Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 11 oktober 2000
gepubliceerd op 01 november 2000

Koninklijk besluit betreffende de toekenning van individuele vergunningen voor de bouw van installaties voor de productie van elektriciteit

bron
ministerie van economische zaken
numac
2000011437
pub.
01/11/2000
prom.
11/10/2000
ELI
eli/besluit/2000/10/11/2000011437/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

11 OKTOBER 2000. - Koninklijk besluit betreffende de toekenning van individuele vergunningen voor de bouw van installaties voor de productie van elektriciteit


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, inzonderheid op de artikelen 4 en 30, § 2;

Gelet op het advies van de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas, gegeven op 23 maart 2000;

Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven 1 september 2000;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven 28 september 2000;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat voornoemde wet van 29 april 1999 de omzetting in Belgisch recht beoogt van de bepalingen van richtlijn 96/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 1996 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit; dat de termijn voor de omzetting verstreken is op 19 februari 2000; dat, aangezien het hier gaat over de bouw van nieuwe installaties voor elektriciteitsproductie, deze moet onderworpen worden aan het vergunningsstelsel voorzien door artikel 4 van voornoemde wet van 29 april 1999; dat het hiertoe nodig is dat de procedure en de toekenningscriteria vooraf worden bepaald; dat dit koninklijk besluit dus zo spoedig mogelijk moet genomen worden;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 11 juli 2000, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Mobiliteit en Vervoer en van Onze Staatssecretaris voor Energie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities en toepassingsgebied

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° "wet" : de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt;2° "richtlijn 96/92" : de richtlijn 96/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 1996 betreffende gemeenschap-pelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit;3° "commissie" : de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas opgericht bij artikel 23 van de wet en bij artikel 15 van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten;4° "installatie" : elke installatie of geheel van installaties met laag vermogen die zich op dezelfde site bevinden en bestemd zijn voor elektriciteitsproductie, in de betekenis van artikel 4, § 1, van de wet, met inbegrip van de installaties van zelfopwekkers en de warmtekrachtkoppelingsinstallaties in de betekenis van artikel 2, 2° en 3°, van de wet;5° "bestaande installatie" : elke installatie waarvoor de wettelijk vereiste bouw- en milieuvergunningen reeds werden verleend en voor de bouw waarvan reeds contracten met één of meerdere aannemers van werken werden ondertekend vóór de inwerkingtreding van dit besluit;6° "nieuwe installatie" : elke installatie die geen bestaande installatie is;7° "netto ontwikkelbaar vermogen" : het maximaal vermogen betreffende het enig actief vermogen dat doorlopend geproduceerd wordt gedurende een periode van verlengde werking, met dien verstande dat de gehele installatie verondersteld wordt volledig in werking te zijn en dat rekening wordt gehouden met de gemiddelde klimaatomstandigheden van de site;8° "minister" : de federale minister tot wiens bevoegdheid de Energie behoort.

Art. 2.§ 1. De voorafgaande toekenning van een individuele vergunning bedoeld bij artikel 4, § 1 van de wet, is vereist voor verbouwingen of andere aanpassingen van bestaande installaties waarvoor geen door de wet bedoelde individuele vergunning bestaat, indien deze aanpassingen of verbouwingen aanleiding geven tot een elektriciteitstoename met meer dan tien percent van het netto ontwikkelbaar vermogen van de installatie of met meer dan 25 elektrische megawatt van het netto ontwikkelbaar vermogen van de installatie.

De waarde van elke toename lager dan of gelijk aan deze grens en de technische eigenschappen van de toename van het netto ontwikkelbaar vermogen moeten echter voorafgaandelijk gemeld worden aan de commissie en aan de minister of zijn afgevaardigde. § 2. De bouw van nieuwe installaties is vrijgesteld van de voorafgaande individuele vergunning bedoeld bij artikel 4, § 1 van de wet, wanneer het netto ontwikkelbaar vermogen van de installatie lager is dan of gelijk is aan 25 elektrische megawatt.

Het netto ontwikkelbaar vermogen en de lokalisatie van de installatie worden voorafgaandelijk gemeld aan de commissie en aan de minister of zijn afgevaardigde.

