gepubliceerd op 28 oktober 2022
Uittreksel uit arrest nr. 42/2022 van 17 maart 2022 Rolnummer 7539 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 88, vierde lid, van de wet van 28 december 2011 « houdende diverse bepalingen », gesteld door de Franstalige Rechtbank van Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, de rechters J.(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 42/2022 van 17 maart 2022 Rolnummer 7539 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 88, vierde lid, van de
wet van 28 december 2011Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
28/12/2011
pub.
30/12/2011
numac
2011021115
bron
federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister
Wet houdende diverse bepalingen
sluiten « houdende diverse bepalingen », gesteld door de Franstalige Rechtbank van eerste aanleg te Brussel.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, de rechters J.-P. Moerman, T. Giet, J. Moerman, M. Pâques, Y. Kherbache, T. Detienne, D. Pieters, S. de Bethune en E. Bribosia, en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, emeritus rechter R. Leysen, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter P. Nihoul, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 26 februari 2021, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 24 maart 2021, heeft de Franstalige Rechtbank van eerste aanleg te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 88, vierde lid, van de wet van 28 december 2011Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/12/2011 pub. 30/12/2011 numac 2011021115 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen sluiten houdende diverse bepalingen de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het voorziet in een regeling die aan personen die op 5 maart 2013 aan de voorwaarden inzake disponibiliteit voldoen, de mogelijkheid biedt om op pensioen te worden gesteld op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van de termijn van die disponibiliteit of van een ermee gelijkgestelde situatie, voor zover een aanvraag tot indisponibiliteitstelling bij hun werkgever werd ingediend vóór 1 januari 2012 of vanaf 1 januari 2012 op voorwaarde dat die aanvraag door de werkgever werd ingewilligd vóór 5 maart 2012, terwijl de genoemde personen zich in een situatie bevinden die vergelijkbaar is met die van de personen die evenzeer aan de voorwaarden inzake disponibiliteit voldoen op 5 maart 2013, maar die geen pensionering hebben kunnen genieten op de eerste dag die volgt op het verstrijken van de termijn van die disponibiliteit of van een ermee gelijkgestelde situatie omdat zij niet het recht hebben gehad om een aanvraag tot indisponibiliteitstelling in te dienen bij hun werkgever vóór 1 januari 2012 of vanaf 1 januari 2012 op voorwaarde dat die aanvraag door de werkgever werd ingewilligd vóór 5 maart 2012 ? ». (...) III. In rechte (...) Ten aanzien van de in het geding zijnde bepaling en de context ervan B.1.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 88, vierde lid, van de wet van 28 december 2011Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/12/2011 pub. 30/12/2011 numac 2011021115 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen sluiten « houdende diverse bepalingen » (hierna : de wet van 28 december 2011Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/12/2011 pub. 30/12/2011 numac 2011021115 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen sluiten).
Die bepaling voorziet in een overgangsregeling met betrekking tot de leeftijd waarop bepaalde personeelsleden van de overheidssector vervroegd met pensioen kunnen gaan.
B.1.2. Artikel 85 van dezelfde wet, dat artikel 46 van de wet van 15 mei 1984Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/05/1984 pub. 21/02/2012 numac 2012201027 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen type wet prom. 15/05/1984 pub. 06/02/2015 numac 2015000046 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/05/1984 pub. 17/11/2015 numac 2015000649 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/05/1984 pub. 03/06/2010 numac 2010000322 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen Officieuze coördinatie in het Duits sluiten « houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen » (hierna : de wet van 15 mei 1984Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/05/1984 pub. 21/02/2012 numac 2012201027 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen type wet prom. 15/05/1984 pub. 06/02/2015 numac 2015000046 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/05/1984 pub. 17/11/2015 numac 2015000649 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/05/1984 pub. 03/06/2010 numac 2010000322 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen Officieuze coördinatie in het Duits sluiten) verving, verhoogde de vervroegde pensioenleeftijd in de regel van 60 jaar naar 62 jaar.
