gepubliceerd op 09 september 2005
Koninklijk besluit tot wijziging, wat de bepalingen inzake marktmisbruik betreft, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten
24 AUGUSTUS 2005. - Koninklijk besluit tot wijziging, wat de bepalingen inzake marktmisbruik betreft, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het besluit dat wij de eer hebben aan de ondertekening van Uwe Majesteit voor te leggen, is vastgelegd na overleg in de Ministerraad.
Het wordt genomen op grond van artikel 146 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten (hierna : « wet »), zoals vervangen bij wet van 14 februari 2005 tot wijziging van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten en van artikel 40 van het koninklijk besluit van 25 maart 2003 tot uitvoering van artikel 45, § 2, van die wet. Artikel 146 van de wet kent U bijzondere machten toe met het oog op de omzetting van de dwingende bepalingen die voortvloeien uit internationale verdragen of uit internationale akten genomen krachtens dergelijke verdragen, in de materies die door de bepalingen van de wet zijn geregeld buiten deze van hoofdstukken IV en VII. Met dit besluit wordt de wet gewijzigd om de omzetting van de Europese richtlijnen inzake marktmisbruik te vervolledigen. Het betreft meer bepaald de door het Europees Parlement en de Raad vastgestelde kaderrichtlijn 2003/6/EG van 28 januari 2003 betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (marktmisbruik) (hierna : « richtlijn 2003/6/EG ») en volgende uitvoeringsrichtlijnen : richtlijn 2003/124/EG van de Commissie van 22 december 2003 tot uitvoering van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de definitie en openbaarmaking van voorwetenschap en de definitie van marktmanipulatie betreft (hierna : « richtlijn 2003/124/EG »), richtlijn 2003/125/EG van de Commissie van 22 december 2003 tot uitvoering van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de juiste voorstelling van beleggingsaanbevelingen en de bekendmaking van belangenconflicten betreft (hierna : « richtlijn 2003/125/EG ») en richtlijn 2004/72/EG van de Commissie van 29 april 2004 tot uitvoering van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad wat gebruikelijke marktpraktijken, de definitie van voorwetenschap met betrekking tot van grondstoffen afgeleide instrumenten, het opstellen van lijsten van personen met voorwetenschap, de melding van transacties van leidinggevende personen en de melding van verdachte transacties betreft (hierna : « richtlijn 2004/72/EG »).
Wat voornoemde kaderrichtlijn betreft, moet erop worden gewezen dat ten tijde van de vaststelling van de wet op diverse punten rekening is gehouden met het ontwerp van richtlijn inzake handel met voorkennis en marktmanipulatie zoals aangenomen door de ECOFIN Raad van 8 mei 2002.
Aldus is deze richtlijn al grotendeels omgezet. Voorliggend besluit heeft tot doel de omzetting van de kaderrichtlijn te voltooien of te verfijnen. De verdere omzetting van artikel 12 van de kaderrichtlijn, dat de onderzoeksbevoegdheden opsomt waarover de bevoegde overheden moeten beschikken, is hier evenwel buiten beschouwing gelaten, aangezien op grond van het legaliteitsbeginsel voor bepaalde aspecten een formele wet vereist is.
Voorts worden met dit besluit ook essentiële bepalingen van voornoemde uitvoeringsrichtlijnen omgezet, wanneer dit om redenen van consistentie en samenhang aangewezen is. De overige bepalingen van de uitvoeringsrichtlijnen zullen vervolgens bij uitvoeringsbesluit worden vastgesteld.
Aldus worden de richtlijnen inzake marktmisbruik in Belgisch recht omgezet naar analogie met het model dat door het Comité van wijzen, onder voorzitterschap van Baron Lamfalussy, wordt aanbevolen voor de opstelling van Europese financiële regelgeving. Dit model voorziet in de vaststelling van de kaderbeginselen door het Europees Parlement en de Raad, waarna de technische uitvoeringsmaatregelen door de Commissie worden uitgewerkt. Door diezelfde methode toe te passen op de Belgische regelgeving wordt de nodige soepelheid ingebouwd om technische aspecten van de Belgische regelgeving aan te passen aan evoluties binnen de financiële sector.
Tussen de voor België relevante taalversies van de richtlijnen zijn enkele verschillen vastgesteld. Deze zijn rechtgezet bij de omzetting van de richtlijnen, voorzover dit nodig was om een eenduidige toepassing van de wet in België mogelijk te maken. Deze gevallen worden becommentarieerd in de toelichting bij de artikelen van dit ontwerp.
Toelichting bij de artikelen Artikel 1 De algemene bepaling van artikel 1 verwijst naar de richtlijnen waarvan met dit besluit bepalingen worden omgezet.
Artikel 2 Artikel 2 heeft tot doel in artikel 2 van de wet enkele bestaande definities te verfijnen en een aantal nieuwe definities toe te voegen.
Gelet op het advies van de Raad van State en de logica van de kaderrichtlijn, wordt evenwel eerst de huidige definitie van « aanverwant financieel instrument » geschrapt. Zij wordt vervangen door een nieuwe definitie, namelijk die van « gebruikelijke marktpraktijken ».
De schrapping van de definitie van « aanverwant financieel instrument » wordt opgevangen door in een nieuw lid van artikel 25, § 3, voluit te omschrijven hoe de werkingssfeer van het in artikel 25, § 1, 1°, vervatte verbod op misbruik van voorkennis wordt uitgebreid. In dit nieuwe lid wordt de werkingssfeer van het verbod op misbruik van voorkennis meer bepaald uitgebreid tot handelingen die op grond van artikel 25, § 3, eerste lid, 1° en 2°, niet onder het verbod vallen, maar die betrekking hebben op financiële instrumenten waarvan de waarde afhangt van een financieel instrument dat wordt verhandeld op een markt of een alternatief verhandelingsysteem zoals bedoeld in artikel 25, § 3, eerste lid, 1° of 2°. Aldus is de huidige definitie van « aanverwant instrument » overbodig en wordt in artikel 25, § 3, dezelfde logica gevolgd als in artikel 9, leden 1 en 2, van richtlijn 2003/6/EG. Voornoemde uitbreiding van de werkingssfeer van het verbod op misbruik van voorkennis heeft tot doel te vermijden dat dit verbod kan worden omzeild door te handelen ten aanzien van financiële instrumenten die op zich niet onder de werkingssfeer van het verbod vallen (omdat ze niet worden verhandeld op een markt of verhandelingsysteem waar het verbod geldt), maar waarvan de waarde afhangt van een financieel instrument dat wél door het verbod is gedekt.
Voor het strafrechtelijke verbod op misbruik van voorkennis van artikel 40 is dezelfde logica gevolgd en is § 4 in dezelfde zin aangepast.
Door het wegvallen van de definitie van « aanverwant financieel instrument » dienen alle verwijzingen naar dit begrip te worden geschrapt of vervangen door de in de richtlijn gebruikte formulering.
De definitie van « aanverwant financieel instrument » wordt dus vervangen door de definitie van « gebruikelijke marktpraktijken ». Dit begrip uit richtlijn 2003/6/EG (artikel 1, lid 5) vervangt het begrip « normale praktijken op de markt » dat elders in de wet reeds werd gebruikt. Blijkens de definitie staat het aan de bevoegde overheid van elke lid-Staat van de Europese Economische Ruimte om « gebruikelijke marktpraktijken » te erkennen.
Gebruikelijke marktpraktijken kunnen door de CBFA worden erkend op gereglementeerde markten, en ook op niet-gereglementeerde markten of alternatieve verhandelingsystemen zoals bedoeld in artikel 15 van de wet, voorzover de Koning op grond van artikel 25, § 3, 1°, van de wet de verbodsbepalingen inzake marktmisbruik toepasselijk heeft verklaard op dergelijke markt of dergelijk verhandelingsysteem.
In punt 2° van hetzelfde artikel wordt de omschrijving van « voorkennis » van artikel 2, 14°, van de wet verder verfijnd en aangevuld. Aangezien het om vrij ingrijpende aanpassingen gaat, is artikel 2, 14°, volledig vervangen. De vorige omschrijving van voorkennis verandert evenwel niet ten gronde; zij wordt enkel nader gepreciseerd en aangevuld.
De algemene omschrijving van het begrip « voorkennis » is voortaan duidelijk onderscheiden van de specifieke omschrijving van voorkennis met betrekking tot van grondstoffen afgeleide instrumenten.
Laatstgenoemde omschrijving is overigens aangevuld met een bepaling die nader preciseert welke informatie kan worden aangemerkt als voorkennis met betrekking tot van grondstoffen afgeleide instrumenten en die de omzetting vormt van artikel 4 van richtlijn 2004/72/EG. Daarna volgt de bij programmawet van 22 december 2003 reeds ingevoegde uitbreiding van het begrip « voorkennis » ten aanzien van personen die belast zijn met de uitvoering van orders met betrekking tot financiële instrumenten.
Met het oog op een getrouwe omzetting van richtlijn 2003/6/EG is het woord « gevoelig » in de Nederlandse versie van de wet vervangen door het woord « aanzienlijk ». Aldus stemt zowel de Franse als de Nederlandse versie van de wet overeen met de respectieve taalversies van de richtlijn. Deze aanpassing brengt evenwel geen inhoudelijke wijziging van het criterium met zich.
De term « nauwkeurig » in de Nederlandse versie van de wet daarentegen wijkt af van de Nederlandse versie van richtlijn 2003/6/EG, die « concreet » gebruikt, maar sluit wel nauwer aan bij andere taalversies van deze richtlijn, zoals de Franse, de Engelse en de Duitse. Het lijkt dan ook aangewezen de term « nauwkeurig » te behouden.
Ten slotte worden nog twee elementen uit de definities nader gepreciseerd op basis van artikel 1 van richtlijn 2003/124/EG. Het betreft ten eerste een omschrijving van wat moet worden verstaan onder informatie die, bij openbaarmaking, een aanzienlijke invloed op de koers zou kunnen hebben. Deze bepaling heeft geen belang voor de definitie van voorkennis met betrekking tot van grondstoffen afgeleide instrumenten, die immers geen rekening houdt met de invloed van de informatie op de koers.
