Etaamb.openjustice.be
Wet van 08 mei 2014
gepubliceerd op 04 juni 2014

Wet houdende diverse bepalingen inzake energie

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2014011326
pub.
04/06/2014
prom.
08/05/2014
ELI
eli/wet/2014/05/08/2014011326/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)Kamer (parl. doc.)Senaat (fiche)
Document Qrcode

8 MEI 2014. - Wet houdende diverse bepalingen inzake energie (1)


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de gecoördineerde Grondwet.

Zij voorziet in de gedeeltelijke omzetting van de Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van Richtlijn 2003/54/EG, alsook van de Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van Richtlijn 2003/55/EG. Deze wet zorgt eveneens voor de uitvoering van Verordening (EU) nr.1227/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de integriteit en transparantie van de groothandelsmarkt voor energie. HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt

Art. 2.In artikel 2 van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, laatst gewijzigd bij de wet van 26 december 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder 31°, opgeheven bij de wet van 8 januari 2012, wordt hersteld als volgt : "31° "Verordening (EU) nr.1227/2011" : de Verordening (EU) nr. 1227/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de integriteit en transparantie van de groothandelsmarkt voor energie, alsmede de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen die de Europese Commissie op grond van deze verordening vaststelt;"; 2° de bepaling onder 32°, opgeheven bij de wet van 8 januari 2012, wordt hersteld als volgt : ""FSMA" : Autoriteit voor financiële diensten en markten opgericht door de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten;"; 3° in de bepaling onder 50° wordt het "." vervangen door een ";"; 4° artikel 2 wordt aangevuld met een bepaling onder 55°, luidende : "55° "offshore interconnector" : de uitrusting, in de vorm van lijnen of elektrische kabels en hoogspannings-stations die verbonden zijn aan deze lijnen of kabels en hun toebehoren, die als voornaamste doel hebben het koppelen van de Belgische elektriciteitsnetten met elektriciteitsnetten van een andere Staat en waarbij een deel van deze uitrusting gebruik maakt van de zeegebieden waarover België zijn jurisdictie kan uitoefenen;"; 5° artikel 2 wordt aangevuld met een bepaling onder 56°, luidende : "56° "financial close" : tijdstip waarop de officiële afsluiting plaatsvindt van de financiële akkoorden met alle voornaamste belanghebbende partijen, zodat het installatieproject op economisch-financieel vlak vatbaar voor uitvoering is, en waarbij de financiële aspecten met zekerheid zijn gekend dan wel geraamd, zoals de investeringskosten met betrekking tot de turbines, de fundering, de kabels en de eigenlijke installatie van het project, de kosten voor "operation & maintenance" en de windvoorspellingen, de valorisatie van de te produceren elektriciteit, de prijzen en de verzekeringen inzake een installatieproject voor nieuwe installaties voor de productie van elektriciteit uit wind in de zeegebieden waarin België zijn rechtsmacht kan uitoefenen overeenkomstig het internationaal zeerecht, die het voorwerp uitmaken van een in artikel 6 bedoelde domeinconcessie;"; 6° artikel 2 wordt aangevuld met de bepalingen onder 57° tot 62°, die luiden als volgt : "57° "voorwetenschap" : elke voorwetenschap in de betekenis van artikel 2, (1), van de Verordening (EU) nr.1227/2011; 58° "marktmanipulatie" : elke marktmanipulatie in de betekenis van artikel 2, (2), van de Verordening (EU) nr.1227/2011; 59° "poging tot markmanipulatie" : elke poging tot marktmanipulatie in de betekenis van artikel 2, (3), van de Verordening (EU) nr. 1227/2011; 60° "voor groothandel bestemde energieproducten" : elk voor de groothandel bestemd energieproduct in de betekenis van artikel 2, (4), van de Verordening (EU) nr.1227/2011; 61° "verbruikscapaciteit" : de verbruikscapaciteit in de betekenis van artikel 2, (5), van de Verordening (EU) nr.1227/2011; 62° "groothandelsmarkt voor energie" : de groothandelsmarkt voor energie in de betekenis van artikel 2, (6), van de Verordening (EU) nr.1227/2011.".

Art. 3.In dezelfde wet, laatst gewijzigd bij de wet van 26 december 2013, wordt een nieuw artikel 6/1 ingevoegd dat luidt als volgt : "

Art. 6/1.§ 1. Met inachtneming van de bepalingen vastgesteld krachtens § 2 en onverminderd de bepalingen van de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België, kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, na advies van de commissie, domeinconcessies verlenen voor de bouw en de exploitatie van installaties voor hydro-elektrische energieopslag in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België, namelijk de territoriale zee, de exclusieve economische zone en het continentaal plat, bedoeld in de wet van 13 juni 1969 inzake het continentaal plat van België.

Deze installaties kunnen niet genieten van het steunmechanisme bedoeld in artikel 7, § 1, noch van enige andere vorm van subsidie of financiële steun vanwege de Staat of de elektriciteitsverbruiker. § 2. Bij besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad, na advies van de commissie, bepaalt de Koning de voorwaarden en de procedure voor de toekenning van de concessies bedoeld in § 1, en inzonderheid : 1° de beperkingen ter vermijding dat de bouw of de exploitatie van bedoelde installaties het gebruik van de reguliere scheepvaartroutes, de zeevisserij of het wetenschappelijk zeeonderzoek in overdreven mate zou hinderen;2° de maatregelen die moeten worden genomen voor de bescherming en het behoud van het mariene milieu, overeenkomstig de bepalingen van voornoemde wet van 20 januari 1999;3° de technische voorschriften waaraan de betrokken kunstmatige eilanden, installaties en inrichtingen moeten beantwoorden;4° de procedure voor de toekenning van bedoelde concessies, met zorg voor een gepaste bekendmaking van het voornemen tot toekenning van een concessie alsook, in voorkomend geval, voor een effectieve mededinging tussen de kandidaten;5° de regels inzake de overdracht en de intrekking van de concessie;6° de bepaling van de levensduur van de concessie;7° de financiële voorschriften waaraan de betrokken kunstmatige eilanden, installaties en inrichtingen moeten beantwoorden. De maatregelen bedoeld in het eerste lid, 2°, van deze paragraaf worden vastgesteld op gezamenlijke voordracht van de minister en van de minister die bevoegd is voor de bescherming van het mariene milieu.

Deze procedure wordt gevoerd met respect voor de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België en haar uitvoeringsbesluiten. § 3. Artikel 4 is niet van toepassing op de installaties bedoeld in § 1.".

Art. 4.In artikel 7 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 20 juli 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, vierde lid, worden de woorden : "en door artikel 28 van de wet van 26 december 2013 houdende diverse bepalingen inzake energie" ingevoegd tussen de woorden "24 december 2002" en de woorden ", wijzigen, vervangen of opheffen"; 2° in § 1bis wordt het eerste lid aangevuld met de volgende zin : "Daarenboven vergelijkt en evalueert de commissie, voor 31 september 2016, de gevolgen voor de consument en de Staat van de twee mechanismen van aankoopverplichting door de netbeheerder aan een door het koninklijk besluit 16 juli 2002 betreffende de instelling van mechanismen voor de bevordering van elektriciteit opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen vastgestelde minimumprijs voor offshore windenergie, namelijk een mechanisme met een vaste minimumprijs et een mechanisme met een variabele minimumprijs."; 3° in § 2, eerste lid, worden de woorden "verleend vóór 1 juli 2007" ingevoegd tussen de woorden "van een in artikel 6 bedoelde domeinconcessie" en de woorden "staat de netbeheerder in voor één derde van de kostprijs van de onderzeese kabel".4° in § 2, worden tussen het eerste en het tweede lid, twee leden ingevoegd, luidende : "Installaties, voor de productie van elektriciteit uit wind in de zeegebieden waarin België zijn rechtsmacht kan uitoefenen overeenkomstig het internationaal zeerecht, die het voorwerp uitmaken van een in artikel 6 bedoelde domeinconcessie, verleend na 1 juli 2007, kunnen de minister verzoeken om niet aan te sluiten op een installatie noodzakelijk voor de transmissie van elektriciteit in de zeegebieden waarin België rechtsmacht kan uitoefenen overeenkomstig het internationaal zeerecht, bedoeld in artikel 13/1.Indien de Koning, bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, toestemming verleent om niet aan te sluiten, staat de netbeheerder in voor één derde van de kostprijs van de onderzeese kabel met een maximumbedrag van 25 miljoen euro volgens de modaliteiten bepaald in deze paragraaf en wordt de minimumprijs voor de geproduceerde windenergie, zoals vastgelegd voor installaties waarvan de financial close plaatsvindt na 1 mei 2014 overeenkomstig het koninklijk besluit van 16 juli 2002 betreffende de instelling van mechanismen voor de bevordering van elektriciteit opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen, verhoogd met 12 euro/MWh.

Voor de in het tweede lid bedoelde installaties die aansluiten op een installatie noodzakelijk voor de transmissie van elektriciteit in de zeegebieden waarin België rechtsmacht kan uitoefenen overeenkomstig het internationaal zeerecht bedoeld in artikel 13/1, maar zich op een afstand van meer dan 9 kilometer bevinden van deze installatie, staat de netbeheerder in voor een door de Koning, op voorstel van de commissie en na advies van de netbeheerder, te bepalen deel van de kostprijs van de onderzeese kabel ter aansluiting op deze installatie.".

