gezamenlijk marktaandeel op basis van het aantal automaten (verkooppunten) van méér dan 60 % hebben, hetgeen door het onderzoek wordt bevestigd.

Volgens de aanmeldende partijen wordt de rentabiliteit van de automaten bepaald door de combinatie schachtvergoeding (= de bijdrage per schacht betaald door de producent aan de exploitant om de aanwezigheid van zijn tabaksproducten in de automaten te verzekeren) en de afzet van de diverse merken. Echter dient de winstmarge uit verkoop (= het verschil tussen de aankoopprijs en de banderolprijs) niet vergeten te worden.

Sterke merken hebben een hoge afzet, kleine merken zijn zwakker en daar moet voor betaald worden om ze in de automaat te krijgen. Grote spelers hebben betere winstmarges en dito kortingen. De winstmarge op sigaretten uit een automaat ligt hoger dan via andere verkoopkanalen en de kleinere spelers moeten een hogere omzet hebben om rendabel te zijn.

De vending markt is mogelijks een verzadigde markt en de toetreding van nieuwe spelers is moeilijk haalbaar. De extra inkomsten uit vending (hogere winst) kunnen aangewend worden om de concurrentie in de tabakssector nadelig te beïnvloeden. Een sterke speler zal proberen de beste locaties in te palmen ten nadele van kleinere regionale spelers en door zijn schaalgrootte betere voordelen kunnen bedingen bij de producenten.

Maas kan tegen veel gunstiger voorwaarden de machines exploiteren (inzake onderhoud en het feit dat een deel van de machines eigendom zijn van BAT) en bovendien voordeel halen uit het feit dat ze deel uitmaken van een groothandel die de leverancier is van bepaalde regionale spelers.

Deze concentratie zou aldus kunnen leiden tot geleidelijke eliminatie van deze kleine spelers. De dominante positie wordt door huidige concentratie fors versterkt. Maas Services Belgium zal de enige nationale speler worden met een quasi monopolie in het Franstalige landsgedeelte en een zeer belangrijke positie in het Nederlandstalige landsgedeelte. Ook hier zal de Raad voorwaarden moeten opleggen. 5) algemene besluiten Als resultaat van het gevoerde tweede fase onderzoek, acht de Raad het noodzakelijk om voorwaarden op te leggen teneinde de mededinging op de markten waarop de aanmeldende partijen actief zullen zijn, te waarborgen.De concentratie wordt toelaatbaar verklaard mits voorwaarden conform art. 34 § 1er, al3 WBEM zoals in het beschikkend gedeelte hierna bepaald : Om deze redenen De Raad voor de Mededinging Gelet op de art. 2 e.v. van de Wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken van toepassing overeenkomstig art. 54bis WBEM;

Stelt vast dat de betrokken concentratie aanmeldingsplichtig is en conform art. 33 § 1.1 WBEM binnen het toepassingsgebied valt van de wet;

Verklaart de concentratie toelaatbaar mits volgende voorwaarden conform art. 34 § 1, al3 WBEM worden nageleefd : 1) Het samenwerkingsakkoord tussen Lekkerland België en Caritas (LCT), zoals gepubliceerd in de Bijlagen van het Belgisch Staatsblad van 29 juli 1998 moet aan aanbodzijde (gezamenlijke inkopen) en aan vraagzijde (gezamenlijke benadering van afnemers) en dit zowel op de markt voor groothandel van tabakswaren als deze voor snoepwaren worden ontbonden;2) Eén uitzondering op voorstaande voorwaarde wordt toegestaan voor de gezamenlijke verkoop middels LCT van tabakswaren aan Carrefour, doch slechts tot 31 december 2003 ten laatste.3) Het beëindigen van voorzegd LCT-akkoord moet gebeuren binnen een termijn van 60 kalenderdagen te rekenen vanaf de datum van huidige beslissing.4) Alle automaten van Tabaccomat in België en de daaraan verbonden exploitatie dienen verkocht te worden tegen redelijke en marktconforme prijzen aan één of meerdere kopers in of bij dewelke de aanmeldende partijen geen meerderheidsbelang hebben.5) De voorzegde verkoop van de automaten van Tabaccomat moet gebeuren binnen een termijn van 60 kalenderdagen na datum van huidige beslissing.6) Voor zover aan de voorwaarden gesteld onder de punten 4 en 5 niet kan worden voldaan, legt de Raad aan de aanmeldende partijen op om opnieuw voor de Raad te verschijnen op woensdag 25 juni 2003 om 15 uur teneinde de Raad voor te lichten om zich gebeurlijk over bijkomende maatregelen te kunnen beraden. Aldus uitgesproken op 30 april 2003 door de Kamer van de Raad voor de Mededinging, samengesteld uit : de heer Frank Deschoolmeester, kamervoorzitter; de heren Peter Poma, Robert Vanosselaer en Eric Mewissen, leden.

Beslissing nr. 2003-C/C-44 van 28 mei 2003 Dossier nr. MEDE-C/C-03/0012 : Johnson Controls Gent N.V. /Johnson Controls Automotive (UK) Ltd. en ECA N.V. Gelet op de Wet tot bescherming van de Economische Mededinging, zoals gecoördineerd op 1 juli 1999 (WBEM);

Gezien de beslissing van de Raad voor de Mededinging nr. 2003-C/C-38 van 17 april 2003 waardoor beslist werd een tweede faseonderzoek in te stellen conform artikel 33 § 2, 1 b) en artikel 34 van de WBEM;

Gezien het verzoekschrift op grond van artikel 12, § 5 d.d. 9 mei van de aanmeldende partijen, Johnson Controls Gent N.V., met maatschappelijke zetel te Mai Zetterlingstraat 70, 9042 Gent en Johnson Controls Automotive UK (Ltd.) met maatschappelijke zetel te The Hamilton Centre, Rodney Way, Widford, Chelmsford, Essex CM1 3BY, Verenigd Koninkrijk, gericht aan de Voorzitter van de Raad voor de Mededinging, op 12 mei 2003 overgemaakt aan de Verslaggever met het verzoek hierover een verslag op te maken tegen uiterlijk vrijdag 23 mei 2003;

Gezien het gemotiveerd verslag van de Verslaggever in toepassing van artikel 12 § 5 van de WBEM op 23 mei 2003 aan de Raad voor de Mededinging overgemaakt;

Gezien de Beschikking d.d. 23 mei 2003 waardoor het verzoek tot tussenkomst van de Volvo Car Corporation ontvankelijk en gegrond werd verklaard;

Gezien de stukken van het dossier;

Gezien het schrijven van de gemeenschappelijke vertegenwoordiger van 21 mei 2003 waardoor zij afstand doet van het recht op een termijn van minstens vijftien dagen om hun opmerkingen te doen gelden op grond van artikel 32 bis van de WBEM;

Gehoord ter zitting van 28 mei 2003 : - De aanmeldende partijen, Johnson Controls Gent N.V. en Johnson Controls Automotive (UK) Ltd., vertegenwoordigd door Dhr. Kenneth Owen en door de gemeenschappelijke vertegenwoordiger Meester Gerwin Van Gerven en Meester Johan Ysewyn, advocaten te Brussel;

Gelet op de Wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken van toepassing overeenkomstig artikel 54 bis van de WBEM; 1. Het verzoek van Johnson Controls Gent N.V. en Johnson Controls Automotive (UK) Ltd. 1.1. De aanmeldende partijen Johnson Controls Gent N.V. en Johnson Controls Automotive (UK) Ltd. verzoeken om de volgende maatregel : « Verzoeksters willen, ten laatste op 31 mei 2003, overgaan tot de volledige juridische overname van de activa en passiva van ECA's P2 bedrijfstak, zoals omschreven in de aangemelde Asset Purchase Agreement. De overgedragen activa ("P2 Assets") zijn beschreven in artikel 2.1 van de Asset Purchase Agreement en omvatten materiële vaste activa, zoals machines, installaties, apparatuur, werkvloer en kantoorbenodigdheden, vergunningen, boeken en bescheiden betreffende de P2 activiteit, alsook de werknemers die op deze activiteit betrekking hebben. Verzoeksters willen eveneens overgaan tot de volledige juridische overname van de immateriële activa zoals omschreven in de aangemelde Goodwill Purchase Agreement. De P2 goodwill is beschreven in artikel 2 van de Goodwill Purchase Agreement en omvat alle intellectuele eigendomsrechten met betrekking tot de P2 bedrijfstak, stock, het toeleveringscontract voor P2 autozetels tussen ECA en Volvo en leveringscontracten voor onderdelen met derde partijen die verband houden met het P2 autozetelcontract, tekeningen en lijsten van toeleveranciers, alsook boeken en bescheiden met betrekking tot de P2 goodwill. " 1.2. De hoogdringendheid van de gevorderde maatregel wordt door de aanmeldende partijen Johnson Controls Gent N.V. en Johnson Controls Automotive (UK) Ltd. als volgt omschreven : « Na een Europese toewijzingsprocedure, heeft Volvo recentelijk het contract voor de toelevering van de complete autozetels voor haar P1X platform [vertrouwelijk - bevat zakengeheim] die in Gent zullen geproduceerd worden aan de JCI groep toegewezen. Deze laatste zal dus P1 autozetels beginnen te assembleren voor Volvo Gent in augustus 2003. Bovendien loopt ECA's huidige P2 contract met Volvo af [vertrouwelijk - bevat zakengeheim], waarna deze productie in elk geval zou overgenomen worden door JCI aangezien deze laatste ook het toeleveringscontract voor Volvo's P2 autozetels voor de toekomst heeft gewonnen. In bijlage 1 tot dit Verzoekschrift vindt de Raad het tijdschema dat bepaald is door Volvo voor de productie van de eerste prototypes van de P1 autozetel. [vertrouwelijk - bevat zakengeheim] Vooraleer Verzoeksters prototypes kunnen leveren, moeten een aantal logistieke maatregelen genomen worden die cruciaal zijn voor het starten van de productie : - installatie en testen van de bijkomende infrastructuur noodzakelijk voor de P1 autozetels; - herdesign van de controlesoftware; - uitbreiding van de productiesite en de productielijn; - training van werknemers in de productie van de nieuwe zetels.

