gepubliceerd op 31 december 2003
Koninklijk besluit ter vaststelling van de bedragen bestemd voor de financiering van de nucleaire passiva BP1 en BP2 voor de periode 2004-2008, in uitvoering van artikel 4, § 2, van het koninklijk besluit van 24 maart 2003 tot bepaling van de nadere regels betreffende de federale bijdrage tot financiering van sommige openbare dienstverplichtingen en van de kosten verbonden aan de regulering van en controle op de elektriciteitsmarkt
19 DECEMBER 2003. - Koninklijk besluit ter vaststelling van de bedragen bestemd voor de financiering van de nucleaire passiva BP1 en BP2 voor de periode 2004-2008, in uitvoering van artikel 4, § 2, van het koninklijk besluit van 24 maart 2003 tot bepaling van de nadere regels betreffende de federale bijdrage tot financiering van sommige openbare dienstverplichtingen en van de kosten verbonden aan de regulering van en controle op de elektriciteitsmarkt
VERSLAG AAN DE KONING Artikel 4, § 2, van het koninklijk besluit van 24 maart 2003 tot bepaling van de nadere regels betreffende de federale bijdrage tot financiering van sommige openbare dienstverplichtingen en van de kosten verbonden aan de regulering van en controle op de elektriciteitsmarkt bepaalt het volgende. Het bedrag bestemd tot financiering van de verplichtingen die voortvloeien uit de denuclearisatie van de nucleaire sites BP1 en BP2 te Mol-Dessel, te financieren door de opbrengst van de federale bijdrage ten laste van de elektriciteitssector, wordt bij een in Ministerraad overlegd besluit vastgesteld op basis van een door de Nationale Instelling voor Radioactief Afval en Verrijkte Splijtstoffen opgemaakt vijfjaarlijks financieringsplan. Het eerste financieringsplan heeft betrekking op de periode 2004-2008 en wordt door de Instelling aan de Minister bevoegd voor Energie voorgelegd binnen de zes maanden na de publicatie van het koninklijk besluit van 24 maart 2003 in het Belgisch Staatsblad Dit ontwerp voert deze bepaling uit. NIRAS heeft het financieringsplan van de passiva BP1 en BP2 ingediend voor de periode 2004-2008. Op basis van dit plan werden de bedragen bepaald die, voor elk jaar van de periode 2004-2008, moeten opgenomen worden in de federale bijdrage ingesteld bij artikel 12, § 5, van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt. Deze bijdragen zijn vastgesteld in het eerste artikel van dit ontwerp.
Wij hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerwaardige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Energie, Mevr. F. MOERMAN
ADVIES Nr. 36.214/1 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, eerste kamer, op 4 december 2003 door de Minister van Energie verzocht haar, binnen een termijn van vijf werkdagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « ter vaststelling van de bedragen bestemd voor de financiering van de nucleaire passiva BP1 en BP2 voor de periode 2004-2008, in uitvoering van artikel 4, § 2, van het koninklijk besluit van 24 maart 2003 tot bepaling van de nadere regels betreffende de federale bijdrage tot financiering van sommige openbare dienstverplichtingen en van de kosten verbonden aan de regulering van en controle op de elektriciteitsmarkt », heeft op 9 december 2003 het volgende advies gegeven : Volgens artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State moeten in de adviesaanvraag de redenen worden opgegeven tot staving van het spoedeisende karakten ervan.
In het onderhavige geval wordt het verzoek om spoedbehandeling gemotiveerd door de omstandigheid dat : « Le présent arrêté doit entrer en vigueur au plus tard le 31 décembre 2003, sinon, passé ce délai, les travaux d'assainissement des passifs BP1 et BP2 devraient être arrêtés, ce qui donnerait lieu à de sérieux problèmes tant sociaux qu'au niveau de la sûreté. » Overeenkomstig artikel 84, § 3, eerste lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, heeft de afdeling wetgeving zich moeten beperken tot het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de voorgeschreven vormvereisten is voldaan.