Art. 5.Artikel 9 van dezelfde wet, laatst gewijzigd bij de wet van 8 januari 2012 en gedeeltelijk vernietigd bij arrest nr. 117/2013 van het Grondwettelijk Hof, wordt gewijzigd als volgt : 1° § 2, derde lid, wordt opgeheven;2° in § 2 wordt het vijfde lid vervangen als volgt : "Het auditcomité, het vergoedingscomité en het corporate governance comité zijn uitsluitend samengesteld uit niet-uitvoerende bestuurders en bestaan in meerderheid uit onafhankelijke bestuurders";3° § 2, laatste lid, wordt opgeheven;4° § 7, tweede lid, wordt opgeheven; 5° in § 9, wordt de bepaling onder 1° vervangen als volgt : "1° het operationele beheer van de elektriciteitsnetten;"; 6° artikel 9 wordt aangevuld met een paragraaf, luidende : " § 11.De artikelen 6 tot 17 van de wet van 2 mei 2007 op de openbaarmaking van belangrijke deelnemingen zijn van toepassing op deelnemingen in de netbeheerder, ongeacht of de aandelen in de netbeheerder tot de verhandeling op een gereglementeerde markt zijn toegelaten. De kennisgevingen aan de FSMA vereist krachtens voornoemde bepalingen worden eveneens tot de commissie gericht, binnen de termijnen en in de vorm bepaald door of krachtens de genoemde bepalingen.".

Art. 6.Artikel 9bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 14 januari 2003 en laatst gewijzigd bij de wet van 8 januari 2012, wordt gewijzigd als volgt : 1° in § 1, wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, luidende : "In afwijking van het eerste lid, en onder voorbehoud van de bepalingen bedoeld in artikel 10, § 2bis, dient de netbeheerder, rechtstreeks of onrechtstreeks, het bezit te hebben van minstens de helft van het kapitaal en de stemrechten verbonden aan de effecten uitgegeven door een dochteronderneming die belast is met de ontwikkeling en het onderhoud van de infrastructuur en de uitrustingen die deel uitmaken van de offshore interconnector en die hiervan eigenaar is.De eventuele partners van de netbeheerder dienen de bepalingen van artikel 9 (1) van richtlijn 2009/72/EG na te leven."; 2° in § 2 wordt de eerste zin aangevuld met de woorden "en het tweede lid."; 3° in § 3, tussen het eerste en het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende : "De raad van bestuur van een dochteronderneming opgericht krachtens artikel 9bis, § 1, tweede lid, is minstens voor de helft samengesteld uit bestuurders die de netbeheerder vertegenwoordigen.De door de netbeheerder aangeduide bestuurders dienen afkomstig te zijn van zijn raad van bestuur of zijn directiecomité."; 4° in § 3, worden in het vroegere tweede lid, dat het derde lid wordt, worden de woorden "eerste lid" tussen de woorden "bedoeld in § 1," en de woorden ", en omgekeerd" evenals tussen de woorden "bedoeld in § 1," en de woorden ", ten aanzien van" vervangen door de woorden "eerste en tweede lid".

Art. 7.In artikel 10 van dezelfde wet, laatst gewijzigd bij de wet van 26 december 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2bis, worden de verwijzingen naar artikel 9ter vervangen door een verwijzing naar artikel 9quater;2° in § 2ter, worden de verwijzingen naar artikel 9ter vervangen door een verwijzing naar artikel 9quater;3° in § 2quater, worden de verwijzingen naar artikel 9ter vervangen door een verwijzing naar artikel 9quater.

Art. 8.In dezelfde wet, laatst gewijzigd bij de wet van 26 december 2013, wordt een artikel 13/1 ingevoegd, luidende : "

Art. 13/1.§ 1. Met inachtneming van de bepalingen in § 2, van artikel 2, 7° en van artikel 8 en onverminderd de bepalingen van de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België, kan de Koning, bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na advies van de commissie, domeinconcessies verlenen aan de netbeheerder voor de bouw en de exploitatie van installaties noodzakelijk voor de transmissie van elektriciteit in de zeegebieden waarin België rechtsmacht kan uitoefenen overeenkomstig het internationaal zeerecht. § 2. Bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, na advies van de commissie, bepaalt de Koning de voorwaarden en de procedure voor de toekenning van de domeinconcessies bedoeld in § 1, en inzonderheid : 1° de beperkingen ter vermijding dat de bouw of de exploitatie van bedoelde installaties het gebruik van de reguliere scheepvaartroutes, de zeevisserij of het wetenschappelijk zeeonderzoek in overdreven mate zou hinderen;2° de maatregelen die moeten worden genomen voor de bescherming en het behoud van het mariene milieu, overeenkomstig de bepalingen van voornoemde wet van 20 januari 1999;3° de technische voorschriften waaraan de betrokken kunstmatige eilanden, installaties en inrichtingen moeten beantwoorden;4° de procedure voor de toekenning van bedoelde domeinconcessies;5° de regels inzake de wijziging, verlenging, overname, intrekking en uitbreiding, van de domeinconcessie;6° de bepaling van de levensduur van de concessie. De maatregelen bedoeld in het eerste lid, 2°, worden vastgesteld op gezamenlijke voordracht van de minister en van de minister die bevoegd is voor de bescherming van het mariene milieu.

Deze procedure wordt gevoerd met respect voor de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België en haar uitvoeringsbesluiten.".

Art. 9.In artikel 18bis, § 1, eerste lid, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 26 december 2013, worden de leestekens "..." tussen de woorden "bekendmaking van de wet van" en de woorden "houdende diverse bepalingen inzake energie" vervangen door de woorden "26 december 2013".

Art. 10.In artikel 23, § 2, laatst gewijzigd bij de wet van 3 april 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid, 4°, opgeheven bij de wet van 8 januari 2012, wordt hersteld als volgt : "4° houdt toezicht op en controleert de handelsuitwisselingen van voor de groothandel bestemde energieproducten overeenkomstig de Verordening (EU) nr.1227/2011, met eerbiediging van de respectievelijke bevoegdheden van de Belgische Mededingingsautoriteiten van de FSMA."; 2° in het laatste lid, wordt de zin "Op het ogenblik waarop het directiecomité zijn adviezen (en voorstellen) aan de minister overhandigt, maakt het deze ook over aan de Algemene Raad." opgeheven. 3° § 2 wordt aangevuld met een lid, luidende : "Bij de uitoefening van haar toezicht- en controleopdrachten, zoals bedoeld in het tweede lid, 4°, werkt de commissie samen met de Belgische Mededingingsautoriteiten en met de FSMA en wisselt met hen alle informatie uit en deelt de informatie mee, in voorkomend geval wederkerig, nodig en relevant voor de goede uitvoering van Verordening (EU) nr.1227/2011 of in de gevallen voorzien of toegelaten door die Verordening. Wanneer de commissie informatie ontvangt vanwege andere autoriteiten in het kader van de uitoefening van haar toezicht-en controleopdrachten, verzekert zij hetzelfde niveau van vertrouwelijkheid als de autoriteit die ze levert, onverminderd artikel 26, § 2, eerste lid.";

Art. 11.In artikel 24 van dezelfde wet, laatst gewijzigd bij de wet van 8 januari 2012 en gedeeltelijk vernietigd bij arrest nr. 117/2013 van het Grondwettelijk Hof, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, worden in de derde zin de woorden "stellen ieder" vervangen door het woord "stelt";2° § 3 wordt opgeheven.

Art. 12.In artikel 26 van dezelfde wet, laatst gewijzigd bij de wet van 8 januari 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° een § 1ter wordt ingevoegd tussen § 1bis en § 2, die luidt als volgt : " § 1ter.In het kader van de artikelen 3, 4 en 5 van de Verordening (EU) nr.1227/20111, beschikt de commissie over de bevoegdheid om binnen een redelijke termijn informatie op te vragen aan alle betrokken natuurlijke of rechtspersonen, alsook over de bevoegdheid hen op te roepen en te horen, op voorwaarde dat zij haar verzoek motiveert en dat dit verzoek aansluit op het kader en het doel van haar onderzoek.

De natuurlijke en rechtspersonen die overeenkomstig het eerste lid worden opgeroepen en gehoord, worden op hun verzoek bijgestaan door een raadsman."; 2° in § 2, eerste lid, worden de woorden "alsook de controleurs en experten die de commissie verbinden" ingevoegd tussen de woorden "leden van de organen en de personeelsleden van de commissie" en de woorden "zijn gebonden door het beroepsgeheim";en het eerste lid wordt aangevuld met de woorden "en onverminderd artikel 16 en 17 van de Verordening (EU) nr. 1227/2011, met de Belgische Mededingingsautoriteit en met de FSMA voor de informatie, overgedragen in uitvoering van deze Verordening."; 3° in § 2 wordt een lid, luidend als volgt, ingevoegd tussen het eerste en het tweede lid : "De vertrouwelijke informatie die wordt ontvangen, uitgewisseld of doorgegeven krachtens de Verordening (EU) nr.1227/2011 mag niet worden verspreid, met uitzondering van de gevallen die door artikel 16 en 17 van dezelfde Verordening zijn toegestaan"; 4° in § 2, worden in het vroegere tweede lid, dat het derde lid wordt, de woorden "eerste lid" vervangen door de woorden "deze paragraaf" Art.13. In dezelfde wet wordt het opschrift van het hoofdstuk "HOOFDSTUK VIter. - Bevoegdheid tot schorsing door de Ministerraad.", ingevoegd bij de wet van 20 juli 2005, vervangen als volgt : "HOOFDSTUK VIter. - Adviesraad Gas en Elektriciteit.".

