gepubliceerd op 30 december 2011
Wet houdende diverse bepalingen
28 DECEMBER 2011. - Wet houdende diverse bepalingen (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL 1. - Algemene bepaling
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
TITEL 2. - Begroting HOOFDSTUK 1. - Wijziging van de wet van 22 mei 2003 houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat
Art. 2.Artikel 133 van de wet van 22 mei 2003 houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat, laatstelijk vervangen bij de programmawet van 22 december 2008, wordt vervangen als volgt : "
Art. 133.Deze wet treedt in werking op 1 januari 2012, behalve voor de in artikel 2, 2° tot 4°, bedoelde diensten, waarvoor hij in werking treedt op 1 januari 2014.
De Koning kan, op voorstel van de minister van de Begroting en van de voogdijminister, de bepalingen van deze wet vóór 1 januari 2014 laten in werking treden, voor elke dienst bedoeld in het eerste lid.
In afwijking van het eerste lid treedt Titel V ook in werking op 1 januari 2012 voor de diensten bedoeld in dit lid.".
Art. 3.Artikel 135 van dezelfde wet, ingevoegd bij de programmawet van 22 december 2008 en laatstelijk vervangen bij de wet van 29 december 2010, wordt vervangen als volgt : "
Art. 135.In afwijking van artikel 66 mogen vanaf 1 januari 2009 aan de rekenplichtigen van de FOD Kanselarij van de Eerste Minister, de FOD Budget en Beheerscontrole, de FOD Personeel en Organisatie, de FOD Informatie- en Communicatietechnologie en de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, vanaf 1 januari 2010 aan de rekenplichtigen van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal overleg, de FOD Sociale Zekerheid, de FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie en de POD Maatschappelijke integratie, Armoedebestrijding en Sociale Economie, vanaf 1 januari 2011 aan de rekenplichtigen van de FOD Financiën, de FOD Mobiliteit en Vervoer en de FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en vanaf 1 januari 2012 aan de rekenplichtigen van de FOD Justitie, de FOD Binnenlandse Zaken, de POD Wetenschapsbeleid, het Ministerie van Defensie en de Federale politie en Geïntegreerde Werking, voorschotten worden toegekend om de betaling van sommige uitgaven mogelijk te maken. De maximumbedragen van die voorschotten en van de betrokken uitgaven, alsook de aard van deze laatsten worden in de bijzondere departementale wetsbepalingen vastgesteld.".
Art. 4.Artikel 136 van deze wet, ingevoegd bij de programmawet van 23 december 2009, wordt vervangen als volgt : "
Art. 136.In afwijking van artikel 16 zullen de diensten bedoeld in artikel 2 al hun vaste activa met al de nodige gegevens, overeenkomstig de balansklassen van het algemene rekeningstelsel bedoeld in artikel 5, in het boekhoudsysteem opnemen binnen de vijf boekjaren na de datum van inwerkingtreding van de wet voor de betreffende dienst.
De in artikel 16 bedoelde waardering van de vaste activa in het boekhoudsysteem wordt ingevoerd volgens een plan dat de diensten opstellen en samen met hun jaarrekening publiceren.
Alle vaste activa van subklassen 27, 28 en 29 worden bij de eerste presentatie van een balans onder de volledige algemene boekhouding gewaardeerd en gerapporteerd.".
Art. 5.In dezelfde wet wordt een artikel 137 ingevoegd, luidende : "
Art. 137.De jaarrekening van de federale Staat, bedoeld in artikel 110, wordt in 2015 door de minister van Begroting opgesteld op basis van de door alle diensten verstrekte boekhoudkundige gegevens over het boekjaar 2014.
De consolidatie gebeurt over alle rekeningen. De rekeningen "vaste activa" zullen echter worden geconsolideerd in functie van hun beschikbaarheid en rekening houdend met de overgangsperiode bepaald in artikel 136.". HOOFDSTUK 2. - Wijziging van de wet van 22 mei 2003 tot wijziging van de wet van 29 oktober 1846 op de inrichting van het Rekenhof
Art. 6.Artikel 11 van de wet van 22 mei 2003 tot wijziging van de wet van 29 oktober 1846 op de inrichting van het Rekenhof, laatstelijk vervangen bij de wet van 29 december 2010, wordt aangevuld met drie leden, luidende : "Met inachtneming van artikel 71, § 1, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten en in afwijking van het eerste lid, treedt artikel 10 in werking op 1 januari 2012 enkel wat betreft de opheffing van de artikelen 5, vierde lid, 9 en 17 van de wet van 29 oktober 1846 op de inrichting van het Rekenhof.
In zover dit artikel de artikelen 14 en 15 van de voornoemde wet van 29 oktober 1846 opheft, wordt artikel 10 van deze wet van kracht op 1 januari 2013.
De Koning kan een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan de datum vermeld in het voorgaand lid.". HOOFDSTUK 3. - Wijziging van de wet van 29 oktober 1846 op de inrichting van het Rekenhof
Art. 7.Artikel 22 van de wet van 29 oktober 1846 op de inrichting van het Rekenhof wordt aangevuld met een paragraaf 4 luidende : " § 4. De artikelen 14 en 15 zijn niet meer van toepassing op de FOD Justitie, de FOD Binnenlandse Zaken, de POD Wetenschapsbeleid, het Ministerie van Defensie en de Federale politie en Geïntegreerde Werking vanaf 1 januari 2012.". HOOFDSTUK 4. - De controle van de vastleggingen
Art. 8.Artikel 15 van de programmawet van 22 december 2008, laatstelijk vervangen bij de programmawet van 23 december 2009 en de wet van 29 december 2010, wordt vervangen als volgt : "
Art. 15.De artikelen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de diensten bedoeld in artikel 2, 1°, van de wet van 22 mei 2003 houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat.". HOOFDSTUK 5. - Inwerkingtreding
Art. 9.Deze titel treedt in werking op 1 januari 2012, met uitzondering van artikel 3 dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 2009.
TITEL 3. - Volksgezondheid ENIG HOOFDSTUK. - Wijzigingen van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994
Art. 10.Artikel 35bis van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, ingevoegd bij de wet van 10 augustus 2001 en laatst gewijzigd bij de wet van 23 december 2009, wordt aangevuld met een paragraaf 2ter, luidende : " § 2ter. De vergoedingsbasis van farmaceutische specialiteiten met een meerwaardeklasse 3 is enkel bij de inschrijving van deze specialiteiten in de lijst van vergoedbare farmaceutische specialiteiten, afhankelijk van de vergoedingsbasis van hun referentiespecialiteit."
Art. 11.Artikel 40, § 1, derde lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 24 december 1999, 22 december 2003 en 26 maart 2007 en het koninklijk besluit van 11 december 2011, wordt aangevuld als volgt : "Voor het jaar 2012 wordt de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling vastgesteld op 25.627.379 duizend EUR."
Art. 12.Artikel 191, eerste lid, 15° septies, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 27 december 2005 en gewijzigd bij de wetten van 13 december 2006, 19 december 2008 en 22 december 2008, wordt aangevuld met een paragraaf 4, luidende : " § 4. Op 1 april 2012 worden de prijzen en de vergoedingsbases van de hierna bedoelde vergoedbare farmaceutische specialiteiten verminderd volgens de hierna volgende modaliteiten.
De vermindering moet per aanvrager een besparing opleveren voor de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen waarvan het bedrag minstens gelijk is aan 1,95 pct. van het omzetcijfer dat is verwezenlijkt op de Belgische markt gedurende het jaar 2010 van de geneesmiddelen van deze aanvrager die zijn ingeschreven op de lijst van de vergoedbare farmaceutische specialiteiten, zoals aangegeven overeenkomstig de bepalingen van artikel 191, eerste lid, 15°, of ambtshalve vastgesteld op basis van dat artikel, op 1 januari 2012.
De aanvragers kunnen ten laatste op 21 januari 2012 een voorstel indienen bij het secretariaat van de Commissie Tegemoetkoming Geneesmiddelen dat prijsdalingen, berekend op de prijs buiten bedrijf, voorziet voor alle of bepaalde van de farmaceutische specialiteiten waarvoor ze verantwoordelijk zijn op 1 januari 2012, vergezeld van een schatting van de budgetimpact waaruit blijkt dat het totale bedrag van de vooropgestelde besparing minstens gelijk is aan 1,95 pct. van het omzetcijfer dat is verwezenlijkt gedurende het jaar 2010 voor de farmaceutische specialiteiten waarvoor ze verantwoordelijk zijn op 1 januari 2012. De voorgestelde vermindering mag maximum 20 pct. bedragen per specialiteit. Voor specialiteiten waarvoor overeenkomstig artikel 35ter een nieuwe vergoedingsbasis is vastgesteld, wordt er geen rekening gehouden met prijsdalingen die geen invloed hebben op de nieuwe vergoedingsbasis.
Indien een aanvrager een daling van de prijs en de vergoedingsbasis indient voor een welbepaalde verpakking van een specialiteit waarvoor hij verantwoordelijk is op 1 januari 2012, moet hetzelfde pct. daling voorgesteld worden voor alle verpakkingen van de specialiteiten waarvoor hij verantwoordelijk is op 1 januari 2012 met hetzelfde werkzame bestanddeel/dezelfde werkzame bestanddelen, met uitzondering van de injecteerbare vormen.
Indien een aanvrager geen voorstel indient of indien het voorstel niet overeenstemt met de vooropgestelde besparing, dalen de prijzen en de vergoedingsbases van alle specialiteiten waarvoor de betrokken aanvrager op 1 januari 2012 verantwoordelijk is, met 1,95 pct.
De Minister past met ingang van 1 april 2012 de lijst van de vergoedbare farmaceutische specialiteiten aan, ofwel op basis van de ingediende voorstellen, ofwel op basis van de ambtshalve dalingen."
Art. 13.In artikel 191, eerste lid, 15° novies, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 27 december 2005 en gewijzigd bij de wetten van 27 december 2006, van 21 december 2007, van 8 juni 2008, van 19 december 2008, van 22 december 2008, van 23 december 2009 en van 29 december 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het derde lid wordt aangevuld met de volgende zin : "Voor 2012 wordt het bedrag van die heffing vastgesteld op 6,73 pct. van de omzet die in 2012 is verwezenlijkt."; 2° in het vijfde lid, laatste zin, wordt het woord "en" vervangen door de vermelding "," en wordt de zin aangevuld als volgt : "en voor 1 mei 2013 voor de omzet die in 2012 is verwezenlijkt."; 3° in het zevende lid, eerste zin, wordt het woord "en" vervangen door de vermelding "," en worden de woorden "en de heffing op de omzet 2012" ingevoegd tussen de woorden "omzet 2011" en de woorden "worden via";4° het achtste lid wordt aangevuld met de volgende zin : "Voor 2012 dienen het in het vorige lid bedoelde voorschot en saldo respectievelijk gestort te worden voor 1 juni 2012 en 1 juni 2013 op rekening van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, met vermelding respectievelijk "voorschot heffing omzet 2012" en "saldo heffing omzet 2012".5° het tiende lid wordt aangevuld met de volgende zin : "Voor 2012 wordt het voornoemde voorschot bepaald op 6,73 pct.van de omzet die in het jaar 2011 is verwezenlijkt."; 6° het laatste lid wordt aangevuld met de volgende zin : "De ontvangsten die voortvloeien uit de heffing omzet 2012 zullen in de rekeningen van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging worden opgenomen in het boekjaar 2012.".
