Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 28 september 2001
gepubliceerd op 23 oktober 2001

Besluit van de Vlaamse regering inzake de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2001036198
pub.
23/10/2001
prom.
28/09/2001
ELI
eli/besluit/2001/09/28/2001036198/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

28 SEPTEMBER 2001. - Besluit van de Vlaamse regering inzake de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen


De Vlaamse regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 20;

Gelet op het decreet van 17 juli 2000 houdende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, inzonderheid op artikel 12, § 2, 15, 24, 25 en artikel 54 en 58, ingevoegd bij het decreet van 22 december 2000;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 26 september 2000;

Gelet op het advies van de Milieu- en Natuurraad voor Vlaanderen, gegeven op 11 oktober 2000;

Gelet op het advies van de SERV, gegeven op 11 oktober 2000;

Gelet op de beraadslaging van de Vlaamse regering op 26 januari 2001 betreffende de aanvraag om advies bij de Raad van State binnen een maand;

Gelet op het advies 31.279/1 van de Raad van State, gegeven op 4 mei 2001 met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.§ 1. De begrippen en definities, vermeld in de onderstaande decreten en besluiten, zijn ook van toepassing op dit besluit : 1° het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen;2° het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen;3° het decreet van 17 juli 2000 houdende de organisatie van de elektriciteitsmarkt;4° het besluit van de Vlaamse regering van 17 december 1997 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer (Vlarea). § 2. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° Biomassa : producten, bestaande uit plantaardige materialen of delen daarvan van landbouw of bosbouw, die kunnen worden gebruikt om de energie-inhoud terug te winnen, alsmede de volgende afvalstoffen : a) plantaardig afval van land- en bosbouw;b) plantaardig afval van de voedingsmiddelenindustrie;c) vezelachtig plantaardig afval afkomstig van het sorteren, ziften en wassen bij de rauwe pulp en de papierproductie;d) houtafval, met uitzondering van houtafval dat als gevolg van een behandeling met houtbeschermingsmiddelen of door het aanbrengen van een beschermingslaag gehalogeneerde organische verbindingen dan wel zware metalen kan bevatten en met inbegrip van dergelijk houtafval afkomstig van bouw- en sloopafval;e) kurkafval.2° restafval : niet-selectief ingezameld afval;3° zware metalen : alle metalen of, in bepaalde gevallen, metalloïden die stabiel zijn en waarvan de dichtheid meer bedraagt dan 4,5 g/cm3, en verbindingen daarvan;4° site : plaats waar zich een installatie of verzameling installaties bevindt voor de productie van elektriciteit op basis van dezelfde hernieuwbare energiebron en dezelfde productiemethode, die ter plaatse verbruikt wordt of geleverd wordt aan het net via één aansluitpunt en waarbij de geproduceerde elektriciteit op het ogenblik van productie toebehoort aan dezelfde eigenaar;5° certificatenplichtige : netbeheerder of houder van een leveringsvergunning die krachtens artikel 23 van het Elektriciteitsdecreet verplicht is een aantal groenestroomcertificaten voor te leggen aan de reguleringsinstantie;6° Vlarea : het besluit van de Vlaamse regering van 17 december 1997 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer;7° Vlarem I : het besluit van de Vlaamse regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning;8° Vlarem II : het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectoriële bepalingen inzake milieuhygiëne;9° organisch-biologische stoffen : organische stoffen van biologische oorsprong, meer bepaald stoffen die via natuurlijke biologische processen in een korte tijdsspanne kunnen worden omgezet in elementaire chemische bouwstenen. HOOFDSTUK II. - Voorwaarden voor de toekenning van groenestroomcertificaten