Dit is enkel mogelijk indien verzoeksters in de mogelijkheid gesteld wordt om de activa beschreven in de Asset Purchase Agreement en de Goodwill Purchase Agreement volledig en definitief over te nemen vanaf 1 juni. Dit zou verzoeksters slechts een paar weken geven om alle noodzakelijke logistieke maatregelen uit te voeren daar waar dit normaliter een aantal maanden in beslag neemt.

In het licht van deze urgentie verzoeken Verzoeksters de Raad ook om, in afwijking van art. 12, para. 5 WEM het Korps Verslaggevers te vragen een verslag neer te leggen binnen een tijdsperiode van één week zodat de Raad voldoende tijd heeft om zich over dit Verzoekschrift uit te spreken. » 2. Beoordeling van het verzoek Artikel 12, § 5 luidt als volgt : « Na de eerste periode van vijfenveertig dagen van onderzoek van de concentratie, kan de Raad voor de Mededinging zich behoudens het geval van aanmelding van een ontwerpovereenkomst, op verzoek van de ondernemingen die partij zijn bij de concentratie, uitspreken over het al dan niet omkeerbaar karakter of over het al dan niet duurzaam karakter van de wijziging van de marktstructuur, van één of meer met de concentratie verband houdende maatregelen, welke de bij de concentratie betrokken ondernemingen zouden willen doorvoeren.In dat geval vraagt de Raad voor de Mededinging dat de verslaggever binnen twee weken een verslag neerlegt, bevattende de appreciatie-elementen om tot de in deze paragraaf bedoelde besluitvorming te komen. De Raad kan zijn beslissing vergezeld laten gaan van bepaalde voorwaarden en lasten. " De Raad voor de Mededinging dient bijgevolg de volgende elementen te onderzoeken : 2.1. Heeft de aanmelding betrekking op een ontwerpovereenkomst (waardoor artikel 12 § 5 van de WBEM niet kan ingeroepen worden); 2.2. Werd het verzoek gericht door de ondernemingen partij bij de concentratie; 2.3. Een analyse van het al dan niet omkeerbaar karakter van de gevraagde maatregelen of van een al of niet duurzame wijziging van de marktstructuur als gevolg van de gevraagde maatregelen.

Deze voorwaarden worden thans bestudeerd. 2.1. Heeft de aanmelding betrekking op een ontwerpovereenkomst? De oorspronkelijke aanmelding werd verricht op 13 februari 2003 en was gebaseerd op een ontwerpovereenkomst. De aanmeldende partijen hebben evenwel op 24 februari 2003 de finale overeenkomsten neergelegd.

Op grond hiervan kan worden vastgesteld dat aan de toepassingsvereiste voorzien in artikel 12, § 5 is voldaan, gezien de betrokken aanmelding niet betrekking heeft op een ontwerpovereenkomst. 2.2. De ondernemingen partij bij de concentratie In casu betreft het een éénzijdig verzoek van de kopende partijen. Uit de informatie verstrekt door de verkopende partij tijdens het tweede fase onderzoek, kan afgeleid worden dat dit verzoek niet door de verkopende partij, de N.V. ECA, wordt ondersteund. Alleszins wordt er in het verzoek geen melding van gemaakt.

Dat enkel de kopende partij dit verzoek aan de Raad heeft gericht, is begrijpelijk nu de betrokken concentratie immers dient gezien te worden in de context van de overeenkomst door JCI met Volvo afgesloten voor de levering van autozetels en dit op de contractueel voorziene data. Teneinde de nodige logistieke maatregelen te treffen vereist voor het klaarmaken van de productielijnen, dringt volgens verzoeksters een snelle beslissing van de Raad voor de Mededinging zich op.

Uit het loutere feit dat enkel de kopende partij dit verzoek aan de Raad voor de Mededinging richt, dient niet te worden afgeleid dat het verzoek niet aan de toepassingsvereiste zou voldoen. Het artikel 12, § 5 spreekt van "de ondernemingen bij de concentratie" zonder evenwel te vereisen dat slechts alle partijen gezamenlijk een dergelijk verzoek kunnen richten aan de Raad.

De Raad is bijgevolg van oordeel dat ook aan de tweede toepassingsvoorwaarde voldaan is. 2.3. Analyse van het al dan niet omkeerbaar karakter van de gevraagde maatregelen of van een al of niet duurzame wijziging van de marktstructuur als gevolg van de gevraagde maatregelen.

Blijkens het verzoek wensen de kopende partijen over te gaan tot de juridische overname van zowel de materiële als de immateriële activa van de P2 bedrijfstak.

De Raad is van oordeel dat dit verzoek er op neerkomt dat de kopende partijen in het kader van artikel 12, § 5 van de WBEM aan de Raad voor de Mededinging vragen deze concentratie goed te keuren.

De kopende partijen stellen dat de gevraagde maatregel (de volledige juridische overdracht van alle activa) de enige mogelijke maatregel is om het beoogde doel (het eerbiedigen van de contractuele voorwaarden voorzien in het leveringscontract tussen Volvo en verzoeksters) te bereiken.

De Raad is echter van oordeel dat hierdoor een oneigenlijk gebruik gemaakt wordt van artikel 12 § 5 van de WBEM. Dit artikel heeft immers tot doel op verzoek van de betrokken ondernemingen de Raad de mogelijkheid te bieden zich "uit[te]spreken over het al dan niet omkeerbaar karakter of over het al dan niet duurzaam karakter van de wijziging van de marktstructuur, van één of meer met de concentratie verband houdende maatregelen". De in het kader van artikel 12 § 5 van de WBEM gevorderde maatregelen mogen er echter niet toe leiden dat de Raad verplicht wordt zich uit spreken over de toelaatbaarheid van de volledige concentratie, zoniet zouden de aanmeldende partijen het artikel 12, § 5 steeds kunnen aanwenden om de Raad voor de Mededinging te verplichten zich binnen een zeer korte onderzoekstermijn, uit te spreken over de al of niet toelaatbaarheid van een concentratie.

Uit de context van het dossier, met name het contract tussen JCI en Volvo dient afgeleid te worden dat de overname van de activa automatisch de realisatie van een situatie die niet meer omkeerbaar is, voor gevolg heeft. Indien de nodige aanpassingen aan de productielijnen worden doorgevoerd, dan is dat in functie van het bestaande contract en is het daarmee onlosmakelijk verbonden. Deze situatie kan nadien niet meer in zijn oorspronkelijke situatie worden teruggebracht, wat meteen impliceert dat ook de marktstructuur definitief wordt gewijzigd.

De Raad besluit dan ook dat de gevraagde maatregelen wel degelijk de marktstructuur duurzaam wijzigen en niet omkeerbaar zijn en dat het verzoek van de kopende partijen ontvankelijk doch niet gegrond wordt verklaard.

Om deze redenen De Raad voor de Mededinging, Verklaart het verzoek van Johnson Controls Gent N.V., Johnson Controls Automotive UK (Ltd.), op grond van artikel 12 § 5 van de WBEM om de overname van de materiële en immateriële activa van de P2 bedrijfstak toe te laten en dit vooraleer uitspraak te doen over de al of niet toelaatbaarheid van de concentratie van Johnson Controls Gent N.V., Johnson Controls Automotive UK en ECA N.V., ontvankelijk doch ongegrond.

Aldus uitgesproken op 28 mei 2003 door de Kamer van de Raad voor de Mededinging, samengesteld uit Mevrouw Béatrice Ponet, kamervoorzitter, de Heer Geert Zonnekeyn, de Heer Robert Vanosselaer en de Heer Eric Mewissen, leden van de Raad.

Beslissing nr. 2003-C/C-45 van 28 mei 2003 Dossier : MEDE-C/C-03/0012 : Johnson Controls Gent N.V. /Johnson Controls Automotive (UK) Ltd./ECA N.V. Gelet op de Wet tot Bescherming van de Economische Mededinging, gecoördineerd op 1 juli 1999 (hierna de WBEM);

Gezien de aanmelding aan het Secretariaat van de Raad voor Mededinging van een concentratie op 13 februari 2003;

Gezien de beslissing van de Raad voor de Mededinging nr. 2003-C/C-38 van 17 april 2003, waardoor vastgesteld werd dat conform artikel 33 § 2, 1.b) van de WBEM er ernstige twijfels bestaan omtrent de toelaatbaarheid van de concentratie en beslist werd de procedure bepaald in artikel 34 van de WBEM in te zetten en waardoor vooraleer over de toelaatbaarheid van de concentratie te oordelen, aan de Verslaggever verzocht werd conform artikel 33 § 2.1. b) van de WBEM en artikel 34 van de WBEM een bijkomend verslag op te stellen betreffende onder meer : - Of en in hoeverre er rekening dient gehouden te worden met de Europese dimensie bij de afbakening van de relevante geografische markt op elk der betrokken markten. - Of de versterking van de machtspositie door Johnson Controls, Inc op de Belgische markt de mededinging niet op significante wijze belemmert.

Gezien de stukken van het dossier en het gemotiveerd verslag van de Verslaggever in toepassing van artikel 34 § 1er van de WBEM zoals op 22 mei 2003 overgemaakt aan de Raad voor de Mededinging;

Gezien de beslissing inzake de vertrouwelijke stukken van het dossier van 28 mei 2003;

Gezien de beslissing van 23 mei 2003 waardoor het verzoek tot tussenkomst van de Volvo Car Corporation ontvankelijk en gegrond werd verklaard;

Gezien de memories van de aanmeldende partijen van 12 mei 2003 in antwoord op de beslissing van de Raad voor de Mededinging van 17 april 2003;

Gezien het schrijven van de gemeenschappelijke vertegenwoordiger van 21 mei 2003 waardoor zij afstand doet van het recht op een termijn van minstens vijftien dagen om hun opmerkingen te doen gelden op grond van artikel 32bis van de WBEM;

Gehoord ter zitting van 28 mei 2003 : - De aanmeldende partijen, Johnson Controls Gent N.V. en Johnson Controls Automotive (UK) Ltd., vertegenwoordigd door de gemeenschappelijke vertegenwoordiger meester Gerwin Van Gerven, meester Johan Ysewyn en meester An Hertogen, advocaten te Brussel; - De tussenkomende partij Volvo Cars Corporation, vertegenwoordigd door meester Filip Tuytschaever en meester Maaike Visser, advocaten te Brussel; - De heer Kenneth Owen, namens JCI Partijen hebben gewezen op de urgentie van de beslissing en aangedrongen op een snelle beslissing voor 1 juni 2003;

Gelet op de Wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken van toepassing overeenkomstig artikel 54 bis van de WBEM; 1. De aanmeldende en betrokken partijen Als kopers treden op Johnson Controls Gent N.V. (hierna "JC Gent") met maatschappelijke zetel in België, Mai Zetterlinglaan 70, 9042 Gent en Johnson Controls Automotive (UK) Ltd. (hierna "JCA") met maatschappelijke zetel in het Verenigd Koninkrijk, The Hamilton Centre, Rodney Way Widford Chelmsford, Essex CM1 3BY. JC Gent en JCA zijn 100 % dochterondernemingen van Johnson Controls, Inc. (hierna "JCI"), gevestigd in de Verenigde Staten en genoteerd op de New York Stock Exchange.