Art. 14.Artikel 29sexies van dezelfde wet, opgeheven bij de wet van 8 januari 2012, wordt hersteld als volgt : "Artikel 29sexies.- " § 1. Er wordt een Adviesraad Gas en Elektriciteit opgericht bij de commissie en de minister. Zijn zetel is gelegen in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad. De Adviesraad Gas en Elektriciteit stelt zijn huishoudelijk reglement vast, dat aan de Koning ter goedkeuring voorgelegd wordt. § 2. De Adviesraad Gas en Elektriciteit is samengesteld uit vertegenwoordigers van de federale regering, van werknemers-, werkgevers-, en middenstandsorganisaties, van milieuverenigingen, van producenten, van de netbeheerder, distributienetbeheerders, tussenpersonen, leveranciers en verbruikers. De gewestregeringen worden uitgenodigd om vertegenwoordigers af te vaardigen. Bij een besluit, vastgesteld na overleg in Ministerraad, bepaalt de Koning de samenstelling en de werking van de Adviesraad Gas en Elektriciteit. § 3. De Adviesraad Gas en Elektriciteit heeft als taak : 1° op eigen initiatief of op verzoek van de minister aanbevelingen voor te stellen voor de toepassing van deze wet en de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen en de uitvoeringsbesluiten ervan;2° op eigen initiatief of op verzoek van de minister studies uitvoeren en adviezen uitbrengen over onderwerpen vallend onder diens bevoegdheid, hierbij inbegrepen de studies en adviezen van de commissie;3° antwoorden op iedere suggestie voor advies die aan hem wordt voorgelegd door de commissie;de commissie kan op gemotiveerde wijze de Adviesraad Gas en Elektriciteit verzoeken te antwoorden op deze suggestie binnen 40 dagen, na ontvangst van de suggestie, voor kwesties met betrekking tot adviezen gevraagd in het kader van de artikelen 19 en 32; te dien einde kunnen buitengewone vergaderingen van de Adviesraad Gas en Elektriciteit worden georganiseerd; 4° een discussieforum te zijn over de doelstellingen en strategieën van het energiebeleid, meer bepaald over gas en elektriciteit. De Adviesraad Gas en Elektriciteit kan aan de commissie suggereren studies uit te voeren of adviezen uit te brengen.

De definitieve versies van de adviezen en studies van de Adviesraad Gas en Elektriciteit zijn openbaar en worden gepubliceerd op de website van de Adviesraad Gas en Elektriciteit met volledig behoud van de vertrouwelijkheid van commercieel gevoelige gegevens en/of gegevens van persoonlijke aard. § 4. Voor de uitoefening van zijn opdrachten beschikt de Adviesraad Gas en Elektriciteit over een passend budget dat gedekt wordt door de commissie. De nadere regels van die dekking en de aard van de kosten van de Adviesraad kunnen worden toegelicht aan de hand van een akkoord tussen de commissie en de Adviesraad. § 5. De Adviesraad Gas en Elektriciteit geeft geen enkele instructie aan de commissie; hij handelt onafhankelijk van de commissie en omgekeerd." .

Art. 15.In artikel 29septies van dezelfde wet, laatst gewijzigd bij de wet van 8 januari 2012, worden de woorden "of de algemene raad" tussen de woorden "van het directiecomité" en de woorden "van de commissie" opgeheven.

Art. 16.In artikel 30bis, § 3, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 8 januari, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden de woorden "evenals op artikelen 3, 4 en 5 van de Verordening (EU) nr.1227/2011" ingevoegd tussen de woorden "en op artikel 26, § 1," en de woorden "wat betreft de"; 2° in het tweede lid, wordt het woord "4°, " ingevoegd tussen de woorden "wat betreft de uitvoering van de opdrachten van de commissie bedoeld in artikel 23, § 2, 3°, 3° bis" en de woorden "19° tot 22°, 25° en 29°, artikel 23bis, artikel 23ter en artikel 26, § 1bis";3° een lid dat luidt als volgt wordt ingevoegd tussen het tweede lid en het derde lid : "Om de toepassing van de artikelen 3, 4 en 5 van de Verordening (EU) nr.1227/2011 te garanderen kan de commissie eisen dat haar, in het kader van en met het oog op het onderzoek, bestaande overzichten van telefoon- en dataverkeer worden bezorgd."; 4° tussen het vroegere derde lid en vierde lid, die het vierde lid en het vijfde lid worden, worden twee leden ingevoegd, luidende : "Wanneer deze handelingen de kenmerken hebben van het afluisteren van telefoonverkeer, kunnen zij enkel gesteld worden met toepassing van de artikelen 90ter tot 90decies van het Wetboek van strafvordering. Wanneer een persoon een verklaring of gelijk welke schriftelijke of mondelinge getuigenis aflegt overeenkomstig paragraaf 3, tweede lid, 2°, wordt hij bijgestaan door een raadsman.".

Art. 17.In artikel 31 van dezelfde wet, laatst gewijzigd bij de wet van 8 januari, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "4° en" ingevoegd tussen de woorden "de toepassing waarvan ze toeziet krachtens artikel 23, § 2, tweede lid" en de woorden "8° binnen de termijn bepaald door de commissie."; 2° in het eerste lid worden de woorden "in aanwezigheid van zijn raadsman" ingevoegd tussen de woorden "kan de commissie, op voorwaarde dat de persoon werd gehoord of naar behoren werd opgeroepen" en de woorden "een administratieve geldboete opleggen."; 3° in het eerste lid worden de woorden "De geldboete wordt ten gunste van de Schatkist geïnd door de Administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, der registratie en domeinen" opgeheven;4° tussen het eerste en het tweede lid worden drie leden ingevoegd, luidende : "Bovendien, indien deze persoon bij het verstrijken van de termijn, bepaald door de commissie, in gebreke blijft al de bepalingen na te leven op de toepassing waarvan de commissie toeziet krachtens artikel 23, § 2, tweede lid, 4°, kan de commissie, op voorwaarde dat de persoon werd gehoord of naar behoren werd opgeroepen in aanwezigheid van zijn raadsman, een dwangsom opleggen.De dwangsom mag, per kalenderdag, niet minder bedragen dan 250 euro, noch meer bedragen dan 50.000 euro, noch in het totaal 2.500.000 euro overschrijden.

In het geval van recidive van een persoon die nalaat om zich in overeenstemming te brengen met de bepalingen waarover de commissie toezicht uitoefent op de naleving ervan uit hoofde van artikel 23, § 2, tweede lid, 4°, kan de commissie de geldboete en/of de dwangsom maximaal vermeerderen tot het dubbele van het maximale bedrag zoals bedoeld in het eerste en het tweede lid.

De geldboete en de dwangsom worden ten gunste van de Schatkist geïnd door de Administratie bevoegd voor de niet-fiscale invordering binnen de FOD Financiën."; 5° in het vroegere tweede lid, dat het vijfde lid wordt, worden de woorden "en de dwangsommen" ingevoegd tussen de woorden "De administratieve boetes" en de woorden "die door de commissie aan de netbeheerder worden opgelegd worden niet opgenomen in zijn kosten";6° in het vroegere derde lid, dat het zesde lid wordt, worden de woorden "en de dwangsommen" ingevoegd tussen de woorden "De administratieve boetes" en de woorden "die door de commissie"; 7° in het vroegere vierde lid, dat het zevende lid wordt, worden de woorden "en de dwangsommen" ingevoegd tussen de woorden "het bedrag van de administratieve boetes" en de woorden "die de commissie hen oplegt.".

Art. 18.In dezelfde wet, laatst gewijzigd bij de wet van 26 december 2013, worden de artikelen 31/1, 31/2 et 31/3 ingevoegd tussen de artikelen 31 en 32 : "

Art. 31/1.§ . 1. Ten einde de toepassing van de artikelen 3 tot 5 van de Verordening (EU) nr. 1227/2011 te garanderen en mits een voorafgaande machtiging van een onderzoeksrechter kunnen de personen bedoeld in artikel 30bis, § 3, eerste lid, op basis van een met redenen omklede beslissing, behalve in een privéwoning, het beslag bevelen op de activa die eigendom zijn van de persoon die het voorwerp uitmaakt van een door de commissie gevoerd onderzoek en die, ofwel het voorwerp uitmaken van de inbreuk die onderzocht wordt, ofwel die bestemd waren of bijgedragen hebben om de inbreuk in kwestie te begaan, ofwel een vermogensvoordeel vormen dat rechtstreeks uit de inbreuk gehaald wordt of er het equivalent van vormen.

De personen bedoeld in artikel 30bis, § 3, eerste lid, vermelden in hun beslissing de feitelijke omstandigheden die het nemen van de maatregel rechtvaardigen en bij de motivering van hun beslissing houden zij rekening met de principes van proportionaliteit en subsidiariteit.

Om dit bevel uit te voeren, kunnen de personen bedoeld in artikel 30bis, § 3, eerste lid, zo nodig de hulp vragen van het openbaar gezag.

De uitvoering van de beslaglegging maakt het voorwerp uit van een proces-verbaal waaraan de inventaris van alle in beslag genomen activa wordt toegevoegd. In de mate van het mogelijke worden de activa geïndividualiseerd. § 2. De gemotiveerde beslissing van de beslagmaatregel, bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, die genomen wordt door de personen bedoeld in artikel 30bis, § 3, eerste lid, vervalt van rechtswege, ofwel na afloop van de beroepstermijn tegen de beslissing van de commissie om een boete op te leggen en/of een dwangsom, overeenkomstig artikel 31, ofwel de eerste dag na de dag waarop het arrest van het hof van beroep van Brussel is uitgesproken met betrekking tot de beslissing, genomen op basis van artikel 31, met toepassing van artikel 29bis.

