gepubliceerd op 31 december 2007
Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2008
21 DECEMBER 2007. - Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2008 (1)
Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : DECREET houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2008. HOOFDSTUK I. - Algemeen
Artikel 1.Dit decreet regelt een gemeenschaps- en gewestaangelegenheid. HOOFDSTUK II. - Onderwijs AFDELING I. - Recuperatiefonds Studietoelagen
Art. 2.In artikel 21 van het decreet van 23 december 2005 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2006 worden §§ 3 en 4 vervangen door wat volgt : « § 3. Het fonds wordt gespijsd door alle ontvangsten die voortvloeien uit terugvorderingen ter uitvoering van artikelen 10, 11 en 22 van het decreet van 16 februari 2001 houdende regeling van de studietoelagen voor het hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap, alle ontvangsten die voortvloeien uit terugvorderingen zoals bepaald in artikelen 47 en 48 van het decreet van 30 april 2004 betreffende de studiefinanciering en studentenvoorzieningen in het hoger onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, en alle ontvangsten die voortvloeien uit terugvorderingen zoals bepaald in artikel 62 van het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap.
Het fonds wordt eveneens gespijsd door de niet-geïnde studiefinanciering, schooltoelagen of studietoelagen. § 4. Het fonds wordt aangewend voor de betaling van school- en studietoelagen aan leerlingen en studenten overeenkomstig het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap. » Afdeling II. - Hogescholen
Art. 3.Aan artikel 190bis, § 3, van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, ingevoegd bij decreet van 4 april 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid, 3°, worden de woorden "vanaf het begrotingsjaar 2006" vervangen door de woorden "voor de begrotingsjaren 2006 en 2007"; 2° aan het tweede lid wordt een punt 4° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 4° vanaf het begrotingsjaar 2008 bepaalt de Vlaamse Regering jaarlijks, binnen de beschikbare begrotingskredieten, het bedrag van de subsidie-enveloppes, met dien verstande dat dit bedrag niet lager kan zijn dan 6.000.000 euro. »; 3° er wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De bedragen, vermeld in het eerste lid en het tweede lid, 4°, worden jaarlijks aangepast op de wijze bepaald in artikel 184, § 1.»
Art. 4.In artikel 209 van hetzelfde decreet wordt § 3 vervangen door wat volgt : « § 3. In afwijking van § 1 van dit artikel bedraagt het basisbedrag van de sociale toelage vanaf begrotingsjaar 2008 249,09 euro per financierbare student, waarbij telkens rekening gehouden wordt met het aantal financierbare studenten dat de hogeschool op 1 februari 2005 telde.
Vanaf begrotingsjaar 2009 wordt het basisbedrag per financierbare student geïndexeerd aan de hand van de volgende indexformule : I = 0,50 x (L1/L0) + 0,50 x (C1/C0) I : de indexformule;
L1/L0 : de verhouding tussen de geraamde index van de eenheidsloonkosten op het einde van het desbetreffende begrotingsjaar en de index van de eenheidsloonkosten op het einde van begrotingsjaar 2008;
C1/C0 : de verhouding tussen de geraamde index van de consumptieprijzen op het einde van het desbetreffende begrotingsjaar en de index van de consumptieprijzen op het einde van begrotingsjaar 2008. » Afdeling III.- Universiteiten
Art. 5.In artikel 140, § 1, 2°, van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, gewijzigd bij decreet van 30 juni 2006, worden de woorden "voor de jaren 2002, 2003, 2006 en 2007" vervangen door de woorden "voor de jaren 2002, 2003, 2006, 2007 en 2008". Afdeling IV. - Nascholing
Art. 6.In artikel 44 van het decreet van 16 april 1996 betreffende het mentorschap en de nascholing in Vlaanderen wordt § 1 vervangen door wat volgt : « § 1. De Vlaamse Regering stelt volgens de hiernavolgende tabel vanaf 2006 elk jaar middelen in duizend euro ter beschikking voor de nascholing : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Afdeling V. - Hogere Zeevaartschool
Art. 7.Aan artikel 30 van het decreet van 9 juni 1998 betreffende de Hogere Zeevaartschool wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Vanaf het begrotingsjaar 2008 wordt het bedrag van de dotatie vastgesteld op 1.199.000 euro. Dit bedrag wordt jaarlijks aangepast aan de verhouding tussen de geraamde gezondheidsindex van de maand december van het betrokken begrotingsjaar en de gezondheidsindex van de maand december van het begrotingsjaar 2007. » Afdeling VI. - Bijkomende academiseringsmiddelen
Art. 8.Aan artikel VI.9ter van het decreet van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de medezeggenschap in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, ingevoegd bij decreet van 22 december 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, worden de woorden "de begrotingsjaren 2006 en 2007" vervangen door de woorden "de begrotingsjaren 2006, 2007 en 2008";2° in § 1, tweede lid, worden de woorden "het begrotingsjaar 2007" vervangen door de woorden "de begrotingsjaren 2007 en 2008";3° in § 2 worden de woorden "in 2006 en in 2007" vervangen door de woorden "in 2006, in 2007 en in 2008".
Art. 9.In artikel VI. 10, derde lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 22 december 2006, worden de woorden "31 december 2007" vervangen door de woorden "31 december 2008".
Art. 10.In artikel 102, zevende streepje, van het decreet van 22 december 2006 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2007, worden de woorden "31 december 2007" vervangen door de woorden "31 december 2008". Afdeling VII. - Leerlingenvervoer
Art. 11.In het decreet van 7 mei 2004 betreffende de regionale technologische centra en houdende noodzakelijke en dringende onderwijsbepalingen, zoals gewijzigd, wordt een artikel 55ter ingevoegd dat luidt als volgt : «
Artikel 55ter.De Vlaamse Regering kan tijdens het schooljaar 2007-2008, binnen de perken van de begroting, de subsidies verleend aan gemeenten voor de organisatie van netoverstijgend leerlingenvervoer in het gewoon basisonderwijs tijdens het schooljaar 2006-2007 verlengen.
De subsidies voor het schooljaar 2007-2008, ten laste van de begroting 2007, zijn beperkt tot maximaal het subsidiebedrag dat deze gemeente ontving tijdens het schooljaar 2006-2007. » Afdeling VIII. - UZ Gent
Art. 12.In het koninklijk besluit nr. 542 van 31 maart 1987, artikel 6, § 5, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "Universitair Ziekenhuis" worden telkens vervangen door de woorden "UZ Gent";2° het woord "ziekenhuisgeneesheren" wordt vervangen door het woord "ziekenhuisartsen";3° het woord "pensioenfonds" wordt vervangen door de woorden "instelling voor bedrijfspensioenvoorziening";4° het woord "lichamelijke" wordt vervangen door het woord "medische";5° de woorden "het ministerie" worden vervangen door de woorden "de diensten";6° de woorden "het pensioenfonds" worden vervangen door de woorden "de instelling voor bedrijfs-pensioenvoorziening".
Art. 13.In hetzelfde koninklijk besluit wordt artikel 6, § 6, vervangen door wat volgt : « § 6. Met het oog op het afsluiten van de in § 5 bedoelde groepsverzekering of het oprichten van een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, kan het UZ Gent een rechtspersoon voor de financiering van pensioenen in enige door of krachtens de wet toegelaten of opgelegde rechtsvorm, oprichten. »
Art. 14.In hetzelfde koninklijk besluit worden in artikel 6, § 7, eerste lid, de woorden "Universitair Ziekenhuis Gent" vervangen door de woorden "UZ Gent" en worden de woorden "vzw Pensioenfonds, bedoeld" geschrapt. Artikel 6, § 7, eerste lid, van hetzelfde koninklijk besluit wordt verder aangevuld met de woorden "bedoelde instelling".
In hetzelfde koninklijk besluit worden in artikel 6, § 7, tweede lid, de woorden "vzw Pensioenfonds UZ" vervangen door de woorden "in § 6 bedoelde instelling".
In hetzelfde koninklijk besluit worden in artikel 6, § 7, derde lid, de woorden "vzw Pensioenfonds" vervangen door de woorden "in § 6 bedoelde instelling". Afdeling IX. - Financiering hoger onderwijs 2008
Art. 15.In afwijking van de bepalingen in de artikelen 130, 130bis en 136 van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap en in afwijking van de bepalingen in titel IV, hoofdstuk I, afdeling 5, van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, met uitzondering van de artikelen 179, 9°, 18Ibis, 182 en 190bis, is het totale bedrag van de uitkeringen voor elke instelling vastgesteld als volgt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld HOOFDSTUK III. - Fiscaliteit Afdeling I. - Onroerende voorheffing
Art. 16.Aan artikel 371 van het Wetboek van inkomstenbelastingen 1992 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Vanaf het aanslagjaar 2008 kan de in het eerste lid bepaalde termijn niet verstrijken voor 31 maart van het jaar volgend op het aanslagjaar wanneer met het bezwaarschrift de vermindering op grond van artikel 257, § 2, 3°, wordt ingeroepen. » Afdeling II. - Verkeersbelasting
Art. 17.Artikel 9, F, van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen wordt vervangen als volgt : « De aanhangwagens en de opleggers zijn onderworpen aan een belasting die respectievelijk 23,92 euro of 49,68 euro bedraagt, naargelang de maximaal toegelaten massa niet hoger is dan 500 kilogram of 501 kilogram bereikt zonder 3 500 kilogram te overschrijden.