JC Gent en JCA zijn beiden actief in de sector van de auto-interieuronderdelen als onafhankelijke producenten van auto-interieursystemen. - JC Gent assembleert dakelementen, tunnel consoles en bekleding van deurstijlen. - JCA produceert schuimkussens voor auto-onderdelen, plooisystemen, metalen frames, dakbekledingen en is ook actief in de Just-In-Time ("JIT") assemblage van complete autozetels.

JCI is actief in de sector van de auto-interieursystemen en auto-onderdelen, in de sector van het beheer van bedrijfseenheden ("facility management") en beheers- en regelsystemen voor niet-residentiële gebouwen. De activiteiten met betrekking tot auto-onderdelen bestaat voornamelijk uit twee afdelingen, met name autozetels en auto-interieursystemen en autobatterijen. In de sector van de autozetels en auto-interieursystemen treedt JCI op als een onafhankelijke leverancier van zetels, electronica, instrumentenpanelen, overhead-systemen, vloerbedieningspanelen, deursystemen en ladingbeheersystemen De verkoper is ECA N.V. (hierna "ECA"), met maatschappelijke zetel in België, Trieststraat 38, 9960 Assenede.

ECA is een familiebedrijf dat uitsluitend gecontroleerd wordt door de familie Christiaen. ECA is actief in de assemblage van complete autozetels voor Volvo Gent en in de fabricage van autoaccessoires zoals de confectie van zetelhoezen, deurpanelen, automatten, stuurwielen, pookhoezen en deurknoppen. Het heeft ook een speciale afdeling voor de herbekleding van wagens, inclusief old-timers.

De aangemelde transactie betreft slechts de verwerving van één specifieke activiteit van ECA, namelijk de P2 bedrijfsactiviteit. [vertrouwelijk - bevat zakengeheim] De genoemde vennootschappen zijn ondernemingen in de zin van artikel 1 van de WBEM. 2. De aangemelde operatie Deze aanmelding betreft de verwerving van uitsluitende zeggenschap door JCI, via haar dochterondernemingen, JC Gent en JCA, van de P2 bedrijfstak van ECA. De transactie wordt tot stand gebracht door een overeenkomst tot overdracht van activa ("Asset Purchase Agreement") tussen ECA en JC Gent die zal leiden tot de verkoop en overdracht van activa en van bepaalde passiva van de P2 bedrijfstak van ECA aan JC Gent. Daarnaast wordt een overeenkomst tot de overdracht van immateriële activa ("Goodwill Purchase Agreement") gesloten tussen ECA en JCA op basis waarvan de JCA de P2 goodwill verkrijgt van ECA. JC Gent verwerft geen onroerende goederen, maar zal een huurovereenkomst ("Lease Agreement") sluiten met ECA voor het gebruik van de kantoren, productie- en stockageruimtes van de P2 bedrijfstak.

De aangemelde transactie is een concentratie in de zin van artikel 9, § 1(b) van de WBEM. 3. Beslissingstermijn tweede fase De beslissing van de Raad voor de Mededinging in het kader van het eerste fase onderzoek werd op 17 april 2003 genomen.De in artikel 34, § 1 van de WBEM voorziene termijn van 60 dagen, waarbinnen de Raad voor de Mededinging zich tijdens een tweede fase onderzoek dient uit te spreken over de toelaatbaarheid van de aangemelde concentratie, verstrijkt derhalve op 23 juni 2003. 4. De omzetdrempels De concentratie valt onder het toepassingsgebied van de WBEM aangezien de omzetdrempels zoals voorzien in artikel 11, § 1 van de WBEM en in artikel 46 van de WBEM werden bereikt. Uit de aan de Raad voor de Mededinging verstrekte gegevens blijkt immers dat de Belgische omzet van de koper en de Belgische omzet van de over te dragen bedrijfstak de drempels voorzien in artikel 11, § 1 van de WBEM overschrijden. 5. De marktafbakening en de marktaandelen 5.1. De relevante productmarkten Uit de beslissingspraktijk van de Europese Commissie blijkt dat een onderscheid moet gemaakt worden tussen : (i) complete autozetels; (ii) onderdelen van autozetels; (iii) hoofd- en armsteunen; (iv) deurpanelen; (v) achterberden en (vi) dakpanelen (Zaak nr. IV/M.666 - Johnson Controls/Roth Frères, beslissing van 5 december 1995, paragraaf 8).

Wat de complete autozetels betreft moet volgens de beslissingspraktijk van de Europese Commissie een verder onderscheid gemaakt tussen : (i) standaardzetels en (ii) gespecialiseerde zetels (Zaak nr. IV/M.937 - Lear Keipern, beslissing van 22 juli 1997, paragrafen 7 en 8).

De Raad voor de Mededinging sluit zich bij deze marktafbakeningen aan.

Standaardzetels worden exclusief verkocht aan OEM's en worden specifiek ontworpen voor een bepaald automodel. De OEM's kopen niet enkel de zetels, maar ook een dienst, de just-in-time (hierna "JIT") levering. JIT leveringen vereisen specifieke know-how op logistiek vlak en op het vlak van het beheer van de toeleveringsketens. OEM's ("Original Equipment Manufacturers") zijn wederverkopers die verkopen onder eigen merknaam.

Gespecialiseerde zetels worden verkocht aan autoconstructeurs en aan particulieren op de markt na verkoop. Met uitzondering van gespecialiseerde zetels geïnstalleerd als originele uitrusting in een "speciale editie" van een bepaald automodel, zijn ze in het algemeen niet specifiek ontworpen voor één bepaald automodel, maar kunnen ze geïnstalleerd worden in andere modellen. De leveringen gebeuren niet JIT. Gespecialiseerde zetels worden geleverd aan opslagplaatsen.

Er is een groot prijsverschil tussen standaardzetels en gespecialiseerde zetels, in die mate dat een kleine, maar desalniettemin significante prijsstijging van de standaardzetels geen substitutie effect zou teweegbrengen naar gespecialiseerde zetels.

De P2 bedrijfstak van ECA is actief in de ontwikkeling, de productie en de JIT levering van standaardzetels [vertrouwelijk - bevat zakengeheim] van Volvo. JCI produceert eveneens verschillende onderdelen voor standaardzetels zoals schuimkussens, hoofdsteunen, armsteunen, metalen frames en zetelmechanismen.

De Raad voor de Mededinging wenst op te merken dat de Europese Commissie zich niet heeft uitgesproken over de vraag of de markt voor autozetelonderdelen als één markt dient beschouwd te worden, dan wel dient opgespitst te worden in afzonderlijke deelmarkten.

De aanmeldende partijen geven een geschat marktaandeel van JCI in Europa voor de totale markt van de autozetelonderdelen. De aanmeldende partijen vermelden ook dat een aantal concurrenten in de markt voor autozetelonderdelen niet actief zijn in de markt voor autozetelassemblage en dat een aantal van deze concurrenten gespecialiseerd zijn in bepaalde specifieke onderdelen voor dewelke zij een aanzienlijke marktpositie hebben opgebouwd. De Raad voor de Mededinging stelt vast dat deze concurrenten geen geïntegreerd pakket aanbieden maar zich toeleggen op de productie van één specifiek onderdeel, met uitzondering één concurrent die een geïntegreerd pakket aanbiedt.

De concurrenten zijn echter van oordeel dat er verschillende markten zijn naargelang het autozetelonderdeel. De aanmeldende partijen sluiten zich in hun bijlage bij het aanmeldingsformulier bij deze visie aan met het argument dat autozetelfabrikanten nooit alle onderdelen bij eenzelfde leverancier betrekken.

Volgens de aanmeldende partijen dient de markt van de standaardzetels als relevante markt weerhouden te worden. De markt voor standaardzetels is dynamisch. Contracten worden slechts toegekend voor een specifiek model en hun duurtijd is maximaal gelijk aan de levensduur van dat automodel. Overeenkomsten tot levering van autozetels bevatten vaak een clausule volgens dewelke de autoconstructeur kan overschakelen naar een andere autozetelproducent indien deze een competitiever voorstel doet. De korte duur van de contracten en de hoge mate van mededinging tussen de autozetelproducenten voor de toekenning van een contract dragen bij tot het zeer dynamische karakter van deze markt.

De Raad voor de Mededinging is van oordeel dat, rekening houdend met bovenvermelde gegevens, ook de markt voor de hoofdsteunen, de markt voor de zitkussens, de markt voor de zetelhoezen, de markt voor plooimechanismen en de markt voor metalen frames als relevante productmarkten dienen beschouwd te worden. Deze markten vallen allen onder NACE-code 34.300. 5.2. De relevante geografische markt De Europese Commissie heeft in de Lear/Keipern beslissing beslist dat de Europees Economische Ruimte ("EER") als de relevante geografische markt voor standaardzetels moet worden beschouwd omdat de mededinging voor de toekenning van leveringscontracten voor standaardzetels plaatsvindt op het niveau van de EER. Het feit dat de levering uiteindelijk regionaal of zelfs lokaal is, gelet op de JIT leveringsvereiste, doet volgens de Europese Commissie geen afbreuk aan deze conclusie. Ook in haar eerdere beslissing in de zaak Johnson Controls/Roth Frères, bepaalde de Europese Commissie dat het gaat om een Europese markt die het grondgebied van de EER omvat.