Art. 2.§ 1. Groenestroomcertificaten worden toegekend voor elektriciteit, opgewekt uit volgende hernieuwbare energiebronnen : 1° zonne-energie;2° windenergie;3° waterkracht <= 10 MW;4° getijdenenergie en golfslagenergie;5° geothermie;6° biogas dat voortkomt uit de vergisting van organisch-biologische stoffen hetzij in storten, hetzij in vergistingsinstallaties;7° dierlijke mest, inclusief het daaruit opgewekte biogas;8° biomassa, inclusief het daaruit opgewekte biogas, indien ze niet samen met restafval verwerkt wordt;9° de energie opgewekt uit organisch-biologische stoffen afkomstig van de volgende afvalstromen die niet onder de definitie van biomassa vallen, inclusief het daaruit opgewekte biogas en indien deze stoffen niet samen met restafval verwerkt worden : a) dierlijk afval;b) bermmaaisel;c) groente-, fruit- en tuinafval;d) groenafval;e) organisch-biologisch afval dat selectief ingezameld wordt of dat gesorteerd wordt uit restafval;f) zuiveringsslib;g) frituuroliën. § 2. OVAM bepaalt de hoeveelheid energie, opgewekt uit de organisch-biologische fractie van afvalstromen die in aanmerking komen volgens § 1 en al dan niet samen met andere energiebronnen worden verwerkt.

Art. 3.Als de elektriciteit opgewekt wordt door co-verbranding van een hernieuwbare energiebron, genoemd in artikel 2, met fossiele brandstoffen, kent de reguleringsinstantie groenestroomcertificaten toe voor de opgewekte elektriciteit, verminderd met de aangewende fossiele brandstof en vermenigvuldigd met het totale elektrische rendement van de productie-installatie.

Voor co-verbranding van dierlijk afval, dierlijke mest, zuiveringsslib en frituuroliën met fossiele brandstoffen worden slechts groenestroomcertificaten toegekend op voorwaarde dat die stoffen geen gevaarlijke afvalstoffen zijn en op voorwaarde dat de verbrandingsinstallatie in kwestie vóór 1 januari 2006 voldoet aan de sectorale emissievoorwaarden voor verbrandingsinrichtingen voor huishoudelijke afvalstoffen, vastgelegd in Vlarem II. De verbrandingsinstallatie in kwestie komt slechts in aanmerking voor het toekennen van groenestroomcertificaten op voorwaarde dat ze overeenkomstig artikel 45, § 1, 3°, van Vlarem I de milieuvergunningsvoorwaarden laat wijzigen zodat in de vergunning bepaald wordt dat ze vóór 1 januari 2006 moet voldoen aan de sectorale emissievoorwaarden voor verbrandingsinrichtingen voor huishoudelijke afvalstoffen, vastgelegd in Vlarem II. Voor de co-verbranding van biomassa met fossiele brandstoffen worden slechts groenestroomcertificaten toegekend op voorwaarde dat die biomassa geen gevaarlijke afvalstof is en op voorwaarde dat de verbrandingsinstallatie in kwestie vóór 1 januari 2006 voldoet aan de sectorale emissievoorwaarden voor nieuwe grote stookinstallaties, vastgelegd in Vlarem II. De verbrandingsinstallatie in kwestie komt slechts in aanmerking voor het toekennen van groenestroomcertificaten op voorwaarde dat ze overeenkomstig artikel 45, § 1, 3°, van Vlarem I de milieuvergunningsvoorwaarden laat wijzigen zodat in de vergunning bepaald wordt dat ze vóór 1 januari 2006 moet voldoen aan de sectorale emissievoorwaarden voor nieuwe grote stookinstallaties, vastgelegd in Vlarem II.

Art. 4.§ 1. Groenestroomcertificaten worden toegekend zowel voor de netto geproduceerde elektriciteit die de producent zelf verbruikt, als voor de netto geproduceerde elektriciteit die aan het transmissienet, het distributienet of aan directe lijnen geleverd wordt. § 2. Groenestroomcertificaten worden toegekend voor de netto geproduceerde elektriciteit, gemeten vóór de eventuele transformatie naar netspanning.

De netto geproduceerde elektriciteit is de geproduceerde elektriciteit, verminderd met de gemeten elektriciteitsafname of de equivalente elektriciteitsafname van de utiliteitsvoorzieningen die behoren bij de productie-installatie of die nodig zijn om de gebruikte hernieuwbare energiebron voor elektriciteitsopwekking geschikt te maken.

Als deze utiliteitsvoorzieningen andere energiebronnen dan elektriciteit gebruiken, wordt hun equivalente elektriciteitsafname berekend door de reguleringsinstantie als de elektriciteit die in een referentiecentrale met dezelfde hoeveelheid energie opgewekt kan worden.