De in het eerste lid genoemde aanhangwagens en opleggers waarvan de maximaal toegelaten massa 750 kg niet overschrijdt en die uitsluitend getrokken worden door een personenauto, een auto voor dubbel gebruik, een minibus, een ziekenauto, een motorfiets, een lichte vrachtauto, een kampeerauto, een autobus of een autocar, zijn vrijgesteld van de belasting. Deze vrijstelling geldt enkel in zoverre de belastingschuldige geen rechtspersoon is. » Afdeling III. - Wetboek der Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten
Art. 18.In artikel 54, tweede lid, van het Wetboek der Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten, gewijzigd bij de wet van 19 juli 1979, wordt de tweede zin vervangen door wat volgt : « In afwijking van deze bepaling wordt geen rekening gehouden met hetgeen de verkrijger of zijn echtgenoot in blote eigendom bezit en dat door hen of door één van hen uit de nalatenschap van een bloedverwant in opgaande lijn werd verkregen. Er wordt evenmin rekening gehouden met de onroerende goederen die de verkrijger of zijn echtgenoot in volle eigendom bezitten, op voorwaarde dat die goederen in volle of blote eigendom werden verkregen uit de nalatenschap van een bloedverwant in opgaande lijn van één van hen, en op voorwaarde dat het kadastraal inkomen van die in volle eigendom bezeten goederen niet meer bedraagt dan 25 percent van het bedoelde maximum. »
Art. 19.In artikel 55, eerste lid, 2°, van hetzelfde wetboek wordt a) vervangen door wat volgt : « a) dat de verkrijger en zijn echtgenoot geen andere onroerende goederen bezitten of dat zij, voor het geheel of in onverdeeldheid niet één of meer onroerende goederen bezitten waarvan het kadastraal inkomen, voor het geheel of voor het onverdeelde deel, samen met dat van het verkregen onroerend goed, meer dan het krachtens artikel 53 vastgestelde maximum bedraagt, afgezien van wat ze in blote eigendom bezitten en hebben verkregen uit de nalatenschap van een bloedverwant in opgaande lijn van één van hen en afgezien van wat ze in volle eigendom bezitten en uit de nalatenschap van een bloedverwant in opgaande lijn van één van hen in volle of blote eigendom hebben verkregen, en op voorwaarde dat het kadastraal inkomen van die in volle eigendom bezeten goederen niet meer bedraagt dan 25 percent van het bedoelde maximum. » Afdeling IV. - Wetboek der Successierechten
Art. 20.In artikel 60bis van het Wetboek der Successierechten wordt § 5 vervangen door wat volgt : « § 5. De vrijstelling wordt slechts toegestaan op voorwaarde dat de onderneming of de vennootschap in de twaalf kwartalen voorafgaand aan het overlijden, minstens 500.000 euro aan loonlasten heeft uitbetaald aan werknemers die in de Europese Economische Ruimte tewerkgesteld zijn.
In afwijking van het eerste lid, wordt, indien de onderneming of de vennootschap in de drie jaren voorafgaand aan het overlijden minder dan 500.000 euro aan loonlasten heeft uitbetaald aan werknemers die in de Europese Economische Ruimte tewerkgesteld zijn, de vrijstelling slechts proportioneel toegepast.
De uitbetaalde loonlasten worden beoordeeld op basis van de aangiften vereist voor de sociale wetgeving, of bij ontstentenis aan dergelijke aangiften, voor de fiscale wetgeving. Onder loonlasten wordt verstaan : het gewone basis- of minimumloon of -salaris en alle overige voordelen in geld of in natura die de werknemer uit hoofde van zijn dienstbetrekking direct of indirect van de werkgever ontvangt, alsmede alle sociale zekerheidsbijdragen die op dit loon drukken.
De vrijstelling wordt slechts behouden indien de onderneming in de twintig kwartalen na het overlijden een bedrag minstens gelijk aan 5/3e van de loonlasten, betaald in de twaalf kwartalen vóór het overlijden, heeft uitbetaald. Indien en in de mate dat deze loonlasten, betaald na het overlijden, lager zouden zijn, is de belasting tegen het normale tarief evenredig verschuldigd.
Komen niet in aanmerking loonlasten in verband met werknemers die in hoofdzaak huishoudelijke handarbeid verrichten in verband met de huishouding van de werkgever of van zijn gezin of van een bestuurder, zaakvoerder, vereffenaar of van een persoon met een gelijkaardige functie van de vennootschap.
Komen evenmin in aanmerking loonlasten betaald ten voordele van de erflater zelf, diens echtgenoot, en zijn verwanten in rechte lijn, in de mate waarin deze loonlasten 300.000 euro overtreffen voor wat betreft de periode vóór het overlijden, en 500.000 euro voor wat betreft de periode na het overlijden.
De in het tweede en zesde lid vermelde bedragen worden vermenigvuldigd met een coëfficiënt, die wordt verkregen door het gemiddelde van de indexcijfers van hetzij de drie kalenderjaren voorafgaand aan dat waarin het overlijden plaatsheeft, hetzij de vijf kalenderjaren te beginnen met het jaar waarin het overlijden plaatsheeft, te delen door het indexcijfer van de maand december 2007. » HOOFDSTUK IV. - Leefmilieu Afdeling I. - Afvalstoffen
Art. 21.Aan artikel 48, § 2, 3°, van het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen, zoals herhaaldelijk gewijzigd, wordt na het voorlaatste lid de volgende bepaling toegevoegd : « Voor het storten van recyclageresidu's van de verwerking van beton, metselwerk- en ander steenpuin tot gekeurde granulaten, afkomstig van bedrijven die de gekeurde granulaten op de markt brengen, is K=0,04 met ingang van het heffingsjaar 2008. De te storten restfractie moet kleiner zijn dan 1 gewichtspercent. Dit percentage moet beschouwd worden ten opzichte van de totale productie van de gekeurde granulaten op jaarbasis in de daartoe vergunde inrichting. Wanneer de te storten restfractie het percentage van 1 % overschrijdt, moet voor het overschrijdende deel het milieuheffingstarief toegepast worden waarbij K=1. Onder recyclageresidu's van de verwerking van beton, metselwerk- en ander steenpuin wordt verstaan de residu's die vrijkomen bij het breken van het puin en het zuiveren van de granulaten, met uitzondering van residu's die voorafgaand aan het breken worden uitgesorteerd. » Afdeling II. - Oppervlaktewateren
Art. 22.In artikel 35ter van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging wordt in § 2, c), ingevoegd bij decreet van 23 december 2005 en gewijzigd bij decreet van 22 december 2006, de zin "de heffingsplichtigen, bedoeld in artikel 35quater van deze wet, waarvan de inrichting niet gelegen is in de zuiveringszones A of B, zoals bedoeld in artikel 1.1.2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne" aangevuld met de zinsnede "of die na bekendmaking van het definitieve zoneringsplan, als vermeld in artikel 10 van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 maart 2006 houdende de vaststelling van de regels voor de scheiding tussen de gemeentelijke en bovengemeentelijke saneringsverplichting en de vaststelling van de zoneringsplannen, gelegen zijn buiten het centrale gebied of buiten het collectief geoptimaliseerde buitengebied. »
Art. 23.In artikel 35ter van dezelfde wet wordt in § 2, tweede lid, gewijzigd bij decreet van 23 december 2005 en 22 december 2006, de zin "Voor alle andere heffingsplichtigen wordt het eenheidstarief van de heffing vastgesteld op 25,7 euro" vervangen door de zin "Voor alle andere heffingsplichtigen wordt het eenheidstarief van de heffing vastgesteld op 29,1 euro".
Art. 24.In artikel 35ter van dezelfde wet wordt § 5, ingevoegd bij het decreet van 20 december 1996 en gewijzigd bij de decreten van 19 december 1997, 18 mei 1999, 22 december 2000, 21 december 2001, 27 juni 2003 en 19 december 2003, vervangen door wat volgt : « § 5. Elke heffingsplichtige, vermeld in artikel 35quater, § 1, wordt vrijgesteld van de verplichting tot betaling van de heffing vermeld in § 1, als hij zelf op 1 januari van het heffingsjaar of op de datum van overlijden één van de volgende tegemoetkomingen geniet : 1° het gewaarborgd inkomen voor bejaarden volgens de wet van 1 april 1969 tot instelling van een gewaarborgd inkomen voor bejaarden of de inkomensgarantie voor ouderen volgens de wet van 22 maart 2001 tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen; 2° het leefloon of levensminimum, toegekend door het O.C.M.W. met toepassing van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, respectievelijk van de wet van 2 april 1965 betreffende het tenlastenemen van de steun, verleend door de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn; 3° de inkomensvervangende tegemoetkoming voor personen met een handicap volgens de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap;4° de tegemoetkoming hulp aan bejaarden volgens de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap;5° de integratietegemoetkoming voor personen met een handicap volgens de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap. De vrijstelling, vermeld in het eerste lid, geldt ook voor de heffingsplichtige vermeld in artikel 35quater, § 1, met een gezinslid dat gedomicilieerd is op hetzelfde adres en dat op 1 januari van het heffingsjaar of op de datum van overlijden onder een van de categorieën vermeld in het eerste lid, valt.