De aanmeldende partijen onderschrijven de stelling van de Europese Commissie omdat de OEM autoconstructeurs de contracten over standaardzetels toekennen op een Europese basis. Contracten voor de ontwikkeling, het ontwerp, de productie en de levering van standaardautozetels voor een specifiek automodel worden door de autoconstructeurs toegekend na een Europese of soms wereldwijde aanbestedingsprocedure. De markt voor zetelonderdelen zou volgens de aanmeldende partijen eveneens Europees zijn. Er is immers geen JIT vereiste voor onderdelen. Zij circuleren vrij in Europa.

In zijn beslissing van 17 april 2003 baseerde de Raad voor de Mededinging zich op een eerdere beslissing (beslissing nr. 2003-C/C-05 van 8 januari 2003, Benteler Automobiltechnik GmbH & Co. KG/Volvo Cars N.V., nog niet gepubliceerd in het B.S.) inzake markten voor onderdelen uit de automobielsector waarin werd beslist dat de relevante geografische markt voor de vervaardiging van chassismodellen voor auto's eerder lokaal is omdat zij gebonden is aan de productiesite van de autofabrikant. De Raad voor de Mededinging oordeelde in deze beslissing dat : « Niettegenstaande de aanmeldende partijen de stelling verdedigen dat de relevante geografische markt wereldwijd is, wordt in het aanmeldingformulier in de punten 5.1. t.e.m. 5.3. de marktposities van de betrokken ondernemingen op de Belgische markt weergegeven.

Deze paradox vindt zijn oorsprong in de specificiteit van de Belgische mededingingswetgeving. De relevante geografische markt wordt in het aanmeldingsformulier immers als volgt gedefinieerd : "De relevante geografische markt omvat het gebied in België [eigen onderlijning] waar de betrokken ondernemingen een rol spelen in het aanbod en de vraag naar relevante producten of diensten, waar de concurrentievoorwaarden voldoende homogeen zijn en dat van de aangrenzende geografische gebieden kan worden onderscheiden doordat daar met name duidelijk afwijkende concurrentievoorwaarden heersen. » Daarnaast is in het artikel 33, § 2 punt 1, a van de W.B.E.M. voorzien dat "Wanneer de betrokken ondernemingen samen minder dan 25 % van de betrokken markt [de relevante productenmarkt op de relevante geografische - lees Belgische - markt] controleren, wordt de concentratie toelaatbaar verklaard. » Om te beoordelen of voorliggende concentratie aan de voorwaarde voorzien in artikel 33, § 2, punt 1 a van de W.B.E.M. voldoet, dient dan ook in eerste instantie maximaal te worden uitgegaan van de Belgische markt.

Niettegenstaande er, zoals de aanmeldende partijen aangeven, internationale spelers op de markt actief zijn, is de Raad echter van oordeel dat, rekening houdend met de specificiteit van deze sector, de relevante geografische markt in casu eerder lokaal is, t.t.z. gebonden aan de productiesite van de autofabrikant, in voorliggend geval Volvo Gent. Dat de geografische relevante markt eerder lokaal is werd tijdens het onderzoek o.m. bevestigd door concurrent SML. De noden van de autofabrikanten, meer specifiek de logistieke modaliteiten van just-in-time leveringen, hebben geleid tot een situatie waarbij de producenten van chassismodulen naast de auto-assemblage fabriek gevestigd zijn. In België wordt dit geïllustreerd door de in-house productie van chassis-modulen en door SML dat in Genk chassismodulen maakt voor Ford Genk. Bij voorliggende concentratie is bij de toetreding van Benteler Automobiltechnik tot de markt in België als toeleverancier voor Volvo Cars NV essentieel dat de productie verder gezet wordt in de bedrijfsruimtes van CCG. Concurrent SML heeft duidelijk aangegeven dat het onmogelijk zou zijn om vanuit Genk voor Volvo te Gent te produceren. Dit betekent dat deze chassismodulen voor Volvo enkel in de onmiddellijke nabijheid van de Volvo Site te Gent kunnen worden geproduceerd. » De Raad voor de Mededinging heeft in zijn beslissing van 17 april 2003 geoordeeld dat in het kader van de huidige transactie prima facie eenzelfde redenering diende te worden toegepast.

Het standpunt van de verslaggever De Verslaggever vermeldde reeds in zijn verslag van 26 maart 2003, naar aanleiding van het eerste fase onderzoek, dat deze transactie in een Europese context moet worden beoordeeld en verwees ter verdediging van deze stelling naar de beslissing van de Raad voor de Mededinging in de zaak CMB/Hessenatie/Noord Natie (Beslissing van 3 augustus 2001, nr. 2001-C/C-41, Belgisch Staatsblad van 28 maart 2002, p. 13173), waar er aanvankelijk sprake was van een dominante positie op de Belgische markt maar waar tijdens het tweede fase onderzoek toch rekening werd gehouden met de internationale concurrentieverhoudingen en een ruimere, internationale geografische benadering werd aanvaard.

In zijn verslag van 22 mei 2003, naar aanleiding van het tweede fase onderzoek, gaat de verslaggever dieper in op de geografische dimensie van de markt. Hij behandelt hiertoe de volgende elementen : (i) het JIT principe; (ii) de lokale aard van de productie; (iii) de door de Raad voor de Mededinging verdedigde analogie met de voornoemde Benteler zaak en (iv) het feit dat het JIT principe niet geldt voor auto-onderdelen. (i) De levering van [standaard]autozetels dient te gebeuren volgens het JIT principe In zijn verslag van 26 maart 2003 bepaalde de verslaggever hieromtrent het volgende : « Standaardzetels worden exclusief verkocht aan OEM's en specifiek ontworpen voor een bepaald automodel.De OEM's kopen niet enkel de zetels, maar ook een dienst, de just-in-time levering. JIT leveringen vereisen specifieke know-how op logistiek vlak en op het vlak van beheer van de toeleveringsketens (supply chain management'). » (ii) De productie is lokaal Uit de beslissing van de Raad voor de Mededinging van 17 april 2003 kan volgens de verslaggever worden afgeleid dat het JIT principe automatisch tot gevolg heeft dat de productie lokaal moet zijn. De verslaggever stelt zich evenwel de vraag of op basis van het door de Dienst voor de Mededinging gevoerde onderzoek een dergelijk besluit kan worden gekomen.

Het verslag van de verslaggever van 26 maart 2003 vermeldt hieromtrent : « Levering van autozetels gebeurt JIT, waardoor productie doorgaans wel lokaal is, maar transportkosten sluiten grensoverschrijdende leveringen niet uit, al kan het toch niet om aanzienlijke afstanden gaan. » Deze conclusie is gebaseerd op de antwoorden die de Dienst voor de Mededinging tijdens het eerste fase onderzoek van concurrenten heeft verkregen.

De verslaggever leidt hieruit af dat uit het eerste fase onderzoek niet zonder meer kan worden besloten dat het JIT principe automatisch een lokale productie vereist. Wel stelt de Verslaggever dat de tijdige lokale aanwezigheid van de standaardzetels vereist is.

De verslaggever verwijst in zijn verslag van 22 mei 2003 ook naar de memorie van de aanmeldende partijen van 13 mei 2003 waaruit hij besluit dat de JIT leveringsvereiste grensoverschrijdende leveringen niet uitsluit zodat zelfs alleen al op deze basis de relevante geografische markt in casu ruimer zou moeten zijn dan de nationale (i.e. Belgische) of de lokale markt.

De verslaggever maakt in zijn verslag ook melding van het feit dat ECA bevestigt dat [vertrouwelijk - bevat zakengeheim] door JCI vanuit [vertrouwelijk - bevat zakengeheim] wordt bevoorraad.

De verslaggever besluit hieruit dat de JIT vereiste niet automatisch impliceert dat ook de productie lokaal moet zijn. (iii) De Raad voor de Mededinging gaat uit van een lokale markt dit naar analogie met de Benteler zaak De verslaggever onderzoekt onder deze hoofdding (a) de relevante geografische markt en (b) de analogie met de Benteler zaak. (a) Het onderzoek naar de relevante geografische markt Op basis van de antwoorden van een aantal concurrenten besloot de verslaggever in zijn verslag van 26 maart 2003 dat : « Geografisch is iedereen het er over eens dat dient uitgegaan te worden van een Europese dimensie.Levering van autozetels gebeurt JIT, waardoor productie doorgaans wel lokaal is, maar transportkosten sluiten grensoverschrijdende leveringen niet uit, al kan het toch niet om aanzienlijke afstanden gaan. » De verslaggever sluit zich hierbij aan in zijn verslag van 22 mei 2003. (b) De analogie met de Benteler zaak De verslaggever gaat in zijn verslag dieper in op de vraag of huidige transactie met de Benteler zaak kan worden vergeleken en dit zowel op het vlak van de te hanteren definities als op het vlak van de verrichte toelaatbaarheidsanalyses. De geografische marktdefinitie De Benteler zaak situeert zich op de markt van de vervaardiging van chassismodulen (voor en achterassen). De Raad voor de Mededinging heeft in zijn beslissing geoordeeld dat het hier een lokale markt betreft en dit omwille van het JIT principe. De verslaggever merkt op dat de transactie in de Benteler zaak betrekking had op de outsourcing van de productie van chassismodulen waarbij de interne productie aan een andere onderneming wordt uitbesteed maar de productie noodzakelijkerwijze op de Volvo site in Gent blijft.

Huidige transactie heeft betrekking op de markt van de standaardzetels. De assemblage activiteit van ECA, op de productiesite van Volvo Gent, wordt overgenomen door JCI. De verslaggever gaat dieper in op de vraag of de beide activiteiten met elkaar vergelijkbaar zijn en of de te hanteren definities voor beide analoog moeten zijn.

De verslaggever concludeert dat de productie van chassismodulen, die aan de orde was in de Benteler zaak, niet voldoende vergelijkbaar is met de productie van autozetels voornamelijk omdat de transportkosten voor het transporteren van chassismodulen veel hoger liggen dan de transportkosten voor het transport van autozetels. De geografische definitie hoeft dan ook niet noodzakelijk dezelfde te zijn.

