gepubliceerd op 28 maart 2003
Koninklijk besluit tot vaststelling van een federale bijdrage bestemd voor de financiering van bepaalde openbare dienstverplichtingen en van de kosten verbonden aan de regulering van en controle op de aardgasmarkt
24 MAART 2003. - Koninklijk besluit tot vaststelling van een federale bijdrage bestemd voor de financiering van bepaalde openbare dienstverplichtingen en van de kosten verbonden aan de regulering van en controle op de aardgasmarkt
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen, inzonderheid op artikel 15/11, 2e tot 6e lid, ingevoegd bij de programmawet (I) van 24 december 2002;
Gelet op het koninklijk besluit van 23 oktober 2002 betreffende de openbare dienstverplichtingen in de aardgasmarkt;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 29 januari 2003;
Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 13 februari 2003;
Gelet op de hoogdringendheid, gemotiveerd door : - de onmiddellijke behoefte voor een voortgezette financiering voor de Commissie voor Regulering van de Elektriciteit en Gas (CREG), opgericht vanaf 9 januari 2000, met als doelstelling het nakomen van de verplichtingen voorzien in de Richtlijn 98/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en omgezet in het Belgisch recht door de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten; - het feit dat de financiering van de CREG door het koninklijk besluit van 18 januari 2001, zoals gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 maart en 19 september 2002, slechts geregeld is tot en met het werkingsjaar 2002; - het feit dat de wetgever de financiering van de CREG met ingang van het begrotingsjaar 2003 structureel heeft willen regelen via de instelling van de federale bijdrage zoals bedoeld in artikel 15/11 van wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige en andere producten door middel van leidingen, zoals gewijzigd bij de programmawet (I) van 24 december 2002, waarvan de relevante bepalingen in werking zijn getreden op 10 januari 2003; - de kostprijs van de leningen die de CREG zou moeten aangaan teneinde zijn werkingskosten te dekken en waarvoor interesten zouden moeten betaald worden op belangrijke bedragen, interesten die in aanzienlijke mate zouden kunnen verlaagd worden door een zo spoedig mogelijke uitvoering van artikel 15/11 van de wet van 12 april 1965;
Gelet op het advies van de Raad van State, 12 maart 2003, in toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Mobiliteit en Vervoer en van Onze Staatssecretaris voor Energie en Duurzame Ontwikkeling, en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.De definities vervat in artikel 1 van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen, hierna « de wet » genoemd, zijn van toepassing op dit besluit. HOOFDSTUK II. - Berekening en inning van de federale bijdrage
Art. 2.§ 1. De toeslag bedoeld in artikel 15/11 van de wet en genoemd « federale bijdrage », is verschuldigd door de houder van een leveringsvergunning die haar mogen doorrekenen aan hun eindafnemers.
Daartoe factureren de houders van een leveringsvergunning de toeslag aan hun klanten overeenkomstig de modaliteiten bepaald in dit besluit. § 2. Indien de klanten van de houders van een leveringsvergunning de geleverde hoeveelheid niet zelf verbruiken, kunnen zij de toeslag doorfactureren aan hun klanten, die de toeslag op hun beurt kunnen factureren aan hun klanten totdat de toeslag uiteindelijk gefactureerd wordt aan degene die de energie-eenheden voor eigen gebruik verbruikt heeft. De toeslag is opvorderbaar ten aanzien van elke natuurlijke of rechtspersoon gevestigd op het Belgische grondgebied die voor eigen gebruik aardgas heeft verbruikt, waarvan de hoeveelheid in energie-eenheden (kWh) wordt uitgedrukt.
Art. 3.De federale bijdrage wordt geïnd door de houders van een leveringsvergunning onder de vorm van een toeslag op de tarieven bedoeld in artikel 15/5 van de wet. Deze toeslag wordt op elke vervoerde energie-eenheid geheven en is gelijk aan een breuk waarvan de teller overeenstemt met het totale jaarlijks bedrag dat voor het lopende jaar door de federale bijdrage moet worden gedekt, zoals berekend overeenkomstig artikel 4, en waarvan de noemer gelijk is aan de totale hoeveelheid energie-eenheden, uitgedrukt in kWh, die geleverd werden om op het Belgische grondgebied verbruikt te worden, in het jaar t-2 voorafgaand aan het te financieren dienstjaar t. Het jaar t-2 staat voor het tweede jaar voorafgaand aan het te financieren dienstjaar t.
