Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 27 maart 2014

Uittreksel uit arrest nr. 30/2014 van 20 februari 2014 Rolnummer : 5603 In zake : het beroep tot vernietiging van het decreet van het Waalse Gewest van 18 juli 2012 houdende de eerste aanpassing van de ontvangstenbegroting van het Waalse Gewe Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en A. Alen, en de rechters (...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2014201471
pub.
27/03/2014
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 30/2014 van 20 februari 2014 Rolnummer : 5603 In zake : het beroep tot vernietiging van het decreet van het Waalse Gewest van 18 juli 2012 houdende de eerste aanpassing van de ontvangstenbegroting van het Waalse Gewest voor het begrotingsjaar 2012, en, in ondergeschikte orde, van de artikelen 3 tot 5 ervan, ingesteld door de vzw « Federatie van de Belgische Elektriciteits- en Gasbedrijven » (FEBEG) en de vzw « EDORA - Fédération de l'Energie d'Origine Renouvelable et Alternative ».

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en A. Alen, en de rechters E. De Groot, L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, F. Daoût, T. Giet en R. Leysen, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter J. Spreutels, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 1 maart 2013 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 4 maart 2013, is beroep tot vernietiging ingesteld van het decreet van het Waalse Gewest van 18 juli 2012 houdende de eerste aanpassing van de ontvangstenbegroting van het Waalse Gewest voor het begrotingsjaar 2012 (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 3 september 2012) en, in ondergeschikte orde, van de artikelen 3 tot 5 ervan door de vzw « Federatie van de Belgische Elektriciteits- en Gasbedrijven » (FEBEG), met maatschappelijke zetel te 1000 Brussel, Ravensteingalerij 3, en de vzw « EDORA - Fédération de l'Energie d'Origine Renouvelable et Alternative », met maatschappelijke zetel te 4130 Esneux, Allée des Artisans 26. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepalingen B.1.1. De verzoekende partijen vorderen de vernietiging van de artikelen 3 tot 5 van het decreet van het Waalse Gewest van 18 juli 2012 houdende de eerste aanpassing van de ontvangstenbegroting van het Waalse Gewest voor het begrotingsjaar 2012, die bepalen : «

Art. 3.§ 1. Er wordt een heffing afgenomen voor de financiering van de kosten opgelopen door de ' CWaPE ' voor de uitvoering van het mechanisme van groene certificaten bedoeld in artikel 37 van het decreet van 12 april 2001Relevante gevonden documenten type decreet prom. 12/04/2001 pub. 01/05/2001 numac 2001027238 bron ministerie van het waalse gewest Decreet betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt sluiten betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt. § 2. De heffing is verschuldigd door de producenten van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen en/of kwalitatieve warmtekrachtkoppeling die bij de ' CWaPE ' een verzoek indienen voor de toekenning van groene certificaten voor installaties met een nominaal vermogen hoger dan 10 kilowatts (kW). § 3. De heffing is verschuldigd per megawattuur (MWh) waarvan een indexmeting, meegedeeld aan de ' CWaPE ' vanaf 1 juli 2012, de productie bevestigt en die in aanmerking komt voor de toekenning van de groene certificaten. Het tarief per eenheid van de heffing, in euro per megawattuur (euro/MWh), is gelijk aan de waarde van een breuk, waarvan de teller gelijk is aan 900.000 euro en de noemer het geschatte aantal MWh is, die door de verschuldigde producenten tussen 1 juli 2012 en 31 december 2012 worden gegenereerd.

Art. 4.§ 1. De ' CWaPE ' schat de elektriciteitsproducties uit hernieuwbare energiebronnen en/of kwalitatieve warmtekrachtkoppeling van de verschuldigden, in functie van de technische kenmerken van de installaties, van de historische gegevens en van externe elementen die de productie beïnvloeden. § 2. De ' CWaPE ' berekent het tarief per eenheid van de heffing voor 2012 op basis van de aldus geraamde totale productie.

Dit tarief is van toepassing op alle verschuldigden op een eenvormige wijze. § 3. De ' CWaPE ' maakt het tarief van de heffing bekend.