Voor de toepassing van die vrijstelling worden personen die hun wettelijke domicilie hebben in een rust-, verplegings- of andere instelling en personen die in gemeenschappen, gericht op de verwezenlijking van religieuze of filosofische doelstellingen, hun wettelijke domicilie en levensmiddelen delen, niet beschouwd als leden van hetzelfde gezin.
De vrijstelling vermeld in het eerste lid wordt uitsluitend verleend voor de plaats van het watergebruik die tevens het wettelijke domicilie is van de heffingsplichtige.
De maatschappij kan een heffingsplichtige automatisch vrijstellen op basis van de inlichtingen die worden ingewonnen bij de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid of bij de andere overheidsinstellingen die de rechten vermeld in het eerste lid toekennen. Als de vrijstelling vermeld in het eerste lid automatisch wordt toegekend, ontvangt de rechthebbende geen heffingsbiljet.
Voor heffingsplichtigen die een heffingsbiljet hebben gekregen, wordt de vrijstelling vermeld in het eerste lid enkel op schriftelijke aanvraag verleend. De aanvraag tot vrijstelling moet uiterlijk binnen drie maanden na de verzendingsdatum van het heffingsbiljet bij de maatschappij worden ingediend.
Bij die aanvraag moet één van de volgende documenten gevoegd zijn : 1° een attest, uitgereikt door de federale overheidsdienst voor Pensioenen, waaruit blijkt dat de heffingsplichtige vermeld op het heffingsbiljet, of een gezinslid het gewaarborgd inkomen voor bejaarden of de inkomensgarantie voor ouderen genoten heeft; 2° een attest, uitgereikt door het O.C.M.W., waaruit blijkt dat de heffingsplichtige vermeld op het heffingsbiljet of een gezinslid een door het O.C.M.W. toegekend leefloon of levensminimum genoten heeft; 3° een attest, uitgereikt door de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid, waaruit blijkt dat de heffingsplichtige vermeld op het heffingsbiljet of een gezinslid de inkomensvervangende tegemoetkoming voor personen met een handicap, de tegemoetkoming hulp aan bejaarden, of de integratietegemoetkoming voor personen met een handicap genoten heeft;4° de afscheurstrook van het overeenkomstige heffingsbiljet. Mits op 1 januari van het heffingsjaar of op datum van overlijden voldaan is aan de bovenvermelde voorwaarden, is bedoelde vrijstelling van rechtswege verworven. » .
Art. 25.In artikel 35ter van dezelfde wet ingevoegd bij het decreet van 25 juni 1992 en gewijzigd bij de decreten van 22 december 1993, 22 december 1995, 20 december 1996, 8 juli 1997, 19 december 1997, 18 mei 1999, 22 december 2000, 21 december 2001, 27 juni 2003, 19 december 2003, 24 december 2004, 23 december 2005 en 22 december 2006 wordt een § 5bis ingevoegd, die luidt als volgt : « § 5bis. Als de heffing betrekking heeft op het waterverbruik van een of meer gezinnen die gedomicilieerd zijn op het adres van de heffingsplichtige en waarvan de heffingsplichtige geen deel uitmaakt, geldt in afwijking van § 5 de volgende regeling : de in dat gebouw gedomicilieerde gezinnen, waarvan een gezinslid op 1 januari van het heffingsjaar of op de datum van overlijden tot een van de categorieën vermeld in § 5, eerste lid, behoort, komen in aanmerking voor een compensatie in hun aandeel in de heffing van hetzelfde heffingsjaar vermeld in § 1, overeenkomstig de voorwaarden en de procedure/regeling vermeld in 86. »
Art. 26.In artikel 35ter van dezelfde wet wordt § 6, ingevoegd bij het decreet van 20 december 1996 en gewijzigd bij de decreten van 8 juli 1997, 19 december 1997, 22 december 2000, 21 december 2001, 27 juni 2003 en 24 december 2004, vervangen door wat volgt : « § 6. Elke fysieke persoon die de vrijstelling, vermeld in § 5, niet kan genieten maar wel de werkelijke verbruiker van het water is, en die op 1 januari van het heffingsjaar of op de datum van overlijden zelf één van de volgende tegemoetkomingen geniet, maakt aanspraak op een compensatie voor zijn aandeel of dat van zijn gezin in de heffing van hetzelfde heffingsjaar vermeld in § 1 : 1° het gewaarborgd inkomen voor bejaarden volgens de wet van 1 april 1969 tot instelling van een gewaarborgd inkomen voor bejaarden of de inkomensgarantie voor ouderen volgens de wet van 22 maart 2001 tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen; 2° het leefloon of levensminimum, toegekend door het O.C.M.W. met toepassing van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, respectievelijk van de wet van 2 april 1965 betreffende het tenlastenemen van de steun, verleend door de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn; 3° de inkomensvervangende tegemoetkoming voor personen met een handicap volgens de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap;4° de tegemoetkoming 'hulp aan bejaarden' volgens de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap;5° de integratietegemoetkoming voor personen met een handicap volgens de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap. De compensatie wordt uitsluitend verleend voor de plaats van waterverbruik die tevens op 1 januari van het heffingsjaar het wettelijke domicilie is van de verbruiker.
Voor de toepassing van die compensatie worden personen die hun wettelijke domicilie hebben in een rust-, verplegings- of andere instelling en personen die in gemeenschappen, gericht op de verwezenlijking van religieuze of filosofische doelstellingen, hun wettelijke domicilie en levensmiddelen delen, niet beschouwd als leden van hetzelfde gezin.
Per gezin kan jaarlijks slechts één compensatie worden verleend die wordt uitbetaald aan de referentiepersoon van het gezin.
De maatschappij kan de compensatie automatisch toekennen op basis van de inlichtingen die worden ingewonnen bij de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid of bij de andere overheidsinstellingen die de rechten vermeld in het eerste lid toekennen.
Als de compensatie niet automatisch wordt toegekend op basis van de voormelde inlichtingen, wordt de compensatie enkel op schriftelijke aanvraag verleend. De schriftelijke aanvraag tot compensatie moet uiterlijk binnen twaalf maanden na de verzendingsdatum van het heffingsbiljet bij de maatschappij worden ingediend.
Bij die aanvraag moet één van de volgende documenten gevoegd zijn : 1° een attest, uitgereikt door de federale overheidsdienst voor Pensioenen, waaruit blijkt dat de betrokken fysieke persoon het gewaarborgd inkomen voor bejaarden of de inkomensgarantie voor ouderen genoten heeft; 2° een attest, uitgereikt door het O.C.M.W., waaruit blijkt dat de betrokken fysieke persoon een door het O.C.M.W. toegekend leefloon of levensminimum genoten heeft; 3° een attest, uitgereikt door de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid, waaruit blijkt dat de betrokken fysieke persoon de inkomensvervangende tegemoetkoming voor personen met een handicap, de tegemoetkoming hulp aan bejaarden, of de integratietegemoetkoming voor personen met een handicap genoten heeft. Het bedrag van de compensatie wordt als volgt bepaald : P= M x T x Q x 0,025; waarbij : 1° P= de compensatie;2° M= het aantal gedomicilieerden van het gezin van de compensatiegerechtigde op 1 januari van het heffingsjaar op het domicilieadres van de compensatiegerechtigde;3° T= het eenheidstarief van de heffing vermeld in 4° Q = 10 m3 voor elke verbruiker die op een tijdstip gedurende het jaar dat voorafgaat aan het heffingsjaar, water heeft afgenomen van een openbaar waterdistributienet, en waarbij het waterverbruik in het jaar dat voorafgaat aan het heffingsjaar, op basis van de facturatie door de openbare watervoorzieningsmaatschappij, minder dan 500 m3 bedraagt, en die tevens op een tijdstip gedurende dat jaar beschikte over een eigen waterwinning met een getotaliseerd nominaal pompvermogen van minder dan 5 m3 per uur; Q = 30 m3 voor alle andere verbruikers.
De compensatie is niet van toepassing op de fysieke personen die in het jaar dat voorafgaat aan het heffingsjaar, in aanmerking komen voor een compensatie, als vermeld in artikel lósexies, § 2, § 3 of § 4, van het decreet van 24 mei 2002 betreffende water bestemd voor menselijke aanwending, in de bovengemeentelijke bijdrage of de vergoeding, als vermeld in artikel lbis, respectievelijk lóquinquies van het decreet van 24 mei 2002 betreffende water bestemd voor menselijke aanwending. »
Art. 27.In artikel 35ter van dezelfde wet wordt § 7, ingevoegd bij het decreet van 24 december 2004 en gewijzigd bij het decreet van 19 mei 2006, vervangen door wat volgt : « § 7. 1° Elke heffingsplichtige, vermeld in artikel 35quater wordt vrijgesteld van de verplichting tot betaling van de heffing vermeld in § 1, als het huishoudelijk afvalwater afkomstig van zijn woongelegenheid gezuiverd werd in een private waterzuiveringsinstallatie in eigen beheer of gemeenschappelijk beheer, of, in een individuele waterzuiveringsinstallatie gebouwd of geëxploiteerd door de gemeente, gemeentebedrijf, intercommunale of intergemeentelijk samenwerkingsverband, exploitant van een openbaar waterdistributienetwerk of een door de gemeente na publieke marktbevraging aangestelde entiteit.
