Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 07 december 2018
gepubliceerd op 27 december 2018

Koninklijk besluit tot wijziging van het KB/WIB 92, op het stuk van de voordelen van alle aard voor de kosteloze beschikking over onroerende goederen of gedeelten van onroerende goederen

bron
federale overheidsdienst financien
numac
2018015544
pub.
27/12/2018
prom.
07/12/2018
ELI
eli/besluit/2018/12/07/2018015544/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

7 DECEMBER 2018. - Koninklijk besluit tot wijziging van het KB/WIB 92, op het stuk van de voordelen van alle aard voor de kosteloze beschikking over onroerende goederen of gedeelten van onroerende goederen


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Ik heb de eer aan Uwe Majesteit een besluit ter ondertekening voor te leggen, dat tot doel heeft artikel 18, § 3, 2, van het KB/WIB 92 te wijzigen.

Deze wijziging heeft tot doel de regelgeving in overeenstemming te brengen met de arresten van het Hof van Beroep te Gent van 24 mei 2016 en van 20 februari 2018. Overeenkomstig de huidige regelgeving is het voordeel van alle aard voor de kosteloze terbeschikkingstelling van een woning hoger wanneer het ter beschikking wordt gesteld door een rechtspersoon dan wanneer het ter beschikking wordt gesteld door een natuurlijke persoon. Het Gentse Hof vindt dit onderscheid onverantwoord en bovendien ongrondwettelijk wegens de schending van het gelijkheidsbeginsel De administratie heeft hogervermelde arresten aan een grondige juridische analyse onderworpen om na te gaan enerzijds of er technische argumenten voorhanden waren om alsnog het onderscheid te verantwoorden tussen een voordeel toegekend door een natuurlijk persoon en voordeel toegekend door een vennootschap en anderzijds of en op grond waarvan desgevallend een voorziening in Cassatie kan worden ingediend.

In beide gevallen was de conclusie evenwel negatief. Het onderscheid waarvan het Hof van Beroep in Gent heeft geoordeeld dat het ongrondwettig is kan volgens de administratie niet meer worden verantwoord met andere argumenten dan deze die ze voor het Hof reeds had aangehaald.

Ook een voorziening indienen bij het Hof van Cassatie is niet mogelijk aldus de administratie gelet dat het in casu niet gaat over de schending van een wetsartikel, aldus het Hof van Beroep maar over de schending van het gelijkheidsbeginsel, omdat het verschil in belastbaar voordeel naargelang het gaat de terbeschikkingstelling door een natuurlijk persoon dan wel door een vennootschap niet kan worden verantwoord.

In de huidige regelgeving wordt het voordeel overeenkomstig artikel 18, § 3, 2, van het KB/WIB 92 forfaitair vastgesteld op 100/60 of 100/90 van het kadastrale inkomen van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed naargelang het een gebouwd of een ongebouwd onroerend goed betreft.

Als die gebouwde onroerende goederen of gedeelten daarvan ter beschikking worden gesteld door rechtspersonen wordt het voordeel op een hoger bedrag vastgesteld: a) indien het kadastrale inkomen van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed kleiner is dan of gelijk is aan 745 EUR: 100/60 van het kadastrale inkomen van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed, vermenigvuldigd met 1,25;b) indien het kadastrale inkomen van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed groter is dan 745 EUR: 100/60 van het kadastrale inkomen van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed, vermenigvuldigd met 3,8. Het Hof van Beroep van Gent heeft op 24 mei 2016 geoordeeld dat deze regeling in strijd was met de grondwet.

Overeenkomstig het voormelde arrest past het huidige koninklijk besluit artikel 18, § 3, 2, van het KB/WIB 92 in die zin aan dat de ongelijkheid wordt weggewerkt tussen het ter beschikking stellen van een gebouwd onroerend goed door een rechtspersoon t.o.v. het ter beschikking stellen door een natuurlijke persoon. Het voordeel zal voortaan 100/60 van het kadastrale inkomen van het gebouwd onroerend goed of het gedeelte van het gebouwd onroerend goed, vermenigvuldigd met 2 bedragen.