Om als « voorkennis » te worden aangemerkt moet er sprake zijn van informatie die, indien zij openbaar zou worden gemaakt, de koers van het betrokken financieel instrument aanzienlijk zou kunnen beïnvloeden. Dit impliceert dat wordt onderzocht of « ex-ante », dit is vóór de openbaarmaking van de voorkennis, kon worden verwacht dat de bekendmaking van het nieuws een aanzienlijke invloed op de koers had kunnen hebben. Of de daadwerkelijke bekendmaking de koers al dan niet beïnvloedde, is op zich dus niet relevant, hoewel dit eventueel de ex-ante analyse kracht kan bijzetten.
Met het oog op deze ex-ante analyse omschrijft richtlijn 2003/124/EG het criterium van de potentiële aanzienlijke invloed op de koers aan de hand van het criterium van de redelijk handelende belegger : informatie wordt geacht bij bekendmaking een aanzienlijke invloed op de koers te kunnen hebben, wanneer een redelijk handelende belegger waarschijnlijk van deze informatie gebruik zal maken om er zijn beleggingsbeslissingen ten dele op te baseren. Elementen die een redelijk handelend belegger daartoe kunnen brengen, zijn bijvoorbeeld : het relatieve belang van de informatie ten aanzien van de emittent, het feit dat gelijkaardige informatie in het verleden reeds een aanzienlijke invloed op de koers heeft gehad of door de emittent als voorkennis is behandeld.
De laatste precisering omschrijft wat nauwkeurige informatie is, en geldt voor de drie omschrijvingen van voorkennis.
In punt 3° van hetzelfde artikel worden een aantal nieuwe definities toegevoegd aan artikel 2 van de wet ter omzetting van definities uit artikel 1 van richtlijn 2003/125/EG en richtlijn 2004/72/EG. Het betreft om te beginnen de definities van « persoon met leidinggevende verantwoordelijkheid bij een emittent » en van de met hem gelieerde personen. Deze definities bepalen op welk soort personen de verplichting rust om de in het nieuwe artikel 25bis, § 2, bedoelde transacties aan de CBFA te melden, en vormen de omzetting van in artikel 1 van richtlijn 2004/72/EG opgenomen definities.
Voorts wordt in artikel 2 van de wet een definitie toegevoegd van het basisbegrip « aanbeveling », gevolgd door definities van bepaalde elementen daaruit. Deze definities vormen de omzetting van in artikel 1 van richtlijn 2003/125/EG opgenomen definities.
Adviezen van ratingbureaus vallen niet onder de definitie van « aanbeveling ». Ratingbureaus produceren analyses van de kredietwaardigheid van emittenten of van de kwaliteit van bepaalde financiële instrumenten zonder evenwel expliciet of impliciet een beleggingsstrategie aan te bevelen of voor te stellen.
Persoonlijk beleggingsadvies dat aan een cliënt wordt verstrekt, valt evenmin onder de definitie van « aanbeveling ».
In punt 25° wordt omschreven wat dient te worden verstaan onder « onderzoek of andere informatie waarin beleggingsstrategieën worden aanbevolen of voorgesteld ». Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen informatie voortgebracht door onafhankelijke analisten, beleggingsondernemingen, kredietinstellingen en andere personen van wie de hoofdactiviteit bestaat in het uitbrengen van aanbevelingen of een in het kader van een arbeidscontract of anderszins voor hen werkzame natuurlijke persoon en informatie door andere dan voornoemde personen voortgebracht, aangezien deze laatste categorie overeenkomstig richtlijn 2003/125/EG aan minder verplichtingen wordt onderworpen.
Artikel 3 Artikel 3 van voorliggend besluit brengt fundamentele wijzigingen aan in artikel 10 van de wet, meer bepaald aan de regeling inzake de bekendmaking van wat vroeger « gevoelige informatie » werd genoemd. De nieuwe regeling heeft tot doel de emittenten meer verantwoordelijkheid te geven bij de bekendmaking van voorkennis en meer de nadruk te leggen op de preventie van marktmisbruik.
Overeenkomstig artikel 9, derde lid, van richtlijn 2003/6/EG wordt in artikel 10, § 1, 1°, van de wet gepreciseerd dat de verplichtingen inzake informatieverstrekking van artikel 10 niet alleen gelden voor emittenten die zelf om de toelating van hun financiële instrumenten op een Belgische gereglementeerde markt hebben verzocht, maar ook voor deze die daarmee louter hebben ingestemd. Dergelijke instemming vereist een uitdrukkelijke wilsuiting van de emittent. Buiten de werkingssfeer van deze bepaling vallen bijgevolg de emittenten waarvan financiële instrumenten op de Trading Facility van Euronext Brussels worden verhandeld op verzoek van financiële tussenpersonen en zonder de instemming van de betrokken emittenten.
In artikel 10, § 1, 1°, b), van de wet is de verwijzing naar « gevoelige informatie » vervangen door het begrip « voorkennis ». In overeenstemming met artikel 6, lid 1, eerste zin, van richtlijn 2003/6/EG valt het vroegere onderscheid tussen « gevoelige informatie » en « voorkennis » immers weg. De verplichting om gevoelige informatie onmiddellijk bekend te maken wordt aldus vervangen door de verplichting om voorkennis onmiddellijk bekend te maken. Uit chronologisch oogpunt ontstaat de verplichting om voorkennis bekend te maken eerder dan de vroegere verplichting om gevoelige informatie bekend te maken. Daardoor verkleint de kans om voorkennis te misbruiken.
Voorkennis zal dus onmiddellijk moeten worden bekendgemaakt door emittenten. Een nieuwe § 1bis van artikel 10 van de wet, dat artikel 6, lid 2, van richtlijn 2003/6/EG omzet, voorziet niettemin in de mogelijkheid voor een emittent om, op eigen verantwoordelijkheid, de bekendmaking van voorkennis uit te stellen, wanneer de onmiddellijke bekendmaking zijn rechtmatige belangen zou kunnen schaden. Dit uitstel mag bovendien de markt niet misleiden en de emittent moet ervoor zorgen dat de voorkennis vertrouwelijk blijft.
Rechtmatige belangen die een uitstel van bekendmaking van voorkennis rechtvaardigen, kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op aan de gang zijnde onderhandelingen of daarmee verband houdende elementen, wanneer openbaarmaking de uitkomst of het normale verloop van deze onderhandelingen kan beïnvloeden. In het bijzonder wanneer de financiële levensvatbaarheid van de emittent in ernstig en imminent gevaar is, zij het niet in het kader van de insolventiewetgeving, mag de openbaarmaking van informatie voor beperkte tijd worden uitgesteld wanneer een dergelijke openbaarmaking de belangen van bestaande en potentiële aandeelhouders ernstig zou schaden doordat de afronding van bepaalde onderhandelingen voor de verzekering van het financieel herstel van de emittent op lange termijn erdoor in het gedrang zou worden gebracht.
Dergelijke rechtmatige belangen kunnen ook betrekking hebben op door het bestuursorgaan van een emittent genomen beslissingen of gesloten overeenkomsten die door een ander orgaan van de emittent moeten worden goedgekeurd voordat zij definitief worden, wanneer de structuur van de emittent de scheiding van deze beide organen vereist, mits de openbaarmaking van de informatie vóór de bovenbedoelde goedkeuring samen met de gelijktijdige aankondiging dat deze goedkeuring nog geen feit is, aan een correcte evaluatie van de informatie door het publiek in de weg kan staan.
Leden twee en drie van § 1bis preciseren of en hoe het uitstel van bekendmaking wordt onderbroken wanneer voorkennis wordt meegedeeld aan een derde, dan wel onopzettelijk uitlekt. Gelet op deze bepalingen, hebben emittenten er belang bij geheimhoudingsplichten te bedingen ten aanzien van derden die betrokken zijn bij het communicatiebeleid van de emittent, zoals bijvoorbeeld vertaalbureaus of drukkers.
Wanneer een emittent vaststelt dat zij over voorkennis beschikt, maar niettemin beslist de bekendmaking ervan uit te stellen, moet hij de CBFA op de hoogte brengen van deze beslissing, zodat zij desgevallend, in het kader van haar bevoegdheden met betrekking tot het toezicht op de markten, voor een verscherpt toezicht kan zorgen op de bewegingen van het betrokken financieel instrument. Deze verplichting heeft tot doel emittenten aan te sporen tot behoedzaamheid wanneer zij over voorkennis beschikken.
Het moet evenwel worden beklemtoond dat de beslissing om de bekendmaking van voorkennis uit te stellen uitsluitend valt onder de verantwoordelijkheid van de emittent, op wie overigens de algemene verplichting rust om in te staan voor de correcte informatieverstrekking aan het publiek.
Ter illustratie kan het voorbeeld worden aangehaald van een emittent die onderhandelt over de overname van een concurrent. Het is aan die emittent om te beoordelen of de onderhandelingen al dan niet het punt hebben bereikt waarop ze als « voorkennis » gekwalificeerd kunnen worden in de zin van artikel 2, 14°, van de wet. Als dat het geval is, moet de emittent die voorkennis in beginsel openbaar maken krachtens artikel 10, § 1, 1°, b), van de wet. Hij kan echter oordelen dat de openbaarmaking van die voorkennis strijdig is met zijn rechtmatige belangen, omdat het daardoor bijvoorbeeld moeilijk zou worden om nog tot een overeenkomst te komen. De emittent kan dan op eigen verantwoordelijkheid beslissen om de openbaarmaking van die voorkennis uit te stellen, op voorwaarde dat hij het vertrouwelijke karakter ervan kan bewaren.
Zodra de emittent die beslissing heeft genomen, moet hij de CBFA daarvan in kennis stellen. Hij moet haar, met andere woorden, op de hoogte brengen van het feit dat hij over voorkennis beschikt die rechtstreeks op hem betrekking heeft en waarvan hij de openbaarmaking uitstelt. Daarbij moet hij niet verduidelijken waarop die voorkennis precies betrekking heeft, zoals in dit voorbeeld de stand van zaken met betrekking tot de lopende onderhandelingen.