Art. 14.In artikel 191, eerste lid, 15° duodecies, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 23 december 2009 en gewijzigd bij de wet van 29 december 2010, wordt het vijfde lid aangevuld met de volgende zin : "Voor 2012 wordt het bedrag van die heffing vastgesteld op 1 pct. van de omzet die in 2012 is verwezenlijkt en het ermee samenhangende voorschot wordt vastgesteld op 1 pct. van de omzet die in 2011 is verwezenlijkt.".
TITEL 4. - Mobiliteit ENIG HOOFDSTUK. - Luchthavenidentificatiebadges
Art. 15.In artikel 8 van de wet van 3 mei 2005 houdende wijziging van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, gewijzigd door de wet van 29 december 2010, worden de woorden "31 december 2011 "vervangen door de woorden "31 maart 2012".
TITEL 5. - Financiën HOOFDSTUK 1. - Nationale Kas voor Rampenschade
Art. 16.Voor het jaar 2011 wordt een bedrag van 11.860.300 euro afkomstig van de jaarlijkse taks op de verzekeringsverrichtingen, zoals bepaald bij de artikelen 173 tot 183 van boek II, titel V, van het Wetboek diverse rechten en taksen, toegewezen door middel van het toewijzingsfonds 66.80.B. teneinde de Nationale Kas voor Rampenschade te financieren. HOOFDSTUK 2. - Strijd tegen de fiscale fraude en maatregelen voor een betere inning van de belastingen Afdeling 1. - Inkomstenbelastingen
Art. 17.Artikel 322, § 3, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 14 april 2011, wordt aangevuld met een lid, luidende : "Met als enig doel de verplichtingen van deze paragraaf na te komen, hebben de bank-, wissel-, krediet- en spaarinstellingen en de Nationale Bank van België de toelating om het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen te gebruiken om de cliënten te identificeren.".
Art. 18.In titel VII, hoofdstuk IV, van hetzelfde Wetboek wordt een artikel 339/1 ingevoegd, luidende : "
Art. 339/1.Onverminderd de toepassing van artikel 314bis, hebben de gegevens en de documenten die de administratie die bevoegd is voor de vestiging of invordering van de inkomstenbelastingen, heeft ontvangen, opgesteld of verzonden in het kader van de toepassing van de wetgeving inzake inkomstenbelastingen en die fotografisch, optisch, elektronisch of volgens elke andere informatica- of telegeleidingstechniek worden geregistreerd, bewaard of weergegeven, evenals hun weergave op leesbare drager, bewijskracht.".
Art. 19.In artikel 340 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 23 december 2009, worden de woorden "alsook ter vaststelling van een overtreding van de bepalingen van dit Wetboek of van de ter uitvoering ervan genomen besluiten," ingevoegd tussen de woorden "Ter bepaling van het bestaan en van het bedrag van de belastingschuld" en de woorden "kan de administratie".
Art. 20.Artikel 368 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 15 maart 1999, wordt hersteld als volgt : "
Art. 368.Bij gebrek aan een kennisgeving van de inning van de bedrijfsvoorheffing en de roerende voorheffing op een andere wijze dan per kohier, verjaart de aanvraag tot terugbetaling van deze voorheffingen die ten onrechte in de Schatkist werden gestort, na vijf jaar te rekenen vanaf de eerste januari van het jaar waarin deze voorheffingen gestort zijn geweest.".
Art. 21.In artikel 423, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 22 juli 1993 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 december 1996 en bij de wet van 27 april 2007, worden de woorden "en inzake de bijhorende interesten en kosten" ingevoegd tussen de woorden "roerende voorheffing" en de woorden "dezelfde rang".
Art. 22.Artikel 445 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 22 juli 1993 en 15 maart 1999 en bij de koninklijke besluiten van 20 juli 2000 en 13 juli 2001, wordt aangevuld met een lid, luidende : "In afwijking van het tweede lid, wordt de geldboete, die samen met de voorheffing waarop zij betrekking heeft wordt ingekohierd, gevestigd en ingevorderd volgens de regels die van toepassing zijn inzake roerende voorheffing en bedrijfsvoorheffing.". Afdeling 2. - Belasting over de toegevoegde waarde
Art. 23.Artikel 53octies van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, ingevoegd bij de wet van 28 december 1992 en gewijzigd bij de wetten van 5 september 2001, 28 januari 2004, 7 december 2006 en 26 november 2009, wordt aangevuld met een paragraaf 4, luidende : " § 4. Onverminderd de toepassing van paragraaf 3, hebben de gegevens en de stukken die de administratie die bevoegd is voor de vestiging of invordering van de belasting over de toegevoegde waarde heeft ontvangen, opgesteld of verzonden in het kader van de toepassing van de wetgeving inzake de belasting over de toegevoegde waarde en die fotografisch, optisch, elektronisch of volgens elke andere informatica- of telegeleidingstechniek worden geregistreerd, bewaard of weergegeven, evenals hun weergave op een leesbare drager, bewijskracht.". Afdeling 3. - Inwerkingtreding
Art. 24.Artikel 20 is van toepassing op de bedrijfsvoorheffing en de roerende voorheffing die zijn gestort vanaf 1 januari 2011. HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen inzake inkomstenbelastingen Afdeling 1. - Roerende inkomsten
Art. 25.In artikel 22, § 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gewijzigd bij de wetten van 24 december 1993, 30 maart 1994, 24 december 2002, 17 mei 2004 en 22 december 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : "1° het eerste lid wordt aangevuld met de woorden "en de heffing bedoeld in artikel 174/1"; 2° in het tweede lid worden de woorden "en 3° quater, afzonderlijk wordt belast," vervangen door de woorden "3° quater en 3° quinquies, afzonderlijk wordt belast, of indien het wordt onderworpen aan de heffing bedoeld in artikel 174/1,".
Art. 26.Artikel 37, derde lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 mei 2004 en 16 juli 2008, wordt aangevuld met de woorden "en de heffing bedoeld in artikel 174/1".
Art. 27.In artikel 171 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 7 november 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder 2°, f, wordt vervangen als volgt : "f) de uitkeringen die worden aangemerkt als dividenden in de artikelen 187 en 209, in geval van gehele of gedeeltelijke verdeling van een binnenlandse of buitenlandse vennootschap;"; 2° de bepaling onder 2° bis wordt vervangen als volgt : "2° bis tegen een aanslagvoet van 15 pct., de inkomsten van roerende goederen en kapitalen die geen interest en geen dividenden zijn en de in artikel 90, 5° tot 7°, bedoelde diverse inkomsten;"; 3° er wordt een 2° ter ingevoegd, luidende : "2° ter tegen een aanslagvoet van 21 pct.: a) de in artikel 269, eerste lid, 1° bis, bedoelde interest;b) de in artikel 269, tweede lid en derde lid, bedoelde dividenden; c) de uitkeringen die worden aangemerkt als dividenden in artikel 186, in geval van verkrijging van eigen aandelen door een binnenlandse of buitenlandse vennootschap;"; 4° de bepaling onder 3° bis wordt opgeheven; 5° in de bepaling onder 3° ter, worden de woorden "een aanslagvoet van 10, 15, 20 of 25 pct.," vervangen door de woorden "een aanslagvoet van 10, 15, 21 of 25 pct.,"; 6° er wordt een 3° quinquies ingevoegd, luidende : "3° quinquies tegen een aanslagvoet van 15 pct., de in artikel 21, 5°, bedoelde inkomsten uit spaardeposito's, in zoverre zij meer bedragen dan de in de bepaling onder 5° van dat artikel bepaalde grenzen;".
Art. 28.In titel II, hoofdstuk III, afdeling II, van hetzelfde Wetboek, wordt een onderafdeling III met als opschrift "Bijkomende heffing op roerende inkomsten" ingevoegd, dat het artikel 174/1 bevat, luidende : "
Art. 174/1.§ 1. Er wordt uitsluitend in het voordeel van de Staat een bijkomende heffing op roerende inkomsten ingevoerd, gelijkgesteld met de personenbelasting, ten laste van de belastingplichtigen die interesten en dividenden ontvangen waarvan het totale netto bedrag hoger is dan 13.675 euro.
Deze heffing wordt vastgelegd op 4 pct. van het deel van de dividenden en interesten bedoeld in artikel 17, § 1, 1° en 2°, dat het totale netto bedrag van 13.675 euro overschrijdt.
Het netto bedrag van het inkomen wordt bepaald overeenkomstig artikel 22, § 1.
De dividenden en interesten onderworpen aan een tarief van 10 of 25 pct. en de in artikel 171, 3° quinquies, bedoelde inkomsten uit spaardeposito's worden niet onderworpen aan deze heffing.
Om te beoordelen of de grens van 13.675 euro is overschreden, worden in eerste instantie de dividenden en interesten waarop de heffing niet van toepassing is, berekend. De dividenden bedoeld in artikel 171, 2°, f, moeten evenwel niet worden meegerekend. § 2. De in artikel 261 bedoelde schuldenaars van de roerende voorheffing moeten aan het centraal aanspreekpunt dat door de Nationale Bank van België wordt gehouden, de gegevens toezenden met betrekking tot de dividenden en interesten bedoeld in artikel 17, § 1, 1° en 2°, en met identificatie van de verkrijgers van de inkomsten. Wanneer de verkrijger van de inkomsten kiest voor een inhouding van de bijkomende heffing op roerende inkomsten, bovenop de roerende voorheffing, wordt het bedrag van die inkomsten niet medegedeeld aan het centraal aanspreekpunt.
Wanneer de verkrijger van de inkomsten niet kiest voor de inhouding van bijkomende heffing op roerende inkomsten, wordt die bijkomende heffing in voorkomend geval gevestigd op het moment van de berekening van de personenbelasting op basis van de gegevens uit de aangifte, eventueel aangevuld met de bij het aanspreekpunt gemelde gegevens die niet waren aangegeven.
Het centraal aanspreekpunt zendt, wat een welbepaalde belastingplichtige betreft, de informatie die nodig is voor de juiste toepassing van dit artikel met betrekking tot de hier beoogde inkomsten, toe aan de bevoegde operationele fiscale administratie die erom verzoekt. Wanneer, met betrekking tot een belastingplichtige, het totaal van alle tijdens een jaar medegedeelde roerende inkomsten 13.675 euro overschrijdt, zendt het centraal aanspreekpunt de inlichtingen betreffende die belastingplichtige automatisch toe aan de bevoegde operationele fiscale administratie.
De Koning bepaalt de modaliteiten voor het toezenden van de informatie aan het centraal aanspreekpunt door de schuldenaars van de roerende voorheffing en aan de operationele fiscale administraties door het centraal aanspreekpunt. § 3. De inhoudingen aan de bron van de heffing worden geregeld bij de bepalingen van toepassing in Titel VI inzake roerende voorheffing behalve wanneer hiervan wordt afgeweken.
De Koning kan bijzondere regels vastleggen met betrekking tot de inhouding aan de bron van de heffing.
De bepalingen van Titel VII zijn van toepassing op de heffing behalve wanneer hiervan wordt afgeweken.".