B.1.3. In de versie ervan die van toepassing is op het bodemgeschil, bepaalt artikel 88 van de wet van 28 december 2011Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/12/2011 pub. 30/12/2011 numac 2011021115 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen sluiten : « Niettegenstaande elke andere wettelijke, reglementaire of contractuele bepaling zijn de voorwaarden inzake leeftijd en duur van de diensten vermeld in artikel 46, § 1, eerste lid, 1°, van de wet van 15 mei 1984Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/05/1984 pub. 21/02/2012 numac 2012201027 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen type wet prom. 15/05/1984 pub. 06/02/2015 numac 2015000046 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/05/1984 pub. 17/11/2015 numac 2015000649 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/05/1984 pub. 03/06/2010 numac 2010000322 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen Officieuze coördinatie in het Duits sluiten houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen toepasselijk op elke persoon wiens pensioen bedoeld wordt in artikel 38 van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen of artikel 80 van de wet van 3 februari 2003 houdende diverse wijzigingen aan de wetgeving betreffende de pensioenen van de openbare sector. [...] In afwijking van het eerste lid worden de personen die zich op eigen aanvraag op 1 januari 2012 in een voltijdse of deeltijdse disponibiliteit voorafgaand aan de oppensioenstelling bevinden of in een vergelijkbare situatie, op pensioen gesteld op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van de termijn van die disponibiliteit of van de ermee gelijkgestelde situatie. Deze datum kan evenwel niet gelegen zijn voor de eerste dag van de maand die volgt op de 60e verjaardag.
Het derde lid is eveneens van toepassing op de personen die bij hun werkgever een aanvraag om vóór 5 maart 2013 in een in datzelfde lid beoogde situatie te worden geplaatst hebben ingediend : 1° vóór 1 januari 2012;2° of vanaf 1 januari 2012 op voorwaarde dat deze aanvraag door de werkgever werd ingewilligd vóór 5 maart 2012. De afwijkingen voorzien in het derde en vierde lid zijn niet meer van toepassing indien het personeelslid de disponibiliteit of de vergelijkbare situatie voortijdig beëindigt. [...] ».
Die bepaling is in werking getreden op 1 januari 2013 (artikel 92).
B.2.1. Oorspronkelijk bepaalde artikel 88, derde en vierde lid, van de wet van 28 december 2011Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/12/2011 pub. 30/12/2011 numac 2011021115 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen sluiten : « In afwijking van het eerste lid worden de personen die zich op 28 november 2011 in een voltijdse of deeltijdse disponibiliteit voorafgaand aan de oppensioenstelling bevinden of in een vergelijkbare situatie, op pensioen gesteld op de eerste dag van de maand die volgt op de 60ste verjaardag.
Het derde lid is eveneens van toepassing op de personen die een aanvraag hebben ingediend vóór 28 november 2011 om in een situatie te worden geplaatst als beoogd door ditzelfde lid ».
B.2.2. De wetgever had de bedoeling om de verworven rechten te vrijwaren van de personen die reeds vóór het pensioen in disponibiliteit waren gesteld of die daartoe de aanvraag hadden ingediend, zonder « de houdbaarheid » van het socialezekerheidssysteem in gevaar te brengen (Parl. St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-1952/011, pp. 31-32, 36-37 en 41-42).
De wetgever had gekozen om 28 november 2011 als scharnierdatum te nemen, omdat op die datum het regeerakkoord is gesloten (ibid., p. 24).
B.3.1. De huidige bewoordingen van artikel 88, derde en vierde lid, van de wet van 28 december 2011Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/12/2011 pub. 30/12/2011 numac 2011021115 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen sluiten vloeien voort uit de wijziging die is aangebracht bij artikel 3 van de wet van 13 december 2012Relevante gevonden documenten type wet prom. 13/12/2012 pub. 21/12/2012 numac 2012022458 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Wet houdende diverse wijzigingsbepalingen betreffende de pensioenen van de overheidssector sluiten « houdende diverse wijzigingsbepalingen betreffende de pensioenen van de overheidssector » (hierna : de wet van 13 december 2012Relevante gevonden documenten type wet prom. 13/12/2012 pub. 21/12/2012 numac 2012022458 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Wet houdende diverse wijzigingsbepalingen betreffende de pensioenen van de overheidssector sluiten).