Art. 5.§ 1. De producent betaalt de heffing binnen de twee maanden na het versturen van de facturen. Onder voorbehoud van materiële fouten, maakt het uitstel van de betaling de tegoeden op een effectenrekening van deze producent bij de ' CWaPE ' van rechtswege onbeschikbaar. De ' CWaPE ' wordt ertoe gemachtigd om de terugvordering van de heffing bij wanbetalende schuldenaars verder te zetten. § 2. Deze heffing is ten laste van de verschuldigde producenten van groene elektriciteit in de zin van artikel 3 en mag niet worden verhaald op de consumenten ».

B.1.2. De « Commission wallonne pour l'énergie » (Waalse Commissie voor Energie, hierna : « CWaPE ») is het autonome orgaan voor de regulering van de Waalse elektriciteits- en gasmarkt, opgericht bij artikel 43 van het decreet van 12 april 2001Relevante gevonden documenten type decreet prom. 12/04/2001 pub. 01/05/2001 numac 2001027238 bron ministerie van het waalse gewest Decreet betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt sluiten betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt. Naast andere opdrachten is de CWaPE belast met de toekenning van de groene certificaten overeenkomstig de in artikel 38 van hetzelfde decreet bedoelde regels en procedures.

B.1.3. In de toelichting bij de bestreden bepalingen wordt vermeld : « Die bepalingen voeren voor het jaar 2012 (vanaf 1 juli 2012), ten voordele van de CWaPE, een heffing in ten laste van de producenten van groene elektriciteit van meer dan 10 kWh die groene certificaten genieten. De Regering acht het immers billijk dat die laatsten bijdragen tot de financiering ervan, aangezien de toegekende groene certificaten ontegenzeglijk een voordeel uitmaken voor de producent.

Het tarief van de heffing, uitgedrukt per megawattuur geproduceerde groene elektriciteit, zal op zodanige wijze worden berekend dat de geïnde ontvangsten in 2012 (over de periode 1 juli - 31 december 2012) een totaalbedrag van 900.000 euro bereiken, bedrag dat overeenstemt met de door de CWaPE opgelopen kosten voor het beheer van het systeem.

Het systeem vertoont een bijzonder kenmerk met betrekking tot de grondslag ervan : de producenten die beschikken over een installatie met een vermogen dat lager is dan of gelijk is aan 10 kilowatt (kW), zullen de heffing niet verschuldigd zijn, teneinde de inning van geringe bedragen te vermijden, die niet is verantwoord ten aanzien van de administratieve kosten die zij zou teweegbrengen » (Parl. St., Waals Parlement, 2011-2012, 5-IVa/1, bijlage 2, p. 5).

Tijdens de besprekingen in de commissie heeft een lid over die inhouding het volgende opgemerkt : « Men kan niet spreken over belastingen, hoewel verwarring hier heer en meester is; het gaat om een retributie. Het is normaal dat aan de begunstigden van een systeem wordt gevraagd aan het beheer ervan bij te dragen. Het is logisch dat men erin is geslaagd de kleine elektriciteitsproducenten ervan vrij te stellen en dat men dat bedrag gaat zoeken bij de grote producenten, die zich in een louter financiële rentabiliteit bevinden » (Parl. St., Waals Parlement, 2011-2012, 5-IVa/3, p. 13).

Ten aanzien van het eerste middel B.2.1. Het eerste middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 170 en 172, tweede lid, van de Grondwet, alsook uit de schending van het beginsel van de wettigheid van de belasting, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. De verzoekende partijen zijn van mening dat de inhouding die wordt beoogd in de bepalingen die zij bestrijden, hoewel zij door de decreetgever als een retributie (« redevance ») is aangemerkt, in werkelijkheid een belasting in de zin van de artikelen 170 tot 173 van de Grondwet is.

Zij klagen aan dat het bestreden decreet niet de essentiële elementen van die belasting vastlegt, waarvan het precieze feit dat aanleiding geeft tot de belasting en vooral de aanslagvoet aan het oordeel van de CWaPE, een instelling van openbaar nut, worden overgelaten.