Bovendien bezorgt de uitbater van een installatie met een laag vermogen die met toepassing van het eerste lid van de vergunning is vrijgesteld, jaarlijks aan de minister of zijn afgevaardigde de nodige gegevens om België toe te laten te voldoen aan zijn verplichtingen inzake het meedelen van informatie aan de Europese Commissie, die voortvloeien uit de richtlijnen betreffende de organisatie of de werking van de elektriciteitsmarkt. HOOFDSTUK II. - Toekenningscriteria

Art. 3.De criteria voor de toekenning van individuele vergunningen bedoeld bij artikel 4, § 1 van de wet zijn de volgende : 1° de argumentatie van de aanvrager met betrekking tot de integratie van de installatie in het elektriciteitsnet, om te bewijzen dat deze installatie bijdraagt tot het respecteren van de openbare dienstverplichtingen op het vlak van kwaliteit en regelmatigheid van de elektriciteitsleveringen en tot het respecteren van de richtsnoeren inzake de keuze van primaire bronnen en de aan te bevelen productiekanalen, bepaald in toepassing van artikel 3, § 2 van de wet.2° de conformiteit van de installatie met het technisch reglement genomen in uitvoering van artikel 11 van de wet;3° het gebruik van kanalen met hoog rendement die gebaseerd zijn op het gebruik van de beste beschikbare technologieën, hetgeen moet blijken uit het spaarzaam gebruik van natuurlijke rijkdommen en het beheersen van specifieke uitstoot, ten einde rekening te houden met de internationale verbintenissen van België en in het bijzonder de gemeenschappelijke Europese reglementeringen betreffende de uitstoot van grote verbrandingsinstallaties;4° de inplanting van de voorgestelde installatie, zijn ligging ten opzichte van verbruikscentra en de impact van haar integratie op het meest recent bekendgemaakte plan voor de ontwikkeling van het netwerk;5° rekening houdend met de richtsnoeren bepaald in toepassing van artikel 3, § 2 van de wet en onverminderd de bepalingen van artikel 7 van de wet, met de aard, de hoeveelheid en de oorsprong van de gebruikte brandstoffen;6° de aanwezigheid bij de aanvrager of in de schoot van de instantie die belast is met de exploitatie, van een aangepaste functionele en financiële structuur die de mogelijkheid biedt preventieve maatregelen te plannen en toe te passen ten einde de betrouwbaarheid en de veiligheid van de installatie te verzekeren en eveneens, desgevallend, te zorgen voor een buitendienststelling of definitieve afstand in optimale en veilige omstandigheden en met respect voor het milieu;7° indien de aanvraag uitgaat van een onderneming : - oprichting ervan overeenkomstig de Belgische wetgeving, de wetgeving van een andere Lidstaat van de Europese Unie of van een Staat ten aanzien waarvan verbintenissen zijn aangegaan die gelijkaardig zijn met die welke voortvloeien uit de richtlijn 96/92, - beschikking over een centrale adminis-tratie,een voornaamste inrichting of een maatschappelijke zetel gevestigd in een Lidstaat van de Europese Unie of van een Staat ten aanzien waarvan verbintenissen zijn aangegaan die gelijkaardig zijn met die welke voortvloeien uit de richtlijn 96/92, op voorwaarde dat de activiteit van deze vestiging of maatschappelijke zetel een effectief en bestendig verband vertegenwoordigt met de economie van één van deze Staten;8° de technische bekwaamheden van de aanvrager of van de onderneming die met de oprichting of de exploitatie van de installatie zal belast worden; om hun technische bekwaamheden te beoordelen, wordt rekening gehouden met de volgende elementen : a) de vermelding van voorgaande realisaties aan de hand waarvan de technische kennis op dit gebied of op een gelijkaardig gebied kan worden geëvalueerd, gedurende de drie jaar die het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend, voorafgaan;b) de referenties, diploma's en professionele titels van de belangrijkste kaderleden van de onderneming en, in het bijzonder, van diegenen die de betrokken werkzaamheden opvolgen en leiden;c) de technische middelen die men voor ogen heeft voor de realisatie van de werkzaamheden voor de bouw en de exploitatie van de installatie waarop de aanvraag betrekking heeft;9° de beschikking over een voldoende financiële en economische capaciteit; om de financiële en economische capaciteit van de aanvrager te beoordelen, bezorgt laatstgenoemde voor de drie laatste jaren : a) de balansen en resultatenrekeningen;b) de omvang van het eigen vermogen;c) het globaal omzetcijfer en de ratio's kapitaal/omzetcijfer en omzetcijfer/resultaat; De verstrekte documenten worden voor echt verklaard door een Belgische bedrijfsrevisor of een persoon met evenwaardige hoedanigheid volgens de wetgeving van de Staat waarvan de aanvrager afhangt; 10° de elementen door de aanvrager voorgelegd om te bewijzen dat hij voldoet aan de openbare dienstverplichtingen bepaald in toepassing van de wet;11° de verbintenis tot samenstelling van voldoende risicodekking op het vlak van burgerlijke aansprakelijkheid met betrekking tot de nieuwe installatie, op basis van de algemeen door de verzekerings-maatschappijen toegepaste criteria. HOOFDSTUK III. - Toekenningsprocedure

Art. 4.§ 1. De aanvragen voor individuele vergunningen voorafgaand aan de bouw van nieuwe installaties worden gericht aan de commissie.