In afwijking van het eerste lid vervalt het beslag, met betrekking tot de activa die in de beslissing van de commissie of, desgevallend, van het hof van beroep van Brussel, beschouwd worden als een vermogensvoordeel dat rechtstreeks uit de inbreuk gehaald wordt of als het equivalent van dergelijk voordeel, enkel op het ogenblik waarop de geldboete en de dwangsom die opgelegd zijn met toepassing van artikel 31, integraal betaald zijn.

Art. 31/2.Ten einde de toepassing van de artikelen 3 tot 5 van de Verordening (EU) nr. 1227/2011 te garanderen en mits een voorafgaande machtiging van een onderzoeksrechter kunnen de personen bedoeld in artikel 30bis, § 3, eerste lid, op basis van een met redenen omklede beslissing, aan een natuurlijke of rechtspersoon uit hoofde van wie er duidelijke aanwijzingen zijn van een inbreuk in de betekenis van de artikelen 3 tot 5 van de Verordening (EU) nr. 1227/2011, een tijdelijk verbod opleggen om beroepsactiviteiten uit te oefenen die een risico op nieuwe inbreuk van deze bepalingen inhouden en die in de beslissing worden uiteengezet.

Het verbod kan enkel betrekking hebben op de natuurlijke en rechtspersonen die vermeld zijn in de beslissing van een persoon bedoeld in artikel 30bis, § 3, eerste lid, alsook op de beroepsactiviteiten die daarin nauwkeurig omschreven zijn.

De personen bedoeld in artikel 30bis, § 3, eerste lid, vermelden in hun beslissing de feitelijke omstandigheden die het nemen van de maatregel rechtvaardigen en bij de motivering van hun beslissing houden zij rekening met de principes van proportionaliteit en subsidiariteit.

Het verbod is geldig voor een termijn van drie maanden, eenmalig verlengbaar volgens dezelfde procedure.

Het verbod begint pas te lopen op het ogenblik waarop de beslissing aan de betrokken persoon is betekend door een persoon bedoeld in artikel 30bis, § 3, eerste lid.

Art. 31/3.De sancties die in artikel 31 voorzien zijn mogen niet meer worden opgelegd binnen een termijn van meer dan 5 jaar te rekenen vanaf het begaan van de inbreuk op of van de schending van bepaalde bepalingen van deze wet, van haar uitvoeringsbesluiten, van latere wetten betreffende de tarieven of betreffende de bijdrage bedoeld in artikel 21bis, of van alle andere bepalingen waarvan zij toeziet op de toepassing ervan krachtens artikel 23, § 2, tweede lid, 4° en 8°.

In het geval van voortdurende inbreuk op of van voortdurende schending van bepaalde bepalingen van deze wet, van haar uitvoeringsbesluiten, van latere wetten betreffende de tarieven of betreffende de bijdrage bedoeld in artikel 21bis, of van alle andere bepalingen waarvan zij toeziet op de toepassing ervan krachtens artikel 23, § 2, tweede lid, 4° en 8°, is de eerste dag van die termijn de dag waarop de inbreuk heeft opgehouden. Deze termijn wordt onderbroken telkens wanneer een onderzoeksdaad of een daad van administratieve repressiemaatregel wordt uitgeoefend ten aanzien van de betrokken persoon.". HOOFDSTUK III. - Wijzigingen van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen

Art. 19.In artikel 1 van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen, laatst gewijzigd bij de wet van 8 januari 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder 24°, opgeheven bij de wet van 1 juni 2005, wordt hersteld als volgt : "24° "Verordening (EU) nr.1227/2011" : de Verordening (EU) nr. 1227/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de integriteit en transparantie van de groothandelsmarkt voor energie, alsmede de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen die de Europese Commissie op grond van deze verordening vaststelt;"; 2° de bepaling onder 29°, opgeheven bij de wet van 20 maart 2003, wordt hersteld als volgt : "FSMA" : Autoriteit voor financiële diensten en markten opgericht door de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten;"; 3° tussen de bepalingen onder 29° en 30° wordt een bepaling onder 29° bis ingevoegd, luidende : "29° bis "Administratie Kwaliteit en Veiligheid" : de Algemene Directie Kwaliteit en Veiligheid van de Federale Overheidsdienst - Economie, K.M.O., Middenstand en Energie;"; 4° tussen de bepalingen onder 30° en 31° wordt een bepaling onder 30° bis ingevoegd, luidende : "30° bis "Technische Codes voor vervoerinstallaties" : de codes bedoeld in artikel 17, § 2, van deze wet;"; 5° de bepaling onder 46°, opgeheven bij de wet van 8 januari 2012, wordt hersteld als volgt : "46° "Vergoedingsfonds" : het Vergoedingsfonds voor vervangende tussenkomst bedoeld in artikel 13/1 van deze wet;"; 6° de bepaling onder 47°, opgeheven bij de wet van 20 maart 2003, wordt hersteld als volgt : "47° "kosten voor maatregelen betreffende het behoud van de vervoerinstallatie" : de kosten voor maatregelen betreffende de vervoerinstallatie, die noodzakelijk zijn om het behoud of de bescherming ervan te verzekeren, zonder dat de ligging of het tracé van die vervoerinstallatie wordt gewijzigd;"; 7° de bepaling onder 48°, opgeheven bij de wet van 20 maart 2003, wordt hersteld als volgt : "48° "kosten voor de wijziging van de ligging of het tracé van de vervoerinstallatie" : de voorbereidende kosten, de materiaalkost van de vervoerinstallatie en de kosten die verband houden met de uitvoering;"; 8° de bepaling onder 49°, opgeheven bij de wet van 8 januari 2012, wordt hersteld als volgt : "49° "voorbereidende kosten" : de kosten die noodzakelijk zijn alvorens de wijziging van de ligging of het tracé van een vervoerinstallatie kan worden aangevat, in het bijzonder de kosten voor de studie en het ontwerp van een nieuwe ligging of van een nieuw tracé van de vervoerinstallatie alsook die van een nieuwe infrastructuur, de kosten die verband houden met de procedure voor de wijziging van de vervoervergunning, alsook de eventuele kosten voor de verwerving van rechten op de terreinen waarop de nieuwe ligging of het nieuwe tracé betrekking heeft;"; 9° tussen de bepalingen onder 49° en 50° worden de bepalingen onder 49° bis en 49° ter ingevoegd, luidende : "49° bis "de materiaalkost van de vervoerinstallatie" : de kost van de onderdelen van de vervoerleiding en het directe toebehoren (onder meer pompen en afsluiters) die moeten vervangen of toegevoegd worden naar aanleiding van de wijziging van de ligging of het tracé van een vervoerinstallatie die buiten werking is gesteld alsook van de reactivatie van de vervoerinstallatie, de ontmantelingskosten alsook de test- en controlekosten van de installatie; 49° ter "kosten die verband houden met de uitvoering" : de kost voor het uitvoeren van de werken tot wijziging van de ligging of het tracé van een vervoerinstallatie, de kost van de aanvullende werken (onder meer de tijdelijke maatregelen m.b.t. de omlegging van de vervoerinstallatie), de materiaalkost andere dan de kost van de vervoerinstallatie, de kosten voor de buitengebruikstelling en het opnieuw in gebruik stellen van de vervoerinstallatie, de kosten voor de ontmanteling, alsook de kosten met betrekking tot de testen en het toezicht van de vervoerinstallatie;"; 10° in de bepaling onder 63° wordt het "." vervangen door een ";"; 11° artikel 1 wordt aangevuld met de bepalingen onder 64° tot 69°, luidende : "64° "voorwetenschap" : elke voorwetenschap in de betekenis van artikel 2, (1), van de Verordening (EU) nr.1227/2011; 65° "marktmanipulatie" : elke marktmanipulatie in de betekenis van artikel 2, (2), van de Verordening (EU) nr.1227/2011; 66° "poging tot markmanipulatie" : elke poging tot marktmanipulatie in de betekenis van artikel 2, (3), van de Verordening (EU) nr. 1227/2011; 67° "Voor groothandel bestemde energieproducten" : elk voor de groothandel bestemd energieproduct in de betekenis van artikel 2, (4), van de Verordening (EU) nr.1227/2011; 68° "verbruikscapaciteit" : de verbruikscapaciteit in de betekenis van artikel 2, (5), van de Verordening (EU) nr.1227/2011; 69° "groothandelsmarkt voor energie" : de groothandelsmarkt voor energie in de betekenis van artikel 2, (6), van de Verordening (EU) nr.1227/2011;"; 12° artikel 1 wordt aangevuld met de bepalingen onder 70°, 71°, 72° en 73°, luidende : "70° "bebouwde grond" : de grond waarop zich een gebouw bevindt dat hoofdzakelijk of uitsluitend als functie heeft om personen op duurzame wijze in onder te brengen;71° "niet bebouwde grond" : elke andere grond dan deze bedoeld in 70° ;72° "ondoordringbare muur" : de muur die bestemd is om de toegang tot een private grond te verhinderen;73° "ondoordringbare omheining" : de omheining gelijkwaardig aan een muur bestemd om de toegang tot een private grond te verhinderen.De omheiningen van weilanden, velden of bossen worden, ongeacht het gebruikte materiaal, niet beschouwd als ondoordringbare omheiningen.".