B.2.2. Om dat middel te onderzoeken dient het Hof vooraf te bepalen of de bestreden inhouding een retributie of een belasting is.

B.3. Opdat een heffing kan worden gekwalificeerd als een retributie, is niet alleen vereist dat het gaat om de vergoeding van een dienst die de overheid presteert ten voordele van de heffingsplichtige individueel beschouwd, maar ook dat die heffing een louter vergoedend karakter heeft, zodat er een redelijke verhouding moet bestaan tussen de kostprijs of de waarde van de verstrekte dienst en het bedrag dat de heffingsplichtige verschuldigd is.

B.4.1. Het systeem is zo geconcipieerd dat de ontvangsten die uit de bestreden inhouding voortvloeien, 900.000 euro bedragen. Volgens de auteur van het decreet stemt dat bedrag overeen met de kosten die het beheer van het systeem van de groene certificaten met zich meebrengt voor de CWaPE. De producenten die beschikken over een installatie met een nominaal vermogen dat lager is dan of gelijk is aan 10 kW, zijn veel talrijker dan de producenten wier installatie een nominaal vermogen van meer dan 10 kW heeft, maar samen produceren zij een veel kleinere hoeveelheid elektriciteit. Aldus werden, volgens de cijfers die voorkomen in het jaarverslag 2012 van de CWaPE, op 31 december 2012 440 productiesites geteld met een vermogen van meer dan 10 kW, samen goed voor een vermogen van bijna 1 170 MW, en meer dan 98 000 productiesites met een vermogen lager dan 10 kW voor een totaalvermogen van bijna 540 MW. B.4.2. De CWaPE beheert het systeem van de groene certificaten ten aanzien van alle producenten van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen en/of kwalitatieve warmtekrachtkoppeling, ongeacht het vermogen van hun installatie. Het beheer van het systeem van de groene certificaten komt ten goede aan alle producenten die er verkrijgen.

Een deel van de kosten van dat beheer stemt overeen met de diensten die door de CWaPE worden verstrekt ten voordele van de producenten wier installatie een nominaal vermogen van meer dan 10 kW heeft en een ander deel van die kosten stemt overeen met de diensten die door de CWaPE worden verstrekt ten voordele van de producenten wier installatie een nominaal vermogen heeft dat lager is dan of gelijk is aan 10 kW. B.4.3. Zonder dat het noodzakelijk is om de kostprijs van de diensten die door de CWaPE worden verstrekt ten voordele van, enerzijds, de producenten wier installatie een nominaal vermogen van meer dan 10 kW heeft en, anderzijds, de producenten wier installatie een nominaal vermogen heeft dat lager is dan of gelijk is aan 10 kW, exact te bepalen, volstaat het vast te stellen dat, terwijl de bestreden inhouding wordt berekend om de volledige kostprijs van het beheer van de groene certificaten te dekken, enkel een deel van de begunstigden van die certificaten daaraan onderworpen is zodat het bedrag van de inhouding ten laste van elke heffingsplichtige noodzakelijkerwijs hoger is dan de kostprijs van de dienst die hem individueel wordt verstrekt.

Bovendien wordt het bedrag van de inhouding berekend door noch met het aantal aan de heffingsplichtige toegekende groene certificaten, noch met het in aanmerking genomen procédé voor de productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen rekening te houden. Het bedrag wordt evenmin vastgesteld per productie-eenheid, maar enkel op grond van het aantal MWh dat per installatie wordt geproduceerd en dat in aanmerking komt voor de toekenning van de groene certificaten.

B.5. Uit het voorafgaande vloeit voort dat het bedrag van de in de bestreden bepalingen beoogde inhouding niet in verhouding staat tot de dienst die door de CWaPE wordt verstrekt ten voordele van de heffingsplichtigen individueel beschouwd. De betrokken inhouding vormt dus geen retributie maar een belasting.