De verplichte toelaatbaarheidsanalyse De verslaggever merkt in zijn verslag van 22 mei 2003 op dat de Raad voor de Mededinging in de Benteler zaak is nagegaan of de concentratie beantwoordde aan het criterium van de verplichte toelaatbaarheid zoals voorzien in artikel 33, § 2.1.a) van de WBEM. De toepassing van dit criterium impliceert dat wanneer de bij een concentratie betrokken ondernemingen op de betrokken markt een marktaandeel bereiken van minder dan 25 %, de concentratie door de Raad voor de Mededinging moet worden toegelaten.

De term "betrokken markt" wordt nader omschreven in het formulier CONC C/C-1 betreffende de aanmelding van concentraties. Uit deze omschrijving kan worden afgeleid dat onder een betrokken markt moet worden verstaan de relevante productenmarkt op de relevante geografische markt waar de partijen bij de concentratie een marktaandeel bereiken van meer dan 25 % (horizontaal of verticaal). De relevante geografische markt wordt als volgt omschreven : « De relevante geografische markt omvat het gebied in België [eigen onderlijning] waar de betrokken ondernemingen een rol spelen in het aanbod en de vraag naar relevante producten of diensten, waar de concurrentievoorwaarden voldoende homogeen zijn en dat van de aangrenzende geografische gebieden kan worden onderscheiden doordat daar met name duidelijk afwijkende concurrentievoorwaarden heersen. » Dit betekent volgens de verslaggever dat in het kader van de toetsing van de verplichte toelaatbaarheid de mededingingsautoriteiten verplicht zijn de voorliggende concentratie maximaal op Belgisch niveau te analyseren.

De verslaggever wijst erop dat de Raad voor de Mededinging een dergelijke analyse heeft verricht in het kader van de Benteler zaak.

De Raad voor de Mededinging heeft in deze beslissing vastgesteld dat, op basis van een lokale marktafbakening, de partijen bij de concentratie niet tot een betrokken markt kwamen waardoor de concentratie automatisch moest worden goedgekeurd. Dit impliceert, aldus de verslaggever, dat de Raad voor de Mededinging in de Benteler zaak de tweede test, met name de dominante machtspositietest, niet heeft moeten verrichten.

De dominante machtspositietest De verslaggever merkt op dat wanneer blijkt dat de een concentratie niet kan genieten van de "verplichte toelaatbaarheid", er moet worden nagegaan of de concentratie geen machtspositie in het leven roept of versterkt die tot gevolg heeft dat een daadwerkelijke mededinging op de nationale markt of een wezenlijk deel daarvan op significante wijze wordt belemmerd. Indien dit het geval is dient de concentratie niet toelaatbaar te worden verklaard conform artikel 10, § 4 van de WBEM. Bij deze beslissing moet de Raad voor de Mededinging rekening houden met onder meer "de noodzaak een daadwerkelijke mededinging op de nationale markt te handhaven en te ontwikkelen in het licht van met name de structuur van alle betrokken markten en van de bestaande of potentiële mededinging van binnen of buiten het Koninkrijk gevestigde ondernemingen. » (zie artikel 10, § 2.a) van de WBEM) Dit betekent, aldus de verslaggever, dat ook in het licht van deze analyse moet worden uitgegaan van de betrokken markten. Bij gebrek aan een definitie van betrokken markt in de WBEM, moet opnieuw worden verwezen naar de definities gehanteerd in het aanmeldingsformulier.

Volgens de verslaggever is dit echter niet vanzelfsprekend in het kader van de "dominante machtspositietest" omdat de definitie van de relevante geografische markt in het aanmeldingsformulier niet aan de juiste economische realiteit zou beantwoorden. Uit het feit dat de Raad voor de Mededinging in het verleden meermaals de Europese context van bepaalde transacties heeft erkend, kan volgens de verslaggever echter worden afgeleid dat de Raad voor de Mededinging, wat de dominante machtspositietest betreft, in het verleden wel bereid was af te stappen van de te rigide definitie van de geografische markt in het Belgische aanmeldingsformulier.

Dit verklaart, aldus de verslaggever, waarom de Raad voor de Mededinging in zijn beslissing in de Benteler zaak naar een "paradox" verwijst : voor de verplichte toelaatbaarheidstest wordt gekeken naar de "artificiële" Belgische markt en voor de dominante machtspositietest wordt gekeken naar de juiste "economische" geografische markt.

De verslaggever besluit dat in huidige transactie geen analogie kan worden gemaakt met de Benteler zaak omdat de activiteiten niet vergelijkbaar zijn op grond van economische motieven, de verrichte analyses niet dezelfde zijn (in de Benteler zaak werd een verplichte toelaatbaarheidstest verricht, in casu is een dominante machtspositietest noodzakelijk) en de gevoerde onderzoeken verschillend zijn (in de Benteler zaak volstond een vereenvoudigd onderzoek terwijl in casu een tot een meer uitgebreid onderzoek werd overgegaan). (iv)Het JIT principe geldt niet voor de onderdelen De verslaggever merkt op dat de Raad voor de Mededinging in zijn beslissing zelf reeds lijkt aan te geven dat de JIT vereiste een verschillende invloed heeft op de geografische marktomschrijving voor onderdelen dan voor autozetels.

Daarnaast verwijst de verslaggever naar de antwoorden van een aantal concurrenten die deze stelling bevestigen.

De verslaggever besluit hieruit dat de Raad voor de Mededinging in zijn beslissing de juiste analyse heeft gemaakt. De JIT vereiste speelt op het niveau van de onderdelen niet in dezelfde mate als dit het geval is voor de autozetels zelf. Dit impliceert dat de transportkost nog minder van doorslaggevende aard kan zijn waardoor de geografische afbakening automatisch ruimer is en als Europees dient te worden omschreven. (v)Algemene conclusie van de verslaggever Wat de geografische marktafbakening betreft, besluit de verslaggever dat uit het gevoerde onderzoek blijkt dat zowel voor de markt van de standaardautozetels als voor de markt van de onderdelen hiervan, in casu dan vooral de markt van de hoofdsteunen, de geografische markt als Europees kan worden omschreven.

Het standpunt van de aanmeldende partijen De aanmeldende partijen verdedigen tevens de stelling dat zowel de markt van de standaardautozetels als de markt van de onderdelen hiervan als een Europese markt moeten worden beschouwd.

Ter staving van deze stelling verwijzen de aanmeldende partijen in essentie naar de volgende elementen : Wat de markt voor de levering van autozetels betreft : (i) mededinging voor de leveringen van standaardzetels is gebaseerd op een biedingprocedure voor leveringscontracten voor een bepaald automodel.

Als autoconstructeurs een nieuw model ontwikkelen, zullen ze potentiële leveranciers uitnodigen om een offerte in te dienen. De mededinging voor het leveringscontract vindt plaats op dat moment. OEM autoproducenten nodigen leveranciers uit om deel te nemen aan deze biedingprocedure zonder een onderscheid te maken tussen leveranciers die nabij of in hetzelfde land gevestigd zijn of leveranciers die in andere landen van Europa gevestigd zijn of daar fabrieken hebben en (ii) de vereiste om autozetels op JIT basis te leveren impliceert niet dat markten op een engere basis moeten gedefinieerd worden.

De aanmeldende partijen verwijzen uitvoerig naar de relevante beslissingspraktijk van de Europese Commissie en van de Raad voor de Mededinging ter staving van deze argumenten.

Wat de markt voor de levering van hoofdsteunen betreft. De aanmeldende partijen benadrukken dat alle Europese leveranciers kunnen bieden voor contracten voor de levering van hoofdsteunen en dat hoofdsteunen worden geleverd doorheen Europa vanuit enkele productiefaciliteiten.

Bovendien is er geen JIT vereiste voor hoofdsteunen en is de geografische nabijheid irrelevant.

Ter staving van deze stelling verwijzen de aanmeldende partijen naar de relevante beslissingspraktijk van de Europese Commissie en naar de meningen van concurrenten die allemaal akkoord gaan met de stelling dat de gunningprocedure Europees is en dat de markt daarom een Europese dimensie heeft.

De aanmeldende partijen gaan ook dieper in op de Benteler beslissing van de Raad voor de Mededinging en verdedigen dienaangaande dezelfde stelling als de verslaggever.

Het standpunt van de Raad voor de Mededinging De Raad voor de Mededinging sluit zich aan bij het standpunt van de verslaggever en maakte het zich eigen.

De Raad voor de Mededinging is dus van oordeel dat de markten voor de levering van standaardautozetels en de markt voor de levering van onderdelen als een Europese markt moeten worden beschouwd. Na kennisname van het onderzoek in tweede fase en gelet op de nieuwe elementen die door de aanmeldende partijen en door de tussenkomende partij zijn aangebracht, is de Raad voor de Mededinging van oordeel dat er motieven zijn om aan te nemen dat in deze huidige transactie de relevante geografische markt niet beperkt is tot België. De Benteler zaak betrof een beslissing inzake de verplichte toelaatbaarheid in de zin van artikel 33, § 2.1.a) van de WBEM terwijl de huidige transactie een onderzoek naar het bestaan of het versterken van een machtspositie betreft conform artikel 10, § 4 van de WBEM. De Raad voor de Mededinging verwijst hier naar zijn beslissing in CMB n.v./Hessenatie n.v./Noord Natie n.v. (beslissing nr. 2001-C/C-41 van 3 augustus 2001, Belgisch Staatsblad, 28 maart 2002, p. 13173) waar het gecombineerde marktaandeel van de partijen in België de 25 % overschreed maar de betrokken markt toch Europees en zelfs mondiaal werd geacht. De Raad voor de Mededinging oordeelde dat de marktaandelen op Belgisch niveau significant waren maar keek ook naar de Europese en wereldwijde marktaandelen en concludeerde dat de aangemelde transactie geen aanleiding gaf tot een dominante positie.

Een gelijkaardige stelling werd verdedigd in Sobel N.V./Degussa AG/SKW Gelatine & Specialties (beslissing nr. 2002-C/C-23 van 4 maart 2002, B.S., 31 oktober 2002, p. 49636). 5.3. De marktaandelen De markt voor standaardautozetels De Raad voor de Mededinging stelt vast dat, volgens de cijfers verstrekt door de aanmeldende partijen, het gezamenlijk marktaandeel van de aanmeldende partijen op de markt voor de standaardautozetels in België, inclusief interne productie, tussen de [vertrouwelijk - bevat zakengeheim] bedraagt in volume en tussen de [vertrouwelijk - bevat zakengeheim] in waarde. De aanmeldende partijen overschrijden hiermee ruimschoots de drempel van de 25 %. Er is duidelijk sprake van een dominante positie op de Belgische markt.