Art. 20.Artikel 4, eerste lid, van dezelfde wet, laatst gewijzigd bij de wet van 8 januari 2012, wordt aangevuld met een bepaling onder 5°, die luidt als volgt : "5° de handelingen en werken van minimaal belang die vrijgesteld zijn van een vervoervergunning of onderworpen zijn aan een verplichting tot verklaring.".

Art. 21.In Hoofdstuk IV van dezelfde wet wordt het opschrift van Afdeling 1 vervangen als volgt :

"Afdeling 1. - Rechten en verplichtingen ingevolge de vervoervergunning, verklaring van openbaar nut en wijziging van het tracé".

Art. 22.In Hoofdstuk IV, Afdeling 1 van dezelfde wet, wordt een artikel 8/7 ingevoegd, luidende : "

Art. 8/7.Onder voorbehoud van artikel 4 worden alle vervoerinstallaties, ongeacht de begunstigde ervan, en alle werken uitgevoerd voor de aanleg en de uitbating van deze installaties, op onweerlegbare wijze geacht van openbaar nut te zijn.

De Koning bepaalt de nadere regels van het eerste lid van dit artikel.".

Art. 23.In artikel 9 van dezelfde wet, laatst gewijzigd bij de wet van 29 april 1999, worden het tweede en derde lid vervangen als volgt : "Wanneer een beheerder van het openbaar domein een probleem vaststelt van verenigbaarheid van een vervoerinstallatie die is geplaatst op het openbaar domein en een project van algemeen belang, stuurt hij in de voorstudiefase een kennisgeving, die met redenen omkleed het probleem van verenigbaarheid beschrijft, naar de houder van de vervoervergunning, en bezorgt hij een kopie van deze kennisgeving aan de Algemene Directie Energie.

Binnen de 15 dagen na ontvangst van die kennisgeving, wordt een overleg gestart tussen de beheerder van het openbaar domein, de houder van de vervoervergunning en, in voorkomend geval, het Bestuur Energie.

Dit overleg duurt minimaal 60 dagen en maximaal 120 dagen.

Het overleg behandelt op zijn minst het principe, de modaliteiten en het tijdschema voor de uitvoering van de maatregelen die nodig zijn om bedoelde verenigbaarheid te verzekeren, rekening houdend met de belangen van de betrokken partijen.

Indien het overleg leidt tot een akkoord, worden de daar voorziene maatregelen uitgevoerd en behoudens andersluidende overeenkomst worden de kosten voor de wijziging van het tracé vastgelegd in overeenstemming met het achtste tot twaalfde lid indien maatregelen worden opgelegd.

Bij gebrek aan akkoord op het einde van het overleg, en zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheid van de minister om de vervoervergunning te wijzigen, kan de betrokken beheerder van het openbaar domein maatregelen opleggen die betrekking hebben op ofwel de uitvoering van de werken voor het behoud van de installatie (met inbegrip van de bescherming ervan), ofwel de wijziging van de ligging of het tracé van de vervoerinstallatie. De uitvoeringsmodaliteiten van voormelde maatregelen moeten in gemeen overleg met de betrokken houder van de vervoervergunning worden vastgelegd.

Indien de kennisgeving bedoeld in het tweede lid door de houder van de vervoervergunning wordt ontvangen minder dan tien jaar na de ingebruikstelling van de vervoerinstallatie, vallen de kosten voor het behoud van de vervoerinstallatie of de kosten voor de wijziging van de ligging of het tracé van de vervoerinstallatie ten laste van de beheerder van het openbaar domein ten laste van de houder van de vervoervergunning, volgens een verdeling die wordt uitgedrukt in een percentage, rekening houdend met de anciënniteit van de installatie, en zonder dat het deel van de beheerder van het openbaar domein in verhouding tot het deel van de houder van de vervoervergunning kleiner kan zijn dan de verdeling bepaald in het volgende lid.

In de overige gevallen worden die kosten proportioneel en redelijk verdeeld tussen de beheerder van het openbaar domein en de houder van de vervoervergunning.

Kosten die geen betrekking hebben op de kosten van de maatregelen voor het behoud van de vervoerinstallatie en de kosten van de wijziging van de inplanting of het tracé van de installatie en die door de houder van de vervoervergunning of de beheerder van het openbaar domein gedragen worden, blijven te hunnen laste, zonder afbreuk te doen aan de mogelijkheid om deze kosten op basis van het gemeen recht te recupereren.

De beheerder van het openbaar domein die de maatregelen oplegt kan een voorlopige schatting eisen van de kosten die te zijnen laste vallen.

De Koning bepaalt de modaliteiten van uitvoering van dit artikel, met name voor wat betreft het overleg beoogd in het derde tot het zevende lid en de verdeling van de kosten beoogd in het achtste tot het elfde lid.".

Art. 24.In artikel 10 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 29 april 1999, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "private gronden die niet bebouwd zijn en die niet omsloten zijn met een muur of met een omheining die overeenkomt met de bouw- of stedenbouwverordeningen" vervangen door de woorden "het geheel of een deel van de private niet bebouwde gronden en die niet volledig omsloten zijn met een ondoordringbare muur of omheining";2° in het derde lid worden de woorden "met de uitvoering van de werken mag slechts een aanvang worden genomen" vervangen door de woorden "met de uitvoering van de werken van aanleg van de vervoerinstallatie mag slechts een aanvang worden genomen".

Art. 25.In artikel 11 van dezelfde wet, laatst gewijzigd bij de wet van 29 april 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt de eerste zin die begint met de woorden "Het gebruik waartoe" en eindigt met de woorden "moet worden geëerbiedigd" vervangen door de volgende zin : "Het gebruik waartoe het openbaar domein of privéterreinen die gedeeltelijk worden bezet, is bestemd, moet worden geëerbiedigd."; 2° het tweede en het derde lid worden opgeheven.

Art. 26.Artikel 12 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : "De eigenaar van het private erf dat met de erfdienstbaarheid zoals voorzien in artikel 11 is bezwaard, kan binnen de termijn door de Koning bepaald, aan de minister laten weten dat hij aan de gerechtigde van die erfdienstbaarheid vraagt het bezette gedeelte van het terrein aan te kopen.

Wanneer tussen de eigenaar van het bezwaarde erf en de houder van een vervoervergunning geen overeenstemming wordt bereikt over een verkoop in der minne, is het hiernavolgende artikel 14 van toepassing.

De vervoerinstallaties moeten worden verplaatst of, zo nodig, weggenomen op verzoek van de eigenaar van het bezwaarde erf of van degene die het recht heeft om er bouwwerken op uit te voeren of om het te omsluiten met een ondoordringbare muur of omheining.

Indien de betrokkenen waarvan sprake in het derde lid dit recht uitoefenen zonder de verplaatsing of het wegnemen van de vervoerinstallaties te eisen, behoudt de gerechtigde op de erfdienstbaarheid het recht om het toezicht op deze installaties uit te oefenen en om de werken uit te voeren die nodig zijn voor hun werking, hun onderhoud en hun herstelling.

De kosten veroorzaakt door het verplaatsen of wegnemen van de vervoerinstallaties komen ten laste van de gerechtigde op de erfdienstbaarheid; echter, de in het derde lid vermelde personen moeten minstens zes maanden voor zij de voorgenomen werken aanvangen, de gerechtigde op de erfdienstbaarheid hiervan schriftelijk verwittigen.".

Art. 27.Artikel 13, derde lid, van dezelfde wet, laatst gewijzigd bij de wet van 29 april 1999, wordt opgeheven.

Art. 28.In artikel 15/1 van dezelfde wet, laatst gewijzigd bij de wet van 26 december 2013, worden de paragrafen 3/1 tot 3/3 ingevoegd, luidende : " § 3/1. De beheerder van het aardgasvervoernet richt een Vergoedingsfonds op als vervangende tussenkomst, hierna genoemd "het Vergoedingsfonds". Het Vergoedingsfonds keert onafhankelijk van de toewijzing van aansprakelijkheden voor "rekening van wie het zal toekomen" een vergoeding uit aan het slachtoffer van een lichamelijk letsel van een ongeval op het netwerk van de beheerder van het aardgasvervoernetwerk dat geen vergoeding kan verkrijgen indien dit letsel uitsluitend verband houdt met de activiteit van een derde, een fout van het slachtoffer, een toevallige gebeurtenis of overmacht. Het Fonds komt ook tussen in het geval van bewezen fout van de vervoernetbeheerder conform de artikelen 1382 en 1383 van het Burgerlijk Wetboek.

Het Vergoedingsfonds vergoedt eveneens de economische en morele gevolgen van lichamelijke letsels en overlijden. De organismen die wettelijk in de plaats worden gesteld hebben geen recht op verhaal tegen het Fonds.

Het Vergoedingsfonds wordt voor alle administratieve en rechtshandelingen vertegenwoordigd door de beheerder van het aardgasvervoersnet. Het heeft geen rechtspersoonlijkheid.

De Koning kan, bij een in ministerraad overlegd besluit, de oprichting van dergelijk fonds uitbreiden tot de andere houders van een vervoervergunning.". § 3/2. Het totale bedrag van de vergoedingen dat het Vergoedingsfonds kan uitkeren krachtens § 3/1 om lichamelijk letsel te vergoeden, overschrijdt het bedrag van 30 miljoen euro per kalenderjaar niet.