Gelet op de invoering van de nieuwe regeling van § 1bis in de wet, is § 1, 3°, van artikel 10 van de wet gewijzigd. Tevens is § 3 van artikel 10 van de wet aangepast.
Artikel 4 In artikel 4 wordt artikel 25 van de wet gewijzigd.
Zoals hierboven al gezegd, wordt het begrip « normale praktijken op de markt » vervangen door « gebruikelijke marktpraktijken ».
Een andere terminologische wijziging betreft § 1, 4°, van artikel 25 van Nederlandse versie van de wet, waar het woord « vals » vervangen wordt door « onjuist ». Aldus stemt zowel de Nederlandse als de Franse versie van de wet overeen met de respectieve taalversies van richtlijn 2003/6/EG. Ter omzetting van artikel 1, lid 2, c), eerste alinea, laatste zin, van richtlijn 2003/6/EG is in hetzelfde punt 4° een bepaling toegevoegd met betrekking tot de toepassing op journalisten van het verbod op marktmanipulatie middels de verspreiding van bepaalde informatie of geruchten. Deze verbodsbepaling vereist dat de persoon die de informatie verspreidt, wist of moest weten dat de informatie onjuist of misleidend was. Ten aanzien van journalisten zal - met het oog op de vrijwaring van de persvrijheid - bij de beoordeling van dit vereiste rekening worden gehouden met ongeschreven en geschreven normen, al dan niet via zelfregulering vastgelegd, die voor hun beroepsgroep gelden, behalve wanneer de journalist rechtstreeks of middellijk voordeel of winst heeft behaald uit de verspreiding van de betrokken informatie.
Ten slotte wordt in § 1 van artikel 25 van de wet de Koning gemachtigd om de signalen te bepalen die kunnen wijzen op marktmanipulatie. Aldus kunnen de in artikelen 4 en 5 van richtlijn 2003/124/EG opgesomde signalen in een koninklijk besluit worden opgenomen en kunnen zij op een soepele manier worden aangepast of aangevuld. Desgevallend zullen marktdeelnemers hierover worden geraadpleegd, zoals het geval is geweest bij de totstandkoming van dit besluit. De signalen van marktmanipulatie kunnen relevant zijn voor de onderzoeken die de CBFA voert naar marktmanipulatie, alsook voor de gekwalificeerde tussenpersonen die onderworpen zullen zijn aan de verplichting van artikel 25bis, § 4, van de wet.
Wat § 2 van artikel 25 van de wet betreft, wordt een verwijzing ingelast naar verordening nr. 2273/2003 van de Commissie van 22 december 2003 tot uitvoering van richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de uitzonderingsregeling voor terugkoopprogramma's en voor de stabilisatie van financiële instrumenten betreft. Aangezien het om een verordening gaat, is geen omzetting in Belgisch recht nodig. De verordening, die in werking is getreden op 12 oktober 2004, is op bepaalde punten evenwel niet « self-executing », zodat er toch nood is aan enkele nationale bepalingen terzake.
Verrichtingen die voldoen aan de bepalingen van verordening nr. 2273/2003, vallen buiten de werkingssfeer van de verbodsbepalingen van artikel 25, § 1, van de wet. Verrichtingen die niet aan de vereisten van de verordening voldoen, vallen wel onder de werkingssfeer van deze verbodsbepalingen, maar maken daarom niet per se marktmisbruik uit : voor dergelijke verrichtingen dienen de gebruikelijke CBFA-onderzoeken uit te wijzen of de verbodsbepalingen al dan niet zijn overtreden.
Ook § 3 van artikel 25 van de wet wordt gewijzigd om de bepalingen met betrekking tot de werkingssfeer van de verbodsbepalingen van § 1 van hetzelfde artikel te verduidelijken of aan te vullen.
Deze verbodsbepalingen zijn om te beginnen toepasselijk op handelingen die betrekking hebben op financiële instrumenten die toegelaten zijn tot de verhandeling op een Belgische gereglementeerde markt of op een door de Koning (op advies van de CBFA) aangeduide Belgische niet-gereglementeerde markt of een door Hem aangeduid alternatief verhandelingsysteem. Daarnaast zijn zij ook van toepassing op in België gestelde handelingen die betrekking hebben op financiële instrumenten die toegelaten zijn tot de verhandeling op een buitenlandse gereglementeerde markt of op een door de Koning (op advies van de CBFA) aangeduide niet-gereglementeerde markt of een door Hem aangeduid alternatief verhandelingsysteem. In beide gevallen speelt het geen rol of de handelingen op de markt of het alternatief verhandelingsysteem zijn gesteld, dan wel daarbuiten. Dit was reeds uitdrukkelijk vermeld in artikel 25, § 3, 2°, en deze precisering wordt nu duidelijkheidshalve ook aan punt 1° toegevoegd.
Voorts wordt de werkingssfeer van de verbodsbepalingen inzake misbruik van voorkennis overeenkomstig artikel 9, tweede lid, van richtlijn 2003/6/EG uitgebreid tot transacties in financiële instrumenten die niet verhandeld worden op een markt die of een alternatief verhandelingsysteem dat onder de werkingssfeer van het verbod valt, maar waarvan de waarde afhangt van een financieel instrument dat wél op een dergelijke markt of een dergelijk verhandelingsysteem wordt verhandeld.
Artikel 5 Het nieuwe artikel 25bis bevat bepalingen die kaderen in het preventieve luik van de bestrijding van marktmisbruik. Naast reeds bestaande preventieve maatregelen, zoals bijvoorbeeld de verplichting voor emittenten om gevoelige informatie in beginsel onmiddellijk bekend te maken, worden een aantal nieuwe verplichtingen ingevoerd die de marktdeelnemers zelf betrekken bij de bestrijding van marktmisbruik.
Het nieuwe artikel 25bis, § 1, is gebaseerd op artikel 6, lid 3, derde alinea, van richtlijn 2003/6/EG en artikel 5, lid 1, van richtlijn 2004/72/EG en betreft de verplichting voor emittenten of voor de personen die in naam of voor rekening van emittenten optreden, om lijsten van personen met voorkennis op te stellen. Deze lijsten moeten regelmatig worden geactualiseerd en moeten aan de CBFA worden toegestuurd op haar verzoek.
Deze nieuwe verplichting zal de emittenten ertoe brengen de informatiestromen binnen het bedrijf in kaart te brengen, wat de verbetering van het intern informatiebeleid in de hand kan werken.
Voor de CBFA vormen de lijsten van personen met voorkennis een nuttig hulpmiddel bij onderzoeken naar marktmisbruik.
De Koning wordt gemachtigd om de modaliteiten van deze lijsten vast te leggen, alsook de ermee samenhangende verplichtingen.
De verplichtingen met betrekking tot de lijsten van personen met voorkennis rusten op emittenten waarvan de financiële instrumenten zijn toegelaten tot de verhandeling op een Belgische gereglementeerde markt of het voorwerp uitmaken van een aanvraag om daartoe te worden toegelaten. Zoals opgemerkt door de Raad van State in zijn advies, gelden deze verplichtingen enkel voor deze emittenten voorzover zij zelf om de toelating van hun financiële instrumenten tot de verhandeling op een Belgische gereglementeerde markt hebben verzocht of ermee hebben ingestemd. Op advies van de CBFA kan de Koning de toepassing van deze verplichtingen geheel of gedeeltelijk uitbreiden tot emittenten waarvan de financiële instrumenten zijn toegelaten tot (of het voorwerp uitmaken van een aanvraag om te worden toegelaten tot) de verhandeling op een Belgische niet-gereglementeerde markt of een Belgisch alternatief verhandelingsysteem ten aanzien waarvan de Koning de verbodsbepalingen inzake marktmisbruik toepasselijk heeft gemaakt overeenkomstig artikel 25, § 3, 1°. Daarnaast kan hij de toepassing uitbreiden tot emittenten naar Belgisch recht waarvan de financiële instrumenten zijn toegelaten tot (of het voorwerp uitmaken van een aanvraag om te worden toegelaten tot) de verhandeling op een buitenlandse gereglementeerde markt zoals omschreven in artikel 2, 6°, van de wet, of op enige andere markt of alternatief verhandelingsysteem door de Koning aangeduid overeenkomstig artikel 25, § 3, 2°, van de wet, wanneer deze emittenten niet aan gelijkwaardige verplichtingen zijn onderworpen in het land waar de betrokken markt of verhandelingsysteem is gelegen.
Door deze machtiging aan de Koning zal de werkingssfeer op een soepele manier kunnen worden uitgebreid, wanneer de toepassing van de verbodsbepalingen inzake marktmisbruik overeenkomstig artikel 25, § 3, 1°, wordt uitgebreid tot handelingen ten aanzien van financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de verhandeling op een Belgische niet-gereglementeerde markt of een Belgisch alternatief verhandelingsysteem, of wanneer zou blijken dat emittenten naar Belgisch recht die op een markt of verhandelingsysteem in het buitenland zijn genoteerd, nergens aan gelijkwaardige verplichtingen zijn onderworpen.
Op grond van § 2 van artikel 25bis moeten personen met leidinggevende verantwoordelijkheid bij een emittent en, in voorkomend geval, personen die nauw aan hen gelieerd zijn, de transacties melden aan de CBFA die zij voor eigen rekening uitvoeren in bepaalde financiële instrumenten van de betrokken emittent. Deze preventieve maatregel zal het bewustzijn van de verbodsbepalingen inzake marktmisbruik verhogen en de naleving van deze bepalingen stimuleren. Daarnaast zal door de bekendmaking van de gemelde informatie een interessante informatiebron ontstaan voor de beleggers.