Dit situatie is identiek wanneer rekening gehouden werd met de interne productie door autoproducenten aangezien de interne productie door autoconstructeurs in 2002 verwaarloosbaar was.

Wanneer rekening gehouden wordt met de Europese context, inclusief interne productie, blijven de gezamenlijke marktaandelen van de aanmeldende partijen hoog en tussen [vertrouwelijk - bevat zakengeheim] in volume en tussen de [vertrouwelijk - bevat zakengeheim] in waarde.

Markt voor hoofdsteunen De aanmeldende partijen merken op dat het zeer moeilijk is om een betrouwbare schatting van de marktaandelen per onderdeel te geven omdat het bijna onmogelijk is om de mate van interne productie of van uitbesteding van de levering van onderdelen door autozetelproducenten in te schatten.

JCI geeft haar eigen interne productie op. Deze bedraagt tussen de [vertrouwelijk - bevat zakengeheim] in België. Het totale marktaandeel van JCI in België, inclusief interne productie, bedraagt tussen de [vertrouwelijk - bevat zakengeheim] in volume en waarde.

Deze marktaandelen wijzen op het bestaan van een machtspositie ook al zijn er op de Belgische markt nog twee grote spelers actief met marktaandelen tussen de [vertrouwelijk - bevat zakengeheim].

De P2 bedrijfstak van ECA is niet actief op deze markt.

JCI is, naar volume gemeten en uitgaande van schattingen inclusief interne productie, tevens de grootste speler op de Europese markt, zonder evenwel dominant te zijn.

Op de zogenaamde "vrije" markt, exclusief interne productie, wordt de rol van kleine, gespecialiseerde producenten groter. Op de vrije markt in België behoudt JCI een zeer sterke positie met een marktaandeel tussen de [vertrouwelijk - bevat zakengeheim] ook al zijn op deze markt twee andere grote spelers actief met marktaandelen tussen de [vertrouwelijk - bevat zakengeheim].

Markt voor zitkussens De aanmeldende partijen zijn van oordeel dat het zeer moeilijk is om de interne productie uit te sluiten. De aanmeldende partijen zijn van oordeel dat de captieve productie in de definitie van de markt voor zitkussens moet worden meegerekend omdat zij ten allen tijde een invloed uitoefent op de concurrentievoorwaarden in de markt.

De eigen interne productie van JCI bedraagt in België tussen de [vertrouwelijk - bevat zakengeheim]. Het totale marktaandeel van JCI, inclusief interne productie, op de Belgische markt bedraagt in volume en in waarde tussen de [vertrouwelijk - bevat zakengeheim].

De P2 bedrijfstak van ECA is niet actief op deze markt.

JCI is, naar volume gemeten, inclusief interne productie, ook een grote speler op Europees vlak met een marktaandeel tussen de [vertrouwelijk - bevat zakengeheim].

De aanmeldende partijen hebben ook een schatting gemaakt van de marktaandelen op de "vrije" markt, exclusief interne productie. Ook hier wordt de rol van kleine, gespecialiseerde producenten groter. Het zijn immers voornamelijk deze ondernemingen die voor autozetelproducenten produceren. JCI beschikt hier over een marktaandeel tussen de [vertrouwelijk - bevat zakengeheim] in België.

Op Europees vlak is het marktaandeel van JCI gering.

Markt voor plooimechanismen Het marktaandeel van JCI is zowel op Belgisch als op Europees vlak gering [vertrouwelijk - bevat zakengeheim].

De P2 bedrijfstak van ECA is niet actief op deze markt.

Deze markt wordt verder dan ook buiten beschouwing gelaten.

Markt voor zetelhoezen JCI heeft in België een aanzienlijk marktaandeel tussen de [vertrouwelijk - bevat zakengeheim]. Het gaat hier evenwel uitsluitend om interne productie. JCI's totale omzet voor zetelhoezen in België, die volledig geïmporteerd worden aangezien JCI geen zetelhoezen produceert in België, heeft betrekking op levering aan haar autozetelassemblage-activiteiten. JCI verkoopt geen zetelhoezen op de "vrije markt" in België.

De P2 bedrijfstak van ECA is niet actief op deze markt.

Deze markt wordt verder dan ook buiten beschouwing gelaten.

Markt voor metalen frames Het marktaandeel van JCI is zowel op Belgisch als Europees vlak gering. (minder dan 12 %) De P2 bedrijfstak van ECA is niet actief op deze markt.

Deze markt wordt verder dan ook buiten beschouwing gelaten. 5.4. Betrokken markten Standaardzetels Uit de vertrouwelijke gegevens volgt dat het gezamenlijk marktaandeel van de aanmeldende partijen op de markt voor de standaardzetels in België ruimschoots de 25 % overschrijdt. Deze markt is dus een horizontaal betrokken markt voor de doeleinden van deze aanmelding.

Autozetelonderdelen Het marktaandeel van JCI in België op de markt van de autozetelonderdelen, en meer bepaald voor hoofdsteunen, overstijgt ruimschoots de 25 %.

ECA en de P2 bedrijfstak van ECA zijn niet actief op de markt voor de hoofsteunen.

Gelet op het marktaandeel van JCI is er sprake van een verticale betrokken markt.

Zitkussens Op de markt voor de zitkussens is de P2 bedrijfstak van ECA niet actief. JCI heeft in België een marktaandeel van net geen [vertrouwelijk - bevat zakengeheim]. De markt van de zitkussens dient dus niet als een betrokken markt weerhouden te worden.

Besluit : er zijn twee betrokken markten, meer bepaald een horizontale betrokken markt voor de standaardautozetels en een verticale betrokken markt voor de hoofdsteunen. 6. Economische analyse De economische analyse moet de Raad voor de Mededinging in staat stellen om te oordelen of de aangemelde transactie een machtspositie in het leven roept of versterkt in hoofde van JCI die tot gevolg zal hebben dat een daadwerkelijke mededinging op de nationale markt op significante wijze wordt belemmerd (artikel 10, § 4 van de WBEM).Bij deze beoordeling moet rekening gehouden worden met de noodzaak een daadwerkelijke mededinging op de nationale markt te handhaven en te ontwikkelen in het licht van met name de structuur van alle betrokken markten en van de bestaande of potentiële mededinging van binnen of buiten het Koninkrijk gevestigde ondernemingen (artikel 10, § 2 van de WBEM).

De geografische marktafbakening is vanzelfsprekend essentieel bij deze beoordeling. De Raad voor de Mededinging heeft hierboven geoordeeld dat gebleken is dat deze transactie moet worden geanalyseerd op de Europese markt van de standaard autozetels, alsook op de Europese markt van de hoofdsteunen voor autozetels. 6.1. De markt van de standaard autozetels Uit de gegevens verstrekt door de aanmeldende partijen blijkt dat JCI op de Europese markt van de standaard autozetels na de concentratie een aanzienlijk marktaandeel zal verwerven. Uit het onderzoek dat door de Dienst voor de Mededinging werd verricht is gebleken dat er andere belangrijke concurrenten op deze Europese markt aanwezig zijn die tevens over aanzienlijke marktaandelen beschikken. De Raad voor de Mededinging verwijst hier naar Lear met een marktaandeel van [vertrouwelijk - bevat zakengeheim] en Faurecia met een marktaandeel van [vertrouwelijk - bevat zakengeheim]. Deze situatie wordt bevestigd door het overgrote deel van de bevraagde concurrenten. Ook Trèves, die tijdens het eerste fase onderzoek twijfels had geuit over de transactie, maar dan vooral over de positie van JCI op de Belgische markt, heeft tijdens het tweede fase onderzoek gesteld dat deze transactie geen invloed zal hebben op de Europese markt.

Daarnaast moet bij de economische analyse ook rekening gehouden worden met andere vormen van competitieve druk zoals de afnemerskracht van de autoproducenten.

In navolging van de stelling verdedigd door de verslaggever en door de aanmeldende partijen wenst de Raad voor de Mededinging op te merken dat marktaandelen niet altijd beslissend zijn in de analyse of een concentratie aanleiding geeft tot een dominante positie of een versterking daarvan. Bij de concurrentiële analyse van deze transactie moeten alle beperkingen in aanmerking worden genomen die JCI zullen verhinderen om zich onafhankelijk van concurrenten, leveranciers en afnemers te gedragen (zie in dit verband het Jaarverslag 2001 van de Raad voor de Mededinging, paragraaf 35, pagina 27).

Bovendien merkt de Raad voor de Mededinging op dat de leveringscontracten voor standaardzetels en hoofdsteunen toegekend worden via biedingprocedures. In dergelijke markten zijn historische marktaandelen minder relevant dan in andere markten. Immers, voor iedere gunning van een contract hebben alle leveranciers die uitgenodigd worden om te bieden in principe gelijke kansen om het contract toegewezen te krijgen. Marktaandelen zijn een aanwijzing van succes in het verleden, maar zijn geen indicatie van marktmacht (dit is de mogelijkheid om prijzen boven het concurrentiële niveau te hanteren). Dit bevestigt volgens de Raad voor de Mededinging de stelling dat bij de beoordeling van een concentratie vooral moet gekeken worden naar de situatie zoals zich die na de totstandkoming van de transactie zal voltrekken. De verslaggever en de aanmeldende partijen wijzen in dit verband op het evolutieve karakter van de markt voor standaard autozetels. Zetelleveranciers die op dit moment de meeste leveringen (dit is marktaandeel) hebben, zijn in het verleden het meest succesvol geweest en men mag er dus vanuit gaan dat ze het meest competitief waren in de biedingen. Als de meest succesvolle bieder uit het verleden zou proberen om zijn prijzen te verhogen, zou hij toekomstige contracten verliezen ten gunste van andere. Dit is nog meer zo als de kopers die de contracten toekennen gesofisticeerde kopers zijn die verschillende potentiële leveranciers indringend kunnen evalueren en tegen elkaar kunnen uitspelen.