B.6. Uit de artikelen 170, § 2, en 172, tweede lid, van de Grondwet kan worden afgeleid dat geen enkele belasting kan worden geheven en dat geen enkele vrijstelling van belasting kan worden verleend zonder instemming van de belastingplichtigen, uitgedrukt door hun vertegenwoordigers. Daaruit volgt dat de fiscale aangelegenheid een bevoegdheid is die te dezen door de Grondwet aan het decreet wordt voorbehouden en dat elke delegatie die betrekking heeft op het bepalen van een van de essentiële elementen van de belasting in beginsel ongrondwettig is.

De voormelde grondwetsbepalingen gaan evenwel niet zover dat ze de decreetgever ertoe zouden verplichten elk aspect van een belasting of van een vrijstelling zelf te regelen. Een aan een andere overheid verleende bevoegdheid is niet in strijd met het wettigheidsbeginsel voor zover de machtiging voldoende nauwkeurig is omschreven en betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van maatregelen waarvan de essentiële elementen voorafgaandelijk door de decreetgever zijn vastgesteld.

Tot de essentiële elementen van de belasting behoren de aanwijzing van de belastingplichtigen, de belastbare materie, de heffingsgrondslag, de aanslagvoet en de eventuele belastingvrijstellingen.

B.7.1. Bij de bestreden bepalingen wordt een repartitiebelasting ingevoerd. De decreetgever heeft de aan die bijdrage onderworpen belastingplichtigen aangewezen in het bestreden artikel 3, § 2. Hij heeft eveneens de belastbare materie bepaald, aangezien de inhouding verschuldigd is per geproduceerde MWh elektriciteit die in aanmerking komt voor de toekenning van groene certificaten, en de heffingsgrondslag, aangezien de inhouding wordt berekend op grond van het aantal MWh dat door elke heffingsplichtige wordt geproduceerd en in aanmerking komt voor de toekenning van groene certificaten.

Wat de aanslagvoet betreft, heeft de decreetgever gepreciseerd dat hij in euro per MWh werd uitgedrukt en dat hij werd verkregen door het resultaat van een breuk waarvan de teller gelijk is aan 900 000 en waarvan de noemer het geschatte totale aantal MWh is dat wordt geproduceerd door alle elektriciteitsproducenten die de belasting verschuldigd zijn. Het enige element dat de decreetgever niet zelf heeft vastgesteld, is dus de schatting van het totale aantal MWh dat door de heffingsplichtige producenten wordt geproduceerd. Die schatting moet worden verricht door de CWaPE, « in functie van de technische kenmerken van de installaties, van de historische gegevens en van externe elementen die de productie beïnvloeden » (bestreden artikel 4, § 1).

B.7.2. De CWaPE is het autonome orgaan voor de regulering van de Waalse elektriciteits- en gasmarkt. Zij is dus de meest geschikte instantie om de totale elektriciteitsproductie uit hernieuwbare energiebronnen en/of kwalitatieve warmtekrachtkoppeling voor een bepaalde periode in te schatten omdat zij diegene is die de gegevens verzamelt en analyseert die het mogelijk maken die schatting uit te voeren. Het is dus verantwoord dat de decreetgever die taak heeft gedelegeerd aan de CWaPE, gespecialiseerde autonome instelling van openbaar nut die over de daartoe noodzakelijke expertise beschikt.

B.7.3. Daarenboven staan de artikelen 170, § 2, en 172, tweede lid, van de Grondwet evenmin eraan in de weg dat de decreetgever in een welbepaalde technische aangelegenheid specifieke uitvoerende bevoegdheden toevertrouwt aan een autonome administratieve overheid, die voor het overige onderworpen blijft aan zowel de rechterlijke toetsing als de parlementaire controle.

De decreetgever heeft zelf de wijze van berekening van de aanslagvoet vastgelegd alsook de elementen van die berekening die hij kende, namelijk het totaalbedrag van de som die onder de belastingplichtigen moet worden verdeeld en de criteria die in aanmerking moeten worden genomen bij de schatting van de productie. Het bepalen van de schatting van de totale elektriciteitsproductie door de belastingplichtigen waardoor vervolgens de breuk kan worden berekend om de belasting onder hen te verdelen, kan als een technisch gegeven worden beschouwd, zodat de bestreden delegatie geen betrekking heeft op een van de essentiële elementen van de belasting, die door de decreetgever zijn vastgelegd.