De factor 2 is gebaseerd op cijfers uit de praktijk waaruit is gebleken dat de berekening aan factor 2 het beste overeenstemt met een maandelijkse huur die iemand die geen gratis woonst krijgt, zelf moet betalen voor een gelijkaardige woning.

Voor de ongebouwde onroerende goederen blijft het voordeel vastgesteld op 100/90 van het kadastrale inkomen van het ongebouwd onroerend goed of het gedeelte van het ongebouwd onroerend goed.

Bovendien wordt het onderscheid tussen de bepaling van het voordeel opgeheven indien het kadastrale inkomen van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed 745 EUR al dan niet overschrijdt.

In het advies heeft de Raad van State opgemerkt dat er vragen rijzen met betrekking tot het te belasten voordeel van in het buitenland gelegen onroerende goederen. Aangezien het kadastraal inkomen uitsluitend geldt voor Belgische onroerende goederen, is dit inkomen niet toepasbaar op in het buitenland gelegen onroerende goederen.

Voor die goederen geldt de algemene regel van artikel 36, § 1, eerste lid, van het WIB 92, namelijk dat het te belasten voordeel moet worden bepaald door de werkelijke waarde bij de verkrijger vast te stellen.

België werd recentelijk veroordeeld door het Hof van Justitie voor de ongelijke behandeling tussen Belgisch en Europees vastgoed en heeft zich verbonden een wetsontwerp op te stellen om een einde te maken aan de inbreuk. In afwachting hiervan publiceerde de Algemene Administratie van de fiscaliteit een administratieve circulaire m.b.t. de bepaling van de huurwaarde.

Hierbij wordt opgemerkt dat, in het kader van het voorliggend ontwerp KB met betrekking tot het gratis ter beschikking stellen van een onroerend goed, de problematiek van het buitenlandse onroerend goed slechts zeer uitzonderlijk zal voorkomen. Het betreft in het voorkomende geval immers alleen de gratis ter beschikkingstelling van een buitenlands onroerend goed door een Belgische werkgever aan een werknemer die inwoner is van België. De genieter van het voordeel in kwestie heeft m.a.w. het buitenlands onroerend goed niet als woonplaats, anders zou hij in de regel kwalificeren als een niet-inwoner en zou het voordeel in dit geval belastbaar zijn in het land waar het onroerend goed is gelegen. Het geval van een Belgische werkgever die een voordeel toekent van tweede verblijf aan een Belgische werknemer is dermate uitzonderlijk dat het aanpassen van de waarderingsregels voor iedereen disproportioneel zou zijn ten aanzien van het nadeel voor deze betrokkene.

Het oplossen van de problematiek voor de ongelijke behandeling tussen Belgisch en Europees vastgoed zal in een afzonderlijke wet worden opgelost. De nieuwe reglementering ter zake kan dan leiden tot een nieuw koninklijk besluit inzake de voordelen voor het gratis ter beschikking stellen van een onroerend goed.

Het advies van de Raad van State wordt op dit punt dus niet gevolgd.

Dit is, Sire, de draagwijdte van het besluit dat U wordt voorgelegd.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Financiën, J. VAN OVERTVELDT

ADVIES 64.538/3 van 27 november 2018 over een ontwerp van koninklijk besluit "tot wijziging van het KB/WIB 92, op het stuk van de voordelen van alle aard voor de kosteloze beschikking over onroerende goederen of gedeelten van onroerende goederen" Op 26 oktober 2018 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Financiën verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `tot wijziging van het KB/WIB 92, op het stuk van de voordelen van alle aard voor de kosteloze beschikking over onroerende goederen of gedeelten van onroerende goederen'.

Het ontwerp is door de derde kamer onderzocht op 20 november 2018. De kamer was samengesteld uit Jo Baert, kamervoorzitter, Peter Sourbron en Koen Muylle, staatsraden, Jan Velaers en Bruno Peeters, assessoren, en Annemie Goossens, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Frédéric Vanneste, auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Jo Baert, kamervoorzitter.