De aanvraag wordt ingediend via een verzoekschrift in vijftien exemplaren, per aangetekend schrijven. § 2. De aanvraag omvat : 1° Naam, voornaam, beroep, woonplaats en nationaliteit van de aanvrager;2° Indien het gaat over een vennootschap, de handelsnaam of naam, de juridische vorm, de maatschappelijke zetel en desgevallend de statuten ervan alsook de documenten waarin de bevoegdheid van de ondertekenaars van de aanvraag wordt bevestigd;3° Een afzonderlijke technische nota met, op basis van een formulier opgesteld door de commissie, gegevens die toelaten de kenmerken van de installatie te beoordelen en waarin de volgende informatie, op niet-exhaustieve manier, is opgenomen : - het netto ontwikkelbaar vermogen; - de uitgangsspanning; - de afkoelingsmethoden; - het type en de kenmerken van de aandrijfgenerator; - het geraamde rendement; - het aantal generators en hun kenmerken; - in geval van warmtekrachtkoppeling, een beschrijving van de soorten warmtegebruik en de geraamde rendementen; - het type en de hoeveelheden van de geraamde uitstoot en residu's; - de plannen van de ontworpen installatie en van de voorziene aansluiting op het net of met de eindverbruiker in geval van rechtstreekse lijn; 4° Een afzonderlijke nota met vermelding van alle elementen die toelaten de aanvraag te beoordelen in het licht van de toekenningscriteria, vermeld in artikel 3. § 3. De commissie kan bijkomende afschriften opvragen van alle of van sommige van de in de vorige paragraaf bedoelde documenten. § 4. Bij het indienen van de aanvraag, stort de aanvrager, op de rekening van de commissie, de vergoeding, verschuldigd in toepassing van artikel 25, § 3, van de wet. Het bedrag van de vergoeding is bepaald op vijfentwintigduizend frank.

Art. 5.Van zodra de commissie het verzoek bedoeld in artikel 4, § 1 ontvangen heeft stuurt zij naar de aanvrager een ontvangstbewijs en deelt dit mee aan de minister. Dat informatiedossier vermeldt ten minste : - de indentiteit van de aanvrager, - de locatie van de installatie, - het netto ontwikkelbaar vermogen, - de geplande brandstof(fen).

Desgevallend verzoekt de commissie de aanvrager haar de ontbrekende stukken over te maken binnen een termijn van dertig werkdagen, te rekenen vanaf de datum van de brief waarin dit gevraagd wordt.

Art. 6.§ 1. Na raadpleging van de betrokken partijen overeenkomstig de wet, met name de netbeheerder alsook de op basis van hun bevoegdheden betrokken federale en gewestelijke overheden, bezorgt de commissie aan de minister of zijn afgevaardigde haar voorstel tot individuele vergunning voor de bouw van de installatie of haar voorstel tot weigering, evenals het volledige desbetreffende dossier, meer bepaald met inbegrip van de stukken bedoeld in artikel 4, § 2.

Zij deelt de aanvrager mee dat haar voorstel is overgemaakt.

Indien de minister beslist de vergunning toe te kennen, gebeurt dit via een ministerieel besluit, bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Desgevallend vermeldt dit besluit bijzondere toekenningsvoorwaarden.

Indien de minister beslist de vergunning niet toe te kennen, worden de aanvrager en de commissie daarvan in kennis gesteld bij aangetekend schrijven, binnen een termijn van zestig werkdagen te rekenen van de ontvangst van het voorstel van de commissie. § 2. De beslissing om de individuele vergunning voor de bouw van de installatie toe te kennen wordt de aanvrager en de commissie via aangetekend schrijven ter kennis gebracht binnen een termijn van zestig werkdagen, te rekenen vanaf de ontvangst van het voorstel van de commissie.

Binnen een termijn van tien werkdagen, te rekenen vanaf de ontvangst van de informatie, bedoeld in het eerste lid, richt de aanvrager aan de minister of zijn afgevaardigde, de fiscale zegels die nodig zijn voor de aflevering van de vergunning.