Art. 29.In artikel 269 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 14 april 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, 1°, worden de woorden "die geen dividenden zijn," vervangen door de woorden "die geen interest en geen dividenden zijn,";2° in het eerste lid wordt een 1° bis ingevoegd, luidende : "1° bis op 21 pct.voor de interest andere dan deze bedoeld in de bepalingen onder in 4° en 5° ;"; 3° de bepaling onder 2° bis wordt vervangen als volgt : "2° bis op 10 pct.voor uitkeringen die worden aangemerkt als dividenden in de artikelen 187 en 209 in geval van gehele of gedeeltelijke verdeling van een binnenlandse of buitenlandse vennootschap;"; 4° in het eerste lid, wordt een 2° ter ingevoegd, luidende : "2° ter op 21 pct.voor uitkeringen die worden aangemerkt als dividenden in artikel 186 in geval van verkrijging van eigen aandelen door een binnenlandse of buitenlandse vennootschap;"; 5° in het eerste lid, 3°, worden de woorden "tegen een aanslagvoet van 10, 15, 20 of 25 pct.," vervangen door de woorden "tegen een aanslagvoet van 10, 15, 21 of 25 pct.,"; 6° het eerste lid wordt aangevuld met een 5°, luidende : "5° op 15 pct.voor de in artikel 21, 5°, bedoelde inkomsten uit spaardeposito's, in zoverre zij meer bedragen dan de in de bepaling onder 5° van dat artikel bepaalde grenzen."; 7° het tweede lid wordt vervangen als volgt : "De aanslagvoet van 25 pct.wordt evenwel verlaagd tot 21 pct. voor dividenden van aandelen die inbrengen in geld vertegenwoordigen die in 1982 of in 1983 zijn gedaan met het oog op verrichtingen bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 15 van 9 maart 1982 tot aanmoediging van de inschrijving op of de aankoop van aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid in Belgische vennootschappen, en die genoteerd zijn op een beurs voor roerende waarden wanneer de vennootschap die de inkomsten uitkeert, onherroepelijk heeft verzaakt aan de overdracht, op de aan de desbetreffende aandelen uitgekeerde inkomsten : - van de belastingbesparing die uit de ter zake voorziene vrijstelling van vennootschapsbelasting voortvloeit; - van het eventueel aanvullend inkomen dat voortvloeit uit de bedoelde vrijstelling die de vennootschappen, in de oprichting of kapitaalverhoging waaraan de desbetreffende vennootschap rechtstreeks of onrechtstreeks heeft deelgenomen, in voorkomend geval hebben verkregen. "; 8° in de inleidende zin van het derde lid, worden de woorden "15 pct." vervangen door de woorden "21 pct."; 9° in het vijfde lid, worden de woorden "De in het tweede lid, 2°, en in het derde lid, a en b, bedoelde aanslagvoet van 15 pct." vervangen door de woorden "De in het tweede lid en in het derde lid, a en b, bedoelde aanslagvoet van 21 pct."; 10° in het elfde lid, worden de woorden "in het tweede lid, 2° " vervangen door de woorden "in het tweede lid"; 11° in de inleidende zin van het twaalfde lid, worden de woorden "de aanslagvoet van 15 pct." vervangen door de woorden "de aanslagvoet van 21 pct.".
Art. 30.In artikel 276 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 20 december 1995, worden de woorden "en het belastingkrediet" vervangen door de woorden ", het belastingkrediet en de inhouding aan de bron van de heffing bedoeld in artikel 174/1.".
Art. 31.In Titel VI, hoofdstuk II, van hetzelfde Wetboek, wordt een afdeling IIIbis met als opschrift "Bijkomende heffing op roerende inkomsten" ingevoegd, dat een artikel 284/1 bevat, luidende : "
Art. 284/1.Wanneer de inhouding aan de bron van de heffing bedoeld in artikel 174/1 het verschuldigde bedrag van de heffing overschrijdt, wordt het teveel ingehouden bedrag verrekend met de personenbelasting en, in voorkomend geval, terugbetaald aan de belastingplichtige.".
Art. 32.Artikel 286, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 mei 2004 en 27 april 2007, wordt aangevuld met de woorden "en de heffing bedoeld in artikel 174/1".
Art. 33.Artikel 313 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 28 juli 1992, 6 juli 1994, 16 april 1997, 22 december 1998, 26 maart 1999, 15 december 2004 en 28 juli 2011, wordt vervangen als volgt : "
Art. 313.De aan de personenbelasting onderworpen belastingplichtigen zijn ertoe gehouden in hun jaarlijkse aangifte in de voormelde belasting de inkomsten van roerende goederen en kapitalen bedoeld in artikel 17, § 1, alsmede de in artikel 90, 6° en 11°, bedoelde diverse inkomsten, te vermelden behalve wanneer het gaat om in artikel 171, 2° ter, bedoelde interesten en dividenden die zijn onderworpen aan de inhouding aan de bron van de heffing bedoeld in artikel 174/1.
De roerende voorheffing en de inhouding aan de bron van de heffing bedoeld in artikel 174/1 op de aldus niet aangegeven inkomsten wordt noch met de personenbelasting verrekend, noch terugbetaald.".
Art. 34.In artikel 412, zevende lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 9 juli 2004 en gewijzigd bij de wet van 22 december 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de bepaling onder 1°, worden de woorden "15 pct." vervangen door de woorden "21 pct."; 2° in de bepaling onder 2°, worden de woorden "10 pct." vervangen door de woorden "4 pct.".
Art. 35.Artikel 465 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met de woorden "met uitzondering van de heffing bedoeld in artikel 174/1".
Art. 36.In artikel 519 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 9 juli 2004 en gewijzigd bij de wet van 22 december 2008, worden de woorden "de artikelen 171, 2° bis, a, en 269, eerste lid, 1°, " vervangen door de woorden "de artikelen 171, 2° bis, en 2° ter, a, en 269, eerste lid, 1° en 1° bis,".
Art. 37.Titel X van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met een artikel 534, luidende : "
Art. 534.In afwijking van de artikelen 171, 2° bis, a, en 269, eerste lid, 1° bis, wordt het tarief van de personenbelasting, respectievelijk de roerende voorheffing vastgesteld op 15 pct. voor de inkomsten uit Staatsbons uitgegeven tijdens de periode van 24 november 2011 tot 2 december 2011 en waarop tijdens diezelfde periode is ingeschreven.
Deze inkomsten komen niet in aanmerking voor de onderwerping aan de bijkomende heffing op roerende inkomsten van 4 pct. bedoeld in artikel 174/1 noch om te beoordelen of de grens van 13.675 euro bedoeld in hetzelfde artikel is overschreden.
Artikel 178 is van toepassing op het bedrag opgenomen in het vorige lid.".
Art. 38.Deze afdeling is van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012. Afdeling 2. - Andere wijzigingen
Art. 39.Artikel 36 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gewijzigd bij de wet van 23 december 2009, wordt vervangen als volgt : "
Art. 36.§ 1. Anders dan in geld verkregen voordelen van alle aard gelden voor de werkelijke waarde bij de verkrijger.
In de gevallen die Hij bepaalt kan de Koning regels stellen om die voordelen op een vast bedrag te ramen. § 2. Het voordeel van alle aard voor het persoonlijk gebruik van een kosteloos ter beschikking gesteld voertuig als bedoeld in artikel 65 wordt berekend door een CO2-percentage toe te passen op zes zevenden van de cataloguswaarde van het kosteloos ter beschikking gestelde voertuig.
Onder cataloguswaarde wordt verstaan de gefactureerde waarde inclusief opties en belasting over de toegevoegde waarde, zonder rekening te houden met enige korting, vermindering, rabat of restorno.
Het CO2-basispercentage bedraagt 5,5 pct. voor een referentie-CO2-uitstoot van 115 g/km voor voertuigen met een benzine-, LPG- of aardgasmotor, en voor een referentie-CO2-uitstoot van 95 g/km voor voertuigen met dieselmotor.
De Koning bepaalt jaarlijks de referentie-CO2-uitstoot in functie van de gemiddelde CO2-uitstoot van het jaar voorafgaand aan het belastbaar tijdperk ten opzichte van de gemiddelde CO2-uitstoot van het referentiejaar 2011 volgens de modaliteiten die hij vastlegt. De gemiddelde CO2-uitstoot wordt berekend op basis van de CO2-uitstoot van de voertuigen bedoeld in artikel 65 die als nieuw zijn ingeschreven.
Wanneer de uitstoot van het betrokken voertuig hoger ligt dan de voormelde referentie-uitstoot wordt het basispercentage met 0,1 pct. per CO2-gram vermeerderd, tot maximum 18 pct.
Wanneer de uitstoot van het betrokken voertuig lager ligt dan de voormelde referentie-uitstoot wordt het basispercentage met 0,1 pct. per CO2-gram verminderd, tot minimum 4 pct.
De voertuigen waarvoor geen gegevens met betrekking tot de CO2-uitstootgehaltes beschikbaar zijn bij de dienst voor inschrijving van de voertuigen, worden, indien ze worden aangedreven door een benzine-, LPG- of aardgasmotor, gelijkgesteld met de voertuigen met een CO2-uitstootgehalte van 205 g/km, en, indien ze worden aangedreven door een dieselmotor, met de voertuigen met een CO2-uitstootgehalte van 195 g/km.
Het voordeel mag nooit minder bedragen dan 820 euro per jaar.
Wanneer het voordeel niet kosteloos wordt toegestaan, is het in aanmerking te nemen voordeel datgene wat overeenkomstig de vorige leden is vastgesteld, verminderd met de bijdrage van de verkrijger van dat voordeel.".
Art. 40.Artikel 66, § 5, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 6 juli 1994, wordt aangevuld met een lid, luidende : "In de gevallen bedoeld in het eerste lid, 4°, mag dat forfait nooit meer bedragen dan het eventueel voordeel voortspruitend uit het gebruik van dat voertuig dat op naam van de belastingplichtige wordt belast, desgevallend verhoogd met de bijdrage bedoeld in artikel 36, § 2, laatste lid.".
Art. 41.In artikel 145/24 van het hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 augustus 2001 en gewijzigd bij de wetten van 5 augustus 2003, 31 juli 2004, 27 december 2005, 27 december 2006, 27 april 2007, 27 maart 2009 en 23 december 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : A . 1° § 1, tweede lid, wordt aangevuld met een bepaling onder d) luidende : "d) zijn bedoeld in het eerste lid, 1° tot 4°, 6° en 7°, voor zover de uitgaven betrekking hebben op werken die worden verricht in het kader van een overeenkomst die na 27 november 2011 werd gesloten."; 2° § 1, derde lid, wordt vervangen als volgt : "De belastingvermindering is gelijk aan : - 30 pct.van de werkelijk betaalde uitgaven als bedoeld in het eerste lid, 5°, die betrekking hebben op werken die worden verricht in het kader van een overeenkomst die na 27 november 2011 is gesloten; - 40 pct. van de andere in het eerste lid bedoelde werkelijk betaalde uitgaven."; 3° in § 1, vijfde lid, worden de woorden "in het kader van een overeenkomst die uiterlijk op 27 november 2011 werd gesloten," ingevoegd tussen de woorden "werken die" en "worden verricht";4° § 2 wordt opgeheven; 5° in § 3, tweede lid, worden de woorden "40 pct." vervangen door de woorden "30 pct."";
B . § 1, eerste tot vijfde lid, zoals gewijzigd bij A, 1°, wordt vervangen als volgt : " § 1. Er wordt een belastingvermindering verleend voor de uitgaven die tijdens het belastbaar tijdperk werkelijk zijn betaald voor de isolatie van het dak van een woning waarvan de belastingplichtige eigenaar, bezitter, erfpachter, opstalhouder, vruchtgebruiker of huurder is.
