gepubliceerd op 19 juli 2021
Circulaire met betrekking tot de verplichting voor energieopslaginstallaties tot het bekomen van een vergunning in het kader van artikel 4 van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt en het Koninklijk besluit De Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie alsook de Minister van Energie(...)
FEDERALE OVERHEIDSDIENST ECONOMIE, K.M.O., MIDDENSTAND EN ENERGIE
Circulaire met betrekking tot de verplichting voor energieopslaginstallaties tot het bekomen van een vergunning in het kader van artikel 4 van de
wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
29/04/1999
pub.
11/05/1999
numac
1999011160
bron
ministerie van economische zaken
Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt
sluiten betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt en het
Koninklijk besluit van 11 oktober 2000Relevante gevonden documenten
type
koninklijk besluit
prom.
11/10/2000
pub.
01/11/2000
numac
2000011437
bron
ministerie van economische zaken
Koninklijk besluit betreffende de toekenning van individuele vergunningen voor de bouw van installaties voor de productie van elektriciteit
sluiten betreffende de toekenning van individuele vergunningen voor de bouw van installaties voor de productie van elektriciteit De Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie alsook de Minister van Energie hebben vastgesteld dat er een potentiële onduidelijkheid bestaat met betrekking tot het toepassingsgebied van de verplichting tot het bekomen van een individuele vergunning voor de bouw van nieuwe installaties voor elektriciteitsproductie of de verbouwingen of andere aanpassingen van bestaande productie-installaties overeenkomstig artikel 4, § 1 van de
wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
29/04/1999
pub.
11/05/1999
numac
1999011160
bron
ministerie van economische zaken
Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt
sluiten betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt (hierna kortweg "Elektriciteitswet") en artikel 2 van het
Koninklijk besluit van 11 oktober 2000Relevante gevonden documenten
type
koninklijk besluit
prom.
11/10/2000
pub.
01/11/2000
numac
2000011437
bron
ministerie van economische zaken
Koninklijk besluit betreffende de toekenning van individuele vergunningen voor de bouw van installaties voor de productie van elektriciteit
sluiten betreffende de toekenning van individuele vergunningen voor de bouw van installaties voor de productie van elektriciteit (hierna kortweg "
koninklijk besluit van 11 oktober 2000Relevante gevonden documenten
type
koninklijk besluit
prom.
11/10/2000
pub.
01/11/2000
numac
2000011437
bron
ministerie van economische zaken
Koninklijk besluit betreffende de toekenning van individuele vergunningen voor de bouw van installaties voor de productie van elektriciteit
sluiten"). Zo stelt zich de vraag of voornoemde verplichting eveneens geldt voor energieopslaginstallaties, en dit moet worden behandeld in het licht van de Elektriciteitswet en de Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU (hierna kortweg "Richtlijn 2019/944"). Aangezien er ook wordt verwezen naar de vergunningsplicht overeenkomstig artikel 4 van de Elektriciteitswet in het kader van het capaciteitsvergoedingsmechanisme overeenkomstig artikel 7undecies van de Elektriciteitswet, wordt in deze circulaire eveneens verduidelijkt hoe de betrokken bepalingen van artikel 7undecies van de Elektriciteitswet dienen geïnterpreteerd te worden.
In licht van bovenstaande bevat deze circulaire een aantal richtsnoeren voor de toepassing van de betreffende wet- en regelgeving. 1. WETTELIJKE BASIS Artikel 4 van de Elektriciteitswet heeft een vergunningstelsel voor de bouw van nieuwe productie-installaties ingevoerd.Overeenkomstig artikel 4, § 1, eerste lid van de Elektriciteitswet worden de bouw van nieuwe installaties voor elektriciteitsproductie, de herziening, de vernieuwing, de verzaking, de overdracht en elke andere wijziging van een individuele vergunning afgeleverd op basis van de Elektriciteitswet onderworpen aan de voorafgaande toekenning van een individuele vergunning afgeleverd door de federale minister bevoegd voor Energie, na advies van de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas (hierna "CREG").