B.3.2. Het wetsontwerp dat aanleiding heeft gegeven tot de wet van 13 december 2012Relevante gevonden documenten type wet prom. 13/12/2012 pub. 21/12/2012 numac 2012022458 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Wet houdende diverse wijzigingsbepalingen betreffende de pensioenen van de overheidssector sluiten, voorzag in het vervangen van de datum van 28 november 2011 door de datum van 1 januari 2012 en in de toevoeging dat het in artikel 88, derde lid, bedoelde voordeel ook geldt voor de personen die hun aanvraag hebben ingediend na 1 januari 2012, op voorwaarde dat die aanvraag door hun werkgever werd ingewilligd vóór 5 maart 2012.
Het wetsontwerp bepaalde eveneens dat de aanvraag tot indisponibiliteitstelling voorafgaand aan het pensioen ten vroegste één jaar vóór de begindatum van de indisponibiliteitstelling moest worden ingediend. In de parlementaire voorbereiding wordt vermeld dat het de bedoeling was al te jonge personeelsleden niet de mogelijkheid te bieden die overgangsmaatregelen te genieten (Parl. St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-2405/001, p. 17; 2012-2013, DOC 53-2405/003, p. 2, en DOC 53-2405/004, p. 15).
B.3.3. Tijdens de parlementaire voorbereiding heeft de wetgever evenwel vastgesteld dat het ontworpen artikel 3 een aantal personen uitsloot van het toepassingsgebied van de overgangsregeling, terwijl zulks niet de bedoeling was : « ambtenaren van dezelfde leeftijd die tijdig hun disponibiliteit voorafgaand aan het pensioen hebben aangevraagd en die met ingang van dezelfde datum een periode van disponibiliteit kunnen aanvatten, [kan immers] een verschillende behandeling te beurt vallen wat de pensioneringsdatum aangaat.
Bovendien zullen jongere ambtenaren in sommige gevallen aanspraak kunnen maken op de overgangsmaatregel, in tegenstelling tot hun oudere collega's » (Parl. St., Kamer, 2012-2013, DOC 53-2405/004, pp. 15-16).
Teneinde alle personen die een aanvraag hebben ingediend hetzij vóór 1 januari 2012, hetzij vanaf 1 januari 2012 met goedkeuring door de werkgever vóór 5 maart 2012, op dezelfde wijze te behandelen, werd de termijn van maximaal één jaar vervangen door een vaste datum, namelijk 5 maart 2013 (ibid., DOC 53-2405/003, p. 2, en DOC 53-2405/004, p. 15).
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de prejudiciële vraag B.4. De prejudiciële vraag peilt naar de bestaanbaarheid van artikel 88, vierde lid, van de wet van 28 december 2011Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/12/2011 pub. 30/12/2011 numac 2011021115 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen sluiten met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre de uitbreiding van het toepassingsgebied van de overgangsregeling bij de wet van 13 december 2012Relevante gevonden documenten type wet prom. 13/12/2012 pub. 21/12/2012 numac 2012022458 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Wet houdende diverse wijzigingsbepalingen betreffende de pensioenen van de overheidssector sluiten de personen die vóór 5 maart 2013 de voorwaarden vervulden inzake indisponibiliteitstelling voorafgaand aan het pensioen, verschillend behandelt volgens de data waarop zij hun aanvraag tot indisponibiliteitstelling hebben ingediend en, in voorkomend geval, de goedkeuring van hun werkgever hebben gekregen, zonder rekening te houden met de omstandigheid dat bepaalde personen waren onderworpen aan termijnvoorwaarden die losstaan van hun leeftijd of hun loopbaanduur, die hun verhinderden een indisponibiliteitstelling aan te vragen met inachtneming van de bij de in het geding zijnde bepaling vastgestelde data.