Onder de voorwaarden die door de Koning worden bepaald komt het Vergoedingsfonds tussen voor de slachtoffers of hun nabestaanden van een ongeval dat zich in België heeft voorgedaan in de gevallen bedoeld in § 3/1 van dit artikel van deze wet. Het leidende principe van de dading wordt ook door de Koning vastgesteld.

Onverminderd artikel 4 van de voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering, moet het Vergoedingsfonds elke persoon vergoeden die lichamelijke schade heeft geleden in de gevallen bedoeld in § 3/1 en dit, onafhankelijk van de toewijzing van de aansprakelijkheden. Het vergoedt ook de economische en morele gevolgen van lichamelijke letsels en van overlijden. De organismen die wettelijk in de plaats worden gesteld, hebben geen recht op verhaal tegen het Fonds.

Het Vergoedingsfonds moet ook elke persoon vergoeden die lichamelijke schade heeft geleden in de gevallen bedoeld in § 3/1.

Wanneer het Vergoedingsfonds tussenkomt, moeten de vergoedingen voortkomen uit een procedure van minnelijke schadevergoeding die de waarde heeft van een dading of van een gerechtelijke beslissing.

Het Vergoedingsfonds wordt in de rechten gesteld van het slachtoffer tegen elke persoon waartegen dit slachtoffer een recht op schadevergoeding kan laten gelden zonder afbreuk te doen aan artikel 1252 van het Burgerlijk Wetboek. Het Vergoedingsfonds heeft bovendien recht op de interesten tegen de wettelijke rentevoet in burgerlijke zaken en op de incassokosten.

Wanneer het Vergoedingsfonds een schikking treft met het slachtoffer, dan geldt de aanvaarding van het aanbod tot vergoeding door het slachtoffer of, in geval van overlijden, zijn nabestaanden, als een dading in de zin van artikel 2044 van het Burgerlijk Wetboek.

De rechten op een vergoeding voorzien in dit artikel doven uit wanneer er binnen de periode van 3 jaar die volgt op de datum waarop de schade wordt geleden geen verzoek tot dading wordt gedaan of geen rechtsvordering wordt ingesteld in toepassing van de bepalingen van de paragrafen 3/1 en 3/2.

Het Fonds is vrijgesteld van alle verplichtingen als het bewijst dat de schade voortvloeit uit een daad van oorlog of terrorisme. § 3/3. De bijdragen aan het Vergoedingsfonds worden gestort door de beheerder van het aardgasvervoernet onder de voorwaarden die door de Koning worden bepaald. Deze bijdragen maken een openbare dienstverplichting uit die niet in rekening wordt genomen in het mechanisme van het fonds voorzien in artikel 15/11. De bijdragen zijn een kost in de zin van artikel 15/5bis, § 5, 2°, en deze kost kan uit zichzelf niet bijdragen tot een verhoging van het tarief.".

Art. 29.In artikel 15/12, § 2, van dezelfde wet, laatst gewijzigd bij de wet van 1 juni 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "en de LNG-activiteiten" ingevoegd tussen de woorden "afzonderlijke rekeningen voor hun activiteiten van vervoer, distributie en opslag van aardgas" en de woorden "en, in voorkomend geval, voor het geheel van hun activiteiten"; 2° tussen het eerste en het tweede lid, dat het derde lid wordt, wordt een lid ingevoegd luidende : "De inkomsten uit de eigendom van het vervoers- of distributienetnet worden in de boekhouding vermeld.".

Art. 30.In artikel 15/14 van dezelfde wet, laatst gewijzigd bij de wet van 26 december 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, tweede lid, 7°, ingevoegd bij de wet van 8 januari 2012, wordt het woord "eindafnemers" tussen de woorden "ervoor zorgen dat de" en de woorden "een efficiënte werking" vervangen door het woord "afnemers";2° in § 2, tweede lid, wordt een bepaling onder 5° bis ingevoegd, luidende : "5° bis toezicht en controle uitoefenen op de handelsuitwisselingen van voor de groothandel bestemde energieproducten overeenkomstig de Verordening (EU) nr.1227/2011, met eerbiediging van de respectievelijke bevoegdheden van de Belgische Mededingingsautoriteit en van de FSMA."; 3° § 2 wordt aangevuld met een nieuw lid, luidende : "Bij de uitoefening van haar toezicht- en controleopdrachten bedoeld in het tweede lid, 5° bis, werkt de commissie samen met de Belgische Mededingingsautoriteit en met de FSMA en wisselt met hen alle informatie uit en deelt de informatie mee, in voorkomend geval wederkerig, nodig en relevant voor de goede uitvoering van Verordening (EU) nr.1227/2011 of in de gevallen voorzien of toegelaten door die Verordening. Wanneer de commissie informatie ontvangt vanwege andere autoriteiten in het kader van de uitoefening van haar toezicht-en controleopdrachten, verzekert zij hetzelfde niveau van vertrouwelijkheid als vereist wordt van de autoriteit die ze levert, onverminderd artikel 26, § 2, eerste lid.".

Art. 31.In artikel 15/16 van dezelfde wet, laatst gewijzigd bij de wet van 8 januari 2012, wordt een paragraaf 1ter ingevoegd, luidende : " § 1ter. In het kader van de artikelen 3, 4 en 5 van de Verordening (EU) nr.1227/20111, beschikt de commissie over de bevoegdheid om binnen een redelijke termijn informatie op te vragen van alle betrokken natuurlijke of rechtspersonen alsook over de bevoegdheid hen op te roepen en te horen, op voorwaarde dat zij haar verzoekt motiveert en dat dit verzoek aansluit op het kader en het doel van haar onderzoek.

De natuurlijke en rechtspersonen die overeenkomstig het eerste lid worden opgeroepen en gehoord, worden op hun verzoek bijgestaan door een raadsman.".

Art. 32.In artikel 15/24 van dezelfde wet, laatst gewijzigd bij de wet van 8 januari 2012, worden de woorden "of de algemene raad" tussen de woorden "van het directiecomité" en de woorden "van de Commissie" opgeheven.

Art. 33.Het opschrift van Hoofdstuk V van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : "Hoofdstuk V - Uitvoering van de wet, de veiligheidsregels en Technische Codes voor de vervoerinstallaties".

Art. 34.In artikel 16, eerste lid, van dezelfde wet laatst gewijzigd bij de wet van 29 april 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder 1° wordt opgeheven; 2° de bepaling onder 8° wordt aangevuld met de volgende zin : "Deze voorschriften kunnen veiligheidsverplichtingen voorzien ten laste van de natuurlijke en rechtspersonen die werken uitvoeren in de nabijheid van leidingen, zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van hoofdstuk V van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk en haar uitvoeringsbesluiten.".

Art. 35.Artikel 17 van dezelfde wet, opgeheven bij de wet van 29 april 1999, wordt hersteld als volgt : "

Art. 17.§ 1. Na advies van Algemene Directie Energie van de FOD Economie en advies van de Administratie Kwaliteit en Veiligheid van de FOD Economie, bepaalt de Koning de algemene veiligheidsvoorschriften in het kader van het ontwerp, de bouw, de exploitatie en de buitengebruikstelling van vervoerinstallaties.

De algemene voorschriften definiëren onder meer : 1° de verplichtingen van de houder van een vervoervergunning ter preventie en behandeling van ongevallen door de invoering van een systeem van veiligheidsbeheer en een noodplan;2° de voorbehouden zone en het daaraan verbonden verbod om te bouwen, te bezetten, te werken of aan te planten;3° de ingravingsdiepte van de leidingen en de voorwaarden waaronder een bovengrondse installatie kan worden gebruikt;4° de bescherming van het tracé;5° de bescherming tegen corrosie;6° de gebruikte materialen en de specificatie voor de levering van materialen alsook de testen en controle van materialen;7° de specificaties voor de berekening van de leiding;8° de specificaties voor de uitvoering van de werken op de werf bij de aanleg van leidingen;9° de controle op de samengevoegde onderdelen;10° de controle op de werken na de aanleg en de ontvangsttesten op het vlak van de dichtheid;11° de exploitatievoorwaarden;met inbegrip van het toezicht op de vervoerinstallaties, alsook de druk, de temperatuur en de wanddikte van de vervoerinstallaties; 12° de verplichtingen van de organismen voor de controle van de vervoerinstallaties;en 13° de vereisten inzake de risicoanalyse. § 2. Op voorstel van een of meerdere houders van een vervoervergunning en na advies van de Administratie Kwaliteit en Veiligheid van de FOD Economie, of op voorstel van de Administratie Kwaliteit en Veiligheid van de FOD Economie en na overleg met een of meerdere houders van een vervoervergunning, keurt de minister de Technische Codes goed.

De respectievelijke Technische Codes bepalen de technische maatregelen die noodzakelijk zijn om de algemene veiligheidsvoorschriften bedoeld in § 1. van dit artikel uit te voeren door de voorschriften met betrekking tot de veiligheid, meer bepaald in het kader van het ontwerp, de bouw, inbedrijfstelling, het toezicht, het onderhoud, en de buitengebruikstelling van vervoerinstallaties, het veiligheidsbeheersysteem en het noodplan verder uit te werken. § 3. De minister kan aan de ambtenaren van de FOD Economie die hij aanduidt voor specifieke door hem voorziene functies, de bevoegdheid delegeren om : 1° binnen de grenzen bepaald door de Koning, algemene technische maatregelen te bepalen;2° binnen de grenzen bepaald door de Koning, individuele technische maatregelen te bepalen.