Als uit de aanvraag tot toekenning van certificaten blijkt dat die elektriciteitsafname of de equivalente elektriciteitsafname klein is in verhouding tot de geproduceerde elektriciteit, kan de reguleringsinstantie beslissen om de netto elektriciteitsproductie op basis van een raming te berekenen uit de totale elektriciteitsproductie.

Art. 5.§ 1. Voor installaties die meer dan 100 000 kWh elektriciteit per jaar opwekken die in aanmerking komt voor de toekenning van groenestroomcertificaten, kunnen enkel groenestroomcertificaten toegekend worden als bij de eerste aanvraag tot toekenning van certificaten een keuringsverslag van de productie-installatie aan de reguleringsinstantie wordt voorgelegd. Dat keuringsverslag is opgesteld door een erkend organisme voor het gelijkvormigheidsonderzoek of de controle van de elektrische installaties zoals beschreven in artikel 275 van het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties.

Het keuringsverslag bevestigt dat de elektriciteit, geproduceerd door de productie-installatie in kwestie, opgewekt wordt uit een hernieuwbare energiebron die omschreven staat in artikel 2. Het bevestigt tevens dat de meting van de geproduceerde elektriciteit en andere metingen die noodzakelijk zijn om de groenestroomproductie te bepalen die in aanmerking komt voor het toekennen van groenestroomcertificaten, voldoen aan de nationale en internationale richtlijnen.

Installaties die meer dan 1 000 000 kWh elektriciteit per jaar opwekken die in aanmerking komt voor de toekenning van groenestroomcertificaten, kunnen enkel groenestroomcertificaten blijven krijgen na voorlegging van een nieuw keuringsverslag om de twee jaar. § 2. De reguleringsinstantie kan te allen tijde controleren of de vaststellingen, omschreven in een keuringsverslag, overeenkomen met de werkelijkheid. Ze kan ook voor de productie-installaties die minder dan 100 000 kWh elektriciteit per jaar produceren die in aanmerking komt voor de toekenning van groenestroomcertificaten, controleren of de elektriciteit opgewekt wordt uit een hernieuwbare energiebron zoals omschreven in artikel 2, § 1, en of de meting van de geproduceerde elektriciteit en andere metingen die noodzakelijk zijn om de groenestroomproductie te bepalen die in aanmerking komt voor het toekennen van groenestroomcertificaten, overeenstemmen met de werkelijkheid.

Art. 6.Voor installaties die meer dan 10 000 kWh elektriciteit per jaar opwekken die in aanmerking komt voor de toekenning van groenestroomcertificaten, registreert de netbeheerder deze elektriciteitsproductie op basis van de door de producent ter beschikking gestelde meetgegevens. De groenestroomproducent meet die elektriciteitsproductie via een aparte elektriciteitsmeter of via andere meters die noodzakelijk zijn om de elektriciteitsproductie te bepalen die in aanmerking komt voor de toekenning van groenestroomcertificaten. De netbeheerder rapporteert die meetgegevens maandelijks aan de reguleringsinstantie per site. De reguleringsinstantie deelt aan de netbeheerders mee welke gegevens zij voor welke sites moeten rapporteren.

Groenestroomcertificaten worden toegekend per schijf van 1 000 kWh.

Het resterende aantal kWh wordt overgedragen naar de volgende maand. HOOFDSTUK III. - Procedure voor de toekenning van groenestroomcertificaten

Art. 7.§ 1. De toekenning van groenestroomcertificaten kan worden aangevraagd door een correct ingevuld aanvraagformulier, opgesteld door de reguleringsinstantie, aan de reguleringsinstantie op te sturen.

Als het formulier niet volledig en correct is ingevuld, brengt de reguleringsinstantie binnen veertien dagen na ontvangst van het aanvraagformulier de aanvrager daarvan schriftelijk op de hoogte. In die brief worden de redenen vermeld waarom de aanvraag niet volledig werd bevonden en de termijn waarbinnen de aanvrager, op straffe van verval van de aanvraag, het aanvraagformulier kan vervolledigen. § 2. De reguleringsinstantie beslist binnen één maand na ontvangst van het correct ingevulde aanvraagformulier of de elektriciteit, opgewekt door de installatie, voldoet aan de voorwaarden voor het toekennen van groenestroomcertificaten. § 3. De groenestroomcertificaten worden na goedkeuring van het aanvraagdossier maandelijks toegekend op basis van de volgens artikel 6ter beschikking gestelde informatie. § 4. Groenestroomcertificaten worden toegekend voor de elektriciteit die voldoet aan alle voorwaarden, gesteld in dit besluit, en die geproduceerd werd sinds de goedkeuring van het aanvraagdossier.