De Raad voor de Mededinging heeft dit aanvaard in zijn beslissing ISS Europe A/S/ Lavold/Randstad (beslissing van de Raad voor de Mededinging van 11 april 2001, Belgisch Staatsblad, 21 september 2001, p. 31734) De Raad voor de Mededinging besliste dat er, ondanks hoge marktaandelen voor en na de concentratie, geen risico van dominantie was, namelijk dat de gecombineerde entiteit niet in de mogelijkheid zou zijn om haar voorwaarden op te leggen aan afnemers, leveranciers en concurrenten, gelet op de aard en de dynamiek van de gunningprocedures in die industrie.Iedere gunningprocedure impliceert een prijsvergelijking en een kosten/baten analyse door de klant zodat een hoog marktaandeel van de gecombineerde entiteit vandaag geen garantie biedt voor de toekenning van toekomstige contracten, tenzij zij competitieve prijzen hanteert. Dit geldt volgens de verslaggever en de aanmeldende partijen ook voor de markt voor de levering van autozetels. De Raad voor de Mededinging maakt zich deze stelling eigen.

Uit voorgaande analyse kan volgens de Raad voor de Mededinging het volgende worden besloten : - De markt van de standaard autozetels is een Europese markt; - Deze Europese markt wordt gekenmerkt door een beperkt aantal globale spelers; - De belangrijkste spelers op deze markt zijn JCI, Faurecia, Lear, Magna;

Het betreft hier een biedingmarkt, wat betekent dat de concurrentie speelt voor de markt, namelijk wanneer op nieuwe contracten wordt geboden; - Een beperkt aantal spelers is geen onbekend fenomeen voor deze specifieke markten; - Historische marktaandelen zijn geen correcte indicatie van de ware marktmacht van de spelers op deze markt; - Biedingmarkten hebben als effect de concurrentie volledig te laten spelen, weze het op een oligopolistische markt die gekenmerkt wordt door slechts enkele full service suppliers ("FSS"); - Het onderzoek heeft aangetoond dat de ondervraagde ondernemingen door deze operatie geen ingrijpende veranderingen verwachten in de marktstructuur, immers ECA wordt niet als een grote marktspeler erkend. - De marktaandelen van de aanmeldende partijen op Europees vlak zijn niet van die orde dat zij aanleiding geven tot het bestaan van een dominante positie.

Conclusie : Op de markt van de standaard autozetels zal deze concentratie niet leiden tot de creatie of versterking van een machtspositie in hoofde van JCI die tot gevolg zou hebben dat de mededinging op de nationale markt op significante wijze wordt belemmerd. 6.2. De markt van de onderdelen (hoofdsteunen) Op de markt van de hoofdsteunen beschikt JCI over een aanzienlijk marktaandeel.

Ook hier moet worden nagegaan of de voorgenomen transactie JCI zou toelaten om zich onafhankelijk van concurrenten, leveranciers en klanten te gedragen na de concentratie.

De verslaggever en de aanmeldende partijen zijn van oordeel dat de aangemelde transactie JCI niet zal toelaten om de prijs voor hoofdsteunen in België of elders te verhogen om de hieronder uiteengezette redenen : - Er zijn een aantal sterke concurrenten actief op de markt voor hoofdsteunen in België en in Europa. - De aangemelde transactie heeft nagenoeg geen impact op de markt voor de levering en aankoop van hoofdsteunen in Europa en België. ECA's marktaandeel voor de autozetelassemblage op Europees niveau is minder dan [vertrouwelijk - bevat zakengeheim] zodat de toename van het marktaandeel dat resulteert uit deze transactie op de markt voor de assemblage van autozetels zeer klein is. - De OEM autoproducent kan wel of niet aangeven bij wie de autozetelproducent hoofdsteunen moet aankopen. Contracten voor de levering van hoofdsteunen worden toegekend na biedingprocedures. De duur van de contracten is dezelfde als die van het leveringscontract voor autozetels.

Uit voorgaande analyse kan volgens de Raad voor de Mededinging het volgende worden besloten : - De markt van de onderdelen voor autozetels is een Europese markt; - Deze Europese markt wordt gekenmerkt door een beperkt aantal globale spelers; - De belangrijkste spelers op deze markt zijn JCI, Grammer, Trèves, Faurecia, Lear; - Deze markt wordt gekenmerkt door het feit dat de belangrijkste spelers aan elkaar onderdelen leveren; - ECA, of althans de overgenomen bedrijfstak P2 is als leverancier op deze markt niet aanwezig; - Het gaat hier om een verticaal betrokken markt;

De analyse die hier moet worden verricht is nagaan of door de positie die JCI op de markt van de standaard autozetels zal verwerven, zij in staat is een dominante machtspositie te bekomen op deze markt van de hoofdsteunen; vermits op het eerste element reeds negatief werd geantwoord zal er ook automatisch geen dominante machtspositie op deze markt worden verworven; - Er werden geen negatieve reacties van de ondervraagde ondernemingen opgetekend. - De marktaandelen van de aanmeldende partijen op Europees vlak zijn niet van die orde dat zij aanleiding geven tot het bestaan van een dominante positie.

Conclusie : Op de markt van de onderdelen voor autozetels zal deze concentratie niet leiden tot de creatie of versterking van een machtspositie in hoofde van JCI, die tot gevolg zal hebben dat de mededinging op de nationale markt op significante wijze wordt belemmerd.

Om deze redenen De Raad voor de Mededinging Gelet op de van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, van toepassing overeenkomstig artikel 54bis van de WBEM. Stelt vast dat de betrokken concentratie onder het toepassingsgebied valt van de WBEM. Verklaart de concentratie bovendien toelaatbaar conform artikel 10, § 3 van de WBEM. Aldus uitgesproken op 28 mei 2003 door de Kamer van de Raad voor de Mededinging samengesteld uit : Mevrouw Béatrice Ponet, Kamervoorzitter; de heren Geert Zonnekeyn, Eric Mewissen en Robert Vanosselaer, leden van de Raad voor de Mededinging.

Beslissing nr. 2003-C/C-54 van 19 juni 2003 Dossier MEDE-C/C-03/0029 : Vendex KBB DIY Group B.V./Leroy Merlin Belgium S.A, Home Improvement Investment/Bricolage Investissement Benelux S.A. Gelet op de Wet op de Bescherming van de Economische Mededinging, zoals gecoördineerd op 1 juli 1999 (W.B.E.M.).

Gezien de aanmelding aan het Secretariaat van de Raad voor de Mededinging van een concentratie op 8 mei 2003.

Gezien de mededeling voor onderzoek door het Secretariaat van de Raad aan het Korps van verslaggevers conform artikel 32 bis § 1er W.B.E.M. op 8 mei 2003.

Gezien de stukken van het dossier.

Gezien het onderzoeksdossier van de Dienst voor de Mededinging.

Gezien het gemotiveerd verslag van de verslaggever zoals dit op 5 juni 2003 werd opgesteld en werd overgemaakt aan de Raad.

Gehoord de vertegenwoordiger van de Dienst, de heer Eric Moerman, ter zitting van 19 juni 2003.

Gehoord de aanmeldende partijen bij monde van de gemeenschappelijke vertegenwoordiger, meester Dirk Arts.

Gehoord Meester Piet Vandoolaeghe.

Gelet op de Wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken van toepassing overeenkomstig artikel 54 bis W.B.E.M.. 1. De aanmeldende en betrokken partijen : Als koper treedt op de onderneming Vendex KBB DIY Group B.V., gevestigd in Nederland, 1083 HH Amsterdam, De Klencke 6.

Deze onderneming is een 100 % dochteronderneming van Koninklijke Vendex KBB N.V. De doe-het-zelf activiteiten van Vendex KBB NV in België zijn gegroepeerd in Brico en Briko Depot, welke werden overgenomen door Vendex KBB in de tweede jaarhelft van 2002.

Als verkoper treedt op de onderneming Bricolage Investissement Benelux S.A., gevestigd te 6200 Chatelineau, Rue Trieu-Kaisin.

Deze onderneming is een holding-maatschappij die de aandelen in Leroy Merlin en Home Improvement Investment aanhoudt.

De doelondernemingen zijn de onderneming Leroy Merlin Belgium SA en de onderneming Home Improvement Investment NV, beiden gevestigd te 1070 Brussel (Anderlecht), Chaussée de Mons 1301.

De onderneming Leroy Merlin Belgium baat zes doe-het-zelf zaken winkels uit in België terwijl de onderneming Home Improvement Investment de eigenaar is van het onroerend goed van deze zes winkels.

De genoemde vennootschappen zijn ondernemingen in de zin van artikel 1 van de W.B.E.M.. 2. De aangemelde operatie : De concentratie betreft de overname door Vendex KBB DIY van de aandelen voor 100 % van Leroy Merlin Belgium en Home Improvement Investment. De concentratie heeft derhalve enkel betrekking op de zes winkels van Leroy Merlin in België.

Na de concentratie zal Vendex KBB 100 % van de aandelen aanhouden van de vennootschappen die de zes Belgische Leroy Merlin winkels en hun vastgoed exploiteren.

De gemelde transactie is een concentratie in de zin van artikel 9 § 1er,b van de W.B.E.M.. 3. De aanmeldingstermijn : De overeenkomst die het voorwerp uitmaakt van de aanmelding werd op 17 april 2003 ondertekend en op 8 mei 2003 aangemeld. De aanmelding van de concentratie moet dan ook conform artikel 12 § 1er van de W.B.E.M. als tijdig beoordeeld worden. 4. De omzetdrempels : De concentratie valt onder het toepassingsgebied van de W.B.E.M. vermits de omzetdrempels zoals voorzien in artikel 11 § 1er en artikel 46 van de W.B.E.M. werden bereikt.

Uit de ons verstrekte vertrouwelijke gegevens blijkt immers dat de Belgische omzet van de koper en de Belgische omzet van de doelondernemingen de drempels voorzien in artikel 11 § 1 W.B.E.M. overschrijden. 5. De marktafbakening en de marktaandelen : 5.1 De relevante productmarkten : Overeenkomstig de beslissingspraktijk van de Raad voor de Mededinging kan de relevante productmarkt als volgt omschreven worden : « Het betreft de markt van de kleinhandel in doe-het-zelf producten bestaande uit grote ketens en zelfstandigen die verkopen aan het grote publiek, zowel particulieren en professionelen (zie onder meer beslissing van de Raad voor de Mededinging nr.2003-C/C-23 van 21 maart 2003 in zake : CRH Belgium; zie eveneens beslissing van de Raad voor de Mededinging nr.2002-C/C-13 van 8 februari 2002 in zake : Bricorama).