Wat de werkingssfeer van de meldplicht aan de CBFA betreft, moet enerzijds rekening worden gehouden met de algemene bepaling van artikel 10 van richtlijn 2003/6/EG, en anderzijds met artikel 6, lid 1, van richtlijn 2004/72/EG. Uit de samenlezing van deze twee teksten lijken meerdere interpretaties mogelijk, al naargelang meer belang wordt gehecht aan de ene of de andere tekst. Ingevolge het advies van de Raad van State is de werkingssfeer van de meldplicht aan de CBFA evenwel herzien, zodat zij geldt voor personen met leidinggevende verantwoordelijkheid - en voor personen die nauw met hen gelieerd zijn - bij emittenten met statutaire zetel in België, ongeacht of hun financiële instrumenten zijn toegelaten tot de verhandeling op een Belgische gereglementeerde markt, dan wel op een gereglementeerde markt van een lid-Staat van de Europese Economische Ruimte. Daarnaast geldt zij voor personen met leidinggevende verantwoordelijkheid - en voor personen die nauw met hen gelieerd zijn - bij emittenten met statutaire zetel buiten de Europese Economische Ruimte die overeenkomstig artikel 10 van richtlijn 2003/71/EG de jaarlijkse informatie in verband met aandelen aan de CBFA moeten verstrekken.
Deze meldplicht heeft betrekking op aandelen en op derivaten of andere aan aandelen verbonden financiële instrumenten. Transacties in traditionele schuldinstrumenten hoeven dus niet te worden gemeld, aangezien voorkennis doorgaans hun prijzen niet of in mindere mate beïnvloedt.
De Koning wordt gemachtigd om de diverse modaliteiten van de meldplicht te bepalen, waaronder de meldtermijn en de voorwaarden waaronder de melding kan worden uitgesteld tot 31 januari van het volgende jaar. Aldus kan de optie van artikel 6, lid 2, van richtlijn 2004/72/EG worden gelicht waarbij de melding van kleinere transacties mag worden uitgesteld, op voorwaarde dat het totaalbedrag ervan per kalenderjaar niet meer bedraagt dan 5.000 euro.
Daarnaast wordt de Koning gemachtigd om de werkingssfeer uit te breiden om - mutadis mutandis - dezelfde redenen als voor de verplichting om lijsten van personen met voorkennis op te stellen.
In § 3 wordt de algemene verplichting ingevoerd met betrekking tot de juiste voorstelling van beleggingsaanbevelingen en de bekendmaking van financiële belangen en belangenconflicten. Deze bepaling vormt de omzetting van artikel 6, lid 5, van richtlijn 2003/6/EG. De Koning wordt gemachtigd om de verplichtingen inzake beleggingsaanbevelingen nader te bepalen, welke variëren naargelang het gaat om het uitbrengen, dan wel het verspreiden van beleggingsaanbevelingen, alsook naargelang het gaat om de in artikel 2, 25°, a), bedoelde personen of instellingen, dan wel om de in artikel 2, 25°, b), bedoelde personen.
De verplichtingen inzake beleggingsaanbevelingen rusten op de in artikel 2, 25°, van de wet genoemde instellingen en natuurlijke personen die in België gevestigd of werkzaam zijn. Ook hier wordt evenwel voorzien in de nodige soepelheid om de werkingssfeer van deze verplichtingen zo nodig uit te breiden. Ook wordt de mogelijkheid ingebouwd om rekening te houden met de zelfregulering van bepaalde beroepsgroepen, voorzover deze gelijkwaardig zijn aan de door de Koning vastgestelde voorschriften inzake beleggingsaanbevelingen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn voor journalisten, waarvoor richtlijn 2003/125/EG uitdrukkelijk bepaalt dat de richtlijn niet op hen van toepassing is, mits zij aan gelijkwaardige zelfregulering onderworpen zijn die eenzelfde effect sorteert als de bepalingen van de richtlijn.
In § 4 worden gekwalificeerde tussenpersonen die hun hoofdkantoor in België hebben of via een bijkantoor in België beleggingsdiensten mogen verrichten, verplicht om aan de CBFA de transacties te melden die in het licht van het verbod op marktmisbruik verdacht lijken. Deze verplichting vloeit voort uit artikel 6, lid 9, van richtlijn 2003/6/EG. De Koning wordt gemachtigd om de concrete modaliteiten van deze meldplicht vast te leggen.
In de wet worden tevens de essentiële bepalingen van artikel 11 van richtlijn 2004/72/EG opgenomen, welke betrekking hebben op de aansprakelijkheid en beroepsgeheim van de instellingen die aan deze meldplicht onderworpen zijn.
In § 5 worden ten slotte de openbare instanties die statistieken verspreiden die een aanzienlijk effect op de financiële markten kunnen hebben, verplicht om deze op een billijke en transparante wijze te verspreiden. Deze bepaling vormt de omzetting van artikel 6, lid 8, van richtlijn 2003/6/EG. Artikel 6 In artikel 6 wordt artikel 29, 3°, van de wet gewijzigd. Zoals onder de toelichting bij artikel 2 van dit besluit reeds uiteengezet, wordt de verwijzing naar « aanverwante financiële instrumenten » geschrapt en wordt de tekst zo nodig aangepast.
Artikel 7 In artikel 7 wordt artikel 30 van de wet aangepast.
Gelet op de uiteindelijke inhoud van de Europese richtlijnen, die ten tijde van de vaststelling van de wet nog niet gekend was, wordt de verwijzing naar artikel 25 in 2° geschrapt.
De tekst van 3° is verder verfijnd en de koning wordt gemachtigd om de procedure vast te leggen die de CBFA moet volgen voor de erkenning van gebruikelijke marktpraktijken en de factoren te bepalen die de CBFA hierbij in aanmerking moet nemen.
Artikel 8 In artikel 8 worden in artikelen 39, § 2, en 40, § 4, dezelfde aanpassingen doorgevoerd als in artikel 25, § 3.
Artikel 9 In artikel 9 wordt een nieuwe afdeling ingevoegd, met als titel « Internationale samenwerking inzake bestrijding van marktmisbruik ».
Het nieuwe en enige artikel van deze afdeling vormt de omzetting van artikel 10 van richtlijn 2003/6/EG en bevat de wederzijdse rechten en plichten van de toezichthouders van de Europese Economische Ruimte in het kader van hun onderzoeken naar marktmisbruik.
Artikel 10 Dit besluit treedt in werking op de tiende dag na de bekendmaking ervan in het Belgische Staatsblad, met uitzondering van de bepalingen van artikel 5, die immers wijzigingen aanbrengt in de wet die zonder uitvoeringsbepalingen niet kunnen worden toegepast.
Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Financiën, D. REYNDERS
Advies 38.445/2 van de afdeling wetgeving van de Raad van State De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 20 mei 2005 door de Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot wijziging, wat de bepalingen inzake marktmisbruik betreft, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten", heeft op 15 juni 2005 het volgende advies gegeven : Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.
Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.
Algemene opmerkingen 1. Het ontwerp van koninklijk besluit strekt tot aanpassing van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten om de omzetting in Belgisch recht te voltooien van kaderrichtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (marktmisbruik) en van de uitvoeringsrichtlijnen daarvan (1).Daartoe omvat het : - enerzijds bepalingen die ertoe strekken sommige definities nauwkeuriger te formuleren en bepaalde regels te preciseren, teneinde, onder meer wat de gebruikte terminologie betreft, beter aan te haken bij de voornoemde kaderrichtlijn 2003/6/EG en bij de richtlijnen die daarvan de nadere regels vaststellen; - anderzijds bepalingen waarbij de Koning, na advies van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen (CBFA), gemachtigd wordt uitvoeringsmaatregelen te nemen waarmee de omzetting van de richtlijnen die de nadere regels voor de uitvoering van de kaderrichtlijn vaststellen, afgerond kan worden. 2. Ter wille van de rechtszekerheid en de doorzichtigheid moeten de Wetgevende Kamers, wanneer deze het ontworpen koninklijk besluit zullen hebben te bekrachtigen, kunnen beschikken over een overzicht van de teksten waarbij de verschillende Europese richtlijnen worden omgezet.Het verslag aan de Koning dient bijgevolg te worden aangevuld met een omzettingstabel, waarin voor iedere bepaling van die verschillende richtlijnen wordt aangegeven hoe deze in het Belgische recht zijn omgezet of zullen worden omgezet.
In de omzettingstabel (2) die aan de Raad van State is overgezonden, zouden dus ook de bepalingen van de Europese richtlijnen moeten worden opgenomen, die omgezet zullen worden bij de koninklijke besluiten die de Koning na advies van de CBFA, zal uitvaardigen op basis van de machtigingen die Hem bij de voornoemde wet van 2 augustus 2002, zoals aangevuld bij het ontwerpbesluit, worden verleend. Bovendien dient ervoor gezorgd te worden dat bepaalde toelichtingen die in die tabel staan, verduidelijkt worden, zodat de tabel begrijpelijk is. Dat geldt onder meer voor de toelichting bij artikel 12 van de voornoemde kaderrichtlijn 2003/6/EG, die luidt als volgt : « omzetting nog te vervolledigen bij formele wet ». De strekking daarvan dient te worden gepreciseerd.
Het dossier dat aan de Raad van State is overgezonden bevat daarenboven een nota (3), waaruit blijkt in welke gevallen de terminologie van de Europese richtlijnen niet is gevolgd in de ontworpen Nederlandse of Franse tekst, en in welke gevallen dat wel is geschied. Aangezien de steller van het ontwerp die keuzes heeft gemaakt om te zorgen voor een grotere samenhang binnen het Belgische recht wat betreft de definitie van strafbare feiten, en aldus de voorzienbaarheid te waarborgen van de sancties waarmee deze gepaard gaan, zou het dienstig zijn dat die preciseringen bij het verslag aan de Koning worden gevoegd of daarin nader worden uitgewerkt, in de toelichting bij de betrokken artikelen.
Bijzondere opmerkingen Aanhef 1. In het eerste lid schrijve men : « (...) inzonderheid op artikel 146, vervangen bij de wet van 14 februari 2005 (...) ». 2. Artikel 146, eerste lid, van de voornoemde wet van 2 augustus 2002, bepaalt dat de Koning zijn bevoegdheid uitoefent « op advies van de CBFA ».Er dient bijgevolg een lid ingevoegd te worden tussen het eerste en het tweede lid, luidende : « Gelet op het advies van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen, gegeven op... ».