Zodra de reguleringsinstantie vaststelt dat de aanvrager niet meer voldoet aan de voorwaarden voor de toekenning van groenestroomcertificaten, genoemd in hoofdstuk II, kent de reguleringsinstantie geen groenestroomcertificaten meer toe aan deze aanvrager. § 5. De reguleringsinstantie kent de groenestroomcertificaten in immateriële vorm toe aan de eigenaar van de elektriciteit op het ogenblik van de productie. § 6. Elke ontvanger van groenestroomcertificaten meldt aan de reguleringsinstantie vóór de eerstvolgende toekenning van groenestroomcertificaten alle wijzigingen die ervoor kunnen zorgen dat hij niet langer voldoet aan de voorwaarden voor de toekenning van groenestroomcertificaten, of die een invloed kunnen hebben op het aantal toe te kennen groenestroomcertificaten zoals bepaald in hoofdstuk II. HOOFDSTUK IV. - Aanvaarding van certificaten

Art. 8.§ 1. Voor het voldoen aan de verplichting opgelegd aan de netbeheerders en houders van een leveringsvergunning ingevolge artikel 23 van het Elektriciteitsdecreet, aanvaardt de reguleringsinstantie enkel de groenestroomcertificaten die worden toegekend voor elektriciteit, opgewekt in het Vlaams Gewest of in gebieden zoals bedoeld in artikel 6 van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt door middel van : 1° zonne-energie;2° windenergie;3° waterkracht <= 10 MW;4° getijdenenergie en golfslagenergie;5° geothermie;6° biogas dat voortkomt uit de vergisting van organisch-biologische stoffen hetzij in storten, hetzij in vergistingsinstallaties;7° dierlijke mest, inclusief het daaruit opgewekte biogas;8° biomassa, inclusief het daaruit opgewekte biogas, indien ze niet samen met restafval verwerkt wordt;9° de energie opgewekt uit organisch-biologische stoffen afkomstig van de volgende afvalstromen die niet onder de definitie van biomassa vallen, inclusief het daaruit opgewekte biogas, en indien die stoffen niet samen met restafval verwerkt worden : a) dierlijk afval;b) bermmaaisel;c) groente-, fruit- en tuinafval;d) groenafval;e) organisch-biologisch afval dat selectief ingezameld wordt of dat gesorteerd wordt uit restafval;f) zuiveringsslib;g) frituuroliën. § 2. Groenestroomcertificaten worden slechts aanvaard tijdens het productiejaar dat op het certificaat vermeld staat en de vijf daaropvolgende jaren.

Elke certificaatplichtige is evenwel verplicht alle certificaten in zijn eigendom in te leveren voor zover nodig om te voldoen aan artikel 23 van het Elektriciteitsdecreet of nodig voor de verkoop van groene stroom zoals bepaald in artikel 13. § 3. Elke certificaatplichtige is verplicht jaarlijks vóór 31 december aan de reguleringsinstantie de registratienummers van de groenestroomcertificaten mee te delen die hij wenst in te leveren om te voldoen aan de verplichting, bepaald in artikel 23 van het Elektriciteitsdecreet. HOOFDSTUK V. - Registratie van groenestroomcertificaten

Art. 9.De gegevens van de toegekende groenestroomcertificaten worden door de reguleringsinstantie geregistreerd in een centrale databank.

Deze registratie waarborgt de echtheid van de groenestroomcertificaten.