Het deel van het federale bijdrage bestemd voor de gedeeltelijke financiering van de uitvoering van de maatregelen voorzien door de wet van 4 september 2002 houdende toewijzing van een opdracht aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn inzake de begeleiding en de financiële maatschappelijke steunverlening aan de meest hulpbehoevenden inzake energielevering, stemt overeen met de heffing geïnd krachtens artikel 9 van het koninklijk besluit van 23 oktober 2002 betreffende de openbare dienstverplichtingen in de aardgasmarkt.
Art. 4.Het bedrag bestemd tot gedeeltelijke dekking van de werkingskosten van de commissie, te financieren door de opbrengst van de federale bijdrage ten laste van de gassector, stemt voor elk betrokken werkingsjaar overeen met 31 % van de totale werkingskosten van de commissie gedekt overeenkomstig artikel 13 van het koninklijk besluit van 24 maart 2003 tot bepaling van de nadere regels betreffende de federale bijdrage tot financiering van sommige openbare dienstverplichtingen en van de kosten verbonden aan de regulering van en controle op de elektriciteitsmarkt.
Dit bedrag wordt berekend op basis van de begroting opgesteld overeenkomstig artikel 13 van het koninklijk besluit van tot bepaling van de nadere regels betreffende de federale bijdrage tot financiering van sommige openbare dienstverplichtingen en van de kosten verbonden aan de regulering van en controle op de elektriciteitsmarkt.
Op basis van deze begroting, te verhogen met het bedrag dat nodig is voor het opnieuw aanleggen van de reserve vastgesteld op een maximaal bedrag van 15 % van de totale begroting, stelt de Koning uiterlijk op 31 januari van het lopend jaar het jaarlijks bedrag vast dat voor het lopende jaar door de federale bijdrage moet gedekt worden.
Voor de berekening van het jaarlijkse bedrag bedoeld in eerste lid, wordt er vanaf het jaar 2004, een correctie aangebracht die het verschil weergeeft tussen het aantal energie-eenheden die effectief geleverd werd, uitgedrukt in kWh, tijdens het jaar t en het aantal geleverde energie-eenheden, uitgedrukt in kWh, om op het Belgische grondgebied verbuikt te worden, tijdens het jaar t-2 voorafgaand aan het te financieren dienstjaar t.
Art. 5.§ 1. De houders van een leveringvergunning storten één vierde van het voor het betrokken jaar door de federale bijdrage te dekken bedrag zoals bedoeld artikel 4 voor de leveringen die de betrokken houder betreffen, uiterlijk op 31 maart, 30 juni, 30 september en 31 december van elk jaar, op de bankrekening van de commissie, na kennisgeving van deze laatste verstuurd een maand daarvoor. § 2. Uiterlijk op het einde van het trimester volgend op het afgelopen trimester waarop de geïnde federale bijdrage betrekking heeft, overhandigen de houders van een leveringsvergunning aan de commissie het door hun revisor gecertificeerde overzicht, van het deel van de opbrengst van de toeslag geïnd met toepassing van de berekeningsmethode bepaald in artikel 3 dat bestemd is voor de financiering van het bedrag bedoeld in artikel 4.
Indien het bedoelde deel van de door de revisor van de houders van de leveringvergunningen gecertificeerde opbrengst, groter is dan de driemaandelijkse betalingen bedoeld in § 1, wordt het overschot door de commissie in mindering gebracht bij de betaling van de verschuldige bedragen voor het volgende trimester.
Indien het deel van de door de revisor van de houders van de leveringvergunningen gecertificeerde opbrengst, lager ligt dan de voorgaande driemaandelijkse betalingen bedoeld in § 1, betaalt de commissie aan de houder van de leveringsvergunning het overschot terug bij de betaling van de bedragen verschuldigd voor het volgende trimester.