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 27 november 2018. 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. Strekking van het ontwerp 2. Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt tot het aanbrengen van wijzigingen in artikel 18, § 3, 2, van het koninklijk besluit van 27 augustus 1993Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 27/08/1993 pub. 27/07/2015 numac 2015000371 bron federale overheidsdienst financien Koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. - Officieuze coördinatie in het Duits - Deel I sluiten "tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992" (hierna: KB/WIB 92) met betrekking tot de forfaitaire raming van de waarde van de kosteloze beschikking over onroerende goederen of gedeelten van onroerende goederen. 2.1. Volgens de geldende regeling wordt het voordeel forfaitair vastgesteld op 100/60 of 100/90 van het kadastrale inkomen van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed naargelang het een gebouwd of een ongebouwd onroerend goed betreft. Als die gebouwde onroerende goederen of gedeelten daarvan ter beschikking worden gesteld door rechtspersonen wordt het voordeel echter op een hoger bedrag vastgesteld: a) indien het kadastrale inkomen van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed kleiner is dan of gelijk is aan 745 euro: 100/60 van het kadastrale inkomen van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed, vermenigvuldigd met 1,25;b) indien het kadastrale inkomen van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed groter is dan 745 euro: 100/60 van het kadastrale inkomen van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed, vermenigvuldigd met 3,8. 2.2. Het hof van beroep te Gent heeft op 24 mei 2016 geoordeeld dat het huidige artikel 18, § 3, 2, van het KB/WIB 92 het gelijkheidsbeginsel schendt doordat de waardering hoger is indien de kosteloze beschikking over gebouwd onroerend goed wordt verstrekt door een rechtspersoon (kadastraal inkomen kleiner of gelijk aan 745 euro: 100/60 van het kadastraal inkomen vermenigvuldigd met 1,25; kadastraal inkomen groter dan 745 euro: 100/60 van het kadastraal inkomen vermenigvuldigd met 3,8) in plaats van door een natuurlijke persoon (100/60 van het kadastraal inkomen). 2.3. De ontworpen regeling houdt in dat de ongelijkheid weggewerkt wordt door het voordeel bestaande uit het ter beschikking stellen van gebouwde onroerende goederen of gedeelten van onroerende goederen, in alle gevallen forfaitair te bepalen op 100/60 van het kadastrale inkomen, vermenigvuldigd met 2. Voor ongebouwde onroerende goederen of gedeelten daarvan wordt het voordeel forfaitair vastgesteld op 100/90 van het kadastrale inkomen (artikel 1 van het ontwerp - vervanging van het eerste en tweede lid van artikel 18, § 3, 2, van het KB/WIB 92) (1). De nieuwe regeling wordt van toepassing op de vanaf 1 januari 2019 betaalde of toegekende voordelen (artikel 2).

Rechtsgrond 3. Voor het ontworpen besluit kan in beginsel rechtsgrond worden gevonden in artikel 36, § 1, tweede lid, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (hierna: WIB 92). 3.1. Over die bepaling heeft de Raad van State in advies 50.804/3 het volgende opgemerkt: "4. Artikel 36, § 1, tweede lid WIB 92, zoals gewijzigd bij de wet [van 28 december 2011Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/12/2011 pub. 30/12/2011 numac 2011021115 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen sluiten] "houdende diverse bepalingen", biedt in beginsel rechtsgrond voor het wijzigen van artikel 18 KB/WIB 92.

Artikel 36, § 1 WIB 92 luidt: "Anders dan in geld verkregen voordelen van alle aard gelden voor de werkelijke waarde bij de verkrijger.