Het ministeriële vergunningsbesluit wordt overgemaakt aan de aanvrager binnen een termijn van twintig werkdagen, beginnende vanaf de datum van de ontvangst van de fiscale zegels, vereist in het kader van het tweede lid. HOOFDSTUK IV. - Herziening, intrekking, overdracht

Art. 7.§ 1. Elke wijziging van een installatie waarvoor een vergunning bestaat afgeleverd op basis van dit besluit maakt het voorwerp uit van een aanvraag tot herziening van de toegekende vergunning voor zover de wijziging betrekking heeft op : - een verandering van de primaire energie die wordt aangewend; - een toename met meer dan tien percent van het netto ontwikkelbaar vermogen van de installatie of met meer dan 25 elektrische megawatt van het netto ontwikkelbaar vermogen van de installatie vermeld in de vergunning; - een ingrijpende verandering van de productietechnologie. § 2. De aanvraag betreffende de wijziging wordt ingediend en behandeld overeenkomstig de voorschriften van hoofdstuk III.

Art. 8.§ 1. De rechten die aan de vergunning verbonden zijn, eindigen door intrekking van deze titel wegens ontzetting of verzaking door de titularis. § 2. Wanneer niet voldaan is aan de voorwaarden van het besluit tot toekenning of de verplichtingen van de titularis bedoeld in hoofdstuk V, kan de commissie de titularis van de vergunning bij aangetekend schrijven in gebreke stellen om zich naar deze voorwaarden of verplichtingen te schikken en haar, binnen een termijn van negentig werkdagen, een dossier met de bewijsstukken over te maken.

Na ontvangst van voornoemd dossier of, bij gebreke daaraan, bij het verstrijken van de termijn bedoeld in vorig lid, maakt de commissie aan de minister of zijn afgevaardigde een voorstel over inzake intrekking van de vergunning of aanpassing van de vergunningsvoorwaarden alsook het gehele desbetreffende dossier. Zij deelt de aanvrager mee dat haar voorstel is overgemaakt.

Indien de commissie voorstelt de vergunning niet in te trekken of aan te passen, deelt zij dit via aangetekend schrijven mee aan de minister of zijn afgevaardigde.

Binnen een termijn van zestig werkdagen vanaf de ontvangst van het voorstel van de commissie kan de minister overgaan tot intrekking van de vergunning of tot aanpassing van de vergunningsvoorwaarden via ministerieel besluit. Indien de minister beslist daartoe niet over te gaan, wordt dit binnen dezelfde termijn via aangetekend schrijven aan de aanvrager en de commissie megedeeld. § 3. De aanvraag tot verzaking aan de vergunning wordt gericht aan de commissie.

De aanvaarding ervan hangt af van de uitvoering van de maatregelen die vereist zijn krachtens artikel 11, 2°. Indien zij aanleiding geeft tot overdracht van de vergunning, zijn de desbetreffende bepalingen van de artikelen 11 en 12 van toepassing.

Na ontvangst van voornoemd dossier, maakt de commissie aan de minister of zijn afgevaardigde een voorstel tot goedkeuring of weigering van de verzaking over alsook het gehele desbetreffende dossier. Zij deelt de aanvrager mee dat haar voorstel is overgemaakt.

De verzaking wordt aanvaard of geweigerd door de minister, binnen een termijn van zestig werkdagen te rekenen vanaf de ontvangst van het voorstel van de commissie.

Art. 9.§ 1. De titularissen van een individuele vergunning moeten : 1° indien de statuten van de vennootschap waaraan de vergunning is toegekend, zoals zij zijn toegevoegd aan de vergunningsaanvraag, aanzienlijk gewijzigd worden, aan de commissie deze wijzigingen meedelen evenals het procesverbaal van de buitengewone algemene vergadering die daartoe heeft beslist;2° de commissie vooraf informeren over elk voornemen tot eigendomsoverdracht evenals verhuring of leasing van de installatie;3° de commissie informeren over elke aanzienlijke wijziging van die aard dat zij het technisch en financieel vermogen zullen wijzigen. § 2. De informatie bedoeld bij § 1 wordt door de commissie meegedeeld aan de minister of zijn afgevaardigde.