B.5. Hoewel de bewoordingen van de prejudiciële vraag artikel 88, vierde lid, van de wet van 28 december 2011Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/12/2011 pub. 30/12/2011 numac 2011021115 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen sluiten beogen, blijkt uit het verwijzingsvonnis dat de verwijzende rechter het Hof een vraag stelt over de litterae 1° en 2° van die bepaling, die de data vaststellen waarop de aanvraag tot indisponibiliteitstelling moet worden ingediend en, in voorkomend geval, ingewilligd.
Daaruit volgt dat, in tegenstelling tot hetgeen de Ministerraad en Net Brussel aanvoeren, het antwoord op de prejudiciële vraag niet klaarblijkelijk nutteloos is voor het geschil voor de verwijzende rechter. Indien het Hof zou vaststellen dat artikel 88, vierde lid, 1° en 2°, van de wet van 28 december 2011Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/12/2011 pub. 30/12/2011 numac 2011021115 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen sluiten de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt, zou de toepassing van die bepaling immers moeten worden geweerd, zodat het zou volstaan dat de persoon zijn aanvraag tot indisponibiliteitstelling heeft ingediend vóór 5 maart 2013, zoals de eiser voor de verwijzende rechter heeft gedaan, teneinde de in het derde lid van hetzelfde artikel bedoelde overgangsregeling te genieten.
De omstandigheid dat werd geoordeeld dat het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest een fout had begaan door de duur van de periode van indisponibiliteitstelling voorafgaand aan het vervroegd pensioen niet te verhogen om het einde van die periode te laten overeenstemmen met de wettelijke pensioenleeftijd, brengt die vaststelling niet in het geding. Het staat immers niet aan het Hof zich daarover uit te spreken.
De Ministerraad en Net Brussel doen eveneens gelden dat de eiser voor de verwijzende rechter zijn aanvraag tot indisponibiliteitstelling heeft ingediend binnen de termijnen die zijn vastgesteld bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 2 maart 2000Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 02/03/2000 pub. 07/04/2000 numac 2000031094 bron ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot instelling ten gunste van het personeel van het Gewestelijk Agentschap voor Netheid van een stelsel van indisponibiliteitstelling voorafgaand aan de pensioengerechtigde leeftijd sluiten « tot instelling ten gunste van het personeel van het Gewestelijk Agentschap voor Netheid van een stelsel van indisponibiliteitstelling voorafgaand aan de pensioengerechtigde leeftijd » (hierna : het besluit van 2 maart 2000), wetende dat hij niet zou voldoen aan de voorwaarden die bij de in het geding zijnde bepaling zijn vastgelegd.
Die omstandigheid heeft geen weerslag op het nut van het antwoord op de prejudiciële vraag voor het voor de verwijzende rechter hangende geschil, aangezien zij losstaat van de vraag of de in het geding zijnde bepaling bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Bovendien kan de eiser voor de verwijzende rechter niet worden verweten dat hij zich heeft gehouden aan de regelgeving die op hem van toepassing was.
Ten gronde B.6. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.
Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.
B.7.1. De in het geding zijnde bepaling maakt deel uit van een structurele hervorming van de pensioenen van het overheidspersoneel, die erop gericht is om op lange termijn de budgettaire kosten van de vergrijzing te beheersen. De hervorming strekt in de eerste plaats ertoe de mensen langer te doen werken.
B.7.2. Het komt de wetgever toe te oordelen in hoeverre het opportuun is maatregelen te nemen met het oog op besparingen inzake rust- en overlevingspensioenen. Aangezien die pensioenen met overheidsfondsen worden gefinancierd, moet de last die op de Staat weegt, kunnen worden gewijzigd wanneer de sanering van de openbare financiën of het tekort in de sociale zekerheid zulks vereisen.
Bij het bepalen van zijn pensioenbeleid beschikt de wetgever derhalve over een ruime beoordelingsbevoegdheid. Dat is des te meer het geval wanneer de betrokken regeling het voorwerp heeft uitgemaakt van sociaal overleg.