In de gevallen die Hij bepaalt kan de Koning regels stellen om die voordelen op een vast bedrag te ramen". 4.1. Gelet op het wettigheidsbeginsel inzake belastingen (artikelen 170, § 1, en 172, tweede lid, van de Grondwet) kan geen enkele belasting worden geheven zonder instemming van de belastingplichtigen, uitgedrukt door hun vertegenwoordigers. Daaruit volgt dat de fiscale aangelegenheid een bevoegdheid is die door de Grondwet aan de wet wordt voorbehouden en dat elke delegatie die betrekking heeft op het bepalen van één van de essentiële elementen van de belasting in beginsel ongrondwettig is. De voormelde grondwetsbepalingen gaan evenwel niet zover dat ze de wetgever ertoe zouden verplichten elk aspect van een belasting zelf te regelen. Een aan een andere overheid verleende bevoegdheid is niet in strijd met het wettigheidsbeginsel voor zover de machtiging voldoende nauwkeurig is omschreven en betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van maatregelen waarvan de essentiële elementen voorafgaandelijk door de wetgever zijn vastgesteld (2).

De machtiging aan de Koning, opgenomen in het tweede lid van artikel 36, § 1, van het WIB 1992, om regels te bepalen om de andere dan in geld verkregen voordelen van alle aard op een vast bedrag te ramen, moet daarom noodzakelijk worden gelezen in strikte samenhang met het bepaalde in het eerste lid van die paragraaf, namelijk dat die voordelen gelden "voor de werkelijke waarde bij de verkrijger". Aldus heeft de wetgever de belastbare grondslag bepaald en tegelijk ook de aan de Koning gegeven bevoegdheid afgebakend. De Koning mag regels stellen om in bepaalde gevallen die voordelen op een vast bedrag te ramen (in de Franse tekst: "règles d'évaluation forfaitaire"), maar daarbij moet hij steeds de werkelijke waarde bij de verkrijger in het algemeen (3) zoveel als mogelijk benaderen.

De machtiging vervat in artikel 36, § 1, tweede lid WIB 1992 kan derhalve niet worden aangewend met het louter doel de belastingen te verhogen of te verlagen. Het wijzigen van de regels voor het vaststellen van de in aanmerking te nemen waarden voor voordelen van alle aard kan dus enkel gebeuren om die waarde in het algemeen beter af te stemmen op de werkelijke waarde bij de verkrijger. 4.2. Indien het voordeel van alle aard bestaat uit de kosteloze beschikking over onroerende goederen of gedeelten van onroerende goederen, wordt de factor 2 die wordt gehanteerd bij de berekening van de in aanmerking te nemen waarde voor onroerende goederen of gedeelten van onroerende goederen met een kadastraal inkomen hoger dan 745 euro, vervangen door de factor 3,8.

Daarbij rijzen in twee opzichten vragen. Enerzijds is het niet duidelijk waarom de factor die is bepaald voor onroerende goederen of gedeelten van onroerende goederen met een kadastraal inkomen dat niet hoger is dan 745 euro, ongewijzigd blijft. Anderzijds zal de forse verhoging die wordt toegepast indien het kadastraal inkomen hoger dan 745 euro is, moeten kunnen worden verantwoord in het licht van de aan de Koning toegewezen bevoegdheid. Met name zal in geval van betwisting moeten kunnen worden verantwoord dat die forse verhoging nodig was om de in aanmerking te nemen waarde in het algemeen beter af te stemmen op de werkelijke waarde bij de verkrijger. 4.3. Ook de niet-aanpassing of de mate van aanpassing van de waarde van het voordeel dat bestaat uit de kosteloze verstrekking van verwarming of van elektriciteit gebruikt tot andere doeleinden dan verwarming moet kunnen worden verantwoord (4). 4.4. De conclusie uit het voorgaande is dat voor de nieuwe regels rechtsgrond kan worden gevonden in artikel 36, § 1, tweede lid WIB 92, voor zover die regels ertoe strekken de werkelijke waarde bij de verkrijger te benaderen (5).". 3.2. Voor de ontworpen regeling voor de berekening van het forfait is er derhalve slechts rechtsgrond indien daarmee de werkelijke waarde van het voordeel bij de verkrijger zo veel mogelijk wordt benaderd.