De belastingvermindering is niet van toepassing op uitgaven die : a) in aanmerking genomen zijn als werkelijke beroepskosten;b) recht geven op de in artikel 69 bedoelde investeringsaftrek;c) betrekking hebben op werken die worden verricht aan een woning waarvan de ingebruikneming minder dan vijf jaar voorafgaat aan de aanvang van die werken. De belastingvermindering is gelijk aan 30 pct. van de werkelijk betaalde uitgaven bedoeld in het eerste lid.
Het totaal van de belastingvermindering mag per belastbaar tijdperk en per woning niet meer bedragen dan 2.000 euro. Dit bedrag wordt echter verhoogd met 600 euro voor zover deze verhoging uitsluitend betrekking heeft op een overgedragen vermindering voor uitgaven voor de plaatsing van zonnecelpanelen voor het omzetten van zonne-energie in elektrische energie.
Wanneer het totaal van de belastingvermindering en de overgedragen belastingverminderingen het in het vierde lid beoogde grensbedrag overschrijdt, kan het overschot dat betrekking heeft op het nog overdraagbaar gedeelte van de overgedragen verminderingen, worden overgedragen.".
Art. 42.In artikel 156bis, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 27 maart 2009 en gewijzigd bij de programmawet van 23 december 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder 2° wordt vervangen als volgt : "2° het overeenkomstig artikel 145/24, § 1, vijfde lid, overgedragen overschot van de vermindering betreffende de in de belastbare tijdperken 2010 tot 2012 werkelijk betaalde energiebesparende uitgaven bedoeld in artikel 145/24, § 1, eerste lid, 1° en 4° tot 7°, zoals het van toepassing was voor het belastbaar tijdperk waarin de uitgaven werden betaald."; 2° de bepaling onder 3° wordt opgeheven.
Art. 43.Artikel 198, eerste lid, 9°, van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 22 december 2009, wordt hersteld in de volgende lezing : "9° de kosten van in artikel 65 bedoelde voertuigen ten belope van 17 pct. van het in artikel 36, § 2, bedoelde voordeel van alle aard voor het persoonlijk gebruik van een kosteloos ter beschikking gesteld voertuig;".
Art. 44.In artikel 205, § 2, eerste lid, 8°, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij het koninklijk besluit van 20 december 1996 en gewijzigd bij de wetten van 28 april 2003, 12 mei 2005, 11 mei 2007, 22 december 2008 en 23 december 2009, worden de woorden "eerste lid, 4°, 8° en 9° " vervangen door de woorden "eerste lid, 4° en 8° ".
Art. 45.Artikel 205quater, § 5, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 juni 2005, wordt vervangen als volgt : " § 5. Het overeenkomstig de §§ 2 tot 4 bepaalde tarief mag niet meer dan 3 pct. bedragen.".
Art. 46.In artikel 207, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wetten van 24 december 2002 en gewijzigd bij de wetten van 27 december 2006 en 11 mei 2007, worden de woorden "in artikel 198, eerste lid, 12°, " vervangen door de woorden "in artikel 198, eerste lid, 9° en 12°, ".
Art. 47.Artikel 223, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij het koninklijk besluit van 20 december 1996 en gewijzigd bij de wetten van 10 maart 1999, 28 april 2003, 15 december 2004, 27 december 2005 en 11 mei 2007, wordt aangevuld met de bepaling onder 4°, luidende : "4° een bedrag gelijk aan 17 pct. van het in artikel 36, § 2, bedoelde voordeel van alle aard voor het persoonlijk gebruik van een kosteloos ter beschikking gesteld voertuig.".
Art. 48.In artikel 225, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij het koninklijk besluit van 20 december 1996, wordt de bepaling onder 5° vervangen als volgt : "5° tegen het tarief bedoeld in artikel 215, eerste lid, op de in artikel 223, eerste lid, 2°, bedoelde bijdragen, premies, pensioenen, renten en toelagen, op de in artikel 223, eerste lid, 3°, bedoelde financiële voordelen of voordelen van alle aard en op het in artikel 223, eerste lid, 4°, bedoelde bedrag gelijk aan 17 pct. van het voordeel van alle aard;".
Art. 49.Artikel 234, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 10 maart 1999, 28 april 2003, 15 december 2004, 27 december 2005, 27 december 2006, 11 mei 2007 en 22 december 2008, wordt aangevuld met de bepaling onder 6°, luidende : "6° op een bedrag gelijk aan 17 pct. van het in artikel 36, § 2, bedoelde voordeel van alle aard voor het persoonlijk gebruik van een kosteloos ter beschikking gesteld voertuig.".
Art. 50.In artikel 247 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 30 maart 1994, 10 maart 1999, 15 december 2004, 27 december 2006, 11 mei 2007 en 22 december 2008, wordt de bepaling onder 2° vervangen als volgt : "2° tegen het tarief vermeld in artikel 215, eerste lid, wat betreft de in artikel 234, eerste lid, 3°, bedoelde bijdragen, pensioenen, renten en toelagen, de in artikel 234, eerste lid, 5°, bedoelde financiële voordelen of voordelen van alle aard en het in artikel 234, eerste lid, 6°, vermelde bedrag gelijk aan 17 pct. van het voordeel van alle aard;".
Art. 51.Titel X van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met een artikel 535, luidende : "
Art. 535.Artikel 145/24, § 2, zoals het bestond voor het werd opgeheven bij artikel 41 van de wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen, blijft van toepassing voor de woningen waarvoor uiterlijk op 31 december 2011 het certificaat bedoeld in het vijfde lid van de voormelde bepaling, is uitgereikt.
De certificaten bedoeld in artikel 145/24, § 2, vijfde lid, zoals het bestond voor het werd opgeheven bij artikel 41 van de wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen, die in de periode van 1 januari 2012 tot 29 februari 2012 worden uitgereikt door de bevoegde gewestelijke administratie, door de voor kalenderjaar 2011 door de Koning erkende instellingen of door een gelijkaardige instelling of bevoegde administratie die gevestigd is in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, worden voor de toepassing van dit artikel geacht te zijn uitgereikt op 31 december 2011, op voorwaarde dat de aanvraag tot het bekomen van het certificaat uiterlijk op 31 december 2011 bij die administratie of instelling is ingediend.
Artikel 178 is van toepassing op de bedragen opgenomen in artikel 145/24, § 2, zevende lid, zoals het bestond voor het werd opgeheven bij artikel 41 van de wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen.".
Art. 52.Artikel 41, A, 1° tot 3°, is van toepassing op de uitgaven die worden betaald in 2012.
Artikel 41, A, 5°, is van toepassing op de uitgaven die worden betaald vanaf 1 januari 2012.
De artikelen 39, 40, 43, 44 en 46 tot 50 zijn van toepassing op de voordelen van alle aard toegekend vanaf 1 januari 2012.
De artikelen 41, A, 4°, 45 en 51 zijn van toepassing vanaf aanslagjaar 2013.
Artikel 41, B, is van toepassing op de uitgaven die worden betaald vanaf 1 januari 2013.
Artikel 42 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2014." HOOFDSTUK 4. - Wijzigingen inzake belasting over de toegevoegde waarde Afdeling 1. - Belastingplicht en aftrek van belasting
Art. 53.In artikel 44, § 1, 1°, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, vervangen bij de wet van 28 december 1992, worden de woorden "notarissen," en de woorden "en gerechtsdeurwaarders" opgeheven.
Art. 54.In artikel 49 van hetzelfde Wetboek, wordt de bepaling onder 3° vervangen als volgt : "3° de wijze waarop de aftrek en de herziening plaatshebben en berekend worden wanneer iemand de hoedanigheid van belastingplichtige verliest of wanneer er bij een belastingplichtige enige wijziging is ingetreden in de factoren die aan de berekening van de aftrek ten grondslag hebben gelegen;". Afdeling 2. - Betaaltelevisie
Art. 55.In tabel B van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven, wordt rubriek IX, vervangen bij het koninklijk besluit van 24 augustus 2005, opgeheven.". Afdeling 3. - Inwerkingtreding
Art. 56.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2012. HOOFDSTUK 5. - Wijzigingen inzake accijnzen
Art. 57.In artikel 3 van de wet van 3 april 1997 betreffende het fiscaal stelsel van gefabriceerde tabak, gewijzigd bij de programmawet van 9 juli 2004, de programmawet van 27 december 2004, de programmawet van 11 juli 2005, de wet van 20 juli 2006, de wet van 26 november 2006 en de programmawet van 27 december 2006, worden de §§ 2, 3 en 4 vervangen als volgt : " § 2. Naast de in § 1, 2° en 3°, bepaalde ad valorem accijns en ad valorem bijzondere accijns worden sigaretten en rooktabak van fijne snede voor het rollen van sigaretten en andere soorten rooktabak die hier te lande tot verbruik werden uitgeslagen, onderworpen aan een specifieke accijns en een specifieke bijzondere accijns, die als volgt zijn vastgesteld : a) voor sigaretten : - accijns : 6,8914 euro per 1 000 stuks; - bijzondere accijns : 9,0381 euro per 1 000 stuks; b) voor rooktabak van fijne snede voor het rollen van sigaretten en andere soorten rooktabak : - accijns : 0,0000 euro per kilogram; - bijzondere accijns : 9,5000 euro per kilogram. § 3. Voor de sigaretten mag het totaal van de accijns en van de bijzondere accijns, geheven overeenkomstig § 1, 2°, en § 2, a), in geen geval minder bedragen dan vijfennegentig percent van het gezamenlijk bedrag van dezelfde belastingen die van toepassing zijn op sigaretten uit de prijsklasse die overeenkomt met de gewogen gemiddelde prijs, zonder minder te bedragen dan 128 euro per 1.000 stuks voor het geheel van de accijns en de bijzondere accijns en zonder het bedrag van de totale accijns van toepassing op de sigaretten die behoren tot de prijsklasse die overeenkomt met de gewogen gemiddelde prijs, te overschrijden.
Het bedrag van 128 euro per 1.000 stuks wordt elk jaar op 1 februari verhoogd met 3 euro per 1.000 stuks. § 4. Voor de rooktabak van fijne snede voor het rollen van sigaretten en andere soorten rooktabak mag het totaal van de accijns en van de bijzondere accijns, geheven overeenkomstig § 1, 3°, en § 2, b), en van de btw, in geen geval minder bedragen dan negentig percent van het gezamenlijk bedrag van dezelfde belastingen die van toepassing zijn op rooktabak uit de prijsklasse die overeenkomt met de gewogen gemiddelde prijs, zonder minder te bedragen dan 43 euro per kilogram voor het geheel van de voormelde fiscaliteit en zonder het bedrag van de totale fiscaliteit van toepassing op de rooktabak die behoort tot de prijsklasse die overeenkomt met de gewogen gemiddelde prijs, te overschrijden.
Het bedrag van 43 euro per kilogram wordt elk jaar op 1 februari verhoogd met 2 euro per kilogram.