Artikelen 2, 1°, 4, 7°, en 7, 2°, van het ontwerp 1. Artikel 2, 1°, van het ontwerp strekt tot wijziging van artikel 2, 2°, van de voornoemde wet van 2 augustus 2002, om, zo staat in de toelichting bij artikel 2 in het verslag aan de Koning, daarin de definitie van het begrip « aanverwant financieel instrument » « beter in overeenstemming te brengen met artikel 9, lid 2, van (de voornoemde) richtlijn 2003/6/EG ». Dat artikel 9 luidt als volgt : « De bepalingen van deze richtlijn zijn van toepassing op alle financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in ten minste één lid-Staat, of waarvoor toelating tot de handel op een dergelijke markt is aangevraagd, ongeacht of de transactie zelf daadwerkelijk op die markt plaatsvindt.
De artikelen 2, 3 en 4 zijn ook van toepassing op financiële instrumenten die niet zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in een lid-Staat, maar waarvan de waarde afhankelijk is van die van een financieel instrument als bedoeld in het eerste lid.
Artikel 6, leden 1, 2 en 3, is niet van toepassing op emittenten die niet verzocht hebben om of ingestemd hebben met de toelating van hun financiële instrumenten tot de handel op een gereglementeerde markt in een lid-Staat. » De artikelen 2, 3 en 4 waarvan sprake in de tweede alinea van dat artikel 9, zijn thans omgezet door de artikelen 25, § 1, 1°, en § 2, eerste en tweede lid, en 40, §§ 1 tot 3, van de voornoemde wet van 2 augustus 2002.
Artikel 4, 7°, van het ontwerp vult artikel 25, § 3, van de voornoemde wet van 2 augustus 2002 aan met een onderdeel 3°, naar luid waarvan de verbodsbepalingen genoemd in paragraaf 1 van dat artikel worden uitgebreid tot de handelingen waarvan sprake in diezelfde paragraaf « (...) die betrekking hebben op aanverwante financiële instrumenten, voorzover hun waarde afhankelijk is van financiële instrumenten als bedoeld in 1° en 2° ».
Welnu, volgens artikel 9, tweede alinea, van de voornoemde kaderrichtlijn 2003/6/EG, mag die uitbreiding enkel betrekking hebben op de verbodsbepalingen gegeven in onderdeel 1° van dat artikel 25, § 1, van de voornoemde wet van 2 augustus 2002.
Het is bijgevolg zaak van de steller van het ontwerp te bepalen of het toepassingsgebied van artikel 4, 7°, van het ontwerp niet beperkt dient te worden tot enkel die verbodsbepalingen. 2. In artikel 7, 2°, van het ontwerp wordt voorzien in een soortgelijke uitbreiding tot de handelingen die genoemd worden in artikel 39, § 1, van de voornoemde wet van 2 augustus 2002.Zulk een uitbreiding lijkt ook strijdig met datzelfde artikel 9, tweede alinea, van richtlijn 2003/6/EG. In dat opzicht geeft artikel 7, 2°, van het ontwerp aanleiding tot een soortgelijke opmerking.
Artikel 2, 2°, van het ontwerp Voor de ontworpen definitie van het begrip « voorkennis » in het artikel 2, 2°, wordt gebruik gemaakt van hetzelfde concept « aanverwant financieel instrument », terwijl zowel in artikel 1, eerste alinea, 1), van de voornoemde kaderrichtlijn 2003/6/EG, als in artikel 1 van de eveneens voornoemde richtlijn 2003/124/EG, de begripsomschrijving « daarvan afgeleide financiële instrumenten » wordt gebezigd.
De steller van het ontwerp moet zich ervan vergewissen dat in het licht van de voornoemde richtlijn 2003/6/EG dat begrip samenvalt met het begrip « financiële instrumenten (...) waarvan de waarde afhankelijk is van die van een financieel instrument als bedoeld in het eerste lid », dat gebruikt wordt in artikel 9, tweede alinea, van die richtlijn.
Artikel 5 van het ontwerp 1. In artikel 9, derde alinea, van de voornoemde kaderrichtlijn 2003/6/EG wordt bepaald dat de leden 1 tot 3 van artikel 6 van die richtlijn niet van toepassing zijn op emittenten die niet verzocht hebben om of ingestemd hebben met de toelating van hun financiële instrumenten tot de handel op een gereglementeerde markt in een lid-Staat. Daar het in artikel 5 ontworpen artikel 25bis, § 1, eerste lid, inzonderheid artikel 6, lid 3, derde alinea, van die richtlijn omzet, zou het zeker een soortgelijke verduidelijking moeten bevatten als die welke artikel 3, 1°, van het ontwerp beoogt in te voegen in artikel 10, § 1, 1°, van de voornoemde wet van 2 augustus 2002, opdat het enkel betrekking heeft op emittenten die verzocht hebben om of ingestemd hebben met de toelating van hun financiële instrumenten tot de handel op zulk een markt. 2. Artikel 6, lid 1, van de voornoemde richtlijn 2004/72/EG, luidt als volgt : « Voor de toepassing van artikel 6, lid 4, van Richtlijn 2003/6/EG en onverminderd het recht van de lidstaten om andere meldingsverplichtingen op te leggen dan die welke in genoemde bepaling zijn vastgesteld, dragen de lidstaten er zorg voor dat alle transacties in tot de handel op een gereglementeerde markt toegelaten aandelen of derivaten of andere daaraan verbonden financiële instrumenten voor eigen rekening van personen zoals bedoeld in artikel 1, punten 1 en 2, aan de bevoegde autoriteiten worden gemeld.De door deze personen in acht te nemen meldingsvoorschriften zijn die van de lidstaat waar de emittent zijn statutaire zetel heeft. De melding aan de bevoegde autoriteit van die lidstaat vindt plaats uiterlijk vijf werkdagen na de transactiedatum. Wanneer de statutaire zetel van de emittent zich niet in een lidstaat bevindt, geschiedt de melding aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarin de emittent gehouden is de jaarlijkse informatie in verband met aandelen te verstrekken overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 2003/71/EG. » Het in artikel 5 ontworpen artikel 25bis, § 2, eerste lid, zet dat artikel 6, lid 4, van richtlijn 2003/6/EG om, hetwelk als volgt luidt : « Personen met leidinggevende verantwoordelijkheid bij een emittent van financiële instrumenten en, in voorkomend geval, personen die nauw met hen gelieerd zijn, moeten minimaal de bevoegde autoriteit in kennis stellen van transacties voor eigen rekening met aandelen die zijn uitgegeven door de emittent waarvan zij deel uitmaken of met derivaten daarvan of andere daaraan verbonden financiële instrumenten.
De lidstaten zorgen ervoor dat het publiek zo spoedig mogelijk gemakkelijk toegang heeft tot dergelijke informatie, op zijn minst in afzonderlijke vorm. » In het ontworpen artikel 25bis, § 2, eerste lid, wordt evenwel melding gemaakt van « emittent waarvan de financiële instrumenten zijn toegelaten tot de verhandeling op een Belgische gereglementeerde markt of het voorwerp uitmaken van een aanvraag om daartoe te worden toegelaten », terwijl in het licht van de hiervoor weergegeven bepaling de Belgische meldingsvoorschriften enkel van toepassing zijn op emittenten waarvan de zetel in België gevestigd is of, wanneer hun zetel niet in een lidstaat gelegen is, als zij krachtens artikel 10 van richtlijn 2003/71/EG ertoe gehouden zijn bij de bevoegde Belgische autoriteit de jaarlijkse gegevens te deponeren die verband houden met hun handelingen (4).
Het ontworpen artikel 25bis, § 2, dient dan ook te worden herzien volgens de aldus door artikel 6, lid 1, van de voornoemde richtlijn 2004/72/EG vastgestelde regels. 3. Aan het eind van het eerste lid van dat ontworpen artikel 25bis, § 2, is sprake van « transacties (...) in aandelen die zijn uitgegeven door de emittent waarvan zij deel uitmaken, en eraan aanverwante financiële instrumenten, terwijl in artikel 6, lid 4, van de voornoemde kaderrichtlijn 2003/6/EG, sprake is van "transacties (...) met aandelen die zijn uitgegeven door de emittent waarvan zij deel uitmaken of met derivaten daarvan of andere daaraan verbonden financiële instrumenten ».
De steller van het ontwerp dient er dus op toe te zien dat die financiële instrumenten op alle punten overeenstemmen met de « aanverwante financiële instrumenten » bepaald in artikel 2, 2°, van de voornoemde wet van 2 augustus 2002, zoals het gewijzigd wordt door artikel 2, 1°, van het ontwerp.
De kamer was samengesteld uit : De heren : Y. Kreins, kamervoorzitter, J. Jaumotte, Mevr. M. Baguet, staatsraden.
De Heer H. Bosly, assessor van de afdeling wetgeving.
Mevr. A.-C. Van Geersdaele, griffier.
Het verslag werd opgesteld door de H. J.-L. Paquet, eerste auditeur, en uitgebracht door de H. J. Regnier, eerste auditeur-afdelingshoofd.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de H. J. Jaumotte.
De griffier, A.-C. Van Geersdaele.