B.7.4. Te dezen wordt de aanslagvoet vastgesteld op basis van een schatting a priori van het totale aantal MWh dat tijdens de beschouwde periode zal worden geproduceerd, terwijl het bedrag van de belasting wordt berekend op het aantal MWh dat daadwerkelijk is geproduceerd.

Een schatting die aanzienlijk lager zou zijn dan de daadwerkelijk geproduceerde hoeveelheid MWh, zou tot gevolg hebben dat de verkregen opbrengst van de belasting veel hoger zou zijn dan het te innen bedrag en dat elke belastingplichtige dus een belasting zou betalen die te hoog is in vergelijking met het bedrag dat hij kon verwachten te moeten betalen. Een dergelijk gevolg zou indruisen tegen het beginsel van de voorzienbaarheid van de belasting.

Daaruit vloeit voort dat in een dergelijk geval een rechtzetting a posteriori van het bedrag van de door elke belastingplichtige betaalde belasting moet worden uitgevoerd. Zoals de Waalse Regering aangeeft, « is het vanzelfsprekend dat de Waalse Regering, zich bewust van het beginsel van de inachtneming van de gelijkheid, zou proberen aanpassingen door te voeren indien, in tegenstelling tot de naar behoren gegronde verwachtingen, zou blijken dat het foutenpercentage hoger is » dan de toegelaten marge van « 10 tot 14 pct. ».

B.8. Het eerste middel is niet gegrond.

Ten aanzien van het tweede middel B.9.1. Het tweede middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet. In het eerste onderdeel van dat middel klagen de verzoekende partijen een onverantwoord verschil in behandeling aan tussen de producenten van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen en/of kwalitatieve warmtekrachtkoppeling die een installatie met een nominaal vermogen van meer dan 10 kW exploiteren en de producenten die een installatie exploiteren met een nominaal vermogen dat lager is dan of gelijk is aan 10 kW. In het tweede onderdeel van dat middel klagen zij een onverantwoorde gelijke behandeling aan van alle elektriciteitsproducenten die een installatie met een nominaal vermogen van meer dan 10 kW exploiteren, aangezien één tarief wordt toegepast per geproduceerd MWh, terwijl de diensten die door de CWaPE worden verstrekt ten voordele van een installatie, dezelfde zijn en dezelfde kosten met zich meebrengen, ongeacht de totale hoeveelheid elektriciteit die zij produceert.

B.9.2. De artikelen 10 en 11 van de Grondwet waarborgen het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie. Artikel 172 van de Grondwet is een bijzondere toepassing van dat beginsel in fiscale aangelegenheden.

B.10.1. Het verschil in behandeling dat in het eerste onderdeel van het tweede middel door de verzoekende partijen wordt bekritiseerd, berust op het criterium van het nominale vermogen van de productie-installatie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen en/of kwalitatieve warmtekrachtkoppeling. Enkel de producenten wier installatie een nominaal vermogen van meer dan 10 kW heeft, zijn de bij de bestreden bepalingen ingevoerde belasting verschuldigd.

B.10.2. In de in B.1.3 aangehaalde toelichting wordt vermeld dat de decreetgever heeft gemeend dat het niet verantwoord was om de producenten te belasten met een installatie met een vermogen dat lager is dan of gelijk is aan 10 kW, « teneinde de inning van geringe bedragen te vermijden [...] ten aanzien van de administratieve kosten » die die inning zou teweegbrengen.

Uit het verslag van de Begrotingscommissie blijkt eveneens dat de decreetgever de kleine producenten wou vrijstellen en « dat bedrag enkel wou gaan zoeken bij de grote producenten, die financieel rendabel zijn » (Parl. St., Waals Parlement, 2011-2012, 5-IVa/3, p. 13).