Voor de sigaren mag het totaal van de accijns en van de bijzondere accijns, geheven overeenkomstig § 1, 1°, en van de btw, in geen geval minder bedragen dan het gezamenlijke bedrag van dezelfde belastingen die van toepassing zijn op sigaren behorende tot de meest gevraagde prijsklasse.". HOOFDSTUK 6. - Wijzigingen van het Wetboek diverse rechten en taksen
Art. 58.In artikel 121 van het Wetboek diverse rechten en taksen, gewijzigd bij de wet van 7 december 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in § 1, eerste lid, 1°, worden de woorden "0,70 per duizend" vervangen door de woorden "0,90 per duizend";b) in § 1, eerste lid, 2°, worden de woorden "1,70 per duizend" vervangen door de woorden "2,20 per duizend"; c) in § 1, tweede lid, en § 2, worden de woorden "0,50 pct." vervangen door de woorden "0,65 pct.".
Art. 59.In artikel 122, 1°, van hetzelfde Wetboek, worden de woorden "0,70, 1,70 per duizend of 0,50 pct.," vervangen door de woorden "0,90, 2,20 per duizend of 0,65 pct.,".
Art. 60.In artikel 124 van hetzelfde Wetboek, worden de woorden "500 EUR," en "750 EUR" respectievelijk vervangen door de woorden "650 EUR," en "975 EUR".
Art. 61.Titel IV van boek II van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 19 juni 1959 en vernummerd bij de wet van 19 december 2006, wordt hersteld met als opschrift : "Taks op de effecten aan toonder" en omvat de artikelen 167 tot 173.
Art. 62.In titel IV, hersteld bij artikel 62, wordt een artikel 167 ingevoegd, luidende : "
Art. 167.Er wordt een taks gevestigd op de omzetting van effecten aan toonder in gedematerialiseerde effecten of in effecten op naam overeenkomstig de wet van 14 december 2005 houdende de afschaffing van de effecten aan toonder, met uitzondering van de effecten bedoeld in artikel 2, eerste lid, 1°, van de voormelde wet van 14 december 2005, die op vervaldag komen vóór 1 januari 2014.".
Art. 63.In dezelfde titel wordt een artikel 168 ingevoegd, luidende : "
Art. 168.Het tarief van de taks wordt vastgesteld op : - 1 pct. voor de omzetting gerealiseerd in de loop van het jaar 2012; - 2 pct. voor de omzetting gerealiseerd in de loop van het jaar 2013.".
Art. 64.In dezelfde titel wordt een artikel 169 ingevoegd, luidende : "
Art. 169.De vorderbare taks wordt berekend op de datum van neerlegging : a) voor de roerende waarden opgenomen in de gereglementeerde markt of in een multilaterale handelsfaciliteit, volgens de laatste koers vastgesteld voor de datum van neerlegging;b) voor de effecten van schuldvorderingen die niet zijn toegelaten tot een gereglementeerde markt, op het nominale bedrag van het kapitaal van de schuldvordering;c) voor de rechten van deelneming in beleggingsinstellingen met een veranderlijk aantal rechten, volgens de laatst berekende inventariswaarde vóór de datum van neerlegging;d) in alle andere gevallen, op de boekwaarde van de effecten, de interesten daarin niet begrepen, te ramen op de dag van de neerlegging, door degene die de omzetting heeft bewerkt. Wanneer de waarde van de om te zetten effecten uitgedrukt wordt in vreemde munt, wordt zij omgezet in euro op basis van de verkoopkoers op de datum van neerlegging.".
Art. 65.In dezelfde titel wordt een artikel 170 ingevoegd, luidende : "
Art. 170.De taks wordt betaald : 1° door de tussenpersonen van beroep wanneer de titels aan toonder zijn ingeschreven op een effectenrekening ten gevolge van een neerlegging door de houder; 2° door de uitgevende vennootschappen wanneer de titels zijn neergelegd met het oog op een omzetting in effecten op naam.".
Art. 66.In dezelfde titel wordt een artikel 171 ingevoegd, luidende : "
Art. 171.§ 1. De taks is betaalbaar uiterlijk de laatste werkdag van de maand die volgt op deze waarop de neerlegging plaatsvindt.
De taks wordt betaald door storting of overschrijving op de postrekening van het bevoegde kantoor.
Op de dag van de betaling wordt door de belastingschuldige op dat kantoor een opgave ingediend die de maatstaf van heffing opgeeft alsmede alle elementen noodzakelijk ter bepaling ervan. § 2. Wanneer de taks niet binnen de in § 1 bepaalde termijn werd betaald, is de interest van rechtswege verschuldigd te rekenen van de dag waarop de betaling had moeten geschieden.
Wanneer de opgave niet binnen de bepaalde termijn werd ingediend, wordt een boete verbeurd van 12,50 euro per week vertraging. Iedere begonnen week wordt voor een gehele week aangerekend.
Iedere onjuistheid of onvolledigheid in de opgave bedoeld in § 1, wordt gestraft met een boete gelijk aan vijfmaal de ontdoken taks zonder dat ze minder dan 250 euro kan bedragen. § 3. De elementen die in de in § 1 bedoelde opgave moeten meegedeeld worden, elk stuk waarvan het overleggen nodig is voor de controle van de heffing van de taks evenals het bevoegde kantoor worden door de Koning bepaald.".
Art. 67.In dezelfde titel wordt een artikel 172 ingevoegd, luidende : "
Art. 172.Op straf van een boete van 250 euro tot 2.500 euro, zijn de tussenpersonen en de uitgevende vennootschappen gehouden op elke vordering der aangestelden van de administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen die ten minste de graad van adjunct-verificateur hebben, zonder verplaatsing inzage te verlenen, van hun boeken, contracten en van alle andere bescheiden in verband met de verrichtingen die over openbare fondsen gaan.".
Art. 68.In dezelfde titel wordt een artikel 173 ingevoegd, luidende : "
Art. 173.De taks wordt terugbetaald : 1° wanneer de betaalde taks meer bedraagt dan de belasting die naar aanleiding van de omzetting opvorderbaar was;2° wanneer de intrekking, de wijziging of de verbetering van de beurskoersen de nietigverklaring of de wijziging van de belastbare basis heeft teweeggebracht waarop de taks oorspronkelijk werd gekweten. De Koning bepaalt de wijze en de voorwaarden voor de terugbetaling.
Er wordt geen gevolg gegeven aan de verzoeken tot terugbetaling van minder dan 5 euro per aangifte.".
Art. 69.De artikelen 58 tot 60 zijn van toepassing op de beursverrichtingen die vanaf 1 januari 2012 worden gedaan.
De artikelen 61 tot 68 treden in werking op 1 januari 2012. HOOFDSTUK 7. - Wijzigingen van de programmawet van 27 april 2007
Art. 70.In titel VII van de programmawet van 27 april 2007, aangevuld bij de programmawet van 23 december 2009, wordt hoofdstuk VI, dat de artikelen 147 tot en met 154 bevat, opgeheven.
In afwijking van het eerste lid blijven de bepalingen van titel VII, hoofdstuk VI, van de programmawet van 27 april 2007, van toepassing op de uitgaven die werkelijk zijn betaald om een personenauto, een auto voor dubbel gebruik of een minibus in nieuwe staat te verwerven met een maximale uitstoot van 115 gram CO2 per kilometer, voor zover er aan de volgende voorwaarden wordt voldaan : 1. het voertuig moet vóór 28 november 2011 besteld zijn.Het bewijs van de bestelling wordt geleverd door de indiening van de bestelbon vóór 5 januari 2012; 2. uiterlijk op 31 december 2011 moet een voorschotfactuur zijn uitgereikt ten bedrage van minstens : - het dubbele van de korting op factuur bij toepassing van artikel 147, § 1, derde lid, van de programmawet van 27 april 2007; - de korting op factuur bij toepassing van artikel 147, § 1, tweede lid, van deze programmawet; 3. de in punt 1 bedoelde documenten moeten door de in artikel 147, § 1, vierde lid, van dezelfde programmawet bedoelde leverancier bij de bevoegde dienst van de Federale Overheidsdienst Financiën worden ingediend.Vóór 5 januari 2012 moeten de in punt 2 bedoelde documenten eveneens door dezelfde personen aan dezelfde dienst worden gezonden.
In afwijking van artikel 8 van het koninklijk besluit van 8 juni 2007 tot bepaling van de regels voor de toekenning van een korting voor de verwerving van een voertuig met een maximale uitstoot van 115 gram CO2 per kilometer en van een dieselvoertuig standaard uitgerust met een roetfilter, moeten de in dat artikel vermelde bewijsstukken worden toegevoegd aan de aanvragen tot terugbetaling bedoeld in artikel 3 van dat besluit die vanaf 1 januari 2012 aan de bevoegde dienst van de Federale Overheidsdienst Financiën worden toegezonden.
Art. 71.Artikel 70 is van toepassing op de vanaf 1 januari 2012 werkelijk gedane uitgaven om een personenauto, een auto voor dubbel gebruik of een minibus in nieuwe staat te verwerven met een maximale uitstoot van 115 gram CO2 per kilometer, met uitzondering van artikel 70, derde lid, dat in werking treedt op 1 januari 2012. HOOFDSTUK 8. - Wijziging van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen
Art. 72.In artikel 43, § 5, eerste lid, van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen, worden de woorden "forfaitair vastgesteld op 15 %" vervangen door de woorden "forfaitair vastgesteld op 18 pct.".
Art. 73.Artikel 72 is van toepassing op de aandelenopties aangeboden vanaf 1 januari 2012. HOOFDSTUK 9. - Wijziging van de programmawet van 11 juli 2005
Art. 74.Artikel 45 van de programmawet van 11 juli 2005 wordt opgeheven.
TITEL 6. - Dotaties ENIG HOOFDSTUK. - Dotaties aan de Leden van de Koninklijke Familie
Art. 75.In afwijking van de artikelen 2 en 4 van de wet van 16 november 1993 houdende vaststelling van de Civiele Lijst voor de duur van de regering van Koning Albert II, tot toekenning van een jaarlijkse en levenslange dotatie aan Hare Majesteit Koningin Fabiola en van een jaarlijkse dotatie aan Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Filip, wordt de dotatie aan Hare Majesteit Koningin Fabiola vastgesteld op 1.460.263 euro voor het jaar 2012.
Art. 76.In afwijking van de artikelen 2, 3, 3bis en 5 van de wet van 7 mei 2000 houdende toekenning van een jaarlijkse dotatie Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Filip, een jaarlijkse dotatie aan Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Astrid en een jaarlijkse dotatie aan Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Laurent : 1° wordt de dotatie aan Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Filip vastgesteld op 934.461 euro voor het jaar 2012; 2° wordt de dotatie aan Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Astrid vastgesteld op 323.241 euro voor het jaar 2012; 3° wordt de dotatie aan Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Laurent vastgesteld op 310.745 euro voor het jaar 2012.