Om het forfait te bepalen wordt vertrokken van het kadastraal inkomen, dit is "het gemiddeld normaal netto-inkomen van één jaar" (artikel 471, § 2, van het WIB 92). Normaal dient dit inkomen om de tien jaar te worden herijkt (artikel 487, § 1, van het WIB 92). De laatste algemene perequatie van de kadastrale inkomens dateert echter van 1975, zodat het twijfelachtig is of het huidige kadastraal inkomen nog kan dienen als een degelijke maatstaf om de werkelijke waarde van het voordeel te bepalen.

Bovendien wordt ingeval het gaat om gebouwde onroerende goederen of gedeelten daarvan gewerkt met een verhogingscoëfficiënt 2.

In de memorie van toelichting wordt die keuze als volgt toegelicht: "De factor 2 is gebaseerd op cijfers uit de praktijk waaruit is gebleken dat de berekening aan factor 2 het beste overeenstemt met een maandelijkse huur die iemand die geen gratis woonst krijgt, zelf moet betalen voor een gelijkaardige woning".

In het advies van de Inspectie van Financiën wordt daaromtrent het volgende opgemerkt: "De Inspectie van financiën heeft die cijfers dan ook opgevraagd.

Blijkt dat er geen "studie" bestaat. Wel werd volgens de beleidscel van de heer Minister aan de hand van concrete KI's het voordeel berekend met factor 2 en werd er nagegaan of deze bedragen overeenstemden met een normale aanvaardbare huur. Er is via telefoon en zonder schriftelijke neerslag enkele steekproeven genomen en afgetoetst met enkele accountantskantoren.

Volgens artikel 36 van het WIB92 gelden anders dan in geld verkregen voordelen van alle aard voor de werkelijke waarde bij de verkrijger.

In de gevallen die Hij bepaalt kan de Koning regels stellen om die voordelen op een vast bedrag te ramen.

Gelet op de motivering van bestuurshandelingen komt het de Inspectie van financiën voor dat men bij het reglementair bepalen van een VAA toch minstens een cijfermatige onderbouw moet hebben (ook al is die voor discussie vatbaar zoals bv bij het voordeel van leningen toegestaan aan medewerkers van financiële instellingen) die aantoont dat het berekende voordeel overeenstemt met de reële waarde van het voordeel.

Dit ontbreekt in het nu voorliggende dossier.

De Inspectie van financiën heeft de oefening gemaakt op basis van haar eigen woning. Volgens het voorstel (factor 2) is een huur van 746 euro een correcte huur. Op basis van de huurschatter (6) van de Vlaamse Overheid mag ze een huur vragen van ongeveer 1.100 euro. Op basis van deze steekproef is een factor 3 dan ook correcter. (...)".

Al deze elementen doen er ernstig aan twijfelen of de ontworpen regeling effectief van aard is de werkelijke waarde van het voordeel bij de verkrijger zo veel mogelijk te benaderen. Indien de stellers van het ontwerp niet kunnen aantonen dat dit desondanks toch het geval is, wordt daardoor ook de rechtsgrond van het ontworpen besluit zeer wankel.

Verdere bespreking 4. Vermits de ontworpen regeling vertrekt van de notie "kadastraal inkomen", die alleen voor Belgische onroerende goederen bestaat, is ze niet toepasbaar op in het buitenland gelegen onroerende goederen. Voor die goederen geldt de algemene regel van artikel 36, § 1, eerste lid, van het WIB 92, namelijk dat het te belasten voordeel moet worden bepaald door de werkelijke waarde bij de verkrijger vast te stellen.

In het administratief commentaar bij artikel 36 van het WIB 92, nr. 36/131 wordt uiteengezet hoe de belastingdiensten daarbij tewerk gaan: "Wanneer een in het buitenland gelegen onroerend goed kosteloos ter beschikking wordt gesteld, wordt het belastbare voordeel geacht gelijk te zijn aan de vermoedelijke huurwaarde, in voorkomend geval verminderd met de bijdrage van de verkrijger van het voordeel in de kostprijs ervan".