Deze waterzuiveringinstallaties moeten voldoen aan de voorwaarden vermeld in 3°.
Deze vrijstelling wordt pro rato temporis berekend en wordt enkel verleend voor het deel van de heffing dat betrekking heeft op het afvalwater dat gezuiverd wordt in de private of individuele waterzuiveringsinstallaties; elke heffingsplichtige, vermeld in artikel 35quinquies en artikel 35septies wordt vrijgesteld van de verplichting tot betaling van de heffing vermeld in § 1, als het huishoudelijk afvalwater afkomstig van zijn woongelegenheid gezuiverd werd in een private of individuele waterzuiveringsinstallatie vermeld in 1°.
Deze vrijstelling heeft enkel betrekking op het huishoudelijk afvalwater ressorterend onder sector 56 uit de bijlage bij deze wet.
Deze vrijstelling kan maximaal 30 m3 per persoon, op 1 januari van het heffingsjaar gedomicilieerd in de bedoelde woongelegenheid, bedragen.
De vrijstelling wordt pro rato temporis berekend en wordt enkel verleend voor het deel van de heffing dat betrekking heeft op het huishoudelijk afvalwater afkomstig van zijn woongelegenheid ressorterend onder sector 56 uit de bijlage bij deze wet dat gezuiverd wordt in de private of individuele waterzuiveringsinstallaties vermeld in 1°.
De vrijstelling is niet van toepassing indien de heffingsplichtige of de werkelijke verbruiker van het water in het jaar dat voorafgaat aan het heffingsjaar, in aanmerking komt voor een compensatie, als vermeld in artikel lósexies, § 2, § 3 of § 4, van het decreet van 24 mei 2002 betreffende water bestemd voor menselijke aanwending, in de bovengemeentelijke bijdrage of de vergoeding, als vermeld in artikel 16bis, respectievelijk lóquinquies, van het decreet van 24 mei 2002 betreffende water bestemd voor menselijke aanwending; 3° de waterzuiveringsinstallaties vermeld in 1° moeten voldoen aan de volgende voorwaarden : a) in zoverre het gaat om een overeenkomstig titel I van het Vlarem als hinderlijk ingedeelde inrichting, moet de exploitatie gemeld en/of vergund zijn overeenkomstig de voorschriften van titel I van het Vlarem;b) gebouwd zijn en geëxploiteerd worden volgens een code van goede praktijk, overeenkomstig de voorschriften van titel II van het Vlarem;4° de vrijstelling geldt niet voor waterzuiveringsinstallaties die werden aangelegd nadat de woongelegenheid reeds aansluitbaar was op een rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI).De vrijstelling geldt maximaal vijf jaar nadat de woning aansluitbaar is op de riolering; 5° de heffingsplichtige die het huishoudelijk afvalwater afkomstig van zijn woongelegenheid heeft gezuiverd in een private waterzuiveringsinstallatie vermeld in 1° en 2° en die bovenstaande vrijstelling wil genieten, moet, op straffe van verval van het recht van vrijstelling, uiterlijk binnen drie maanden vanaf de verzending van het heffingsbiljet, of ingeval de heffingsplichtige een aangifte indient, samen met de aangifte, een schriftelijke aanvraag indienen bij de maatschappij met de volgende bijlagen : a) in zoverre het gaat om een overeenkomstig titel I van het Vlarem als hinderlijk ingedeelde inrichting een afschrift van de melding of lopende vergunning voor de exploitatie van de waterzuiveringsinstallatie;b) een attest uitgereikt door de burgemeester, waaruit blijkt dat de waterzuiveringsinstallatie is gebouwd en wordt geëxploiteerd volgens een code van goede praktijk, overeenkomstig de voorschriften van titel II van het Vlarem. Het vermelde attest heeft in ieder geval een maximale geldigheidsduur van vijf jaar vanaf 1 januari van het jaar waarvoor de burgemeester het attest heeft uitgereikt, tenzij de maatschappij beschikt over gegevens waaruit blijkt dat de waterzuiveringsinfrastructuur tijdens deze periode niet wordt uitgebaat volgens een code van goede praktijk, overeenkomstig de voorschriften van titel II van het Vlarem, of gewijzigd werd. Indien aan de maatschappij een attest wordt bezorgd als vermeld in het eerste lid, b, kan de maatschappij de heffingsplichtige automatisch vrijstellen van heffing zonder dat de heffingsplichtige een schriftelijke aanvraag indient. In voorkomend geval ontvangt de heffingsplichtige geen heffingsbiljet.
Voor heffingsplichtigen die gedurende de geldigheidstermijn van het attest een heffingsbiljet hebben gekregen, wordt de vrijstelling enkel op schriftelijke aanvraag verleend. Daarin mag worden verwezen naar het eerder ingediende attest; de maatschappij kan een heffingsplichtige die het huishoudelijk afvalwater afkomstig van zijn woongelegenheid heeft gezuiverd in een individuele waterzuiveringsinstallatie vermeld in 1° en 2°, automatisch vrijstellen op basis van de inlichtingen ingewonnen bij de gemeenten of, als de installatie gebouwd of beheerd wordt door de exploitant van een openbaar waterdistributienetwerk, op basis van inlichtingen ingewonnen bij de exploitant van een openbaar waterdistributienetwerk. In geval de vrijstelling automatisch wordt toegekend ontvangt de rechthebbende geen heffingsbiljet.
Voor heffingsplichtigen die een heffingsbiljet hebben gekregen, wordt de bovenvermelde vrijstelling enkel op schriftelijke aanvraag verleend. De heffingsplichtigen vermeld in artikelen 35quinquies en 35septies, met uitzondering van deze uitsluitend ressorterend onder de sector 56 van de bijlage bij deze wet, moeten hun aanvraag bij hun aangifte voegen. Alle andere heffingsplichtigen moeten hun aanvraag uiterlijk binnen drie maanden na de verzendingsdatum van het heffingsbiljet bij de maatschappij indienen.
Bij de aanvraag moet een attest uitgereikt door de burgemeester worden gevoegd, of, als de installatie gebouwd of beheerd wordt door de exploitant van een openbaar waterdistributienetwerk, een attest uitgereikt door de exploitant van een openbaar waterdistributienetwerk waaruit de regelmatige aansluiting van de heffingsplichtige op de individuele waterzuiveringsinstallatie blijkt; in afwijking van 5° en 6°, kan een vrijstelling van de heffing worden toegekend aan de heffingsplichtigen waarvan de woongelegenheid met een gecertificeerde waterzuiveringsinstallatie is uitgerust en onderhouden volgens de door de Vlaamse Regering vastgestelde regels. »
Art. 28.In artikel 35ter van dezelfde wet worden in § 8, ingevoegd bij het decreet van 19 december 2003, en gewijzigd bij de decreten van 24 december 2004 en 19 mei 2006, de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "een voor eensluidend verklaard afschrift van de melding of lopende vergunning" worden vervangen door de woorden "een afschrift van de melding of lopende vergunning";2° de woorden "Het bedoelde attest heeft een geldigheidsduur van vijf jaar vanaf 1 januari van het jaar waarin de burgemeester het attest afleverde" worden vervangen door de woorden "Het vermelde attest heeft een maximale geldigheidsduur van vijf jaar vanaf 1 januari van het jaar waarvoor de burgemeester het attest heeft uitgereikt".
Art. 29.In artikel 35ter van dezelfde wet wordt § 9, ingevoegd bij het decreet van 19 december 2003 en gewijzigd bij het decreet van 24 december 2004, vervangen door wat volgt : « § 9. De persoon vermeld in § 5bis en § 6 kan de compensatie vermeld in § 5bis en § 6 niet verkrijgen voor zijn aandeel van het waterverbruik waarvan de heffingsplichtige vermeld in § 5 en § 7 of de instelling vermeld in § 8 werd vrijgesteld. »
Art. 30.Artikel 35vicies van dezelfde wet, gewijzigd bij decreet van 22 december 2006, wordt vervangen door wat volgt : « Artikel35vicies § 1. Het bedrag van de heffing, zoals bepaald in artikel 35ter, wordt voor de sectoren 45.a, 45.b, 45.c, 45.d, 51.a en 51.b, zoals omschreven in de bijlage bij deze wet, vermenigvuldigd met volgende coëfficiënten : - 0,7 voor het heffingsjaar 2003; - 0,775 voor het heffingsjaar 2004; - 0,850 voor het heffingsjaar 2005 en volgende. § 2. Het bedrag van de heffing, zoals bepaald in artikel 35ter, wordt voor de sectoren 57, zoals omschreven in de bijlage bij deze wet, vermenigvuldigd met volgende coëfficiënten : - 0,957 voor het heffingsjaar 2006; - 0,828 voor het heffingsjaar 2007; - 0,720 voor het heffingsjaar 2008 en volgende. » Afdeling III. - Water bestemd voor menselijke aanwending
Art. 31.In artikel 2 van het decreet van 24 mei 2002 betreffende water bestemd voor menselijke aanwending wordt punt 20°, ingevoegd bij decreet van 24 december 2004, vervangen door wat volgt : « 20° gemeentelijke saneringsverplichting : elke verplichting inzake collectieve sanering die op de gemeenten rust. Indien de gemeente, gemeentebedrijf, intercommunale of intergemeentelijk samenwerkingsverband, exploitant van een openbaar waterdistributienetwerk of een door de gemeente na publieke marktbevraging aangestelde entiteit eveneens instaat voor de bouw of exploitatie van individuele waterzuiveringsinstallaties maakt ook deze individuele sanering een integraal onderdeel uit van de gemeentelijke saneringsverplichting; ».