TITEL 7. - Werk HOOFDSTUK 1. - Dienstencheques
Art. 77.In artikel 3 van de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen, gewijzigd bij de wetten van 22 december 2003 en 9 juli 2004, wordt tussen het tweede en het derde lid een lid ingevoegd, luidende : "De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de voorwaarden en de nadere regels bepalen met betrekking tot de verplichting tot aanwerving van uitkeringsgerechtigd volledig werklozen, werklozen met een inschakelingsuitkering en leefloners." HOOFDSTUK 2. - Responsabiliseringsbijdrage wegens economische werkloosheid
Art. 78.In artikel 38, § 3sexies, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, zoals laatst gewijzigd bij wet van 9 juli 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "en die ressorteren onder het paritair comité voor het bouwbedrijf" opgeheven; 2° Tussen het vierde en vijfde lid, wordt een nieuw vijfde lid ingevoegd, luidende : "De Koning bepaalt met in een Ministerraad overlegd besluit en na advies van de Nationale Arbeidsraad, de formule en de parameters waarmee de bijdrage wordt berekend.". 3° in het vroegere vijfde lid dat het zesde lid wordt, worden de woorden "het bedrag van de bijdrage wordt vastgesteld volgens volgende formule :" vervangen door de woorden "In afwijking van het vijfde lid wordt het bedrag van de bijdrage voor de werkgevers die ressorteren onder het paritair comité voor het bouwbedrijf, vastgesteld volgens volgende formule :". HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen werkloosheid met bedrijfstoeslag Afdeling 1. - Opheffen van het stelsel van halftijds brugpensioen
Art. 79.In artikel 132, eerste lid, van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen, zoals laatste gewijzigd door de wet van 6 juni 2010, worden de woorden "of een oudere werknemer die met zijn werkgever een akkoord bereikt om zijn arbeidsprestaties te halveren in het kader van een collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot instelling van een regeling van aanvullende vergoeding" opgeheven.
Art. 80.Artikel 46 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen wordt opgeheven.
In afwijking van het vorig lid blijft artikel 46 echter van toepassing op : 1° de werknemers die vóór deze datum van de bepalingen genoten van dit besluit;2° de werknemers die vóór 20 november 2011 een akkoord gesloten hebben met hun werkgever om hun arbeidsprestaties te halveren voor zover het halftijds brugpensioen ingaat vóór 1 juli 2012.
Art. 81.In artikel 1 van het koninklijk besluit van 27 januari 1997 houdende maatregelen met betrekking tot het halftijds brugpensioen met toepassing van artikel 7, § 2, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, wordt een tweede lid ingevoegd, luidend als volgt : "De werknemer wordt slechts toegelaten tot het stelsel van halftijds brugpensioen indien : 1° het halftijds brugpensioen ingaat vóór 1 januari 2012; 2° de werknemer vóór 20 november 2011 een akkoord heeft gesloten met zijn werkgever om zijn arbeidsprestaties te halveren en voor zover het halftijds brugpensioen ingaat vóór 1 april 2012.".
Art. 82.In artikel 112 van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch Actieplan voor de Werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen, wordt tussen de eerste en tweede alinea, een nieuwe alinea gevoegd, luidend als volgt : "De werknemer wordt slechts toegelaten tot het stelsel van halftijds brugpensioen indien : 1° het halftijds brugpensioen ingaat vóór 1 januari 2012; 2° de werknemer vóór 20 november 2011 een akkoord heeft gesloten met zijn werkgever om zijn arbeidsprestaties te halveren en voor zover het halftijds brugpensioen ingaat vóór 1 april 2012.". Afdeling 2. - Werkloosheid met bedrijfstoeslag
Art. 83.In artikel 132 van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen, zoals laatst gewijzigd door de wet van 6 juni 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° tussen het eerste en tweede lid, wordt een nieuw lid ingevoegd luidend als volgt : "Ongeacht zijn benaming in wetten, besluiten, collectieve of individuele overeenkomsten of enig ander document, noemt deze aanvullende vergoeding een bedrijfstoeslag.". 2° in het vroegere derde lid dat het vierde lid is geworden, worden de woorden "het brugpensioen" vervangen door de woorden "de werkloosheid met bedrijfstoeslag". HOOFDSTUK 4. - Inwerkingtreding
Art. 84.Deze titel treedt in werking op 1 januari 2012.
TITEL 8. - Pensioenen HOOFDSTUK 1. - Pensioenen van de overheidssector Afdeling 1. - Verhoging van de pensioenleeftijd
Art. 85.Artikel 46 van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, gewijzigd bij de wet van 21 mei 1991, wordt vervangen als volgt : "
Art. 46.§ 1. Het pensioen kan worden verleend vanaf de eerste dag van de maand die volgt op die van hun 62ste verjaardag of op de eerste dag van de maand die volgt op de datum van de stopzetting van hun functies indien deze zich later voordoet, aan de personen die : 1° minstens 40 pensioenaanspraakverlenende dienstjaren tellen in het stelsel van de staatsambtenaren;2° en hun loopbaan hebben beëindigd na 31 december 1976 en in aanmerking komende diensten of periodes van na die datum kunnen laten gelden op voorwaarde dat zij ten minste vijf pensioenaanspraakverlenende dienstjaren tellen, met uitsluiting van de bonificaties wegens studies en van de periodes vergoed wegens diensten die voor de vaststelling van de wedde meetellen. Voor de toepassing van het eerste lid, 1°, worden eveneens in aanmerking genomen, de kalenderjaren waarvoor pensioenrechten kunnen worden geopend op een vervroegd pensioen in de regeling van de werknemers of in een ander wettelijk Belgisch pensioenstelsel.
In afwijking van het eerste lid, wordt de leeftijd van 62 jaar vervangen door : - 60 jaar voor de personen die minstens 42 dienstjaren vastgesteld overeenkomstig het eerste lid, 1°, kunnen laten gelden; - 61 jaar voor de personen die minstens 41 dienstjaren vastgesteld overeenkomstig het eerste lid, 1°, kunnen laten gelden. § 2. In afwijking van paragraaf 1, wordt de leeftijd vastgesteld : 1° Voor de rustpensioenen die ingaan tussen 1 januari 2013 en 31 december 2013 : - op 60 jaar en 6 maanden voor de personen die minstens 38 dienstjaren vastgesteld overeenkomstig paragraaf 1, eerste lid, 1° , kunnen laten gelden; - op 60 jaar voor de personen die minstens 40 dienstjaren vastgesteld overeenkomstig paragraaf 1, eerste lid, 1°, kunnen laten gelden. 2° Voor de rustpensioenen die ingaan tussen 1 januari 2014 en 31 december 2014 : - op 61 jaar voor de personen die minstens 39 dienstjaren vastgesteld overeenkomstig paragraaf 1, eerste lid, 1°, kunnen laten gelden; - op 60 jaar voor de personen die minstens 40 dienstjaren vastgesteld overeenkomstig paragraaf 1, eerste lid, 1°, kunnen laten gelden. 3° Voor de rustpensioenen die ingaan tussen 1 januari 2015 en 31 december 2015 : - op 61 jaar en 6 maanden voor de personen die minstens 40 dienstjaren vastgesteld overeenkomstig paragraaf 1, eerste lid, 1°, kunnen laten gelden; - op 60 jaar voor de personen die minstens 41 dienstjaren vastgesteld overeenkomstig paragraaf 1, eerste lid, 1°, kunnen laten gelden. § 3. De in § 1, eerste lid, 1°, bepaalde voorwaarde dient niet vervuld te worden door de persoon die de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. § 4. De paragrafen 1 tot 3 zijn evenwel niet van toepassing : 1° op de personen van wie de diensten werden beëindigd als gevolg van de zwaarste in hun statuut bepaalde tuchtstraf of, indien ze geen statuut hebben of indien geen tuchtregeling erin is opgenomen, ten gevolge van een ontslag om een dringende reden waardoor ze hun betrekking zonder opzeggingstermijn, noch opzeggingsvergoeding verloren, voor zover dit ontslag, indien het gerechtelijk werd betwist, geldig werd verklaard door de bevoegde rechtbanken en geen enkele schadeloosstelling aan de betrokkene werd toegekend;2° op de militairen die verplicht werden het leger te verlaten ten gevolge van de artikelen 19, 31, 32 of 33 van het Strafwetboek of van artikel 5 van het Militair Strafwetboek. Wanneer een persoon zijn loopbaan in de in het eerste lid bedoelde omstandigheden beëindigd heeft en later opnieuw pensioenaanspraakverlenende diensten verricht, kunnen enkel de vanaf de nieuwe indiensttreding verrichte diensten in aanmerking komen voor de toekenning van het rustpensioen. § 5. Voor de toepassing van paragraaf 1, eerste lid, 2°, wordt geen rekening gehouden met de diensten reeds in aanmerking genomen voor een pensioen in de werknemersregeling door toepassing van de wet van 5 augustus 1968 tot vaststelling van een zeker verband tussen de pensioenstelsels van de openbare sector en die van de privésector.
Art. 86.In artikel 51 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 3 februari 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het derde lid worden de woorden "60ste" vervangen door de woorden "62ste"; 2° een vierde lid wordt toegevoegd, luidende : "Voor de betrokkene die overeenkomstig artikel 46, §§ 1 of 2, aanspraak kan maken op een rustpensioen voor de leeftijd van 62 jaar, wordt de in het derde lid vermelde leeftijd vervangen door de leeftijd vanaf dewelke hij overeenkomstig die paragrafen aanspraak kan maken op een rustpensioen."
Art. 87.De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de leeftijden en de bedragen bepaald in artikel 5 van de wet van 12 augustus 2000 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen wijzigen.
Art. 88.Niettegenstaande elke andere wettelijke, reglementaire of contractuele bepaling zijn de voorwaarden inzake leeftijd en duur van de diensten vermeld in artikel 46, § 1, eerste lid, 1°, van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen toepasselijk op elke persoon wiens pensioen bedoeld wordt in artikel 38 van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen of artikel 80 van de wet van 3 februari 2003 houdende diverse wijzigingen aan de wetgeving betreffende de pensioenen van de openbare sector.
Het eerste lid doet geen afbreuk aan de preferentiële leeftijdgrenzen van de oppensioenstelling bepaald : - voor het rijdend personeel van de NMBS Holding; - voor de geïntegreerde politie; - voor de militairen.
In afwijking van het eerste lid worden de personen die zich op 28 november 2011 in een voltijdse of deeltijdse disponibiliteit voorafgaand aan de oppensioenstelling bevinden of in een vergelijkbare situatie, op pensioen gesteld op de eerste dag van de maand die volgt op de 60ste verjaardag.
Het derde lid is eveneens van toepassing op de personen die een aanvraag hebben ingediend vóór 28 november 2011 om in een situatie te worden geplaatst als beoogd door ditzelfde lid.
De Koning stelt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de lijst vast van de situaties die aanleiding geven tot de toepassing van de leden 3 en 4.
Art. 89.De bepalingen van de huidige afdeling zijn toepasselijk op alle pensioenstelsels van de overheidssector. Wat de stelsels betreft waarvan het tantième voordeliger is dan 1/60, stelt de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad vóór 1 maart 2012, de afwijkingen en de nadere regels vast van de verlenging van de loopbaan van 60 naar 62 jaar.
Alle in het eerste lid bedoelde pensioenaanvragen worden geschorst in afwachting van de publicatie van dit besluit.
Art. 90.Elke persoon die op een bepaald ogenblik de voorwaarden inzake leeftijd en duur van de diensten vervult om voor de leeftijd van 62 jaar een rustpensioen te bekomen, behoudt het genot van dit voordeel, ongeacht de latere werkelijke ingangsdatum van zijn pensioen.
Art. 91.De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de wettelijke bepalingen inzake overheidspensioenen aanvullen, opheffen en wijzigen om ze aan te passen aan de geleidelijke verhoging van de leeftijd en de duur van de diensten bepaald in artikel 46, § 1, eerste lid, 1°, van voormelde wet van 15 mei 1984, zoals gewijzigd door deze wet.