In de context van artikel 7, § 1, van het WIB 92 - het bepalen van de belastbare onroerende inkomsten voor niet verhuurde onroerende goederen gelegen in het buitenland - heeft het Hof van Justitie bij arrest van 11 september 2014 geoordeeld dat het criterium "huurwaarde" strijdig is met het vrij verkeer van kapitaal in de mate hierdoor de eigenaar van een in het buitenland gelegen niet-verhuurd onroerend goed onderworpen wordt aan een hogere personenbelasting dan de eigenaar van een niet-verhuurd onroerend goed gelegen in België, waarvoor het kadastraal inkomen als referentie geldt. In het arrest stelt het Hof: "22 In een situatie als in het hoofdgeding staat vast dat alle onroerende inkomsten van Belgische ingezetenen in aanmerking worden genomen bij de bepaling van het belastingtarief dat van toepassing is op hun in België belastbare inkomsten. Tevens staat vast dat het inkomen van een in België gelegen niet-verhuurd onroerend goed wordt bepaald op het kadastraal inkomen, dat lager is dan de huurwaarde op basis waarvan het inkomen van een dergelijk in een andere lidstaat gelegen goed wordt bepaald. 23 Het is de taak van de verwijzende rechter om na te gaan of het als gevolg daarvan mogelijk is dat de belastbare inkomsten van Belgische ingezetenen die eigenaar zijn van een in andere lidstaat dan België gelegen niet-verhuurd onroerend goed, worden onderworpen aan een hoger belastingtarief dan het tarief dat geldt voor deze inkomsten van deze ingezetenen die een vergelijkbaar goed in België hebben (7).".

Intussen is België recent opnieuw veroordeeld in dit verband: "Het Koninkrijk België is zijn verplichtingen krachtens artikel 63 VWEU en artikel 40 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992 niet nagekomen, doordat het bepalingen heeft gehandhaafd volgens welke, voor de raming van de inkomsten betreffende onroerende goederen die niet worden verhuurd, dan wel worden verhuurd aan ofwel natuurlijke personen die de betrokken goederen niet voor hun beroep gebruiken, ofwel rechtspersonen die deze goederen ter beschikking stellen van natuurlijke personen voor particuliere doeleinden, de belastbare grondslag wordt berekend op basis van de kadastrale waarde voor de onroerende goederen die op het nationale grondgebied zijn gelegen, en op basis van de reële huurwaarde voor die welke in het buitenland zijn gelegen" (8).

Deze arresten van het Hof van Justitie doen ook vragen rijzen met betrekking tot het hanteren van het kadastraal inkomen van onroerende goederen in de voorliggende context.

Daarover om uitleg verzocht heeft de gemachtigde het volgende laten weten: "Ingevolge het arrest van het Hof van Justitie van 12 april 2018 in zaak C-110/17 (Commissie/Koninkrijk België), is België veroordeeld voor de ongelijke fiscale behandeling tussen Belgisch en Europees vastgoed. België zal dan ook de nodige maatregelen moeten treffen om zich te schikken naar het voormelde arrest. In afwachting hiervan publiceerde de Algemene Administratie van de fiscaliteit inmiddels de circulaire AAFisc nr. 22/2016 op 29 juni 2016, waarin zij aanvaardt dat de huurwaarde voor een in het buitenland gelegen niet verhuurd onroerend goed kan worden bepaald aan de hand van een door een buitenlandse overheid vastgestelde of uitdrukkelijk goedgekeurde waarde. Deze waarde geldt niet als een verplichting, maar is een mogelijkheid waarvan de belastingplichtige in het kader van zijn onroerende inkomsten gebruik kan maken.