Art. 6.De commissie kan de administratie van het kadaster, registratie en domeinen belasten met het innen van de schuldvorderingen waarvan de betaling is uitgebleven. HOOFDSTUK III - Beheer van de fondsen door de commissie
Art. 7.§ 1. Indien het deel van de opbrengst van de federale bijdrage geïnd met toepassing van de berekeningsmethode bepaald in artikel 3 dat bestemd is voor de financiering van het bedrag bedoeld in artikel 4 verhoogd met de opbrengst van de vergoedingen voor de tussenkomsten van de commissie krachtens de artikel 15/4 van de wet, in de rekeningen van de commissie voor een gegeven dienstjaar een bedrag vertegenwoordigt dat groter is dan 31 % van het geheel van de kosten gecertificeerd door de revisor bij de commissie en die overeenstemmen met de werkingskosten van de commissie voor hetzelfde dienstjaar, wordt het overschot bewaard door de commissie als reserve bedoeld in § 4 van dit artikel. § 2. Indien het geheel van de opbrengsten verbonden aan de gassector, zoals bedoeld in § 2, lager ligt dan 31 % van het totaal van de kosten gecertificeerd door de revisor bij de commissie, wordt het tekort van de opbrengsten ten opzichte van de kosten gedekt door een afhouding van de reserve bedoeld in § 4 van dit artikel.
Indien, na een eventuele afhouding van de reserve, de opbrengsten verbonden aan de gassector een tekort blijven vertonen ten opzichte van 31 % van het totaal van de kosten gecertificeerd door de revisor bij de commissie, wordt het bedrag van de toeslag bedoeld in artikel 3 aangepast door het nog te dekken tekort toe te voegen aan de te dekken federale bijdrage. In dat geval wordt elke driemaandelijkse betaling bedoeld in artikel 5, § 1, die nog moet uitgevoerd worden gedurende het lopende jaar, verhoogd met een vierde van het nog te dekken tekort. § 3. In de schoot van de commissie wordt een reserve samengesteld waarvan het bedrag 15 % van de globale begroting bedoeld in artikel 4 van dit besluit, niet mag overschrijden.
De reserve wordt gespijsd door : 1° het eventuele overschot van de opbrengsten verbonden aan de gassector ten opzichte van de kosten, overeenkomstig de bepalingen van § 2;2° de financiële opbrengsten en de uitzonderlijke opbrengsten van de commissie.3° een deel van een opbrengst van de federale bijdrage bepaald overeenkomstig artikel 4, § 1, voorzover nodig om een totaal bedrag van 15 % van de jaarlijkse werkingskosten te bereiken. De reserve kan gebruikt worden voor het dekken van : 1° de liquiditeitsbehoeften van de commissie;2° het eventuele tekort van de opbrengsten verbonden aan de gassector ten opzichte van de kosten, overeenkomstig de bepalingen van § 3. Indien bij het afsluiten van de jaarrekeningen van de commissie wordt vastgesteld dat de reserve 15 % van de jaarlijkse werkingskosten bedoeld in artikel 4 overschrijdt, wordt het overschot in mindering gebracht van het door de opbrengst van de federale bijdrage te financieren bedrag als bedoeld in artikel 4 bij de volgende berekening van de toeslag overeenkomstig de bepalingen van artikel 3. HOOFDSTUK IV. - Overgangs- en opheffingsbepalingen
Art. 8.In afwijking van artikel 4 wordt het bedrag bestemd tot gedeeltelijke dekking van de werkingskosten van de commissie, te financieren door de opbrengst van de federale bijdrage ten laste van de gassector, voor het jaar 2003 vastgesteld op 3.596.000 euro.
Voor hetzelfde jaar wordt dit bedrag vermeerderd met 15 % met het oog van de samenstelling van de reserve bedoeld in artikel 7, § 4.
Art. 9.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 10 januari 2003.
Art. 10.Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Mobiliteit en Vervoer en Onze Staatssecretaris voor Energie en Duurzame Ontwikkeling zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 24 maart 2003.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Mobiliteit en Vervoer, Mevr. I. DURANT De Staatssecretaris voor Energie en Duurzame Ontwikkeling, O. DELEUZE