Art. 10.§ 1. In gevallen van overdracht van de installatie door verkoop, totale of gedeeltelijke overdracht, verdeling, leasing, of verhuur of in geval van verandering van toezicht, fusie of splitsing van de titularis van de vergunning, maakt de commissie aan de minister of zijn afgevaardigde, per aangetekend schrijven, een voorstel om al dan niet over te gaan tot een vernieuwing van de verguning over alsook het gehele desbetreffende dossier. Zij deelt de titularis mee dat haar voorstel is overgemaakt.

De beslissing van de minister over de noodzaak van een vernieuwing wordt aan de titularis overgemaakt binnen een termijn van zestig werkdagen te rekenen vanaf de ontvangst van dit voorstel.

Indien een vernieuwing noodzakelijk is, is de toekenningsprocedure bedoeld bij hoofdstuk III, van toepassing op de aanvraag tot vernieuwing van de vergunning.

De toekenningscriteria bedoeld bij artikel 3 worden in aanmerking genomen voor zover de omstandigheden die doorslaggevend waren voor de beslissing van de minister, de oorspronkelijke beoordeling zouden wijzigen.

In het aanvraagdossier verbindt de aanvrager zich ertoe de voorwaarden van de oorspronkelijke vergunning na te leven indien zij ongewijzigd zijn.

Bij ontstentenis van een aanvraag tot vernieuwing van de vergunning binnen de negentig werkdagen na de betekening aan de titularis krachtens het tweede lid, vervalt de oorspronkelijke vergunning van rechtswege. § 2. Indien de minister geen gebruik maakt van de mogelijkheid die voortvloeit uit § 1 wordt de vergunning van rechtswege overgedragen onder de oorspronkelijke voorwaarden ervan. HOOFDSTUK V Verplichtingen van de titularissen van een vergunning

Art. 11.De titularissen van een vergunning moeten : 1° gedurende meer dan twee jaar niet zonder rechtsgeldige reden de installatie tot stilstand brengen of afzien van de exploitatie;2° alle nodige maatregelen nemen voor de vrijwaring van de veiligheid van de installatie, zowel tijdens de bouw als tijdens de exploitatie ervan en bij de stopzetting ervan;3° de statuten kiezen of aanpassen van de residente vennootschap ten gunste waarvan de vergunning is afgeleverd en waarvan de activiteit hoofdzakelijk of in tweede instantie bestaat uit de productie van elektriciteit met het oog op de verkoop ervan, derwijze dat deze vennootschap belastingplichtig is in het kader van de vennootschapsbelasting;4° moeten jaarlijks aan de minister of zijn afgevaardigde de nodige administratieve gegevens bezorgen om België in staat te stellen te voldoen aan zijn verplichtingen inzake het meedelen van informatie aan de Europese Commissie, die voortvloeien uit de richtlijnen betreffende de organisatie of de werking van de elektriciteitsmarkt;5° moeten jaarlijks aan de commissie de technische en economische gegevens overmaken die nodig zijn voor de uitwerking van het indicatief programma van de productiemiddelen. HOOFDSTUK VI. - Diverse en overgangsbepalingen

Art. 12.Elke vergunning die wordt toegekend krachtens dit besluit vervalt van rechtswege indien de exploitatie van de installatie niet gerealiseerd is binnen een termijn van vijf jaar te rekenen vanaf de datum van het ministerieel besluit tot toekenning.

Art. 13.De minister duidt, onder de ambtenaren van het Bestuur Energie van het Ministerie van Economische Zaken de afgevaardigden aan, die de minister zullen vertegenwoordigen voor het uitvoeren van de formaliteiten voorzien in dit besluit.

Art. 14.Tot op de datum van inwerkingtreding van het technisch reglement, dat moet worden opgesteld in uitvoering van het artikel 11 van de wet, moet de conformiteit van de installatie worden geëvalueerd in het kader van de bestaande reglementen en bepalingen inzake het beheer van het transmissienet en de toegang ertoe, zoals toegepast door de beheerder die daadwerkelijk is belast met het transmissienet. HOOFDSTUK VII. - Strafbepalingen

Art. 15.De inbreuken op de bepalingen van dit besluit worden gestraft met een gevangenisstraf van één maand tot zes maanden en met een geldboete van vijftig frank tot twintig duizend frank of met één van die straffen alleen.

Art. 16.Onze Vice-Eerste Minister en Onze Minister van Mobiliteit en Vervoer en Onze Staatssecretaris voor Energie zijn belast, ieder wat hem betreft, met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 11 oktober 2000.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Mobiliteit en Vervoer, Mevr. I. DURANT De Staatssecretaris voor Energie en Duurzame Ontwikkeling, O. DELEUZE

^