Tegelijkertijd wordt opgemerkt, dat in het kader van het voorliggend ontwerp KB met betrekking tot het gratis ter beschikking stellen van een onroerend goed, de problematiek van het buitenlandse onroerend goed slechts zeer uitzonderlijk zal voorkomen. Het betreft in het voorkomende geval immers alleen de gratis ter beschikkingstelling van een buitenlands onroerend goed door een Belgische werkgever aan een werknemer die inwoner is van België of m.a.w. aan een Rijksinwoner. De genieter van het voordeel in kwestie heeft m.a.w. het buitenlands onroerend goed niet als woonplaats, anders zou hij in de regel kwalificeren als een niet-inwoner en zou het voordeel in kwestie belastbaar zijn in het land waar het onroerend goed gelegen is en dat volgens de fiscale regels van dat land zelf.

De gratis ter beschikking stelling door een Belgisch werkgever van een buitenlands onroerend goed aan een werknemer die er niet zijn hoofdverblijfplaats van maakt, is dermate uitzonderlijk dat het aanpassen van de waarderingsregels van het voordeel gratis woonst voor iedereen, disproportioneel zou zijn ten aanzien van het nadeel voor de betrokkene ingevolge de notie huurwaarde. België zal hoe dan ook zoals hoger vermeld, een antwoord cq oplossing moeten bieden op het recente arrest van het Hof van Justitie inzake de belastbaarheid van buitenlands onroerend goed in België en die oplossing voor wat betreft de notie huurwaarde, zal in het voorkomende geval ook van dienst zijn voor de problematiek van het in België belastbaar voordeel gratis woonst dat betrekking heeft op een buitenlands onroerend goed.".

Reeds in 2012, ingevolge een door de Europese Commissie gestarte inbreukprocedure, heeft België zich ertoe verbonden een wetsontwerp op te stellen om een einde te maken aan de inbreuk (9). Intussen is België al twee keer, in 2014 en in 2018, veroordeeld door het Hof van Justitie. En nog wordt blijkbaar niets ondernomen om het probleem ten gronde aan te pakken.

Gelet op het wettigheidsbeginsel inzake belastingen is een tussenkomst van de wetgever onontbeerlijk. Met een administratieve circulaire kan het probleem van de niet-overeenstemming met het recht van de Europese Unie niet worden opgelost, want het is de wetgever die de essentiële elementen van de belasting moet vaststellen (10). 5. De verschillende behandeling naargelang het gaat om in België of in het buitenland gelegen onroerende goederen doet ook een probleem rijzen in het licht van het grondwettelijke gelijkheidsbeginsel.6. De voorgaande opmerkingen (ook die in verband met de rechtsgrond) doen besluiten dat het hanteren van het kadastraal inkomen als referentie-element problematisch is. Om de werkelijke waarde bij de verkrijger te bepalen, zou beter in het algemeen worden gewerkt met de huurwaarde (in voorkomend geval verminderd met de bijdrage van de verkrijger in de kostprijs van het voordeel).

Het om advies voorgelegde ontwerp zal derhalve grondig moeten worden heroverwogen.