De voorzitter, Y. Kreins. _______ Nota's (1) Het gaat om : - richtlijn 2003/124/EG van de Commissie van 22 december 2003 tot uitvoering van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de definitie en openbaarmaking van voorwetenschap en de definitie van marktmanipulatie betreft; - richtlijn 2003/125/EG van de Commissie van 22 december 2003 tot uitvoering van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de juiste voorstelling van beleggingsaanbevelingen en de bekendmaking van belangenconflicten betreft; - richtlijn 2004/72/EG van de Commissie van 29 april 2004 tot uitvoering van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad wat gebruikelijke marktpraktijken, de definitie van voorwetenschap met betrekking tot van grondstoffen afgeleide instrumenten, het opstellen van lijsten van personen met voorwetenschap, de melding van transacties van leidinggevende personen en de melding van verdachte transacties betreft. (2) Deze omzettingstabel gaat als bijlage bij het onderhavige advies.(3) Deze nota gaat als bijlage bij het onderhavige advies.(4) Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG. 24 AUGUSTUS 2005. - Koninklijk besluit tot wijziging, wat de bepalingen inzake marktmisbruik betreft, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, inzonderheid op artikel 146, vervangen bij wet van 14 februari 2005 tot wijziging van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten en van artikel 40 van het koninklijk besluit van 25 maart 2003 tot uitvoering van artikel 45, § 2, van die wet;
Gelet op het advies van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen, gegeven op 21 maart 2005;
Gelet op het advies 38.445/2 van de Raad van State, gegeven op 15 juni 2005, op grond van artikel 84, § 1, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voordracht van Onze Minister van Financiën en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling
Artikel 1.Dit besluit zet sommige bepalingen om van richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (marktmisbruik), richtlijn 2003/124/EG van de Commissie van 22 december 2003 tot uitvoering van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de definitie en openbaarmaking van voorwetenschap en de definitie van marktmanipulatie betreft, richtlijn 2003/125/EG van de Commissie van 22 december 2003 tot uitvoering van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de juiste voorstelling van beleggingsaanbevelingen en de bekendmaking van belangenconflicten betreft en richtlijn 2004/72/EG van de Commissie van 29 april 2004 tot uitvoering van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad wat gebruikelijke marktpraktijken, de definitie van voorwetenschap met betrekking tot van grondstoffen afgeleide instrumenten, het opstellen van lijsten van personen met voorwetenschap, de melding van transacties van leidinggevende personen en de melding van verdachte transacties betreft. HOOFDSTUK II. - Wijzigingsbepalingen
Art. 2.In artikel 2 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, zoals gewijzigd bij artikel 2 van het koninklijk besluit van 25 maart 2003 en bij artikel 344 van de programmawet van 22 december 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° 2° wordt vervangen als volgt : « 2° « gebruikelijke marktpraktijken » : praktijken die op een Belgische gereglementeerde markt of op een markt of verhandelingssysteem zoals bedoeld in artikel 15, redelijkerwijs verwacht worden en aanvaard worden door de CBFA, of, in het geval van een markt in een andere lid-Staat van de Europese Economische Ruimte, door de bevoegde overheid van die lid-Staat;» 2° 14° wordt vervangen als volgt : « 14° « voorkennis » : elke niet openbaar gemaakte informatie die nauwkeurig is en rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking heeft op één of meer emittenten van financiële instrumenten of op één of meer financiële instrumenten, en die, indien zij openbaar zou worden gemaakt, de koers van deze financiële instrumenten of deze van daarvan afgeleide financiële instrumenten aanzienlijk zou kunnen beïnvloeden. Met betrekking tot van grondstoffen afgeleide instrumenten moet evenwel onder « voorkennis » worden verstaan elke niet openbaar gemaakte informatie die nauwkeurig is en rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking heeft op één of meer van deze afgeleide instrumenten, en die gebruikers op markten waarop die instrumenten worden verhandeld, verwachten te ontvangen overeenkomstig de normale praktijken op deze markten. Deze gebruikers worden geacht te mogen verwachten dat zij informatie die direct of indirect met één of meer dergelijke afgeleide instrumenten verband houdt, zullen ontvangen, wanneer die informatie : a) routinematig beschikbaar wordt gesteld aan gebruikers van die markten;of b) openbaar moet worden gemaakt overeenkomstig wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen, marktregels, overeenkomsten of gangbare gewoonten op de betrokken markt voor de onderliggende grondstof of voor van grondstoffen afgeleide instrumenten. Voor personen die belast zijn met de uitvoering van orders met betrekking tot financiële instrumenten wordt onder « voorkennis » tevens de informatie verstaan die door de cliënt wordt verstrekt en verband houdt met de lopende orders van de cliënt, en die nauwkeurig is en rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking heeft op één of meer emittenten van financiële instrumenten of op één of meer financiële instrumenten en die, indien zij openbaar zou worden gemaakt, de koers van deze financiële instrumenten of die van daarvan afgeleide financiële instrumenten aanzienlijk zou kunnen beïnvloeden.
Van informatie wordt aangenomen dat zij de koers van financiële instrumenten of van daarvan afgeleide financiële instrumenten aanzienlijk zou kunnen beïnvloeden, wanneer een redelijk handelende belegger waarschijnlijk van deze informatie gebruik zal maken om er zijn beleggingsbeslissingen ten dele op te baseren.
De in de eerste drie alinea's bedoelde informatie wordt geacht nauwkeurig te zijn indien zij betrekking heeft op een situatie die bestaat of waarvan redelijkerwijze mag worden aangenomen dat zij zal ontstaan, dan wel op een gebeurtenis die heeft plaatsgevonden of waarvan redelijkerwijze mag worden aangenomen dat zij zal plaatsvinden, en indien de informatie specifiek genoeg is om er een conclusie uit te trekken omtrent de mogelijke invloed van bovenbedoelde situatie of gebeurtenis op de koers van financiële instrumenten of van daarvan afgeleide financiële instrumenten. »; 3° volgende definities worden toegevoegd aan het artikel : 22° « persoon met leidinggevende verantwoordelijkheid bij een emittent » : een persoon die a) lid is van de bestuurs-, leidinggevende of toezichthoudende organen van een emittent van financiële instrumenten;b) een kaderlid is dat een leidinggevende functie heeft maar die geen deel uitmaakt van de onder a) bedoelde organen en dat regelmatig toegang heeft tot voorkennis die direct of indirect op de emittent betrekking heeft, en tevens de bevoegdheid bezit managementbeslissingen te nemen die gevolgen hebben voor de toekomstige ontwikkelingen en bedrijfsvooruitzichten van deze emittent;23° « persoon die nauw gelieerd is met een persoon met leidinggevende verantwoordelijkheid bij een emittent van financiële instrumenten » : a) de echtgenoot of echtgenote van de persoon met leidinggevende verantwoordelijkheid, dan wel de levenspartner van deze persoon die wettelijk als gelijkwaardig met een echtgenoot of echtgenote wordt beschouwd;b) kinderen die wettelijk onder de verantwoordelijkheid vallen van de persoon met leidinggevende verantwoordelijkheid;c) andere familieleden van de persoon met leidinggevende verantwoordelijkheid die op de datum van de transactie in kwestie ten minste een jaar deel hebben uitgemaakt van hetzelfde huishouden als de betrokken persoon;d) een rechtspersoon, trust of personenvennootschap waarvan de leidinggevende verantwoordelijkheid berust bij een persoon bedoeld in punt 22° van dit artikel of onder a), b) en c) van dit punt, die rechtstreeks of middellijk onder de zeggenschap staat van een dergelijke persoon, die is opgericht ten gunste van een dergelijke persoon, of waarvan de economische belangen in wezen gelijkwaardig zijn aan die van een dergelijke persoon;24° « aanbeveling » : onderzoek of andere voor distributiekanalen of voor het publiek bestemde informatie waarbij expliciet of impliciet een beleggingsstrategie wordt aanbevolen of voorgesteld ten aanzien van één of meerdere financiële instrumenten of emittenten van financiële instrumenten, met inbegrip van adviezen betreffende de huidige of toekomstige waarde of koers van dergelijke instrumenten;25° « onderzoek of andere informatie waarin beleggingsstrategieën worden aanbevolen of voorgesteld » : a) informatie voortgebracht door een onafhankelijke analist, een beleggingsonderneming, een kredietinstelling, een andere persoon van wie de hoofdactiviteit bestaat in het doen van aanbevelingen of een in het kader van een arbeidscontract of anderszins voor hen werkzame natuurlijke persoon, waarin rechtstreeks of middellijk een specifieke beleggingsaanbeveling wordt gedaan ten aanzien van een financieel instrument of een emittent van financiële instrumenten;b) door andere dan de onder a) bedoelde personen voortgebrachte informatie waarin rechtstreeks een specifieke beleggingsbeslissing in verband met een financieel instrument wordt aanbevolen;26° « distributiekanalen » : kanalen waarlangs informatie openbaar wordt of kan worden;« informatie die openbaar kan worden » : informatie waartoe een groot aantal personen toegang hebben. »
Art. 3.In artikel 10 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° In § 1, 1°, worden de woorden « of met hun instemming » ingevoegd tussen de woorden « verzoek » en « , zijn »;2° Punt b van § 1, 1°, wordt vervangen als volgt : « b) onmiddellijk, wanneer er sprake is van voorkennis die rechtstreeks betrekking heeft op deze emittenten;»; 3° in § 1, 3°, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de woorden « en in § 1bis, eerste en tweede lid, » worden ingevoegd tussen de woorden « 1° » en « bedoelde »;b) de woorden « tegen welke de emittenten bedoeld in hetzelfde punt deze bekendmaking kunnen doen door aankondiging op hun website » worden vervangen door de woorden « waaronder zij kan worden bekendgemaakt op de website van de betrokken emittenten ».4° een § 1bis wordt ingevoegd, luidende : « § 1bis.De in § 1, 1°, bedoelde emittent kan, op eigen verantwoordelijkheid, de openbaarmaking van voorkennis als bedoeld in § 1, 1°, b), uitstellen, wanneer hij oordeelt dat die openbaarmaking zijn rechtmatige belangen zou kunnen schaden, op voorwaarde dat dit uitstel de markt niet dreigt te misleiden en de emittent de vertrouwelijkheid van de betrokken informatie kan waarborgen. Op advies van de CBFA bepaalt de Koning welke maatregelen de emittent moet treffen om de vertrouwelijkheid van de betrokken informatie te waarborgen.