B.10.3. De decreetgever beschikt over een ruime beoordelingsbevoegdheid om belastingen in te voeren en de belastingplichtigen aan te wijzen. Het Hof vermag de beleidskeuzen van de decreetgever, alsook de motieven die daaraan ten grondslag liggen, slechts af te keuren indien zij zonder redelijke verantwoording zouden zijn. Te dezen vermocht de decreetgever redelijkerwijs te oordelen, om redenen van sociaal beleid en van energiebeleid, met name teneinde de productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen en/of kwalitatieve warmtekrachtkoppeling door particulieren aan te moedigen, dat het aangewezen was enkel de elektriciteitsproducenten te belasten die die activiteit in een logica van financiële rentabiliteit uitoefenen. In dat verband wordt niet aangevoerd dat het criterium van het nominaal vermogen van meer of minder dan 10 kW niet relevant zou zijn ten aanzien van dat doel.

Daarenboven is het evenmin onredelijk dat de decreetgever vermijdt om een belasting in het leven te roepen waarvan de opbrengst te gering zou zijn om de administratieve kosten te verantwoorden die de invordering ervan met zich meebrengt.

B.11.1. In het tweede onderdeel van dat middel verwijten de verzoekende partijen de decreetgever dat hij voor alle producenten die een installatie met een nominaal vermogen van meer dan 10 kW exploiteren, in dezelfde aanslagvoet, uitgedrukt in euro per geproduceerd MWh, heeft voorzien. De toepassing van die aanslagvoet leidt ertoe dat het bedrag van de inhouding toeneemt met de hoeveelheid geproduceerde elektriciteit. De verzoekende partijen zijn van mening dat de decreetgever, aangezien hij het doel nastreefde dat erin bestaat de vergoeding te verzekeren van de diensten die door de CWaPE ten voordele van de begunstigden van groene certificaten worden verstrekt, voor elke heffingsplichtige die eigenaar is van een installatie, in een identieke inhouding had moeten voorzien, zonder rekening te houden met de hoeveelheid geproduceerde elektriciteit.

B.11.2. Zoals in B.5 wordt vermeld, is de bij de bestreden bepalingen gecreëerde inhouding een belasting en geen retributie. Het gaat niet om de vergoeding van de dienst die door de CWaPE bij de aflevering van groene certificaten wordt verstrekt. De decreetgever kan dus erin voorzien, zonder het gelijkheidsbeginsel in fiscale aangelegenheden te schenden, dat het bedrag van de belasting in verhouding staat tot de hoeveelheid geproduceerde elektriciteit. Een dergelijke keuze lijkt des te minder onredelijk daar daaruit een evenredige samenhang voortvloeit tussen de omvang van de door de producent ontvangen financiële voordelen, die toenemen met de geproduceerde hoeveelheid, en het bedrag van de inhouding dat hij zal moeten betalen.

B.12. Het tweede middel is niet gegrond.

Ten aanzien van het derde middel B.13.1. Het derde middel is afgeleid uit de schending van artikel 6, § 1, VII, tweede lid, d), van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen en heeft betrekking op artikel 5, § 2, van het bestreden decreet, in zoverre die bepaling verbiedt om de heffing op de consumenten te verhalen. De verzoekende partijen klagen aan dat de decreetgever, door in dat verbod te voorzien, de federale bevoegdheid inzake tarifering op het vlak van het energiebeleid heeft geschonden.

B.13.2. Krachtens artikel 6, § 1, VII, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen, zoals van toepassing op het ogenblik dat het bestreden decreet werd genomen, zijn de gewesten bevoegd voor : « Wat het energiebeleid betreft : De gewestelijke aspecten van de energie, en in ieder geval : [...] f) De nieuwe energiebronnen met uitzondering van deze die verband houden met de kernenergie; [...] De federale overheid is echter bevoegd voor de aangelegenheden die wegens hun technische en economische ondeelbaarheid een gelijke behandeling op nationaal vlak behoeven, te weten : [...] d) De tarieven ». B.13.3. Aldus heeft de bijzondere wetgever het energiebeleid opgevat als een gedeelde exclusieve bevoegdheid, waarbinnen het bepalen van de tarieven tot de bevoegdheid van de federale wetgever is blijven behoren.