De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, eveneens de leeftijden van opruststelling bepaald in artikel 83 van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen, wijzigen.
Art. 92.Deze afdeling treedt in werking op 1 januari 2013 en is uitsluitend van toepassing op de pensioenen die ingaan vanaf die datum. Afdeling 2. - Aanpassing van de toepasselijke tantièmes
Art. 93.In boek 1 van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen wordt een titel IIIbis ingevoegd met het opschrift "Toepasselijke tantièmes".
Art. 94.In titel IIIbis ingevoegd bij artikel 93 wordt een artikel 52/1 ingevoegd, luidende : "
Artikel 52/1.Deze titel is van toepassing op de pensioenen bedoeld in artikel 38 van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen of in artikel 80 van de wet van 3 februari 2003 houdende diverse wijzigingen aan de wetgeving betreffende de pensioenen van de openbare sector.".
Art. 95.In dezelfde titel IIIbis wordt een artikel 52/2 ingevoegd, luidende : "
Art. 52/2.Indien in de berekening van een rustpensioen diensten worden opgenomen gepresteerd na 31 december 2011, worden de eventuele tantièmes voordeliger dan 1/48ste verbonden aan deze diensten vervangen door het tantième 1/48ste.".
Art. 96.In artikel 5, § 2, van de wet van 8 december 1976 tot regeling van het pensioen van sommige mandatarissen en van dat van hun rechtverkrijgenden, laatst gewijzigd bij de wet van 24 december 1999 houdende sociale en diverse bepalingen, wordt een lid ingevoegd tussen de leden 1 en 2, luidende : "Voor de diensten gepresteerd na 31 december 2011 wordt de breuk opgenomen in het eerste lid vervangen door : a x 3,75 x t /180 x 12".
Art. 97.In de wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen, laatst gewijzigd door het koninklijk besluit van 27 september 2009, wordt een artikel 24/1 ingevoegd, luidende : "
Art. 24/1.§ 1. De personen die op 1 januari 2012 de leeftijd van 55 jaar niet hebben bereikt kunnen geen aanspraak maken op het pensioen berekend op basis van de artikelen 20 en 21. Niettemin behouden zij het voordeel van de tantièmes 1/20ste en 1/30ste voorzien in artikel 24 voor de diensten gepresteerd tot 31 december 2011. Voor de diensten gepresteerd vanaf 1 januari 2012 worden deze tantièmes vervangen door het tantième 1/48ste. § 2. Het bedrag van het pensioen berekend volgens de regels bepaald in paragraaf 1 mag niet minder bedragen dan het bedrag dat zou verkregen geweest zijn indien de kerkelijke diensten in hun geheel in aanmerking zouden genomen zijn ten belope van het tantième 1/48ste.".
Art. 98.Artikel 27 van dezelfde wet, zoals laatst gewijzigd door de wet van 25 maart 1965, wordt vervangen door het volgende artikel : "
Art. 27.Bedienaren van andere erediensten, die een wedde genieten ten laste van de Staatskas en die ontslag hebben verkregen van de bevoegde geestelijke overheid, hebben recht op een pensioen overeenkomstig hoofdstuk I van deze titel.
Voor de toepassing van artikel 8 wordt het tantième 1/60ste evenwel vervangen door het tantième 1/50ste.
Artikel 22, derde lid, is van toepassing op pensioenen toegekend krachtens deze afdeling.".
Art. 99.De artikelen 28 tot en met 30 van dezelfde wet worden opgeheven.
Art. 100.Deze afdeling treedt in werking op 1 januari 2012.
De personen die de leeftijd van 55 jaar hadden bereikt op 1 januari 2012, behouden het voordeel van de berekeningswijze die op hen van toepassing was op de datum van 31 december 2011. Afdeling 3. - Beperking van de toelaatbaarheid van periodes van
afweizigheid, verlof en loopbaanonderbreking
Art. 101.Artikel 2quater van het koninklijk besluit nr. 442 van 14 augustus 1986 betreffende de weerslag van sommige administratieve toestanden op de pensioenen van de personeelsleden van de overheidsdiensten, ingevoegd bij de wet van 25 april 2007, wordt aangevuld als volgt : "Onverminderd de toepassing van het eerste lid worden periodes van loopbaanonderbreking of van vermindering van de arbeidsprestaties bedoeld in de artikelen 2 en 2ter alsook periodes van tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking bedoeld in artikel 2bis, gesitueerd na 31 december 2011, slechts in aanmerking genomen voor het recht en de berekening van het pensioen ten belope van 12 maanden voor het geheel van de loopbaan.
Indien de aanvraag echter werd ingediend vóór 28 november 2011, worden periodes van loopbaanonderbreking of vermindering van arbeidsprestaties bedoeld in de artikelen 2 en 2ter alsook periodes van tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking bedoeld in artikel 2bis, gesitueerd na 31 december 2011 en verbonden aan deze aanvraag, niet beoogd door de beperking tot 12 maanden bepaald in het tweede lid.
Ingeval van halftijdse loopbaanonderbreking of voor 1/5de tijd, genomen na 31 december 2011 door een persoon van 55 jaar of ouder, wordt de beperking tot 60 maanden zoals bepaald in het eerste lid verhoogd met respectievelijk 24 of 60 maanden.".
Art. 102.In het voormeld koninklijk besluit nr. 442 van 14 augustus 1986, zoals laatst gewijzigd bij de wet van 25 april 2007 betreffende de pensioenen van de openbare sector, worden de artikelen 2sexies en 2septies ingevoegd, luidende : "
Art. 2sexies.De periodes van loopbaanonderbreking of van vermindering van de arbeidsprestaties teneinde palliatieve zorg te verstrekken, voor ouderschapsverlof en voor het bijstaan of verzorgen van een lid van zijn gezin of van een familielid tot in de tweede graad, dat lijdt aan een ernstige ziekte, vallen niet onder de toepassing van de artikelen 2 tot 2quater.
Art. 2septies.Voor de personen die op vrijwillige basis hun prestaties verminderen tot 4/5de van een voltijdse tewerkstelling, worden deze periodes van afwezigheid of verlof gelijkgesteld met effectieve diensten wanneer zij zich situeren na 31 december 2011.
Het eerste lid is enkel van toepassing op de vermindering van prestaties in het kader van loopbaanonderbreking.
De overeenkomstig het eerste lid gelijkgestelde periodes mogen vijf jaar voor het geheel van de loopbaan niet overschrijden.".
Art. 103.De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, elke wijziging aanbrengen aan de wettelijke bepalingen van het voormelde besluit nr. 442 van 14 augustus 1986, die hij nodig of bruikbaar acht om hen in overeenstemming te brengen met de wijzigingen aangebracht door de artikelen 101 en 102 van deze wet of om specifieke situaties te regelen die niet beoogd zijn door dezelfde bepalingen. In dit kader kan hij deze wijzigen, vervolledigen of opheffen.
Art. 104.Deze afdeling treedt in werking op 1 januari 2012. Afdeling 4. - Berekening van het pensioen op de tien laatste
loopbaanjaren
Art. 105.Niettegenstaande elke andere wettelijke, reglementaire of contractuele bepaling worden de pensioenen bedoeld in artikel 38, 1° en 2°, van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen en in artikel 80 van de wet van 3 februari 2003 houdende diverse wijzigingen aan de wetgeving betreffende de pensioenen van de openbare sector met ingang van 1 januari 2012 berekend op basis van een referentiewedde die gelijk is aan de gemiddelde wedde van de laatste tien loopbaanjaren of van de volledige duur van de loopbaan als die minder dan tien jaar bedraagt.
De Koning wordt belast met het wijzigen van alle bepalingen in de verschillende wettelijke en reglementaire teksten die verwijzen naar de gemiddelde wedde van de laatste vijf loopbaanjaren om ze te vervangen door de gemiddelde wedde van de laatste tien loopbaan jaren.
De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op het gewaarborgd minimum bedoeld in artikel 121 van de wet van 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen.
De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, elke maatregel nemen teneinde de titularissen van de laagste pensioenen een pensioenbedrag te garanderen dat niet lager mag zijn dan een bedrag door Hem bepaald.
Art. 106.Artikel 105 treedt in werking op 1 januari 2012. Dit artikel is evenwel niet van toepassing op de personen die, op 1 januari 2012, de leeftijd van 50 jaar hebben bereikt of, indien het een overlevingspensioen betreft, de rechthebbende of één van de rechthebbenden deze leeftijd heeft bereikt op 1 januari 2012. HOOFDSTUK 2. - Vervroegd pensioen
Art. 107.In artikel 4 van het koninklijk besluit van 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenen, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt : " § 1.In afwijking van artikel 2, § 1, en onverminderd de bepalingen van paragraaf 3 van dit artikel kan het pensioen naar keuze en op verzoek van de belanghebbende vervroegd ingaan. De gekozen ingangsdatum kan niet voorafgaan aan de eerste dag van de maand volgend op deze waarin hij de aanvraag indient noch : 1° aan de eerste dag van de zevende maand volgend op deze tijdens welke hij de leeftijd van 60 jaar bereikt, voor de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ingaan ten vroegste op 1 januari 2013 en uiterlijk op 1 december 2013;2° aan de eerste dag van de maand volgend op deze tijdens welke hij de leeftijd van 61 jaar bereikt, voor de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ingaan ten vroegste op 1 januari 2014 en uiterlijk op 1 december 2014;3° aan de eerste dag van de zevende maand volgend op deze tijdens welke hij de leeftijd van 61 jaar bereikt, voor de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ingaan ten vroegste op 1 januari 2015 en uiterlijk op 1 december 2015; 4° aan de eerste dag van de maand volgend op deze tijdens welke hij de leeftijd van 62 jaar bereikt, voor de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste op 1 januari 2016 ingaan."; 2° in paragraaf 2 wordt het eerste lid, vervangen door de wet van 27 december 2004, vervangen als volgt : "De mogelijkheid om overeenkomstig paragraaf 1 een vervroegd rustpensioen te bekomen is onderworpen aan de voorwaarde dat de belanghebbende een loopbaan bewijst van een bepaald aantal kalenderjaren waarvoor pensioenrechten kunnen worden geopend krachtens dit besluit, de wet van 20 juli 1990 tot instelling van een flexibele pensioenleeftijd voor werknemers en tot aanpassing van de werknemerspensioenen aan de evolutie van het algemeen welzijn, het koninklijk besluit nr.50, een Belgische regeling voor arbeiders, bedienden, mijnwerkers, zeevarenden of zelfstandigen, een Belgische regeling toepasselijk op het personeel van de overheidsdiensten of van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen, iedere andere Belgische wettelijke regeling of iedere buitenlandse regeling waarop de Europese verordeningen betreffende sociale zekerheid of een door België gesloten overeenkomst betreffende sociale zekerheid van toepassing is. De vereiste loopbaanvoorwaarde is : 1° ten minste 38 jaren, voor de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ingaan ten vroegste op 1 januari 2013 en uiterlijk op 1 december 2013;2° ten minste 39 jaren, voor de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ingaan ten vroegste op 1 januari 2014 en uiterlijk op 1 december 2014; 3° ten minste 40 jaren, voor de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste op 1 januari 2015 ingaan."; 3° paragraaf 3 wordt vervangen als volgt : " § 3.In afwijking van paragrafen 1 en 2 : 1° als de belanghebbende een loopbaan bewijst van ten minste 40 kalenderjaren zoals bepaald in paragraaf 2, kan zijn vervroegd rustpensioen ingaan op de eerste dag van de maand volgend op deze tijdens welke hij de leeftijd van 60 jaar bereikt, voor de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ingaan ten vroegste op 1 januari 2013 en uiterlijk op 1 december 2014;2° als de belanghebbende een loopbaan bewijst van ten minste 41 kalenderjaren zoals bepaald in paragraaf 2, kan zijn vervroegd rustpensioen ingaan op de eerste dag van de maand volgend op deze tijdens welke hij de leeftijd van 60 jaar bereikt, voor de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ingaan ten vroegste op 1 januari 2015 en uiterlijk op 1 december 2015;3° voor de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste op 1 januari 2016 ingaan, a) als de belanghebbende een loopbaan bewijst van ten minste 42 kalenderjaren zoals bepaald in paragraaf 2, kan zijn vervroegd rustpensioen ingaan op de eerste dag van de maand volgend op deze tijdens welke hij de leeftijd van 60 jaar bereikt; b) als de belanghebbende een loopbaan bewijst van ten minste 41 kalenderjaren zoals bepaald in paragraaf 2, kan zijn vervroegd rustpensioen ingaan op de eerste dag van de maand volgend op deze tijdens welke hij de leeftijd van 61 jaar bereikt.".