Wanneer een emittent of een persoon die namens of voor rekening van de emittent optreedt, de voorkennis waarvan hij de openbaarmaking heeft uitgesteld, in het kader van de normale uitoefening van zijn werk, beroep of functie meedeelt aan een derde, moet hij die voorkennis tegelijkertijd openbaar maken. Wanneer de voorkennis onopzettelijk wordt meegedeeld, moet de emittent die onmiddellijk openbaar maken.
Het tweede lid is niet van toepassing wanneer voornoemde derde een geheimhoudingsplicht heeft, ongeacht of die gebaseerd is op wet- of regelgeving, statutaire bepalingen of een overeenkomst.
De emittent moet de CBFA onverwijld in kennis stellen van zijn beslissing om de openbaarmaking van voorkennis uit te stellen. » 5° § 3 wordt vervangen als volgt : « § 3.De CBFA kan in bijzondere gevallen die behoorlijk zijn gemotiveerd, een afwijking toestaan van de bepalingen vastgesteld met toepassing van § 1, 2°, 3°, 5° en 6°, indien zij van oordeel is dat de betrokken bepalingen niet afgestemd zijn op de activiteiten of de toestand van de emittent en op voorwaarde dat de emittent of, in voorkomend geval, een persoon bedoeld in § 1, 6°, alternatieve informatie verstrekt of andere maatregelen treft die een gelijkwaardige bescherming van de belangen van de beleggers en de transparantie van de markt bieden. »
Art. 4.In artikel 25 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, zoals gewijzigd bij artikel 345 van de programmawet van 22 december 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, 1°, a en c, worden de woorden « of aanverwante financiële instrumenten » geschrapt;2° in § 1, 2°, b, worden de woorden « de normale praktijken op de relevante markt, als zodanig erkend door de CBFA » vervangen door de woorden « gebruikelijke marktpraktijken op de relevante markt »;3° in § 1, 4°, worden de woorden « valse » en « vals » in de Nederlandse versie van de wet respectievelijk vervangen door de woorden « onjuiste » en « onjuist »;4° § 1, 4°, wordt aangevuld als volgt : « Ten aanzien van journalisten die in hun beroepshoedanigheid handelen, moet deze verspreiding van informatie worden beoordeeld met inachtneming van de gedragsregels die voor hun beroepsgroep gelden, tenzij deze personen rechtstreeks of middellijk voordeel of winst behalen uit de verspreiding van deze informatie;»; 5° § 1 wordt aangevuld met het volgende lid : « Met betrekking tot punten 2° en 3° van voorgaand lid bepaalt de Koning, op advies van de CBFA, welke signalen relevant zijn voor de CBFA bij het onderzoek naar mogelijke marktmanipulatie, alsmede in het kader van de bij artikel 25bis, § 4, ingestelde verplichting.»; 6° § 2 wordt aangevuld met het volgende lid : « De in § 1 vastgestelde verbodsbepalingen zijn niet van toepassing op de handel in eigen aandelen in het kader van « terugkoop »-activiteiten, noch op stabilisatie van een financieel instrument, mits die handel geschiedt overeenkomstig verordening nr.2273/2003 van de Commissie van 22 december 2003 tot uitvoering van richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de uitzonderingsregeling voor terugkoopprogramma's en voor de stabilisatie van financiële instrumenten betreft. Met het oog op de toepassing van voornoemde verordening stelt de Koning, op advies van de CBFA, de nodige bepalingen vast. »; 7° § 3, 1°, wordt aangevuld als volgt : « en ongeacht of de betrokken transacties worden uitgevoerd op de betrokken markt of daarbuiten »;8° § 3 wordt aangevuld met het volgende lid : « De in § 1, 1°, vastgestelde verbodsbepalingen zijn eveneens van toepassing op de daarin bedoelde handelingen die betrekking hebben op financiële instrumenten die niet toegelaten zijn tot de verhandeling op de in 1° of 2° van het voorgaande lid bedoelde markten of alternatieve verhandelingssystemen, maar waarvan de waarde afhankelijk is van een financieel instrument als bedoeld in 1° of 2° van het voorgaande lid.»
Art. 5.In de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten wordt een artikel 25bis ingevoegd, luidende : «
Art. 25bis.§ 1. Emittenten waarvan de financiële instrumenten zijn toegelaten, op hun verzoek of met hun instemming, tot de verhandeling op een Belgische gereglementeerde markt of het voorwerp uitmaken van een aanvraag om daartoe te worden toegelaten, of de personen die namens voornoemde emittenten of voor hun rekening optreden, stellen een lijst op van alle personen die bij hen, op basis van een arbeidscontract of anderszins, werkzaam zijn en op regelmatige of incidentele basis toegang hebben tot voorkennis die direct of indirect op de emittent betrekking heeft. De emittenten en de personen die namens hen of voor hun rekening optreden, moeten die lijst regelmatig actualiseren en desgevraagd aan de CBFA toezenden.
Op advies van de CBFA bepaalt de Koning welke gegevens op deze lijst moeten worden vermeld, alsmede de overige ermee samenhangende verplichtingen.
Op advies van de CBFA kan de Koning de toepassing van de in deze paragraaf bedoelde verplichting geheel of gedeeltelijk uitbreiden tot : 1° emittenten waarvan de financiële instrumenten zijn toegelaten of het voorwerp uitmaken van een aanvraag tot toelating tot de verhandeling op enige andere markt of alternatief verhandelingssysteem zoals bedoeld in artikel 15 en door de Koning aangeduid overeenkomstig artikel 25, § 3, 1°;2° emittenten naar Belgisch recht waarvan de financiële instrumenten zijn toegelaten of het voorwerp uitmaken van een aanvraag tot toelating tot de verhandeling op een buitenlandse gereglementeerde markt of op enige andere markt of alternatief verhandelingssysteem ingericht in het buitenland en door de Koning aangeduid overeenkomstig artikel 25, § 3, 2°, wanneer deze emittenten niet aan gelijkwaardige verplichtingen zijn onderworpen in het land waar de betrokken markt of het betrokken verhandelingssysteem is gelegen. § 2. Personen met leidinggevende verantwoordelijkheid bij een emittent met statutaire zetel in België waarvan de financiële instrumenten zijn toegelaten tot de verhandeling op een Belgische of een buitenlandse gereglementeerde markt of het voorwerp uitmaken van een aanvraag om daartoe te worden toegelaten, en, in voorkomend geval, personen die nauw met hen gelieerd zijn, stellen de CBFA in kennis van transacties voor eigen rekening in aandelen die zijn uitgegeven door de emittent waarvan zij deel uitmaken, of in derivaten of andere daaraan verbonden financiële instrumenten. Deze verplichting geldt ook voor personen met leidinggevende verantwoordelijkheid - en voor personen die nauw met hen gelieerd zijn - bij een emittent waarvan de statutaire zetel niet in een lid-Staat van de Europese Economische Ruimte is gelegen, en die gehouden is de jaarlijkse informatie in verband met aandelen aan de CBFA te verstrekken overeenkomstig artikel 10 van richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en tot wijziging van richtlijn 2001/34/EG. Op advies van de CBFA bepaalt de Koning de meldingstermijn, alsook de voorwaarden waaronder de melding kan worden uitgesteld tot 31 januari van het volgende jaar, en bepaalt Hij de meldingsvoorschriften, met name de inhoud van de melding en de manier waarop de melding moet geschieden, en de wijze waarop het publiek toegang krijgt tot informatie over de gemelde transacties.
Op advies van de CBFA kan de Koning de toepassing van leden 1 en 2 van deze paragraaf geheel of gedeeltelijk uitbreiden tot : 1° personen met leidinggevende verantwoordelijkheid bij een emittent met statutaire zetel in België waarvan de financiële instrumenten zijn toegelaten of het voorwerp uitmaken van een aanvraag tot toelating tot de verhandeling op enige andere markt of alternatief verhandelingssysteem zoals bedoeld in artikel 15 en door de Koning aangeduid overeenkomstig artikel 25, § 3, 1°, en personen die nauw met hen gelieerd zijn;2° personen met leidinggevende verantwoordelijkheid bij een emittent met statutaire zetel in België waarvan de financiële instrumenten zijn toegelaten of het voorwerp uitmaken van een aanvraag tot toelating tot de verhandeling op enige andere markt of alternatief verhandelingssysteem ingericht in het buitenland en door de Koning aangeduid overeenkomstig artikel 25, § 3, 2°, en personen die nauw met hen gelieerd zijn, wanneer deze personen niet aan gelijkwaardige verplichtingen zijn onderworpen in het land waar de betrokken markt of het betrokken verhandelingssysteem is gelegen. § 3 De in artikel 2, 25°, bedoelde personen die in België gevestigd zijn of werkzaam zijn en aanbevelingen uitbrengen of verspreiden over een financieel instrument zoals bedoeld in artikel 25, § 3, of over de emittent van dat financieel instrument, moeten redelijke maatregelen treffen om te waarborgen dat de informatie een juiste voorstelling van zaken biedt en hun belangen bekendmaken of de belangenconflicten ten aanzien van de financiële instrumenten waarop die informatie betrekking heeft, meedelen.
Op advies van de CBFA bepaalt de Koning de verplichtingen die enerzijds rusten op de personen die aanbevelingen uitbrengen, met name inzake de bekendmaking van hun identiteit, de juiste voorstelling van beleggingsaanbevelingen en de bekendmaking van belangen en belangenconflicten, en anderzijds op de personen die door derden uitgebrachte aanbevelingen verspreiden, met name inzake de bekendmaking van hun identiteit en de verspreiding van beleggingsaanbevelingen. Op advies van de CBFA kan de Koning voorzien in een gehele of gedeeltelijke uitzondering op de toepassing van deze verplichtingen voor bepaalde beroepsgroepen, wanneer zij onderworpen zijn aan gelijkwaardige zelfregulering die voldoet aan de vereisten die de Koning op advies van de CBFA bepaalt.