Art. 32.In artikel 2 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 24 december 2004, wordt een punt 24° ingevoegd, dat luidt als volgt : « 24° gebruiker van een private waterwinning : de persoon die een private waterwinning voor water, bestemd voor menselijke aanwending, in gebruik heeft;".
Art. 33.In artikel 2 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 24 december 2004, wordt een punt 25° ingevoegd, dat luidt als volgt : « 25° individuele sanering : alle installaties, met inbegrip van de leidingen die hiermee rechtstreeks in verbinding staan en die de verbinding maken tussen de installatie en het eigendom van de abonnee of gebruiker van een private waterwinning, waar uitsluitend huishoudelijk afvalwater afkomstig van een of meerdere woongelegenheden gezuiverd wordt en die de gemeente, gemeentebedrijf, intercommunale of intergemeentelijk samenwerkingsverband, exploitant van een openbaar waterdistributienetwerk of een door de gemeente na publieke marktbevraging aangestelde entiteit heeft gebouwd of exploiteert; ».
Art. 34.In artikel 2 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 24 december 2004, wordt een punt 26° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 26° collectieve sanering : de sanering op gemeentelijk vlak uitgezonderd de individuele sanering. »
Art. 35.In artikel 3, § 3, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 24 december 2004 en 23 december 2005, worden na de woorden "artikel 16quinquies," de woorden "artikel l6sexies," ingevoegd.
Art. 36.In artikel 16bis van hetzelfde decreet wordt § 3, ingevoegd bij het decreet van 24 december 2004 en gewijzigd bij het decreet van 23 december 2005 en 22 december 2006, vervangen door wat volgt : « § 3. De exploitant van een openbaar waterdistributienetwerk bepaalt onder toezicht van de economische toezichthouder het tarief van de bijdrage in functie van de kosten die hij moet dragen om zijn saneringsverplichting op gemeentelijk en bovengemeentelijk vlak na te komen.
Het tarief van de bijdrage voor de collectieve sanering op gemeentelijke vlak mag ten opzichte van het tarief van de bijdrage voor de sanering op bovengemeentelijk vlak maximaal : - 1,5 keer hoger zijn voor het water verbruikt in 2005 en 2006; - 1,4 keer hoger zijn voor het water verbruikt in 2007; - 1,4 keer hoger zijn voor het water verbruikt in 2008.
Het tarief van de bijdrage voor de individuele sanering op gemeentelijk vlak mag ten opzichte van het tarief van de bijdrage voor de sanering op bovengemeentelijk vlak maximaal 2,4 keer hoger zijn voor het water verbruikt in 2008.
De bijdrage voor de sanering op gemeentelijk vlak is bestemd voor de financiering van de gemeentelijke saneringsverplichting.
Bij het bepalen van de bovengemeentelijke en gemeentelijke bijdrage in de kosten voor de collectieve sanering en de gemeentelijke bijdrage in de kosten voor de individuele sanering wordt minstens rekening gehouden met de volgende elementen : 1° de vervuiling die de abonnee veroorzaakt, conform het 'de vervuiler betaalt'-beginsel;2° de collectieve respectievelijk individuele saneringskost per m3 water;3° een aandeel van de niet-inbare bijdragen;4° een aandeel voor de door de gemeente respectievelijk het Vlaamse Gewest opgelegde vrijstellingen of sociale correcties;5° de door de gemeente respectievelijk het Vlaamse Gewest toegekende tussenkomst in de financiering;6° het aandeel van de kosten veroorzaakt door het lozen van water niet afkomstig van een openbaar waterdistributienetwerk. De economische toezichthouder kan om economische, ecologische en sociale redenen beperkingen opleggen inzake de bijdrage die aan de abonnees worden aangerekend. De Vlaamse Regering kan daartoe de voorwaarden bepalen. »
Art. 37.In artikel 16ter van hetzelfde decreet, wordt § 3, ingevoegd bij het decreet van 24 december 2004, opgeheven.
Art. 38.Artikel 16quater van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 24 december 2004, wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 16quater De tarieven van de bijdragen voor de gemeentelijke saneringsverplichting vermeld in artikel l6bis, § 3, maken deel uit van de overeenkomsten vermeld in artikel 6bis, § 3. »
Art. 39.In artikel 16quinquies van hetzelfde decreet worden §§ 1 en 2, ingevoegd bij het decreet van 23 december 2005, vervangen door wat volgt : « § 1. De exploitant van een openbaar waterdistributienetwerk kan een vergoeding aanrekenen aan de gebruiker van een private waterwinning als bijdrage in de kosten voor de sanering van het uit de private waterwinning afkomstige afvalwater.
De bepalingen van artikelen 16bis, §§ 3 en 4, 16ter, 16sexies en 25, zijn van overeenkomstige toepassing op de vergoeding, vermeld in het eerste lid. § 2. Als een vergoeding als vermeld in § 1 wordt aangerekend voor de bovengemeentelijke sanering, wordt het bedrag ervan bepaald overeenkomstig artikel 16ter, met dien verstande dat Q in dat geval gelijk is aan het aantal m3 water opgenomen via de private waterwinning. Het water opgenomen via de private waterwinning, wordt bepaald conform artikelen 35quater, § 1, 2°, 35quater, § 1, 3°, 35quinquies, § 12, of 35septies, § 2, van de wet van 26 maart 1971. » .
Art. 40.In artikel 16quinquies van hetzelfde decreet wordt § 3, ingevoegd bij het decreet van 23 december 2005, vervangen als volgt : « § 3. De tarieven van de vergoeding voor de gemeentelijke saneringsverplichting vermeld in § 1, maken deel uit van de overeenkomsten bedoeld in artikel 6bis, § 3. »
Art. 41.In artikel 16quinquies van hetzelfde decreet wordt § 4, eerste lid, ingevoegd bij het decreet van 23 december 2005, als volgt aangevuld : « na bekendmaking van het definitieve zoneringsplan, als vermeld in artikel 10 van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 maart 2006 houdende vaststelling van de regels voor de scheiding tussen de gemeentelijke en bovengemeentelijke saneringsverplichting en de vaststelling van de zoneringsplannen, worden wooninrichtingen gelegen in het centrale gebied of het collectief geoptimaliseerde buitengebied onweerlegbaar vermoed te zijn aangesloten op de bovengemeentelijke saneringsinfrastructuur. »
Art. 42.In artikel 16quinquies van hetzelfde decreet wordt § 4, tweede lid, ingevoegd bij het decreet van 23 december 2005, als volgt aangevuld : « na bekendmaking van het definitieve zoneringsplan, als vermeld in artikel 10 van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 maart 2006 houdende vaststelling van de regels voor de scheiding tussen de gemeentelijke en bovengemeentelijke saneringsverplichting en de vaststelling van de zoneringsplannen, worden wooninrichtingen gelegen in het centrale gebied of het collectief geoptimaliseerde buitengebied onweerlegbaar vermoed te zijn aangesloten op de gemeentelijke collectieve saneringsinfrastructuur. »
Art. 43.In hoofdstuk V van hetzelfde decreet gewijzigd bij de decreten van 24 december 2004 en 23 december 2005 wordt een afdeling VI, bestaande uit artikel 16sexies, ingevoegd, die luidt als volgt : « Afdeling VI. - Vrijstelling en compensatie Art. 16sexies § 1. De abonnee, respectievelijk de gebruiker van een private waterwinning als vermeld in artikel 35quater, § 1, van de wet van 26 maart 1971, wordt door de exploitant van een openbaar waterdistributienetwerk vrijgesteld van de betaling van de bijdrage, respectievelijk de vergoeding voor de bovengemeentelijke saneringsverplichting, vermeld in artikel 16bis, respectievelijk 16quinquies, als hij zelf op 1 januari van een kalenderjaar een van de volgende tegemoetkomingen geniet : 1° het gewaarborgd inkomen voor bejaarden volgens de wet van 1 april 1969 tot instelling van een gewaarborgd inkomen voor bejaarden of de inkomensgarantie voor ouderen volgens de wet van 22 maart 2001 tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen; 2° het leefloon of levensminimum, toegekend door het O.C.M.W. met toepassing van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, respectievelijk van de wet van 2 april 1965 betreffende het tenlastenemen van de steun, verleend door de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn; 3° de inkomensvervangende tegemoetkoming voor personen met een handicap volgens de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap;4° de tegemoetkoming hulp aan bejaarden volgens de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap;5° de integratietegemoetkoming voor personen met een handicap volgens de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap. De vrijstelling als vermeld in het eerste lid geldt ook voor de abonnee en de gebruiker van een private waterwinning als vermeld in artikel 35quater, § 1, van de wet van 26 maart 1971, met een gezinslid, gedomicilieerd op hetzelfde adres, dat op 1 januari van het kalenderjaar onder een van de categorieën, vermeld in het eerste lid, valt. Voor de toepassing van de vrijstelling worden personen die hun wettelijke domicilie hebben in een rust-, verplegings- of andere instelling en personen die in gemeenschappen, gericht op de verwezenlijking van religieuze of filosofische doelstellingen, hun wettelijke domicilie en levensmiddelen delen, niet beschouwd als leden van hetzelfde gezin.