Art. 108.De Koning zal, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, overgangsmaatregelen nemen voor de werknemers waarvan de opzegtermijn is ingegaan voor 1 januari 2012 en eindigt na 31 december 2012 alsmede voor de werknemers die buiten het kader van de regeling van het conventioneel brugpensioen, voor 28 november 2011 in onderling overleg met de werkgever een overeenkomst van vervroegde uittreding op de leeftijd van 60 jaar hebben afgesloten voor zover deze werknemers op dat ogenblik minstens een loopbaan van 35 jaren bewijzen.
Art. 109.De bepalingen van artikelen 107 et 108 zijn van toepassing op de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste op 1 januari 2013 ingaan.
Art. 110.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2013. HOOFDSTUK 3. - Bijzondere stelsels
Art. 111.Inartikel 2 van het koninklijk besluit van 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels wordt paragraaf 2 opgeheven op 31 december 2011. Paragraaf 2 blijft wel van toepassing op de werknemers die, op 31 december 2011, de leeftijd van 55 jaar bereikt hebben.
Art. 112.In artikel 5 van hetzelfde besluit worden paragrafen 2 tot 6 opgeheven op 31 december 2011. De paragrafen 2 tot 6 blijven wel van toepassing : 1° op de werknemers die, op 31 december 2011, de leeftijd van 55 jaar bereikt hebben, voor de berekening van de volledigheid van hun pensioen;2° op de werknemers die, op 31 december 2011, de leeftijd van 55 jaar niet hebben bereikt, uitsluitend voor de berekening van het pensioen met betrekking tot de periodes voorafgaand aan 1 januari 2012.
Art. 113.De Koning zal, bij een besluit vastgesteld na overleg in de ministerraad, overgangsmaatregelen voorzien voor de werknemers bedoeld in artikel 2, § 2, 1° tot en met 3° van hetzelfde besluit en die de leeftijd van 55 jaar niet hebben bereikt op 31 december 2011.
Art. 114.De bepalingen van artikelen 111 tot 113 zijn van toepassing op de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste op 1 januari 2013 ingaan.
Art. 115.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2012. HOOFDSTUK 4. - Pensioenen van de journalisten en luchtvaart
Art. 116.Het koninklijk besluit van 3 november 1969 houdende vaststelling voor het vliegend personeel van de burgerlijke luchtvaart, van de bijzondere regelen betreffende het ingaan van het pensioenrecht en van de bijzondere toepassingsmodaliteiten van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, van de wet van 20 juli 1990 tot instelling van een flexibele pensioenleeftijd voor werknemers en tot aanpassing van de werknemerspensioenen aan de evolutie van het algemeen welzijn en van het koninklijk besluit van 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 december 2008, wordt opgeheven op 31 december 2011, maar blijft van toepassing : 1° op de werknemers die, op 31 december 2011, de leeftijd van 55 jaar hebben bereikt, voor de berekening van de volledigheid van hun pensioen;2° met uitzondering van artikel 3, op de werknemers die, op 31 december 2011, de leeftijd van 55 jaar niet hebben bereikt, uitsluitend voor de berekening van het pensioen met betrekking tot de periodes voorafgaand aan 1 januari 2012. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, overgangsmaatregelen voorzien voor de werknemers bedoeld in het eerste lid, 2°.
Art. 117.Het koninklijk besluit van 27 juli 1971 tot vaststelling voor de beroepsjournalisten van de bijzondere regelen betreffende het ingaan van het recht op pensioen en van de bijzondere toepassingsmodaliteiten van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, van de wet van 20 juli 1990 tot instelling van een flexibele pensioenleeftijd voor werknemers en tot aanpassing van de werknemerspensioenen aan de evolutie van het algemeen welzijn en van het koninklijk besluit van 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 juli 2003, wordt opgeheven op 31 december 2011, maar blijft van toepassing : 1° op de werknemers die, op 31 december 2011, de leeftijd van 55 jaar hebben bereikt, voor de berekening van de volledigheid van hun pensioen;2° op de werknemers die, op 31 december 2011, de leeftijd van 55 jaar niet hebben bereikt, uitsluitend voor de berekening van het pensioen met betrekking tot de periodes voorafgaand aan 1 januari 2012.
Art. 118.De Koning zal, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, overgangsmaatregelen voorzien voor de werknemers bedoeld in artikel 117.
Art. 119.De Koning zal, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bijzondere maatregelen betreffende de speciale bijdragen voorzien in de voormelde koninklijke besluiten van 3 november 1969 en van 27 juli 1971.
Art. 120.De bepalingen van artikelen 116 tot 118 zijn van toepassing op de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste op 1 januari 2013 ingaan.
Art. 121.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2012. HOOFDSTUK 5. - Gelijkgestelde periodes
Art. 122.Voor de berekening van het pensioen als werknemer bepaalt de Koning, in afwijking van artikel 8 van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere toekennings- en berekeningsregels voor de met arbeidsperiodes gelijkgestelde tijdvakken die zijn gelegen vanaf 1 januari 2012 en betrekking hebben op : 1° de periodes van werkloosheid van de derde periode;2° de periodes van brugpensioenen toegekend vòòr de leeftijd van 60 jaar, met uitzondering van de brugpensioenen in geval van een bedrijf in moeilijkheden of herstructurering, evenals die welke werden genomen ingevolge de collectieve arbeidsovereenkomst nr.96 van 20 februari 2009 tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding voor sommige oudere werknemers die worden ontslagen, ter uitvoering van het interprofessioneel akkoord van 22 december 2008; 3° de periodes van tijdskrediet op het einde van de loopbaan opgenomen voor de leeftijd van 60 jaar;4° de periodes van tijdskrediet op het einde van de loopbaan opgenomen na de leeftijd van 60 jaar, met uitzondering van 2 jaar halftijds tijdskrediet en 5 jaar 1/5 tijdskrediet;5° de periodes van gehele of gedeeltelijke vrijwillige loopbaanonderbreking en tijdskrediet, buiten het gemotiveerde tijdskrediet en de thematische verloven.In geval van een arbeidsduurvermindering van 1/5de tijd zal de gelijkstelling in dagen kunnen worden geteld.
Art. 123.De Koning bepaalt eveneens bij een besluit vasgesteld na overleg in de Ministerraad : 1° wat moet worden verstaan onder : a) werkloosheid van de derde periode;b) gemotiveerd tijdskrediet;c) thematische verloven;d) halftijds of 1/5 tijdskrediet voorbehouden aan de werknemers van 50 jaar of ouder;2° de wijze waarop de nodige inlichtingen voor de uitvoering van de bepalingen van artikel 122 worden meegedeeld aan de Rijksdienst voor Pensioenen.
Art. 124.Artikel 122 is niet van toepassing op de personen die zich op 28 november 2011 in een periode bevinden van brugpensioen, van gehele of gedeeltelijke vrijwillige loopbaanonderbreking en tijdskrediet en halftijds of 1/5 tijdskrediet voorbehouden aan werknemers van 50 jaar en ouder, noch op de personen die een aanvraag tot het bekomen van een van deze periodes hebben ingediend voor 28 november 2011.
Art. 125.De bepalingen van artikelen 122 en 123 zijn van toepassing op de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste op 1 januari 2013 ingaan.
Art. 126.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2012. HOOFDSTUK 6. - Bekrachtigingsbepaling
Art. 127.§ 1. De besluiten genomen krachtens de artikelen 87, 89, 91, tweede lid, 103, 105, vierde lid, 113, 116, 118, 119 en 123 kunnen de van kracht zijnde wettelijke bepalingen opheffen, aanvullen, wijzigen of vervangen. § 2. De opdracht van de Koning, toevertrouwd door de artikelen beoogd in § 1, verstrijkt op 30 april 2012. Bij ontstentenis van bekrachtiging door de wet voor 31 juli 2012 worden de besluiten in uitvoering van deze artikelen geacht nooit uitwerking te hebben gehad.
De besluiten die bij wet zijn bekrachtigd zoals bedoeld in het eerste lid, kunnen niet dan bij wet worden gewijzigd, aangevuld, vervangen of opgeheven.
TITEL 9. - Zelfstandigen
Art. 128.In artikel 45 van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van de Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen, wordt paragraaf 3 vervangen als volgt : " § 3. In afwijking van de bepalingen van § 1, blijven de erkenningen van de ondernemingsloketten verleend op 9 september 2008, behouden tot 9 september 2013 of voor de periode van de huidige erkenning, onder de voorwaarden zoals die van toepassing waren op de dag van de erkenning.".
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 28 december 2011.
ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, E. DI RUPO De Minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, S. VAN ACKERE Voor de Minister van Pensioenen, afwezig : De Minister van Justitie, Mevr. A. TURTELBOOM De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Justitie, Mevr. A. TURTELBOOM Voor de Minister van Begroting, afwezig : De Minister van Middenstand, K.M.O.'s, Zelfstandigen en Landbouw, Mevr. S. LARUELLE De Minister van Werk, Mevr. M. DE CONINCK De Staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, M. WATHELET De Staatssecretaris voor Ambtenarenzaken, H. BOGAERT De Staatssecretaris voor de Bestrijding van de sociale en fiscale fraude, J. CROMBEZ Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. A. TURTELBOOM _______ Nota (1) Zitting 2011-2012. Kamer van volksvertegenwoordigers.
Stukken. - Wetsontwerp, 53-1952/001. - Amendementen, 53-1952/002 tot 008. - Verslagen, 53-1952/009 tot 011.- Tekst aangenomen door de commissies, 53-1952/012. - Advies van de Raad van State, 53-1952/013. - Amendementen, 53-1952/014. - Aanvullende verslagen, 53-1952/015 en 016. - Tekst aangenomen door de commissies, 53-1952/017.- Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, 53-1952/018.
Integraal verslag : 22 december 2011.
Senaat.
Stukken. 5 - 1408 - 2011/2012 : Nr. 1 : Ontwerp geëvoceerd door de Senaat.
Nr. 2 : Amendementen.
Nrs. 3 en 4 : Verslagen.
Nr. 5 : Beslissing om niet te amenderen.
Handelingen van de Senaat : 23 december 2011.