B.14.1. Door de producenten die de bij artikel 3 van het bestreden decreet in het leven geroepen belasting verschuldigd zijn, te verbieden de last ervan op de consumenten te verhalen, heeft de decreetgever geen maatregel genomen die de tarieven inzake energie regelt.

De bestreden bepaling beperkt zich immers ertoe de werkelijke belastingplichtigen aan te wijzen en te verhinderen dat andere personen in plaats van die belastingplichtigen ertoe zijn gehouden de kosten ervan te dragen. De aanwijzing van de belastingplichtigen maakt deel uit van de bevoegdheid van de decreetgever wanneer hij op grond van artikel 170, § 2, van de Grondwet een belasting invoert.

Bovendien heeft het bestreden artikel 5, § 2, geen betrekking op de kosten die zijn gemaakt voor het verkrijgen van de groene certificaten door de leveranciers en op het doorrekenen ervan in de jegens de eindafnemer gehanteerde tarieven, zodat het geen inbreuk maakt op de bevoegdheid die door de federale wetgever is uitgeoefend bij artikel 20quater van de wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt sluiten betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt. Het heeft evenmin betrekking op de tarieven die door de netbeheerders worden gehanteerd ten laste van de producenten (injectietarieven), beïnvloedt niet de prijs die aan de eindverbruiker kan worden gefactureerd en is dus niet medebepalend voor de tariefstructuur.

Uit het voorgaande volgt dat de decreetgever geen afbreuk heeft gedaan aan de federale bevoegdheid en dat hij de uitoefening van die laatste niet onmogelijk of overdreven moeilijk maakt.

B.14.2. Het derde middel is niet gegrond.

Ten aanzien van het vierde middel B.15. Het vierde middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet, in samenhang gelezen met het algemene beginsel van de niet-retroactiviteit van de wetten en van de rechtszekerheid, alsook met artikel 2 van het Burgerlijk Wetboek. De verzoekende partijen klagen aan dat de decreetgever, bij een decreet dat op 3 september 2012 is bekendgemaakt, een belasting heeft ingevoerd op de elektriciteitsproductie die vanaf 1 juli 2012 wordt vastgesteld, zodat het feit dat aanleiding geeft tot de belasting, namelijk het meedelen aan de CWaPE van de indexmeting die de productie bevestigt, en de belastbare grondslag, namelijk de hoeveelheid geproduceerde elektriciteit, dateren van vóór de bekendmaking van het bestreden decreet.

B.16.1. Een fiscaalrechtelijke regel kan slechts als retroactief worden gekwalificeerd wanneer hij van toepassing is op feiten, handelingen en toestanden die definitief waren voltrokken op het ogenblik dat hij werd bekendgemaakt.

B.16.2. Te dezen strekt het belastbare tijdperk zich uit van 1 juli tot 31 december 2012. De inhouding is verschuldigd op het aantal MWh dat wordt vermeld in de indexmetingen die tussen die twee data aan de CWaPE zijn meegedeeld. De indexmetingen worden, zoals de Waalse Regering uiteenzet, driemaandelijks meegedeeld, zodat een meting wordt meegedeeld voor het kwartaal van juli tot september en een andere meting voor het kwartaal van oktober tot december. Daaruit vloeit voort dat het eerste kwartaal waarop de inhouding betrekking heeft, op het ogenblik van de bekendmaking van het bestreden decreet niet was beëindigd, zodat niet kan worden aangenomen dat de fiscale regeling van de elektriciteitsproductie die wordt bevestigd door de indexmeting met betrekking tot dat kwartaal, definitief was vastgelegd.

B.17. De bestreden bepalingen hebben derhalve geen terugwerkende kracht.

B.18. Het vierde middel is niet gegrond.

Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.

Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 20 februari 2014.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, J. Spreutels

^