B.8. Indien de wetgever een beleidswijziging noodzakelijk acht, vermag hij te oordelen dat zij met onmiddellijke ingang moet worden doorgevoerd en is hij in beginsel niet ertoe gehouden in een overgangsregeling te voorzien. De artikelen 10 en 11 van de Grondwet zijn slechts geschonden indien de overgangsregeling of de ontstentenis daarvan tot een verschil in behandeling leidt waarvoor geen redelijke verantwoording bestaat of indien aan het vertrouwensbeginsel op buitensporige wijze afbreuk wordt gedaan. Dat laatste is het geval wanneer de rechtmatige verwachtingen van een bepaalde categorie van rechtsonderhorigen worden miskend zonder dat een dwingende reden van algemeen belang voorhanden is die het ontbreken van een te hunnen voordele ingestelde overgangsregeling kan verantwoorden.
B.9. De in het geding zijnde overgangsbepaling heeft tot gevolg dat personen die niet vóór 1 januari 2012 hun indisponibiliteitstelling konden aanvragen of niet vóór 5 maart 2012 een gunstige beslissing over die aanvraag konden verkrijgen, niet langer konden genieten van de vervroegde pensioenleeftijd van 60 jaar, en pas op de leeftijd van 62 jaar vervroegd met pensioen konden vertrekken.
B.10.1. In het licht van de door de wetgever nagestreefde doelstellingen bevinden de personen die onder de in het geding zijnde overgangsregeling vallen, zich in een situatie die wezenlijk verschilt van de situatie van de personen die niet vóór 1 januari 2012 hun indisponibiliteitstelling konden aanvragen of niet vóór 5 maart 2012 een gunstige beslissing over die aanvraag konden verkrijgen.
De in het geding zijnde bepaling beoogt immers de legitieme verwachtingen te beschermen van diegenen die reeds vóór de pensioenhervorming van 28 december 2011 hun indisponibiliteitstelling hadden aangevraagd of van plan waren dat eerstdaags te doen. De relatieve scharnierdatum 1 januari 2012 is in dat opzicht pertinent, aangezien die datum twee dagen na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, op 30 december 2011, van de verhoging van de vervroegde pensioenleeftijd valt. Personen die vóór die datum hun aanvraag hadden ingediend, kunnen nog steeds een vervroegd pensioen op de leeftijd van 60 jaar genieten, ongeacht de datum waarop die aanvraag werd goedgekeurd.
De absolute scharnierdatum 5 maart 2012 is eveneens pertinent in het licht van die doelstelling, aangezien hij de personen die hun aanvraag aan het voorbereiden waren, maar nog niet hadden afgerond, een redelijke termijn geeft om dat alsnog te doen. Dat die scharnierdatum afhangt van de beslissing van de openbare werkgever, veeleer dan van de aanvraag, is eveneens pertinent, aangezien het de betrokkene verplichtte haast te maken met zijn aanvraag en de werkgever nog de nodige tijd gunde om die aanvraag te onderzoeken. Overigens bevatten de meeste disponibiliteitsregelingen een maximale termijn tussen de beslissing van de openbare werkgever en de aanvang van de indisponibiliteitstelling.
B.10.2. De in het geding zijnde bepaling beoogt niet de personen te beschermen die vóór de bekendmaking van de pensioenhervorming in het Belgisch Staatsblad nog geen stappen hadden gezet om hun indisponibiliteitstelling aan te vragen, maar dat na die bekendmaking alsnog deden.
Die personen beschikten immers niet over dezelfde rechtmatige verwachting om nog op de leeftijd van 60 jaar vervroegd met pensioen te kunnen gaan. Hun verwachting met betrekking tot hun pensioenleeftijd was dezelfde als die van alle werknemers en ambtenaren, die eveneens werden geconfronteerd met een substantiële verhoging van hun vervroegde pensioenleeftijd. Geen enkele werknemer of ambtenaar vermag de legitieme verwachting te hebben dat zijn pensioenleeftijd en pensioenvoorwaarden gedurende zijn ganse loopbaan ongewijzigd blijven. Er anders over oordelen, zou het de wetgever onmogelijk maken om de in B.7.1 bedoelde doelstellingen na te streven.