De griffier A. Goossens De voorzitter J. Baert _______ Nota's (1) Artikel 18, § 3, 2, vijfde lid, van het KB/WIB 92 wordt ongemoeid gelaten, terwijl door de vervanging het zinsdeel "behalve voor de beoordeling van de in het tweede lid vermelde grens van 745 EUR" zinledig wordt.(2) Voetnoot 3 uit het geciteerde advies: GwH 16 december 2010, nr. 142/2010, B.4.2 en B.4.3. (3) Voetnoot 4 uit het geciteerde advies: Aangezien de machtiging de mogelijkheid inhoudt om de waarde forfaitair vast te stellen, dient die waarde in het algemeen of per categorie van verkrijgers de werkelijke waarde te benaderen.In dat opzicht wordt aan de Koning wel een zekere beleidsmarge gelaten. De aan de Koning gelaten macht is echter ook begrensd door de grondwettelijke regels van de gelijkheid en de niet-discriminatie: een verschil in behandeling tussen categorieën van personen moet op een objectief criterium berusten en redelijk verantwoord zijn, terwijl het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld, rekening houdend met het doel en de gevolgen van de maatregel en met de aard van de terzake geldende beginselen. (4) Voetnoot 5 uit het geciteerde advies: Volgens de gemachtigde zullen de nieuwe (geïndexeerde) bedragen voor het aanslagjaar 2013 de volgende zijn: 1820, 910, 820 en 410 euro (voor het aanslagjaar 2012 zijn die bedragen respectievelijk 1640, 820, 820 en 410 euro). (5) Adv.RvS 50.804/1 van 30 december 2011 over een ontwerp dat geleid heeft tot het koninklijk besluit van 23 februari 2012Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 23/02/2012 pub. 28/02/2012 numac 2012003068 bron federale overheidsdienst financien Koninklijk besluit tot wijziging van artikel 18, § 3, KB/WIB 92 op het stuk van de forfaitaire waardering van de voordelen van alle aard voor de kosteloze beschikking over onroerende goederen en de kosteloze verstrekking van verwarming en elektriciteit sluiten "tot wijziging van artikel 18, § 3, KB/WIB 92 op het stuk van de forfaitaire waardering van de voordelen van alle aard voor de kosteloze beschikking over onroerende goederen en de kosteloze verstrekking van verwarming en van elektriciteit". (6) Voetnoot uit het geciteerde IvF-advies: https://www.woninghuurprijzen.be. De huurschatter maakt gebruik van een statistisch model dat steunt op objectieve parameters, maar het blijft wel een schatting: een model kan immers nooit voldoende rekening houden met alle elementen en nuances die meespelen in de huurprijsbepaling. (7) HvJ 11 september 2014, C-489/13, Verest en Gerards v.België. (8) HvJ 12 april 2018, C-110/17, Commissie v.België. (9) HvJ 12 april 2018, C-110/17, Commissie v.België, punt 14. (10) Administratieve commentaar kan nuttig zijn, bijvoorbeeld om de wettelijke regeling op een bevattelijke manier uit te leggen of om praktische voorbeelden te geven van de toepassing ervan, maar mag niet noodzakelijk zijn om de draagwijdte ervan te begrijpen, laat staan tegen de wet ingaan.Ook de Europese Commissie neemt geen genoegen met de desbetreffende circulaire (HvJ 12 april 2018, C-110/17, Commissie v. België, punt 25). 7 DECEMBER 2018. - Koninklijk besluit tot wijziging van het KB/WIB 92, op het stuk van de voordelen van alle aard voor de kosteloze beschikking over onroerende goederen of gedeelten van onroerende goederen (1) FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 36, § 1, tweede lid;

Gelet op het KB/WIB 92;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 13 september 2018;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 23 oktober 2018;

Gelet op het advies nr. 64.538/3 van de Raad van State, gegeven op 27 november 2018, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.In artikel 18, § 3, 2, van het KB/WIB 92, vervangen bij het koninklijk besluit van 18 februari 1994 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 5 april 1995, 13 juli 2001 en 23 februari 2012, worden het eerste en het tweede lid vervangen als volgt: "Het voordeel wordt forfaitair vastgesteld op 100/90 van het kadastrale inkomen van ongebouwde onroerende goederen of gedeelten daarvan.

Voor gebouwde onroerende goederen of gedeelten daarvan wordt het voordeel forfaitair vastgesteld op 100/60 van het kadastrale inkomen, vermenigvuldigd met 2.".

Art. 2.Dit besluit is van toepassing op de vanaf 1 januari 2019 betaalde of toegekende voordelen.

Art. 3.De minister die bevoegd is voor Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 7 december 2018.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Financiën, J. VAN OVERTVELDT _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad: Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 10 april 1992, Belgisch Staatsblad van 30 juli 1992. Koninklijk besluit van 27 augustus 1993Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 27/08/1993 pub. 27/07/2015 numac 2015000371 bron federale overheidsdienst financien Koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. - Officieuze coördinatie in het Duits - Deel I sluiten tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, Belgisch Staatsblad van 13 september 1993.

Wetten op de Raad van State, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 12 januari 1973, Belgisch Staatsblad van 21 maart 1973.

^