De vrijstelling wordt pro rata temporis toegekend op het verbruik van hetzelfde kalenderjaar en wordt uitsluitend verleend voor het verbruik op het wettelijke domicilie van de vrijstellingsgerechtigde, vermeld in het eerste of tweede lid.
De exploitant van een openbaar waterdistributienetwerk kent aan de vrijstellingsgerechtigde, vermeld in het eerste of het tweede lid, automatisch een vrijstelling toe op grond van de inlichtingen die worden ingewonnen bij de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid of bij andere overheidsinstellingen die de rechten vermeld in het eerste lid, toekennen.
Als de vrijstelling niet automatisch wordt toegekend op basis van de vermelde inlichtingen, wordt de vrijstelling enkel op schriftelijke aanvraag verleend. Bij die schriftelijke aanvraag tot vrijstelling moet een van de volgende documenten gevoegd worden : 1° een attest, uitgereikt door de Rijksdienst voor Pensioenen, waaruit blijkt dat de vrijstellingsgerechtigde vermeld in het eerste of het tweede lid, het gewaarborgd inkomen voor bejaarden of de inkomensgarantie voor ouderen genoten heeft; 2° een attest, uitgereikt door het O.C.M.W., waaruit blijkt dat de vrijstellingsgerechtigde vermeld in het eerste of het tweede lid, een door het O.C.M.W. toegekend leefloon of levensminimum genoten heeft; 3° een attest, uitgereikt door de federale overheidsdienst Sociale Zekerheid, waaruit blijkt dat de vrijstellingsgerechtigde vermeld in het eerste of tweede lid, de inkomensvervangende tegemoetkoming voor personen met een handicap, de tegemoetkoming hulp aan bejaarden of de integratietegemoetkoming voor personen met een handicap genoten heeft. De schriftelijke aanvraag tot vrijstelling moet op straffe van verval van het recht op vrijstelling, uiterlijk op 31 december van hetzelfde kalenderjaar waarop het bijgevoegde attest betrekking heeft, bij de exploitant van het openbaar waterdistributienetwerk worden ingediend. § 2. Als in een gebouw minstens één gezin is gedomicilieerd, aan wie de bijdrage of de vergoeding voor de bovengemeentelijke saneringsverplichting, vermeld in artikelen 16bis en 16quinquies, niet rechtstreeks door de exploitant van het openbaar waterdistributienetwerk wordt aangerekend, geldt in afwijking van § 1 de volgende regeling : de exploitant van het openbaar waterdistributienetwerk verleent aan elk in dat gebouw gedomicilieerd gezin, waarvan een gezinslid op 1 januari van het kalenderjaar tot een van de categorieën vermeld in § 1, eerste lid, behoort, een compensatie voor hun aandeel in de bijdrage of vergoeding voor de bovengemeentelijke saneringsverplichting overeenkomstig de voorwaarden en de procedure/regeling vermeld in § 3. § 3. Elke verbruiker die de vrijstelling, vermeld in § 1 niet kan genieten, maakt aanspraak op een compensatie voor zijn aandeel of dat van zijn gezin in de bijdrage of de vergoeding voor de bovengemeentelijke saneringsverplichting, vermeld in artikelen 16bis en 16quinquies, voor hetzelfde kalenderjaar als hij zelf op 1 januari van een kalenderjaar een van de volgende tegemoetkomingen geniet : 1° het gewaarborgd inkomen voor bejaarden volgens de wet van 1 april 1969 tot instelling van een gewaarborgd inkomen voor bejaarden of de inkomensgarantie voor ouderen volgens de wet van 22 maart 2001 tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen; 2° het leefloon of levensminimum, toegekend door het O.C.M.W. met toepassing van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, respectievelijk van de wet van 2 april 1965 betreffende het tenlastenemen van de steun, verleend door de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn; 3° de inkomensvervangende tegemoetkoming voor personen met een handicap volgens de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap;4° de tegemoetkoming hulp aan bejaarden volgens de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap;5° de integratietegemoetkoming voor personen met een handicap volgens de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap. De compensatie wordt uitsluitend verleend voor het verbruik op het wettelijke domicilie van de verbruiker op 1 januari van hetzelfde kalenderjaar. Per gezin kan jaarlijks slechts één compensatie worden verleend, die wordt uitbetaald aan de referentiepersoon van het gezin.
Voor de toepassing van die compensatie worden personen die hun wettelijke domicilie hebben in een rust-, verplegings- of andere instelling en personen die in gemeenschappen, gericht op de verwezenlijking van religieuze of filosofische doelstellingen, hun wettelijke domicilie en levensmiddelen delen, niet beschouwd als leden van hetzelfde gezin.
De exploitant van een openbaar waterdistributienetwerk kent aan de compensatiegerechtigde, vermeld in het eerste lid, automatisch een compensatie toe op basis van de inlichtingen die worden ingewonnen bij de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid of bij de andere overheidsinstellingen die de rechten vermeld in het eerste lid toekennen als de compensatiegerechtigde, vermeld in het eerste lid, de nodige inlichtingen aan de exploitant van een openbaar waterdistributienetwerk bezorgt uiterlijk op 31 december van het kalenderjaar waarin die laatste de inlichtingen bij hem heeft opgevraagd.
Als de compensatie niet automatisch wordt toegekend op basis van de vermelde inlichtingen, wordt de compensatie enkel op schriftelijke aanvraag verleend. Bij die schriftelijke aanvraag tot compensatie moet één van de volgende documenten gevoegd zijn : 1° een attest, uitgereikt door de Rijksdienst voor Pensioenen, waaruit blijkt dat de tegemoetkomingsgerechtigde vermeld in het eerste lid, het gewaarborgd inkomen voor bejaarden of de inkomensgarantie voor ouderen genoten heeft; 2° een attest, uitgereikt door het O.C.M.W., waaruit blijkt dat de tegemoetkomingsgerechtigde vermeld in het eerste lid, een door het O.C.M.W. toegekend leefloon of levensminimum genoten heeft; 3° een attest, uitgereikt door de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid, waaruit blijkt dat de tegemoetkomingsgerechtigde vermeld in het eerste lid, de inkomensvervangende tegemoetkoming voor personen met een handicap, de tegemoetkoming hulp aan bejaarden of de integratietegemoetkoming voor personen met een handicap genoten heeft. De schriftelijke aanvraag tot compensatie moet op straffe van verval van het recht op compensatie, uiterlijk op 31 december van het kalenderjaar waarop het bijgevoegde attest betrekking heeft, ingediend worden bij de exploitant van het openbaar waterdistributienetwerk van het verzorgingsgebied waar het desbetreffende gebouw ligt.
Het bedrag van de compensatie wordt als volgt bepaald : T = M x 0,75 x P; waarbij : 1° T = de compensatie;2° M = het aantal gedomicilieerden van het gezin van de compensatiegerechtigde op 1 januari van het kalenderjaar op het domicilieadres van de compensatiegerechtigde;3° P = de prijs per vervuilingseenheid als vermeld in artikel 16ter, § 1. De in het eerste lid vermelde verbruiker heeft geen recht op vermelde compensatie als zijn verbruik werd of kan worden vrijgesteld van betaling van de bijdrage of de vergoeding voor de bovengemeentelijke saneringsverplichting overeenkomstig § 1. § 4. De abonnee, respectievelijk de gebruiker van een private waterwinning, vermeld in artikel 35quater, § 1, van de wet van 26 maart 1971 die al het huishoudelijk afvalwater afkomstig van zijn woongelegenheid heeft gezuiverd in een private waterzuiveringsinstallatie in eigen beheer of in gemeenschappelijk beheer, of, in een individuele waterzuiveringsinstallatie gebouwd of geëxploiteerd door de gemeente, gemeentebedrijf, intercommunale of intergemeentelijk samenwerkingsverband, exploitant van een openbaar waterdistributienetwerk of een door de gemeente na publieke marktbevraging aangestelde entiteit en die aan de voorwaarden vermeld in het derde lid voldoet, wordt door de exploitant van het openbaar waterdistributienetwerk vrijgesteld van betaling van de bijdrage of de vergoeding voor de bovengemeentelijke saneringsverplichting vermeld in respectievelijk artikel 16bis en 16quinquies.
Elke verbruiker die al het huishoudelijk afvalwater afkomstig van zijn woongelegenheid heeft gezuiverd op de wijze als vermeld in het eerste lid, en die niet kan genieten van de vrijstelling bepaald in het eerste lid, heeft recht op een compensatie in zijn aandeel in de bijdrage en/of de vergoeding voor de bovengemeentelijke saneringsverplichting vermeld in respectievelijk artikel 16bis en 16quinquies volgens de voorwaarden vermeld in § 3, tweede lid, en die berekend wordt zoals bepaald in § 3, vijfde lid.