Hieruit blijkt vooreerst dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen grote ketens enerzijds en zelfstandigen anderzijds, verder dat de markt niet wordt opgesplitst naar gelang de verschillende productgroepen.

Deze marktdefinitie wordt tevens bevestigd door de beschikkingspraktijk van de Commissie (zie onder andere beslissing d.d. 18 juni 2002 inzake nr.COMP/M 2804 Vendex KBB/Brico Belgium).

Het onderzoek uitgevoerd door de Dienst voor de Mededinging heeft aan het licht gebracht dat een meerderheid van de ondervraagden de marktafbakening zoals hiervoor weergegeven bevestigt. 5.2 De relevante geografische markt : De relevante geografische markt is lokaal, maar de Raad oordeelt dat de geaggregeerde Belgische situatie representatief is voor wat de concurrentieverhoudingen op de lokale markten betreft. 5.3 Marktaandelen : Indien men de methode volgt van de Europese commissie in de zaak Vendex/Brico om de marktaandelen te berekenen en men zich beperkt tot de grote ketens, de speciaalzaken en de aankoopgroepen, terwijl men de zelfstandigen buiten beschouwing laat, dan is het gecombineerd marktaandeel van Brico/Briko Depot en Leroy Merlin lager dan 25 %.

Zulks betekent dat wanneer bovendien ook met de zelfstandigen rekening wordt gehouden, het marktaandeel alsdan automatisch nog kleiner is.

Uit de economische analyse blijkt dat de meeste concurrenten deze zienswijze volgen.

Uit het gevoerde onderzoek blijkt derhalve dat de concentratie onder de 25 % ligt op de markt van de kleinhandel van de doe-het-zelf zaken voor het grote publiek alsook op de inkoopmarkt.

Artikel 33 § 2 lid 1a bepaalt onder meer : " Wanneer de betrokken ondernemingen samen minder dan 25 % van de betrokken markt controleren, wordt de concentratie toelaatbaar verklaard".

De concentratie moet dan ook worden toegelaten omdat zij conform artikel 10 § 3 geen machtspositie in het leven roept of versterkt die tot gevolg heeft dat een daadwerkelijke mededinging op de nationale markt significant wordt belemmerd.

Om deze redenen, De Raad voor de Mededinging, Stelt vast dat de betrokken concentratie onder het toepassingsgebied valt van de W.B.E.M. conform artikel 33 § 1er, lid 1 van de W.B.E.M..

Verklaart de concentratie toelaatbaar conform artikel 10 § 3 en artikel 33 § 2 punt 1a W.B.E.M..

Aldus uitgesproken op 19 juni 2003, door de Kamer van de Raad voor de Mededinging samengesteld uit de heer Peter Poma, kamervoorzitter, mevrouw Béatrice Ponet, Voorzitter Raad voor de Mededinging, de heren Marc Jegers en Geert Zonnekeyn, leden.

Beslissing nr. 2003-C/C-55 van 25 juni 2003 Dossier MEDE-C/C-03/0031 : S.A. Groupe Express-Expansion, met zetel rue de L'Arrivée 17 te 75015 Parijs (Frankrijk) - hierna genoemd : S.A. G.E.E. en N.V. Roularta Media Group, met zetel Meiboomlaan 33 te 8800 Roeselare - hierna genoemd : N.V. Roularta - en S.A. Cote Sud Investissement, met zetel Rue d'Aguesseau 175-177 te 92100 Boulogne-Billancourt (Frankrijk) - hierna genoemd : SA C.S.I. - Gelet op de Wet op de Bescherming van de Economische Mededinging, zoals gecoördineerd op 1 juli 1999 (WBEM);

Gezien de gezamenlijke mededeling van de Raad voor de Mededinging en het Korps Verslaggevers betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties (B.S. 11 december 2002, p. 55777);

Gezien de vereenvoudigde aanmelding aan het Secretariaat van de Raad voor de Mededinging van een concentratie, neergelegd op 4 juni 2003;

Gezien de mededeling voor onderzoek door het Secretariaat van de Raad aan het Korps van verslaggevers conform art. 32bis § 1 WBEM op 5 juni 2003;

Gezien de stukken van het dossier van de Dienst voor de Mededinging zoals medegedeeld aan de verslaggever op 17 juni 2003; Gezien het gemotiveerd verslag van de verslaggever zoals dit op 17 juni 2003 werd opgesteld en betekend aan de Raad; 1. De aanmeldende en betrokken partijen Als koper treedt op : de SA G.E.E., voornamelijk actief in de sector van de tijdschriftenpers. Ze is uitgever in Frankrijk van o.a.

L'Express, L'Expansion, L'Entreprise, La Vie Financière, Mieux Vivre Votre Argent, Lire, Classica, alsook de woontijdschriften Maison Française en Maison Magazine.

Als verkoper treedt op : de NV ROULARTA, een Belgisch pers- en mediaconcern.

Ze geeft in België o.a. als tijdschriften uit : Le Vif/L'Express, Knack, Trends, Sport/ Foot, Sport/Voetbal, Bizz Magazine, televisiemagazines, nieuwsweekbladen, enz.... en de woontijdschriften Maisons Côté Sud, Maisons Côté Ouest en Maisons Côté Est. Ze heeft o.a. ook 50 % van de aandelen van VMMa (VTM, Kanaal 2, Jim TV en Q-Music) en is 100 % eigenaar van Kanaal Z. De doelonderneming is : de SA C.S.I., een door de NV Roularta gecontroleerde Franse vennootschap die de tijdschriften Maisons Côté Sud en Maisons Côté Ouest uitgeeft.

Genoemde vennootschappen zijn alle ondernemingen in de zin van art. 1 WBEM. 2. Aanmeldingsplicht - overeenkomst van concentratie De aanmeldende partijen hebben op 16 mei 2003 een overeenkomst ondertekend waarbij de SA C.S.I. (tot dan enkel onder controle van de NV Roularta) een joint venture wordt onder gemeenschappelijke controle (50/50) van de NV Roularta en de SA G.E.E. Deze laatste verwerft via een aandelentransactie medecontrole over de SA C.S.I. De joint venture zal actief zijn in de sector van (bovenvermelde) woontijdschriften.

Deze operatie is een concentratie in de zin van art. 9 § 1b WBEM. De concentratie werd tijdig aangemeld op 4 juni 2003 volgens art. 12 § 1 WBEM. Uit de voorgelegde (vertrouwelijke) omzetcijfers van de betrokken ondernemingen blijkt dat de drempels zoals opgelegd conform art. 11 § 1 WBEM worden behaald, zodat de concentratie diende te worden aangemeld.

De aangemelde concentratie valt overeenkomstig art. 33 § 1.1 WBEM binnen het toepassingsgebied van de wet. 3. Vereenvoudigde aanmeldingsprocedure Uit de tekst van de gezamenlijke mededeling van de Raad voor de Mededinging en het Korps Verslaggevers betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties (B.S. 11 december 2002, p. 55777), blijkt dat de vereenvoudigde procedure o.a. kan worden toegepast in volgend geval : « (...) a) Twee of meer ondernemingen verwerven de gezamenlijke zeggenschap over een gemeenschappelijke onderneming, op voorwaarde dat de gemeenschappelijke onderneming in België niet, of slechts in geringe mate, werkzaam is of zal zijn.Dergelijke gevallen doen zich voor wanneer : (i) de omzet van de gemeenschappelijke onderneming en/of de omzet van de ingebrachte bedrijfsactiviteiten in België minder dan 15 miljoen euro bedraagt, en (ii) de totale waarde van de aan de gemeenschappelijke onderneming overgedragen activa in België minder dan 15 miljoen euro bedraagt......(...)" In casu blijkt dat het omzetcijfer van de gemeenschappelijke onderneming in België en de totale waarde van de overgedragen activa aan de gemeenschappelijke onderneming lager liggen dan 15 miljoen euro op het Belgisch grondgebied, zodat de concentratie voldoet aan de voorwaarden voor vereenvoudigde aanmeldingsprocedure. 4. De relevante productenmarkten De relevante markten kunnen voor deze concentratie bepaald worden als : (a) horizontaal : de lezersmarkt van de Franstalige tijdschriftenpers over wonen;(b) horizontaal : de markt voor de verkoop van advertentieruimte in de Franstalige tijdschriftenpers over wonen; (c) verticaal : de markt van de reclameregies. 5. De relevante geografische markt De relevante geografische markt is volgens de aanmeldende partijen nationaal.Men kan zich ook beperken tot het gebied Wallonië en Brussel. 6. De marktaandelen - economische analyse Uit de vertrouwelijke cijfers en het onderzoek van de Dienst blijkt dat het gezamenlijk marktaandeel van de aanmeldende partijen op vermelde markten in België ruim minder dan 25 % beloopt.De concentratie richt zich in de eerste plaats op de Franse markt.

Uit het onderzoek van de Dienst kan worden besloten dat huidige concentratie géén machtspositie in het leven roept of versterkt, die tot gevolg heeft dat de daadwerkelijke mededinging op de nationale markt of een wezenlijk deel ervan op een significante wijze wordt belemmerd (art. 10 § 3 WBEM).

Vermits de betrokken ondernemingen samen minder dan 25 % marktaandeel hebben, moet de voorgelegde concentratie worden toegelaten conform art. 33 § 2.1.a WBEM. Om deze redenen, De Raad voor de Mededinging Gelet op de art. 2 e.v. van de Wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken van toepassing overeenkomstig art. 54bis WBEM;

Stelt vast dat de betrokken concentratie aanmeldingsplichtig is en conform art. 33 § 1.1 WBEM binnen het toepassingsgebied valt van de wet;

Verklaart de concentratie toelaatbaar conform art. 33 § 2.1.a WBEM;

Aldus uitgesproken op 25 juni 2003 door de Kamer van de Raad voor de Mededinging, samengesteld uit de heer Frank Deschoolmeester, kamervoorzitter; de heren Peter Poma, Robert Vanosselaer en Eric Mewissen, leden.

^