Per groenestroomcertificaat worden minstens volgende gegevens geregistreerd : 1° gegevens van de eigenaar;2° prijs;3° productiejaar en -maand;4° productieplaats;5° technologie;6° nominaal vermogen;7° datum van indienstneming;8° registratienummer;9° steun, ontvangen voor de productie-installatie. HOOFDSTUK VI. - Handel in groenestroomcertificaten

Art. 10.§ 1. Groenestroomcertificaten zijn vrij verhandelbaar. § 2. De verkoper van groenestroomcertificaten deelt voor de certificaten, die in de Vlaamse centrale databank geregistreerd moeten worden, aan de reguleringsinstantie de gegevens mee van de nieuwe eigenaar, de registratienummers in kwestie en de verkoopprijs.

De reguleringsinstantie bevestigt de registratie van de gegevens van de nieuwe eigenaar samen met de desbetreffende certificaatgegevens binnen tien werkdagen aan de nieuwe eigenaar. § 3. De reguleringsinstantie publiceert maandelijks de gemiddelde prijs van de groenestroomcertificaten die tijdens de voorgaande kalendermaand verhandeld werden. Ze publiceert tevens maandelijks het aantal toegekende groenestroomcertificaten, opgesplitst volgens hernieuwbare energiebron. Ze biedt tevens op een algemeen toegankelijke manier de mogelijkheid om aanbod van en vraag naar groenestroomcertificaten bekend te maken.

Art. 11.Certificaten worden uit de handel genomen : 1° als de certificaten werden ingeleverd door een certificaatplichtige volgens artikel 8, § 1;2° als de geldigheidsduur, vastgelegd in artikel 8, § 3, is verstreken;3° op verzoek van een eigenaar van certificaten, die daarmee aangeeft dat hij de groene stroom verbruikte;4° als de elektriciteit waarvoor de certificaten werden toegekend, buiten het Vlaamse Gewest wordt uitgevoerd. Certificaten die uit de handel worden genomen worden geschrapt uit de centrale databank. HOOFDSTUK VII. - Verkoop van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen

Art. 12.§ 1. De houder van een leveringsvergunning kan slechts een hoeveelheid elektriciteit verkopen aan afnemers die in aanmerking komen volgens artikel 12, § 1, 4°, van het Elektriciteitsdecreet als hijzelf of producenten van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen met wie hij daartoe een overeenkomst heeft afgesloten, in de overeenstemmende verbruiksperiodes de overeenstemmende hoeveelheden elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen aan het net geleverd hebben. De elektriciteit die hiertoe geleverd werd aan het net dient te voldoen aan de voorwaarden, vastgelegd in artikel 8, § 1.

Voor de verbruiksperiodes en het bepalen van de overeenstemmende verbruikshoeveelheden worden kwartuurmetingen gebruikt of, als die niet beschikbaar zijn, de best beschikbare verbruiksgegevens.

Zolang er gebonden afnemers zijn, meldt de betrokken leverancier maandelijks aan de netbeheerder per afnemer en per verbruiksperiode de verkochte hoeveelheid elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen die voldoet aan de voorwaarden, vastgelegd in artikel 8, § 1. § 2. Zolang er gebonden afnemers zijn, rapporteert de netbeheerder maandelijks aan de reguleringsinstantie per leverancier en per verbruiksperiode over de leveringen van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen aan het net, voorzover deze elektriciteit voldoet aan de voorwaarden, vastgelegd in artikel 8, § 1. Hij rapporteert tevens over de hiertoe afgesloten overeenkomsten en over de totale afname van deze elektriciteit door in aanmerking komende afnemers volgens artikel 12, § 1, 4°, van het Elektriciteitsdecreet en door andere afnemers die in aanmerking komen.

De reguleringsinstantie controleert op basis van de gegevens die ze van de verschillende netbeheerders heeft ontvangen of de verkoop van elektriciteit aan afnemers die in aanmerking komen volgens artikel 12, § 1, 4°, voldoet aan de voorwaarden, vastgelegd in § 1. HOOFDSTUK VIII. - Verkoop van « groene stroom »

Art. 13.De verkoop in het Vlaamse Gewest van een hoeveelheid elektriciteit aan eindafnemers onder de benaming « groene stroom » of onder soortgelijke benamingen is enkel toegestaan overeenkomstig de extra groenestroomcertificaten die de betrokken leverancier heeft ingeleverd, bovenop de certificaten die hij heeft ingeleverd volgens artikel 8, § 1, om geheel of gedeeltelijk te voldoen aan de verplichting van artikel 23 van het Elektriciteitsdecreet.