Art. 36.Er wordt in dezelfde wet, in hetzelfde Hoofdstuk V een artikel 17/1 ingevoegd, luidende : "

Art. 17/1.§ 1. De vervoerinstallaties moeten worden ontworpen, gebouwd, geëxploiteerd en buiten gebruik gesteld overeenkomstig de regels voorzien in artikelen 16 en 17.

De houder van een vervoervergunning bouwt, exploiteert, onderhoudt, ontwikkelt en stelt een vervoerinstallatie buiten gebruik op een economische en veilige wijze en zet de redelijke middelen in om de veiligheid van goederen en personen te verzekeren, met respect voor het milieu. § 2. De verplichtingen voorzien in § 1 van dit artikel worden in hoofde van de houder van een vervoervergunning als voldaan beschouwd wanneer deze laatste deze wet en de uitvoeringsbesluiten voorzien in artikelen 16 en 17 van de wet alsook de vervoervergunning(en) naleeft.

Zonder afbreuk te doen aan de verplichtingen in hoofde van de betrokkenen bij de uitvoering van werken in de nabijheid van vervoerinstallaties bedoeld in het koninklijk besluit van 21 september 1988, moeten de vervoerinstallaties aan de interne en externe belastingen kunnen weerstaan waaraan zij kunnen worden onderworpen in normale bedrijfsomstandigheden zoals beschreven in de Technische Codes. Deze verplichting van de houder van de vervoervergunning is een middelenverbintenis.".

Art. 37.Er wordt in hoofdstuk VI van dezelfde wet een nieuw artikel 17/2 ingevoegd luidende : "

Art. 17/2.§ 1. De volgende personen worden bestraft met een administratieve geldboete van 50 tot 20.000 euro : 1° zij die zich verzetten tegen de onderzoeken en naspeuringen die krachtens deze wet plaatsvinden, zij die weigeren de informatie te verstrekken die zij krachtens deze wet verplicht zijn aan te leveren of zij die hen opzettelijk onjuiste of onvolledige informatie geven;2° zij die de bepalingen van deze wet of een van de uitvoeringsbesluiten ervan die genomen zijn op basis van de artikelen 16 en 17 overtreden. In geval van samenloop van inbreuken worden de bedragen van de administratieve boetes bij elkaar opgeteld, zonder dat hun totaal het vierdubbele van het maximum voorzien in het eerste lid kan overschrijden.

De ondernemingen zijn burgerlijk aansprakelijk voor de geldboetes waartoe hun beheerders, zaakvoerders of mandatarissen voor dergelijke inbreuken veroordeeld worden. § 2. Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie wijst de Koning de ambtenaren van de Overheidsdienst Economie, K.MO., Middenstand en Energie aan die bevoegd zijn om de inbreuken op deze wet en op de besluiten die in uitvoering ervan genomen zijn op te sporen en vast te stellen. Hun processen-verbaal zijn rechtsgeldig tot bewijs van het tegendeel. § 3. De daartoe gemachtigde agenten kunnen na inzage van de processen-verbaal waarin een inbreuk op de bepalingen van deze wet zijn vastgesteld en die zijn opgesteld door de agenten bedoeld in § 2, de overtreders voorstellen een som te betalen die bepaald wordt met toepassing van § 1, waardoor de openbare vordering teniet wordt gedaan. De betalings- en inningsmodaliteiten worden door de Koning bepaald. § 4. De natuurlijke of rechtspersoon aan wie een administratieve geldboete wordt opgelegd kan binnen de door de Koning bepaalde termijn voor betaling van de geldboete, bij de rechtbank van eerste aanleg van Brussel beroep aantekenen tegen de beslissing om een geldboete op te leggen.

Het beroep wordt ingediend via verzoekschrift op tegenspraak op basis van de artikelen 1034bis en volgens van het Gerechtelijk Wetboek.

Het beroep schorst de uitvoering van de beslissing.

De voorschriften van het eerste boek van het Strafwetboek zijn van toepassing, met inbegrip van Hoofdstuk VII en artikel 85.

Art. 38.In artikel 18, § 3, van dezelfde wet, laatst gewijzigd bij de wet van 8 januari 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden de woorden "evenals op artikelen 3, 4 en 5 van de Verordening (EU) nr.1227/2011" ingevoegd tussen de woorden "op het artikel 15/16, § 1," en de woorden "wat betreft de"; 2° in het tweede lid worden tussen de woorden ""inbreuken op het artikel" en de woorden "12° en 13°, 16° tot 18°, 20°, 23° en 25° " de woorden "15/14, § 2, 3°, 3° bis" vervangen door de woorden "15/14, § 2, tweede lid, 5° bis";3° in het tweede lid worden tussen de woorden "de commissie bedoeld in het artikel" en de woorden ", 12° en 13°, 16° tot 18°, 23° en 25°, " de woorden "15/14, § 2, 3°, 3° bis" vervangen door de woorden "15/14, § 2, tweede lid, 5° bis";4° tussen het tweede en het derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende : "Om de toepassing van de artikelen 3, 4 en 5 van de Verordening (EU) nr.1227/2011 te garanderen kan de commissie eisen dat haar, in het kader van en met het oog op het onderzoek, bestaande overzichten van telefoon- en dataverkeer worden bezorgd."; 5° tussen het vroegere derde en vierde lid, die het vierde lid en het zevende lid worden, worden twee leden ingevoegd, luidende : "Wanneer de handelingen de kenmerken hebben van het afluisteren van telefoonverkeer, kunnen zij enkel gesteld worden met toepassing van de artikelen 90ter tot 90decies van het Wetboek van strafvordering. Wanneer een persoon een verklaring of gelijk welke schriftelijke of mondelinge getuigentis aflegt overeenkomstig § 3, tweede lid, 2°, wordt hij bijgestaan door een raadsman.".

Art. 39.In artikel 20/2 van dezelfde wet, laatst gewijzigd bij de wet van 8 januari 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "en 5° bis" ingevoegd tussen de woorden "of van alle andere bepalingen op de toepassing waarvan ze toeziet krachtens artikel 15/14, § 2, tweede lid, 5° " en de woorden "binnen de termijn bepaald door de Commissie"; 2° in het eerste lid worden de woorden "in aanwezigheid van zijn raadsman" ingevoegd tussen de woorden "Indien deze persoon bij het verstrijken van de termijn in gebreke blijft, kan de commissie, op voorwaarde dat de persoon werd gehoord of naar behoren werd opgeroepen" en de woorden "een administratieve geldboete opleggen."; 3° in het eerste lid wordt de zin "De geldboete wordt ten gunste van de Schatkist geïnd door de Administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, der registratie en domeinen" opgeheven;4° tussen het eerste en het tweede lid worden drie leden ingevoegd, luidende : "Bovendien, indien deze persoon bij het verstrijken van de termijn, bepaald door de commissie, in gebreke blijft al de bepalingen na te leven op de toepassing waarvan de commissie toeziet krachtens artikel 15/14, § 2, tweede lid, 5° bis, kan de commissie, op voorwaarde dat de persoon werd gehoord of naar behoren werd opgeroepen in aanwezigheid van zijn raadsman, een dwangsom opleggen.De dwangsom mag, per kalenderdag, niet minder bedragen dan 250 euro, noch meer bedragen dan 50.000 euro, noch in het totaal 2.500.000 euro overschrijden.

In het geval van recidive van een persoon die nalaat om zich in overeenstemming te brengen met de bepalingen waarover de commissie toezicht uitoefent op de naleving ervan uit hoofde van artikel 15/14, § 2, tweede lid, 5° bis, kan de commissie de geldboete en/of de dwangsom maximaal vermeerderen tot het dubbele van het maximale bedrag zoals bedoeld in het eerste en het tweede lid.

De geldboete en de dwangsom worden ten gunste van de Schatkist geïnd door de Administratie bevoegd voor de niet-fiscale invordering binnen de FOD Financiën ."; 5° in het vroegere tweede lid, dat het vijfde lid wordt, worden de woorden "en de dwangsommen" ingevoegd tussen de woorden "De administratieve boetes" en de woorden "die door de commissie aan de netbeheerder worden opgelegd worden niet opgenomen in zijn kosten" en tussen de woorden "bedragen van de administratieve boetes" en de woorden "die de commissie hen oplegt".

Art. 40.In dezelfde wet worden tussen de artikelen 20/2 en 21, de artikelen 20/3, 20/4 en 20/5 ingevoegd, luidende : "

Art. 20/3.§ 1. Ten einde de toepassing van de artikelen 3 tot 5 van de Verordening (EU) nr. 1227/2011 te garanderen en door middel van een voorafgaande machtiging van een onderzoeksrechter kunnen de personen bedoeld in artikel 18, § 3, eerste lid, op basis van een met redenen omklede beslissing, behalve in een privéwoning, het beslag bevelen op de activa die eigendom zijn van de persoon die het voorwerp uitmaakt van een door de commissie gevoerd onderzoek en die, ofwel het voorwerp uitmaken van de inbreuk die onderzocht wordt, ofwel die bestemd waren of bijgedragen hebben om de inbreuk in kwestie te begaan, ofwel een vermogensvoordeel vormen dat rechtstreeks uit de inbreuk gehaald wordt of er het equivalent van vormen.

De personen bedoeld in artikel 18, § 3, eerste lid, vermelden in hun beslissing, bedoeld in het eerste lid, de feitelijke omstandigheden die het nemen van de maatregel rechtvaardigen en bij de motivering van hun beslissing houden zij rekening met de principes van proportionaliteit en subsidiariteit.