Artikel 4, § 1, tweede lid Elektriciteitswet bevat onder meer een machtiging aan de Koning om het toepassingsgebied van de vergunningplicht besloten in artikel 4, § 1, eerste lid, van de Elektriciteitswet uit te breiden tot verbouwingen of andere aanpassingen van bestaande installaties en om de bouw van installaties met een laag vermogen vrij te stellen van vergunning en te onderwerpen aan een procedure van voorafgaande melding aan de CREG. Overeenkomstig deze machtiging, is het toepassingsgebied van de vergunningsplicht uitgebreid naar verbouwingen of andere aanpassingen van bestaande installaties waarvoor geen door de Elektriciteitswet bedoelde individuele vergunning bestaat, indien deze aanpassingen of verbouwingen aanleiding geven tot een elektriciteitstoename met meer dan tien percent van het netto ontwikkelbaar vermogen van de installatie, of met meer dan 25 elektrische megawatt van het netto ontwikkelbaar vermogen van de installatie. De Koning heeft in artikel 2, § 2 van het koninklijk besluit van 11 oktober 2000Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 11/10/2000 pub. 01/11/2000 numac 2000011437 bron ministerie van economische zaken Koninklijk besluit betreffende de toekenning van individuele vergunningen voor de bouw van installaties voor de productie van elektriciteit sluiten bovendien de bouw van nieuwe installaties met een netto ontwikkelbaar vermogen dat lager of gelijk aan 25 elektrische megawatt is, vrijgesteld van de individuele vergunningsplicht. 2. TOEPASSING VAN DE VERGUNNINGSPLICHT MET BETREKKING TOT ENERGIEOPSLAGINSTALLATIES 2.1. ONDERSCHEID PRODUCTIE EN OPSLAG: BELGISCHE REGELGEVING Artikel 1, enig lid, 4° van het koninklijk besluit van 11 oktober 2000Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 11/10/2000 pub. 01/11/2000 numac 2000011437 bron ministerie van economische zaken Koninklijk besluit betreffende de toekenning van individuele vergunningen voor de bouw van installaties voor de productie van elektriciteit sluiten definieert "installatie" als volgt (eigen onderlijning): "4° "installatie" : elke installatie of geheel van installaties met laag vermogen die zich op dezelfde site bevinden en bestemd zijn voor elektriciteitsproductie, in de betekenis van artikel 4, § 1, van de wet, met inbegrip van de installaties van zelfopwekkers en de warmtekrachtkoppelingsinstallaties in de betekenis van artikel 2, 2° en 3°, van de wet;
Overeenkomstig artikel 4, § 1 van de Elektriciteitswet is er vergunningsplicht voor "installaties die bestemd zijn voor elektriciteitsproductie", met uitzondering van de installaties voor de industriële elektriciteitsproductie door splijting van kernbrandstoffen die niet meer het voorwerp kunnen uitmaken van vergunningen.
Uit de Elektriciteitswet volgt impliciet dat de opslag van elektriciteit niet als elektriciteitsproductie wordt beschouwd.
Artikel 4, § 1, van de Elektriciteitswet vereist onder meer een voorafgaande individuele vergunning voor "de oprichting van nieuwe installaties voor de productie van elektriciteit". Artikel 2, 1°, van deze wet definieert "producent" als "elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die elektriciteit produceert" en stelt daarmee gelijk de zelfproducent, d.w.z. "elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die hoofdzakelijk voor eigen gebruik elektriciteit produceert" (Art. 2, 2° ).
Artikel 2, 63° van de Elektriciteitswet geeft daarentegen een aparte definitie voor "opslag van elektriciteit", namelijk: "63° "opslag van elektriciteit" : elk proces waarbij via dezelfde installatie elektriciteit wordt afgenomen van het net om die later volledig terug te injecteren in het net, met voorbehoud van de rendementsverliezen;" Noch in de definitie van producent, noch in de definitie van opslag van elektriciteit wordt opslag gelijkgesteld met productie.
De Elektriciteitswet voorziet bovendien in specifieke regels voor installaties voor de opslag van elektriciteit.
Zo vertrouwt artikel 6 van de Elektriciteitswet de Minister de taak toe van het verlenen van "domeinconcessies voor een hernieuwbare duur van maximum dertig jaar verlenen voor de bouw en de exploitatie van installaties voor de productie van elektriciteit uit water, stromen of winden, in de zeegebieden waarin België rechtsmacht kan uitoefenen overeenkomstig het internationaal zeerecht"1, terwijl artikel 6/1 verwijst naar de mogelijkheid voor de Koning om, bij een in Ministerraad overlegd besluit, "domeinconcessies voor de bouw en de exploitatie van installaties voor hydro-elektrische energieopslag in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België" te verlenen.