Op advies van de CBFA kan de Koning de toepassing van deze verplichtingen geheel of gedeeltelijk uitbreiden tot de in artikel 2, 25°, bedoelde personen die in het buitenland gevestigd zijn of werkzaam zijn en aanbevelingen uitbrengen of verspreiden over een financiële instrument zoals bedoeld in artikel 25, § 3, 1°, wanneer deze personen in het buitenland niet aan gelijkwaardige verplichtingen zijn onderworpen. § 4 Gekwalificeerde tussenpersonen die hun hoofdkantoor in België hebben of via een bijkantoor in België beleggingsdiensten mogen verrichten, moeten de CBFA onverwijld waarschuwen indien zij een redelijk vermoeden hebben dat een transactie handel met voorkennis of marktmanipulatie inhoudt ten aanzien van een financieel instrument zoals bedoeld in artikel 25, § 3. Op advies van de CBFA bepaalt de Koning de concrete modaliteiten ter zake, waaronder de te melden transacties en gegevens, het tijdsbestek voor de melding en de wijze van melding.
De persoon die de melding aan de CBFA heeft verricht, licht niemand anders en zeker niet de personen namens wie de transacties zijn uitgevoerd of met deze personen gelieerde partijen, in over deze melding, tenzij op grond van wettelijke bepalingen.
De overeenkomstig de wettelijke voorschriften gedane melding te goeder trouw van informatie aan de CBFA vormt geen schending van een beperking op openbaarmaking van informatie uit hoofde van een overeenkomst of een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling en brengt voor de melder generlei aansprakelijkheid met zich. § 5. Openbare instanties die statistieken verspreiden die een aanzienlijk effect op financiële markten kunnen hebben, doen dat op een billijke en transparante wijze. »
Art. 6.In artikel 29, 3°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten worden de woorden « betrokken financiële instrumenten of in aanverwante financiële instrumenten » vervangen door de woorden « relevante financiële instrumenten in de zin van artikel 25, § 3 ».
Art. 7.In artikel 30 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in 2° worden de woorden « de artikelen 25 en 26 » vervangen door de woorden « het artikel 26 »;2° in 3° worden volgende wijzigingen aangebracht : a) de woorden « of op een enige andere markt of alternatief verhandelingssysteem zoals bedoeld in artikel 15 en door de Koning aangeduid overeenkomstig artikel 25, § 3, 1°, » worden ingevoegd tussen de woorden « markt » en « moet »;b) de woorden « de normale praktijken op de betrokken markt » worden vervangen door de woorden « gebruikelijke marktpraktijken »;c) de bepaling wordt aangevuld als volgt : « Op advies van de CBFA bepaalt de Koning de procedure die de CBFA hierbij moet volgen en de criteria die zij hierbij in aanmerking moet nemen.».
Art. 8.In de artikelen 39 en 40 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° artikel 39, § 2, 1°, en artikel 40, § 4, 1°, worden aangevuld als volgt : « en ongeacht of de betrokken transacties worden uitgevoerd op de betrokken markt of daarbuiten »;2° in artikel 40, § 1, eerste lid, en § 2, worden de woorden « of aanverwante financiële instrumenten » geschrapt;3° artikel 40, § 4, wordt aangevuld als volgt : « 3° die betrekking hebben op financiële instrumenten die niet toegelaten zijn tot de verhandeling op de in 1° of 2° van het voorgaande lid bedoelde markten of alternatieve verhandelingssystemen, maar waarvan de waarde afhankelijk is van een financieel instrument als bedoeld in 1° of 2° van het voorgaande lid.»
Art. 9.In hoofdstuk 2 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten wordt een afdeling 10 ingevoegd, luidende : « Afdeling 10. - Internationale samenwerking inzake bestrijding van marktmisbruik
Art. 43bis.Onverminderd de relevante bepalingen van afdelingen 6 en 7 van hoofdstuk III van deze wet, gelden in het kader van de bestrijding van marktmisbruik volgende bepalingen inzake de wederzijdse samenwerking tussen de CBFA en de overige bevoegde autoriteiten zoals bedoeld in artikel 11, eerste alinea, van richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (marktmisbruik) : 1° De CBFA en de overige bevoegde autoriteiten werken onderling samen wanneer dat voor de vervulling van hun taken nodig is, waartoe zij gebruikmaken van de bevoegdheden waarover zij hetzij uit hoofde van voornoemde richtlijn, hetzij ingevolge nationale wetgeving beschikken. De CBFA beschikt hiertoe over de bevoegdheden die haar in artikelen 34 en 35 zijn toegekend. De CBFA verleent assistentie aan de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten. Zij wisselt met de overige bevoegde autoriteiten met name informatie uit en werkt met hen samen bij onderzoeksactiviteiten. 2° De CBFA en de overige bevoegde autoriteiten verstrekken elkaar op verzoek onmiddellijk alle inlichtingen die voor het in punt 1° genoemde doel noodzakelijk zijn.Indien nodig stelt de CBFA onverwijld de maatregelen vast die nodig zijn om de gevraagde informatie te verzamelen.
Indien de CBFA niet bij machte is de door een bevoegde autoriteit gevraagde informatie onmiddellijk te verstrekken, stelt zij deze autoriteit van de redenen hiervan in kennis. De aldus verstrekte informatie valt onder de geheimhoudingsplicht waartoe eenieder gehouden is die bij de bevoegde autoriteiten die de informatie ontvangen, werkzaam is of is geweest.
De CBFA kan weigeren om aan een verzoek om inlichtingen gevolg te geven indien : - het verstrekken van de inlichtingen gevaar zou kunnen opleveren voor de soevereiniteit, de veiligheid of de openbare orde van België, of - indien voor dezelfde feiten en tegen dezelfde personen reeds een gerechtelijke procedure is ingeleid in België, dan wel - indien voor dezelfde feiten en tegen dezelfde personen in België reeds een onherroepelijke uitspraak is gedaan.
In dit geval stelt zij de verzoekende bevoegde autoriteit daarvan in kennis, waarbij zij zo gedetailleerd mogelijke informatie verstrekt over de procedure of uitspraak in kwestie.
Onverminderd artikel 226 van het EG-Verdrag kan de CBFA, wanneer haar verzoek om inlichtingen niet binnen een redelijke termijn wordt gehonoreerd of wordt afgewezen, dit verzuim onder de aandacht brengen van het Comité van Europese effectenregelgevers, dat zal beraadslagen om een snelle en doeltreffende oplossing te vinden.
Onverminderd haar verplichtingen in het kader van strafrechtelijke procedures mag de CBFA de informatie die zij van een bevoegde autoriteit ontving, uitsluitend gebruiken voor de uitoefening van het toezicht op de naleving van artikelen 25 en 25bis, alsmede in het kader van administratieve of gerechtelijke procedures die daarmee verband houden. Wanneer de bevoegde autoriteit die de informatie heeft verstrekt daarin toestemt, mag de CBFA de informatie echter voor andere doeleinden gebruiken of doorgeven aan de bevoegde autoriteiten van andere lid-Staten. 3° Wanneer de CBFA ervan overtuigd is dat er op het grondgebied van een andere lid-Staat handelingen worden of zijn uitgevoerd die strijdig zijn met voornoemde richtlijn, dan wel dat bepaalde handelingen van invloed zijn op financiële instrumenten die verhandeld worden op een gereglementeerde markt in een andere lid-Staat, geeft zij hiervan zo specifiek mogelijk kennis aan de bevoegde autoriteit van de andere lid-Staat.De bevoegde autoriteit van de andere lid-Staat neemt de nodige maatregelen en stelt de CBFA van het resultaat in kennis, alsmede, voorzover mogelijk, van belangrijke tussentijdse ontwikkelingen. Een en ander laat de bevoegdheden van de CBFA onverlet. De bevoegde autoriteiten van de verschillende lidstaten die krachtens artikel 10 van voornoemde richtlijn bevoegd zijn, raadplegen elkaar over de follow-up die zij overwegen aan hun optreden te geven. 4° De CBFA kan verzoeken dat een onderzoek wordt verricht door de bevoegde autoriteit van een andere lid-Staat op het grondgebied van die lid-Staat.Verder kan zij verzoeken dat aan een aantal leden van haar personeel toestemming wordt verleend om de leden van het personeel van de bevoegde autoriteit van de andere lid-Staat gedurende het onderzoek te vergezellen.
Een bevoegde autoriteit van een andere lid-Staat kan verzoeken dat een onderzoek wordt verricht door de CBFA in België. Verder kan zij verzoeken dat aan een aantal leden van haar personeel toestemming wordt verleend om de leden van het personeel van de CBFA gedurende het onderzoek te vergezellen.
Het onderzoek wordt evenwel verricht onder de eindverantwoordelijkheid van de lid-Staat op het grondgebied waarvan het onderzoek plaatsvindt.
De CBFA kan een verzoek om een onderzoek zoals bedoeld in de tweede alinea van de hand wijzen wanneer een dergelijk onderzoek gevaar zou kunnen opleveren voor de soevereiniteit, de veiligheid of de openbare orde van België, of indien voor dezelfde feiten en tegen dezelfde personen reeds een gerechtelijke procedure is ingeleid in België, of indien voor dezelfde feiten en tegen dezelfde personen in België reeds een onherroepelijke uitspraak is gedaan. In dat geval stelt zij de verzoekende bevoegde autoriteit hiervan in kennis, waarbij zij zo gedetailleerd mogelijke informatie verstrekt over de procedure of uitspraak in kwestie.
Onverminderd het bepaalde in artikel 226 van het EG-Verdrag kan de CBFA, wanneer haar verzoek om een onderzoek of haar verzoek dat leden van haar personeel leden van het personeel van de bevoegde autoriteit van een andere lid-Staat vergezellen, niet binnen een redelijke termijn wordt gehonoreerd, of wordt afgewezen, dit verzuim laten vaststellen door het Comité van Europese effectenregelgevers, dat zal beraadslagen om een snelle en doeltreffende oplossing te vinden. » HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen
Art. 10.Dit besluit treedt in werking op de tiende dag na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van artikel 5, waarvan de Koning de datum van inwerkingtreding bepaalt.
Art. 11.Onze Minister van Financiën wordt belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 24 augustus 2005.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, D. REYNDERS