Om dit bevel uit te voeren, kunnen de personen bedoeld in artikel 18, § 3, eerste lid, zo nodig de hulp vragen van het openbaar gezag.

De uitvoering van de beslaglegging maakt het voorwerp uit van een proces-verbaal waaraan de inventaris van alle in beslag genomen activa wordt toegevoegd. In de mate van het mogelijke worden de activa geïndividualiseerd. § 2. De gemotiveerde beslissing van de beslagmaatregel, bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, die genomen wordt door de personen bedoeld in artikel 18, § 3, eerste lid, vervalt van rechtswege ofwel na afloop van de beroepstermijn tegen de beslissing van de commissie om een boete op te leggen en/of een dwangsom, overeenkomstig artikel 20/2, ofwel de eerste dag na de dag waarop het arrest van het hof van beroep van Brussel is uitgesproken met betrekking tot de beslissing genomen op basis van artikel 20/2, met toepassing van artikel 15/20.

In afwijking van het eerste lid vervalt het beslag, met betrekking tot de activa die in de beslissing van de commissie of, desgevallend, van het hof van beroep van Brussel, beschouwd worden als een vermogensvoordeel dat rechtstreeks uit de inbreuk gehaald wordt of als het equivalent van dergelijk voordeel, enkel op het ogenblik waarop de geldboete en de dwangsom die opgelegd zijn met toepassing van artikel 20/2, integraal betaald zijn.

Art. 20/4.Ten einde de toepassing van de artikelen 3 tot 5 van de Verordening (EU) nr. 1227/2011 te garanderen en door middel van een voorafgaande machtiging van een onderzoeksrechter kunnen de personen bedoeld in artikel 18, § 3, eerste lid, op basis van een met redenen omklede beslissing, aan een natuurlijke of rechtspersoon uit hoofde van wie er duidelijke aanwijzingen zijn van een inbreuk in de betekenis van de artikelen 3 tot 5 van de Verordening (EU) nr. 1227/2011, een tijdelijk verbod opleggen om beroepsactiviteiten uit te oefenen die een risico op nieuwe inbreuk van deze bepalingen inhouden en die in de beslissing worden uiteengezet.

Het verbod kan enkel betrekking hebben op de natuurlijke en rechtspersonen die vermeld zijn in de beslissing van een persoon bedoeld in artikel 18, § 3, eerste lid, alsook op de beroepsactiviteiten die daarin nauwkeurig omschreven zijn.

De personen bedoeld in artikel 18, § 3, eerste lid, vermelden in hun beslissing de feitelijke omstandigheden die het nemen van de maatregel rechtvaardigen en bij de motivering van hun beslissing houden zij rekening met de principes van proportionaliteit en subsidiariteit.

Het verbod is geldig voor een termijn van drie maanden, eenmalig verlengbaar volgens dezelfde procedure.

Het verbod begint pas te lopen op het ogenblik waarop de beslissing aan de betrokken persoon is betekend door een persoon bedoeld in artikel 18, § 3, eerste lid.

Art. 20/5.De sancties die in artikel 20/2 voorzien zijn mogen niet meer worden opgelegd binnen een termijn van meer dan 5 jaar te rekenen vanaf het begaan van de inbreuk op of van de schending van bepaalde bepalingen van deze wet, van haar uitvoeringsbesluiten, van latere wetten betreffende de tarieven of betreffende de bijdrage bedoeld in artikel 15/11, of van alle andere bepalingen waarvan zij toeziet op de toepassing ervan krachtens artikel 15/14, § 2, tweede lid, 3° en 5°.

In het geval van voortdurende inbreuk op of van voortdurende schending van bepaalde bepalingen van deze wet, van haar uitvoeringsbesluiten, van latere wetten betreffende de tarieven of betreffend de bijdrage bedoeld in artikel 15/11, of van alle andere bepalingen waarvan zij toeziet op de toepassing ervan krachtens artikel 15/14, § 2, tweede lid, 3° en 5°, is de eerste dag van die termijn de dag waarop de inbreuk heeft opgehouden.

Deze termijn wordt onderbroken telkens wanneer een onderzoeksdaad of een daad van administratieve repressie wordt uitgeoefend ten aanzien van de betrokken persoon.". HOOFDSTUK IV. - Wijzigingen van de wet van 10 maart 1925 op de electriciteitsvoorziening - Verklaring van openbaar nut

Art. 41.In artikel 9 van de wet van 10 maart 1925 op de electriciteitsvoorziening worden de woorden "en alle installaties nodig voor het transporteren van elektriciteit" ingevoegd tussen de woorden "electrische geleidingen" en de woorden "boven of onder de openbare wegen".

Art. 42.In artikel 11 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "door den Koning" vervangen door de woorden "volgens de modaliteiten bepaald door de Koning";2° in het tweede lid worden de woorden "door den Koning" vervangen door de woorden "volgens de modaliteiten bepaald door de Koning".

Art. 43.In artikel 13 van dezelfde wet worden de woorden "en het aanleggen van alle installaties nodig voor het transporteren van elektriciteit" ingevoegd tussen de woorden "boven- en ondergrondsche lijnen" en de woorden ", mits zich te gedragen".

Art. 44.In artikel 14 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, 3°, worden de woorden ", bomen te vellen en wortelen te rooien" ingevoegd tussen de woorden "af te hakken" en de woorden"die dicht bij" en worden de woorden "of ondergrondse" ingevoegd tussen het woord "bovengrondsche" en de woorden"electrische energiegeleidingen";2° in het tweede lid worden de woorden "te vellen of te rooien, zoals voorzien in de bepaling onder 3° " ingevoegd voor de woorden "echter afhankelijk gesteld";3° in het tweede lid worden de woorden "boomtakken af" opgeheven;4° in het tweede lid wordt het woord "zulks te doen" vervangen door de woorden "de werken uit te voeren".

Art. 45.In artikel 15 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen als volgt : "De Koning bepaalt de modaliteiten volgens dewelke, het aanleggen van elektrische lijnen van het elektrisch transportnetwerk en alle aansluitingen hierop boven of onder private onbebouwde gronden, die niet door muren of dergelijke omheiningen zijn afgesloten van openbaar nut kan worden verklaard."; 2° in het derde lid wordt het woord "regeering" vervangen door het woord "Koning".

Art. 46.In artikel 16, tweede lid, van dezelfde wet, wordt de woorden "naar de regeering" vervangen door de woorden "naar de door de Koning aangeduide instantie".

Art. 47.In artikel 22 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "het Ministerie van Nijverheid en Arbeid" vervangen door de woorden "de Algemene Directie Energie van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie"; 2° in het derde lid worden de woorden "minister van Nijverheid en Arbeid" worden vervangen door de woorden "minister bevoegd voor Energie";3° in het vijfde lid worden de woorden "advies van het comiteit of van de bevoegde afdeeling" vervangen door de woorden "de consultatie van het comiteit of de bevoegde afdeling via schriftelijke procedure binnen de zestig dagen na het einde van het vooronderzoek.De leden van het comiteit aldus geconsulteerd worden geacht hun onvoorwaardelijk akkoord te betuigen zo zij binnen de acht dagen geen gemotiveerd andersluidend bericht bij de Administratie voor Energie schriftelijk hebben doen toekomen.". HOOFDSTUK V. - Bekrachtiging van koninklijke besluiten genomen krachtens de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt en de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen

Art. 48.Het koninklijk besluit van 18 december 2013 tot wijziging van het koninklijk besluit van 24 maart 2003 tot bepaling van de nadere regels betreffende de federale bijdrage tot financiering van sommige bepaalde openbare dienstverplichtingen en van de kosten verbonden aan de regulering van en controle op de elektriciteitsmarkt, wordt bekrachtigd met ingang van 1 januari 2014.

Art. 49.Het koninklijk besluit van 26 januari 2014 ter vaststelling van de bedragen voorzien voor de financiering van de nucleaire passiva BP1 en BP2 voor de periode 2014-2018, in uitvoering van artikel 3, § 2, van het koninklijk besluit van 24 maart 2003 tot bepaling van de nadere regels betreffende de federale bijdrage tot financiering van sommige openbare dienstverplichtingen en van de kosten verbonden aan de regulering van en controle op de elektriciteitsmarkt, wordt bekrachtigd met ingang van 1 januari 2014. HOOFDSTUK VI. - Slot- en Overgangsbepalingen

Art. 50.Tot aan de inwerkingtreding van de goedkeuring door de Koning van het huishoudelijk reglement bedoeld in artikel 29sexies van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, zoals hersteld bij artikel 14 van deze wet, zijn de regels vastgesteld in het koninklijk besluit van 3 mei 1999 betreffende de samenstelling en de werking van de algemene raad van de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 15 mei 2008, van toepassing op de Adviesraad Gas en Elektriciteit, met uitzondering van het artikel 2, § 2.

Art. 51.De Koning bepaalt de inwerkingtreding van de artikelen 20 tot en met 28 en 33 tot en met 36.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 8 mei 2014.

FILIP Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, Mevr. J. MILQUET De Staatssecretaris voor Energie, M. WATHELET Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. A. TURTELBOOM _______ Nota (1) Kamer van volksvertegenwoordigers : (www.dekamer.be) : Stukken : 53-3511 - 2013/2014 Integraal Verslag : 22 april 2014 Senaat (www.senate.be) : Stukken : 5-2869 - 2013/2014.

^