Voorts kan de Koning volgens artikel 7, § 1, van de Elektriciteitswet maatregelen van marktorganisatie vaststellen, met inbegrip van de instelling van steunmechanismen voor overeenkomstig artikel 62 geproduceerde elektriciteit, terwijl artikel 6/1, § 1, tweede lid uitdrukkelijk bepaalt dat offshore-opslagfaciliteiten "niet in aanmerking komen voor het in artikel 7, § 1, bedoelde steunmechanisme".
Bovendien bepaalt artikel 12, § 5, van de Elektriciteitswet met betrekking tot de tariefmethodologie dat de CREG dient rekening te houden met volgende richtsnoer (eigen onderlijning): "27° Voor de installaties voor de opslag van elektriciteit die aangesloten zijn op het transmissienet of op de netten met een transmissiefunctie, bevat de tariefmethodologie prikkels om op niet discriminerende en proportionele wijze de elektriciteitsopslag te bevorderen. Een apart tariefregime voor de opslag van elektriciteit kan daarbij worden bepaald door de Commissie." Verder bepaalt artikel 21bis, § 1bis van de Elektriciteitswet dat elektriciteit die van het net werd afgenomen om een installatie voor opslag van elektriciteit te voeden, wordt vrijgesteld van de federale bijdrage.
Tevens bepaalt artikel 7bis, § 4, eerste lid, 1° van de Elektriciteitswet dat de netbeheerder bij het uitvoeren van een probabilistische analyse met betrekking tot de staat van 's lands bevoorradingszekerheid voor de komende winterperiode in het kader van de strategische reserve rekening dient te houden met zowel de productiecapaciteiten als de opslagcapaciteiten.
Aangezien de Elektriciteitswet de twee soorten installaties afzonderlijk reglementeert en opslag afzonderlijk definieert, moet derhalve worden geconcludeerd dat de Elektriciteitswet opslag van elektriciteit niet gelijkstelt met elektriciteitsproductie. 2.2. ONDERSCHEID PRODUCTIE EN OPSLAG: RICHTLIJN 2019/944 Daarnaast dient rekening gehouden te worden met Richtlijn 2019/944, die omgezet dient te worden en waarvan de omzetting, ook wat betreft de bepalingen inzake opslag, in volle voorbereiding is. Deze Richtlijn 2019/944 maakt eveneens een duidelijk onderscheid tussen productie en opslag.
Zo kan er gewezen worden op de definitie van productie enerzijds, opgenomen in artikel 2, onder 37) van Richtlijn 2019/944 en de definitie van energieopslag anderzijds, opgenomen in artikel 2, onder 59) van Richtlijn 2019/944, luidend als volgt: "37) "productie": productie van elektriciteit;" "59) "energieopslag": in het elektriciteitssysteem, het uitstellen van het uiteindelijke gebruik van elektriciteit tot een later moment dan het moment waarop de elektriciteit is opgewekt, of het omzetten van elektrische energie in een vorm van energie die kan worden opgeslagen, het opslaan van dergelijke energie, en de daaropvolgend omzetting van dergelijke energie in elektrische energie of een andere energiedrager;" Ook in de definitie van "elektriciteitsbedrijf" vervat in artikel 2, onder 57) van Richtlijn 2019/944 worden productie en energieopslag duidelijk onderscheiden vermeld.