De extra certificaten moeten voldoen aan de voorwaarden, genoemd in hoofdstuk IV. Deze certificaten mogen echter toegekend zijn voor elektriciteit, opgewekt buiten het Vlaams Gewest of buiten de gebieden, genoemd in artikel 6 van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, op voorwaarde dat in het land of de regio waarin de certificaten werden toegekend, eveneens een minimum aantal certificaten ingeleverd moet worden. HOOFDSTUK IX. - Distributie van groene stroom

Art. 14.Elke leverancier meldt maandelijks per afnemer en per nettariefperiode aan de betrokken netbeheerders de via hun distributienet vervoerde hoeveelheid elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen die voorkomen op de lijst vastgelegd in artikel 8, § 1.

De netbeheerder voert de taken, genoemd in artikel 15 van het Elektriciteitsdecreet, kosteloos uit op basis van de krachtens het vorige lid opgelegde melding.

Voor elektriciteit die niet opgewekt wordt in het Vlaamse Gewest levert de instantie, bevoegd voor het afleveren van groenestroomcertificaten voor de betrokken productieplaats, aan de reguleringsinstantie een attest af dat garandeert dat deze elektriciteit werd opgewekt uit een hernieuwbare energiebron die voorkomt op de lijst, vastgelegd in artikel 8, § 1, en bestemd is voor een eindafnemer in Vlaanderen.

De netbeheerder rapporteert maandelijks aan de reguleringsinstantie per leverancier en per nettariefperiode over de leveringen van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen aan het net, voorzover deze elektriciteit voldoet aan de voorwaarden, vastgelegd in artikel 8, § 1. Hij rapporteert tevens over de hiertoe afgesloten overeenkomsten en over de totale afname van deze elektriciteit.

De reguleringsinstantie controleert op grond van de in het vorige lid genoemde gegevens of de distributie van groene stroom gebeurt in overeenstemming met artikel 15 van het Elektriciteitsdecreet en of de melding, genoemd in het eerste lid, correct gebeurt.

Art. 15.§ 1. De exploitant van de installatie draagt de noodzakelijke kosten voor de aansluiting op het distributienet van een installatie voor de productie van groene stroom op het meest aangewezen aansluitingspunt.

Die kosten omvatten de volgende posten : 1° de aanleg van een elektrische leiding tot op dat aansluitingspunt;2° de transformatie naar de netspanning van het aanwezige net;3° de aansluitingsinstallatie aan het net;4° de energiemeetinstallatie. Onafhankelijk van het uiteindelijk bepaalde aansluitingspunt, blijven de kosten voor de exploitant in elk geval beperkt tot hogergenoemde posten, berekend voor het geval de aansluiting gemaakt zou worden op het dichtstbijzijnde punt van het bestaande net op een spanning van 10 kV of hoger.

De netbeheerder publiceert de geldende aansluitingstarieven, opgesplitst volgens de hogergenoemde posten. § 2. De netbeheerder draagt alle overige noodzakelijke kosten die louter voortvloeien uit de nieuwe aansluiting van een installatie voor de productie van groene stroom, met het oog op de uitbouw van het net voor de opname en het transport van de teruggeleverde energie. HOOFDSTUK X. - Slotbepalingen

Art. 16.Zolang de reguleringsinstantie, bedoeld in artikel 27 van het Elektriciteitsdecreet, niet is opgericht, machtigt de Vlaamse regering de afdeling Natuurlijke Rijkdommen en Energie van de administratie Economie over te gaan tot de uitvoering van de artikelen waarvoor de reguleringsinstantie krachtens dit besluit tot uitvoering gehouden is of waarover ze advies moet verstrekken.

Art. 17.Artikel 12, § 1, 3°, en artikel 15 van het Elektriciteitsdecreet treden in werking op de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

Art. 18.De warmte en elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen, bedoeld in artikel 12, § 1, 4°, en 5°, van het Elektriciteitsdecreet, moeten opgewekt zijn uit de hernieuwbare energiebronnen genoemd in artikel 8, § 1.

Art. 19.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2002.

Art. 20.De Vlaamse minister, bevoegd voor het Energiebeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 28 september 2001.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, S. STEVAERT

^