B.10.3. Zoals het Hof bij zijn arrest nr. 78/2014 van 8 mei 2014 heeft geoordeeld, dient de wetgever die een grote pensioenhervorming doorvoert, ervoor te zorgen dat zij in beginsel op eenieder van toepassing is en dient hij de uitzonderingen zo beperkt mogelijk te houden. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat iedere blijvende uitzondering op de verhoging van de pensioenleeftijd en van het vereiste aantal dienstjaren niet enkel afbreuk doet aan de vooropgezette doelstelling, maar ook aan het noodzakelijke maatschappelijk draagvlak van de algehele pensioenhervorming.
Indien de wetgever alleen de scharnierdatum 5 maart 2013 zou hebben gebruikt, zonder ook de scharnierdata 1 januari 2012 en 5 maart 2012 in zijn overgangsregeling op te nemen, zou hij in verregaande mate afbreuk hebben gedaan aan de doelstelling van de pensioenhervorming, omdat een ruime categorie van werknemers van openbare overheden dan de verhoging van de vervroegde pensioenleeftijd zouden hebben kunnen vermijden door alsnog een indisponibiliteitstelling aan te vragen die zij zonder de pensioenhervorming niet zouden hebben aangevraagd. Die gang van zaken zou het maatschappelijk draagvlak van de pensioenhervorming hebben aangetast.
B.10.4. De keuze om de inwerkingtreding van nieuwe wetgeving gepaard te doen gaan met overgangsmaatregelen, impliceert overigens de noodzaak om ergens een grens te trekken. Gelet op de doelstelling die hij met de in het geding zijnde bepaling nastreefde, heeft de wetgever die grens in casu niet op kennelijk onredelijke wijze bepaald.
B.10.5. De in het geding zijnde bepaling kan er inderdaad toe leiden dat, in uitzonderlijke gevallen, iets jongere personen na afloop van hun indisponibiliteitstelling wel nog op de leeftijd van 60 jaar vervroegd met pensioen kunnen gaan, hun iets oudere collega's na afloop van hun indisponibiliteitstelling pas op de leeftijd van 62 jaar vervroegd met pensioen kunnen gaan.
In dat geval heeft de eerste categorie van personen zijn indisponibiliteitstelling evenwel tijdig aangevraagd of voorbereid.
B.10.6. In zoverre het verschil in behandeling betrekking heeft op de onmogelijkheid voor sommige werknemers van openbare werkgevers die vóór 5 maart 2013 aan de voorwaarden voor indisponibiliteitstelling voldeden, om hun aanvraag vóór 1 januari 2012 in te dienen of vóór 5 maart 2012 te laten goedkeuren, terwijl andere werknemers van openbare werkgevers die op dezelfde datum aan de voorwaarden voldeden, wel over die mogelijkheid beschikten, vindt dat verschil in behandeling zijn grondslag niet in de in het geding zijnde bepaling, maar in de verschillen tussen de statuten van indisponibiliteitstelling van onderscheiden openbare werkgevers. Het onderzoek van die verschillen valt buiten de bevoegdheid van het Hof.
Dat bepaalde werknemers van openbare werkgevers een periode van twee jaar dienen te overbruggen tussen het bereiken van de leeftijd van 60 jaar en de vervroegde pensioenleeftijd, is evenmin een rechtstreeks gevolg van de in het geding zijnde bepaling, maar veeleer van het gegeven dat de betrokken openbare werkgevers hun statuut van indisponibiliteitstelling niet in overeenstemming hebben gebracht met de pensioenhervorming door de wet van 28 december 2011Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/12/2011 pub. 30/12/2011 numac 2011021115 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen sluiten.
B.11. Gelet op het voorgaande is artikel 88, vierde lid, 1° en 2°, van de wet van 28 december 2011Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/12/2011 pub. 30/12/2011 numac 2011021115 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen sluiten niet onbestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 88, vierde lid, van de wet van 28 december 2011Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/12/2011 pub. 30/12/2011 numac 2011021115 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen sluiten « houdende diverse bepalingen » schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.
Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 17 maart 2022.
De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux P. Nihoul