Bovendien worden de lidstaten bij artikel 8 van Richtlijn 2019/944 verplicht een vergunningsmechanisme in te stellen "voor de bouw van nieuwe productiecapaciteit". Een dergelijke verplichting was opgenomen in eerdere richtlijnen (2003/54 en 2009/72, nu ingetrokken). Er zij echter op gewezen dat in de criteria voor het verlenen van deze vergunningen, waarmee de lidstaten rekening moeten houden, in artikel 8, lid 2 van Richtlijn 2019/944 nu uitdrukkelijk wordt vermeld dat energieopslag een alternatief vormt voor de bouw van (nieuwe) productiecapaciteit: "De lidstaten stellen de criteria voor de verlening van bouwvergunningen voor productiecapaciteit op hun grondgebied vast. Bij het vaststellen van passende criteria houden de lidstaten rekening met: (...) l) de alternatieven voor de opbouw van nieuwe productiecapaciteit, zoals vraagresponsoplossingen en energieopslag" 2.3. CONCLUSIE In conclusie dient, gelet op de bepalingen van de Elektriciteitswet en Richtlijn 2019/944, de in artikel 4, § 1 van de Elektriciteitswet bedoelde vergunningsplicht aldus worden geïnterpreteerd dat zij niet van toepassing is op installaties voor de opslag van elektriciteit (ongeacht de gebruikte technologie). 2.4. TOEPASSING IN HET KADER VAN HET CAPACITEITSVERGOEDINGSMECHANISME In het kader van het capaciteitsvergoedingsmechanisme bepaalt artikel 7undecies, § 8, tweede lid van de Elektriciteitswet dat iedere houder van productiecapaciteit gelokaliseerd in de Belgische regelzone die voldoet aan de ontvankelijkheidscriteria, verplicht is om een prekwalificatiedossier in te dienen. Het artikel 7undecies, § 14, eerste lid, 2° van de Elektriciteitswet voorziet vervolgens dat de Koning de ambtenaren van de FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie aanduidt die belast zijn met de controle van de naleving en sanctionering van niet-naleving van deze verplichting. Verder bepaalt artikel 7undecies, § 8, vierde lid van de Elektriciteitswet dat een capaciteitshouder die overeenkomstig artikel 4, § 1 van de Elektriciteitswet vergunningsplichtig is, dient te beschikken over een productievergunning zoals bedoeld in artikel 4 Elektriciteitswet of hiertoe een aanvraag dient te hebben ingediend, op straffe van niet-ontvankelijkheid van het prekwalificatiedossier. Artikel 7undecies, § 10, derde lid en artikel 7undecies, § 12, derde lid, 2°, a van de Elektriciteitswet voorzien verder dat indien de beoogde investering een activiteit impliceert waarvoor een vergunningsplicht geldt krachtens artikel 4, § 1, de indiener van het prekwalificatiedossier uiterlijk twintig dagen voorafgaand aan de uiterste indieningsdatum van de biedingen in het kader van de veiling, over een dergelijke vergunning dient te beschikken.
Gelet op bovenstaande dient de bedoeling van de wet- en regelgever inzake de relevante bepalingen van artikel 7undecies van de Elektriciteitswet zodanig te worden geïnterpreteerd dat: installaties bestemd voor energieopslag (ongeacht de technologie) niet gevat worden door de verplichting voor de houders van productiecapaciteit om een prekwalificatiedossier in te dienen overeenkomstig artikel 7undecies, § 8, tweede lid van de Elektriciteitswet omdat installaties bestemd voor energieopslag geen productie-installaties en dus niet vergunningsplichtig zijn overeenkomstig artikel 4, § 1 van de Elektriciteitswet. Om dezelfde reden kan evenmin worden besloten tot niet-ontvankelijkheid van het prekwalificatiedossier overeenkomstig artikel 7undecies, § 8, vierde lid van de Elektriciteitswet bij gebreke van een dergelijke vergunning. 3. SLOTBEPALING De Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie wordt hierbij dan ook verzocht artikel 4 van de Elektriciteitswet en het Koninklijk besluit van 11 oktober 2000Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 11/10/2000 pub. 01/11/2000 numac 2000011437 bron ministerie van economische zaken Koninklijk besluit betreffende de toekenning van individuele vergunningen voor de bouw van installaties voor de productie van elektriciteit sluiten te interpreteren overeenkomstig bovenstaande richtsnoeren.
Bovendien wordt de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie hierbij dan ook verzocht de controle op de verplichting tot indiening van een van het prekwalificatiedossier in het kader van de CRM-veiling krachtens artikel 7undecies, § 14, van de Elektriciteitswet als dusdanig te verrichten en het artikel 7undecies, § 8, tweede en vierde lid van de Elektriciteitswet te interpreteren overeenkomstig bovenstaande richtsnoeren.
Tot slot verzoekt de Minister de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie deze circulaire op diens website te publiceren.
Gegeven te Brussel, op 12 juli 2021.
T. VAN DER STRAETEN, Minister van Energie _______ Nota's 1 Zie in dezelfde zin artikel 6/3 van de Elektriciteitswet. 2 Evenals voor elektriciteit die is opgewekt overeenkomstig artikel 6/3 van de Elektriciteitswet.