De waterzuiveringsinstallaties moeten cumulatief voldoen aan de volgende voorwaarden : a) in zoverre het gaat om een overeenkomstig bijlage 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het reglement betreffende de milieuvergunning als hinderlijk ingedeelde inrichting, moet de exploitatie gemeld en/of vergund zijn overeenkomstig de voorschriften van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning en voormeld besluit;b) gebouwd zijn en geëxploiteerd worden volgens een code van goede praktijk, overeenkomstig de voorschriften van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne. De vrijstelling vermeld in het eerste lid of de compensatie vermeld in het tweede lid kan eveneens worden toegekend aan de abonnee of de gebruiker van een private waterwinning waarvan de woongelegenheid met een gecertificeerde waterzuiveringsinstallatie is uitgerust en onderhouden volgens de door de Vlaamse Regering vastgestelde regels.
De vrijstelling respectievelijk de compensatie geldt niet voor waterzuiveringsinstallaties die werden aangelegd nadat de woongelegenheid reeds aansluitbaar was op een rioolwaterzuiveringsinstallatie. De vrijstelling geldt maximaal vijfjaar nadat de woning aansluitbaar is op de riolering.
Als de exploitant van een openbaar waterdistributienetwerk instaat voor de bouw of exploitatie van de individuele waterzuiveringsinstallaties kent de exploitant automatisch de vrijstelling, vermeld in het eerste lid, of de compensatie, vermeld in het tweede lid, toe voor zover de installatie voldoet aan de voorwaarden vermeld in het derde lid.
In alle overige gevallen dient de vrijstellingsgerechtigde, respectievelijk de compensatiegerechtigde die de vrijstelling, respectievelijk de compensatie vermeld in deze paragraaf wil genieten, een schriftelijke aanvraag in. Bij die aanvraag moeten volgende documenten gevoegd zijn : a) in zoverre het gaat om een overeenkomstig bijlage 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het reglement betreffende de milieuvergunning als hinderlijk ingedeelde inrichting, een afschrift van de melding of lopende vergunning voor de exploitatie van de waterzuiveringsinstallatie;b) een attest uitgereikt door de burgemeester waaruit blijkt dat de zuiveringsinstallatie is gebouwd en wordt geëxploiteerd volgens een code van goede praktijk, overeenkomstig de voorschriften van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne. Het bedoelde attest heeft in ieder geval een maximale geldigheidsduur van vijf jaar vanaf 1 januari van het jaar waarvoor de burgemeester het attest heeft uitgereikt, tenzij de exploitant van het openbaar waterdistributienetwerk beschikt over gegevens waaruit blijkt dat de waterzuiveringsinstallatie tijdens deze periode niet wordt uitgebaat volgens een code van goede praktijk, overeenkomstig de voorschriften van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, of substantieel werd gewijzigd.
De schriftelijke aanvraag moet op straffe van verval van het recht op vrijstelling, respectievelijk compensatie binnen de twaalf maand na aanrekening van de bovengemeentelijke bijdrage of vergoeding door de exploitant van het openbaar waterdistributienetwerk bij de exploitant worden ingediend.
De vrijstelling, respectievelijk de compensatie wordt pro rata temporis toegekend op het verbruik vanaf de datum van ingebruikname van de waterzuiveringsinstallatie.
De compensatiegerechtigden vermeld in §§ 2 en 3 hebben geen recht op de compensatie vermeld in § 3 als hun verbruik werd of kan worden vrijgesteld van betaling van de bijdrage of de vergoeding voor de bovengemeentelijke saneringsverplichting, of als zij al een tegemoetkoming in de bijdrage of de vergoeding voor de bovengemeentelijk saneringsverplichting genieten of kunnen genieten overeenkomstig deze paragraaf. § 5. Met betrekking tot de bijdrage en de vergoeding voor de bovengemeentelijke saneringsverplichting, vermeld in artikelen 16bis en 16quinquies, kan de Vlaamse Regering een correctie bepalen, waarmee de exploitant van een openbaar waterdistributienetwerk rekening moet houden om economische of ecologische redenen. Die correctie kan gaan van een vermindering tot een vrijstelling van de bijdrage van de abonnee of de vergoeding van de gebruiker van de private waterwinning.
De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden waaraan voldaan moet worden om in aanmerking te komen voor die correcties. »
Art. 44.Artikel 25 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 24 december 2004 en gewijzigd bij het decreet van 23 december 2005, wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 25.
Bij wijze van overgangsmaatregel, worden ter bepaling van de correcties vermeld in artikel 16sexies, § 5, de correcties overgenomen, vermeld in artikelen 35bis, §§ 4 tot en met 7, 35ter, § 4 en § 8, 35quinquies, §§ 6 tot en met 10, en 35sexies van de wet van 26 maart 1971, met dien verstande dat de woorden "de heffing", "het heffingsbiljet", "het heffingsjaar" en "de heffingsplichtige" vervangen worden door respectievelijk "de bijdrage of vergoeding", "de waterfactuur", "het facturatiejaar", "de abonnee of gebruiker van een private waterwinning. » Afdeling IV. - Watervang
Art. 45.In artikel 83 van het decreet van 21 december 1990 houdende begrotingstechnische bepalingen, alsmede bepalingen tot begeleiding van de begroting 1991, gewijzigd door het decreet van 18 december 1992, het decreet van 22 december 1995, het decreet van 20 december 1996, het decreet van 19 december 1997, het decreet van 21 december 2001 en het decreet van 22 december 2006, wordt § 2 vervangen door wat volgt : « § 2. Het bedrag verschuldigd voor het capteren van water wordt vastgesteld als volgt : water afname in m3/jaar : EUR/m3 1. voor de schijf van minder dan 1.000.000 m3 : 0,043381 2. voor de schijf van 1.000.000 tot 9.999.999 m3 : 0,025161 3. voor de schijf van 10.000.000 tot 99.999.999 m3 : 0,013283 4. voor de schijf boven 99.999.999 m3 : 0,002624 De captatie van minder dan 500 m3 per jaar is gratis. »
Art. 46.Artikel 84 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 84.
De in artikel 83, § 2, vermelde bedragen zijn gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer van consumptieprijzen en worden berekend aan de hand van de volgende formule : verschuldigd bedrag x nieuw indexcijfer basisindexcijfer Het nieuwe indexcijfer is het indexcijfer van de consumptieprijzen van de maand december van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarop de heffing slaat.
Het basisindexcijfer is het indexcijfer van de consumptieprijzen van de maand december 1990. » Afdeling V. - Bodem
Art. 47.In artikel 162 van het decreet van 27 oktober 2006 betreffende de bodemsanering en de bodembescherming worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2 worden de woorden "en een eindevaluatieonderzoek" vervangen door de woorden ", een eindevaluatieonderzoek, een verzoek tot toepassing van risicobeheer als vermeld in artikel 84, § 2, eerste lid, een risicobeheersplan en opvolgingsrapporten als vermeld in artikel 88";2° in § 9 worden in punt 2° de woorden "en het eindevaluatieonderzoek" vervangen door de woorden ", het eindevaluatieonderzoek, het risicobeheersplan en het opvolgingsrapport als vermeld in artikel 88";3° in § 9 worden in punt 3° de woorden "bij het verzoek, vermeld in § 2, of bij" ingevoegd voor de woorden "de aanvraag";4° in § 9 wordt in punt 4° het woord "bij" ingevoegd voor de woorden "het beroep".
Art. 48.In artikel 163, § 1, van hetzelfde decreet wordt tussen de woorden "vermeld in" en de woorden "§ 1 tot en met § 8" de woorden "artikel 162," ingevoegd. Afdeling VI. - Inkomsten OC-ANB en MINA-fonds
Art. 49.In artikel 3, 4°, van het decreet van 23 januari 1991 tot oprichting van het Fonds voor Preventie en Sanering inzake Leefmilieu en Natuur als Gewestdienst met Afzonderlijk Beheer worden de woorden "landpacht, huren en andere gebruiksrechten," geschrapt.