Dat onderzoek geeft aanleiding tot de volgende opmerkingen. 1. In het eerste lid van de aanhef dient ook gewag te worden gemaakt van artikel 21, vijfde lid, van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt.2. Aan de aanhef dienen twee leden te worden toegevoegd waarin gewag wordt gemaakt, enerzijds, van het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 25 november 2003 en, anderzijds, van de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 27 november 2003.3. In de wet van 29 april 1999 wordt geen gewag gemaakt van de « opvolging » van de bedragen die ter beschikking worden gesteld voor de financiering van de in artikel 12, § 5, eerste lid, 1°, van die wet, bedoelde verplichtingen, noch van een overeenkomst die dienaangaande kan of moet worden gesloten. Weliswaar is er niets dat belet dat hieromtrent een overeenkomst wordt gesloten tussen de Belgische Staat en het NIRAS, uiteraard op voorwaarde dat erin geen aangelegenheden van reglementaire aard worden geregeld, doch er is geen rechtsgrond aanwezig om het sluiten van zulk een overeenkomst op te leggen.
Artikel 2 dient dan ook uit het ontwerp te worden weggelaten.
De kamer was samengesteld uit : De heren : M. Van Damme, kamervoorzitter;
J. Baert en J. Smets, staatsraden;
A. Spruyt, assessor van de afdeling wetgeving;
Mevr. A. Beckers, griffier.
Het verslag werd uitgebracht door de H.P. Depuydt, eerste auditeur.
De griffier, A. Beckers.
De voorzitter, M. Van Damme.
19 DECEMBER 2003. - Koninklijk besluit ter vaststelling van de bedragen bestemd voor de financiering van de nucleaire passiva BP1 en BP2 voor de periode 2004-2008, in uitvoering van artikel 4, § 2, van het koninklijk besluit van 24 maart 2003 tot bepaling van de nadere regels betreffende de federale bijdrage tot financiering van sommige openbare dienstver-plichtingen en van de kosten verbonden aan de regulering van en controle op de elektriciteitsmarkt ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, inzonderheid op artikelen 12, § 5 en 21, vijfde lid;
Gelet op het koninklijk besluit van 24 maart 2003 tot bepaling van de nadere regels betreffende de federale bijdrage tot financiering van sommige openbare dienstverplichtingen en van de kosten verbonden aan de regulering van en controle op de elektriciteitsmarkt, inzonderheid op artikelen 4, § 2, en 7, § 1;
Gelet op het financieringsplan met betrekking tot de periode 2004- 2008 in het kader van de sanering van de nucleaire passiva BP1 en BP2, ingediend door NIRAS;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 25 november 2003;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting, gegeven op 27 november 2003;
Gelet op de hoogdringendheid, gemotiveerd door de omstandigheid dat dit besluit moet van kracht worden ten laatste op 31 december 2003; inderdaad, eens deze termijn gepasseerd, zouden de saneringswerken van de passiva BP1 en BP2 moeten stopgezet worden, hetgeen zou aanleiding geven tot ernstige problemen, zowel op sociaal als op veiligheidsvlak;
Gelet op het advies 36.214/1 van de Raad van State, gegeven op 9 december 2003, in toepassing van artikel 84, lid 1, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Energie en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.De bedragen die, krachtens artikel 4, § 2, van het koninklijk besluit van 24 maart 2003 tot bepaling van de nadere regels betreffende de federale bijdrage tot financiering van sommige openbare dienstverplichtingen en van de kosten verbonden aan de regulering van en controle op de elektriciteitsmarkt, bestemd zijn voor de financiering van de verplichtingen die voortvloeien uit de sanering van de nucleaire passiva BP1 en BP2 en die begrepen zijn in de federale bijdrage ingesteld bij artikel 12, § 5, van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitssector, zijn voor elk jaar van de periode 2004-2008 gelijk aan 55 miljoen euro (BTW niet inbegrepen).
Art. 2.Onze Minister van Energie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 19 december 2003.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Energie, Mevr. F. MOERMAN