Art. 50.In artikel 36 van het decreet van 19 mei 2006 houdende diverse bepalingen inzake leefmilieu en energie wordt een punt 4°bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « 4°bis huurgelden, pachtgelden, inkomsten uit concessies en in het algemeen alle inkomsten uit gebruiksrechten op onroerende goederen die in beheer zijn van het agentschap;". HOOFDSTUK V. - Vlaams Stedenfonds
Art. 51.In artikel 5 van het decreet van 13 december 2002 tot vaststelling van de regels inzake de werking en de verdeling van het Vlaams Stedenfonds wordt § 1 vervangen door wat volgt : « § 1. Jaarlijks wordt voor het Stedenfonds in de begroting van de Vlaamse Gemeenschap een vastleggingskrediet ingeschreven, waarvan het bedrag minstens gelijk is aan het vastleggingskrediet van het vorige jaar, aangepast met een evolutiepercentage. Bij de vastlegging van dat bedrag wordt geen rekening gehouden met de verhoging, bedoeld in artikel 8, § 5. »
Art. 52.Artikel 7 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 7 Van het vastleggingskrediet, verminderd met de voorafname voor de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC), wordt jaarlijks een bedrag van 700.000 euro vooraf genomen voor vorming, sensibilisering en communicatie. Die voorafname wordt ingeschreven in op een aparte basisallocatie in de begroting van de Vlaamse Gemeenschap (libellé Communicatie stedenbeleid). » HOOFDSTUK VI. - Vlaams Gemeentefonds
Art. 53.In het decreet van 5 juli 2002 tot vaststelling van de regels inzake de dotatie en de verdeling van het Vlaams Gemeentefonds, wordt een hoofdstuk Illbis, bestaande uit artikelen 19bis tot en met 19quinquies, ingevoegd, dat luidt als volgt : « HOOFDSTUK Illbis. - Bijzondere bepalingen inzake de vaststelling en verdeling van de aanvullende dotatie ter compensatie van de afschaffing van de Eliataks « Artikel 19bis § 1. Vanaf het begrotingsjaar 2008 wordt op de begroting van het Vlaamse Gewest een aanvullende dotatie aan het Vlaams Gemeentefonds ingeschreven. De aanvullende dotatie bedraagt 83.000.000 euro in het jaar 2008 en wordt vanaf het begrotingsjaar 2009 jaarlijks aangepast aan de inflatie. § 2. De berekende aanvullende dotatie wordt afgerond op het hogere duizendtal. « Artikel 19ter § 1. De aanvullende dotatie aan het Vlaams Gemeentefonds waarvan sprake in artikel 19bis, wordt onder de gemeenten van het Vlaamse Gewest verdeeld volgens dezelfde procentuele verhouding als de verdeling onder de gemeenten van het bedrag voor het jaar 2006 van de federale bijdrage tot compensatie van de inkomstenderving van de gemeenten ingevolge de liberalisering van de elektriciteitsmarkt, ingesteld door artikel 22bis van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt. § 2. De Vlaamse Regering stelt de in § 1 van dit artikel bedoelde procentuele verhouding voor elke gemeente vast. « Artikel 19quater De gemeentelijke aandelen in de aanvullende dotatie waarvan sprake in artikel 19bis en berekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 19ter, worden voor het volledige bedrag aan de gemeenten betaald op het einde van de eerste maand van het tweede kwartaal. « Artikel 19quinquies De bepalingen vermeld in de artikelen 6 tot en met 15 van dit decreet zijn niet van toepassing op de aanvullende dotatie, bedoeld in artikel 19bis van dit decreet. »
Art. 54.In artikel 22 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 4 wordt "31 oktober 2007" vervangen door "30 september 2008";2° in § 5 wordt het jaartal "2008" vervangen door het jaartal "2009";3° in § 6 wordt het jaartal "2007" vervangen door het jaartal "2008".
Art. 55.In artikel 22 van hetzelfde decreet wordt een § 6bis ingevoegd, die luidt als volgt : « § 6bis. De in § 4 bepaalde limietdatum voor het indienen van verantwoordingsstukken voor het verkrijgen van geldvoorschotten of eindsaldi en de in §§ 5 en 6 vermelde termijnen met betrekking tot de eindafrekeningen, zijn niet van toepassing op de met trekkingsrechten gefinancierde investeringsprojecten waarvoor op 30 september 2007 gerechtelijke procedures lopen en die aan de Vlaamse overheid ter kennis worden gebracht voor 30 september 2008. » . HOOFDSTUK VII. - Ruimtelijk Structuurplan
Art. 56.Aan artikel 23 van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De Vlaamse Regering kan, binnen de perken van de begroting, subsidies verlenen aan provincies, gemeenten, verenigingen van gemeenten, openbare instellingen en aan private rechtspersonen die betrokken zijn bij een samenwerkingsverband voor het opzetten en realiseren van een strategisch project in uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, als tegemoetkoming in de kosten voor de coördinatie van het betreffende project. » HOOFDSTUK VIII. - Afgeschreven goederen
Art. 57.Onverminderd de toepassing van bijzondere decreetsbepalingen, wordt de Vlaamse Regering gemachtigd om : 1° lichamelijke roerende goederen, die haar diensten toebehoren en buiten gebruik zijn gesteld, bij wijze van handgift af te staan aan onderwijsinstellingen, verenigingen zonder winstoogmerk of stichtingen, onder de voorwaarden door haar bepaald. Bij de verdeling van een gift over verschillende onderwijsinstellingen wordt rekening gehouden met het aantal instellingen en het aantal personeelsleden; 2° afgedankte toestellen of apparaten af te staan aan verkopers om te voldoen aan hun wettelijke terugnameplicht bij aankoop van gelijkaardige toestellen of apparaten waarop een Recupelbijdrage wordt aangerekend. HOOFDSTUK IX. - Cultuurinvest
Art. 58.De Vlaamse Regering wordt ertoe gemachtigd om door middel van een samenwerkingsovereenkomst met de Participatiemaatschappij Vlaanderen (PMV nv) de werkelijke financieringskosten van het betrekken van strategische partners in de financiering van Cultuurlnvest die niet uit de door Cultuurinvest behaalde rendementen kunnen vergoed worden ten laste te nemen. Daarnaast wordt zij ertoe gemachtigd om een jaarlijkse beheersvergoeding toe te kennen aan PMV. HOOFDSTUK X. - Sociaal-cultureel vormingswerk
Art. 59.In afwijking van artikel 3, § 2, tweede lid, en artikel 4bis, § 2, van het decreet van 6 juli 2001 houdende ondersteuning van de federatie van erkende organisaties voor volksontwikkeling en houdende ondersteuning van de Vereniging van Vlaamse Cultuurcentra, wordt in 2008 de tussenkomst van de Vlaamse Gemeenschap rechtstreeks uitgekeerd aan de Federatie van Organisaties voor Volksontwikkelingswerk (FOV) en de Vereniging van Vlaamse Cultuurcentra (VVC). HOOFDSTUK XI. - Vlaams Toekomstfonds
Art. 60.Artikel 94 van het decreet van 22 december 2006 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2007 wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 94.
In afwijking van artikel 10, § 4, en artikel 39 van het kaderdecreet bestuurlijk beleid van 18 juli 2003, wordt het hoofd van het departement van het beleidsdomein Financiën en Begroting met de algemene leiding, de werking en vertegenwoordiging van het Vlaams Toekomstfonds belast.
In afwijking van artikel 10, § 4, wordt er tussen het hoofd van het Vlaams Toekomstfonds en de Vlaamse Regering geen beheersovereenkomst afgesloten.
De Vlaamse Regering regelt de werking van het Fonds. » HOOFDSTUK XII. - Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap
Art. 61.In artikel 6, 1°, van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) worden de woorden ", met uitsluiting van het subsidiëren of financieren van infrastructuur van erkende voorzieningen" vervangen door de woorden ", met inbegrip van de aanvullende financiering van infrastructuurprojecten door kapitaalssubsidies uit de aan het agentschap toebedeelde winstverdeling van de nationale Loterij". HOOFDSTUK XIII. - Bekrachtiging van de akte houdende ruiling van percelen grond te Antwerpen
Art. 62.De akte houdende ruiling van percelen grond gelegen te Antwerpen, verleden op 12 november 2007 voor de heer Johan Huybrechts, commissaris bij het Aankoopcomité te Antwerpen, tussen het Vlaamse Gewest enerzijds en de Stad Antwerpen en het Autonoom Gemeentebedrijf voor Vastgoedbeheer en Stadsprojecten Antwerpen anderzijds, wordt bekrachtigd. HOOFDSTUK XIV. - Slotbepalingen
Art. 63.Dit decreet treedt in werking op 1 januari 2008, met uitzondering van : - Afdeling VIII - UZ Gent van hoofdstuk II - Onderwijs, die uitwerking heeft met ingang van 1 juli 2007; - Afdeling IV - Wetboek der Successierechten van hoofdstuk III - Fiscaliteit, die uitwerking heeft met ingang van 1 november 2007; - Afdeling II - Oppervlaktewateren van hoofdstuk IV - Leefmilieu, die in werking treedt vanaf het heffingsjaar 2008; - Afdeling V - Bodem van hoofdstuk IV - Leefmilieu, die in werking treedt op dezelfde datum waarop het decreet van 27 oktober 2006 betreffende de bodemsanering en de bodembescherming in werking treedt; - HOOFDSTUK VI - Vlaams Gemeentefonds, dat uitwerking heeft met ingang van 31 oktober 2007; - HOOFDSTUK XI - Vlaams Toekomstfonds, dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 2007; - Hoofdstuk XII - Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 200 7.
Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Brussel, 21 december 2007.
De minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Institutionele Hervormingen, Havens, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid K. PEETERS De viceminister-president van de Vlaamse Regering, De Vlaamse minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening, D. VAN MECHELEN De viceminister-president van de Vlaamse Regering, de Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming, F. VANDENBROUCKE De Vlaamse minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, B. ANCIAUX De Vlaamse minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering, M. KEULEN Voor de Vlaamse minister van Mobiliteit, Sociale Economie en Gelijke Kansen, afwezig : De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming, F. VANDENBROUCKE De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, S. VANACKERE De Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, H. CREVITS De Vlaamse minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel, P. CEYSENS _______ Nota (1) Zitting 2007-2008 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld