gepubliceerd op 07 december 2018
Uittreksel uit arrest nr. 88/2018 van 5 juli 2018 Rolnummer 6623 In zake : de prejudiciële vragen betreffende de artikelen 1017, 1018 en 1022, zevende lid, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de Vrederechter van het kanton Sint-Jans-Mo Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en A. Alen, en de rechters (...)
Uittreksel uit arrest nr. 88/2018 van 5 juli 2018 Rolnummer 6623 In zake : de prejudiciële vragen betreffende de artikelen 1017, 1018 en 1022, zevende lid, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de Vrederechter van het kanton Sint-Jans-Molenbeek.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en A. Alen, en de rechters L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, T. Giet en R. Leysen, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter J. Spreutels, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij vonnis van 8 februari 2017 in zake de nv « Intrum » tegen T.B., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 24 februari 2017, heeft de Vrederechter van het kanton Sint-Jans-Molenbeek de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. a. Schendt artikel 1022, zevende lid, van het Gerechtelijk Wetboek, in die zin geïnterpreteerd dat het verwijst naar artikel 2, en zelfs naar de artikelen 2 en 3, en niet uitsluitend naar artikel 3 van het koninklijk besluit van 26 oktober 2007Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 26/10/2007 pub. 09/11/2007 numac 2007009900 bron federale overheidsdienst justitie Koninklijk besluit tot vaststelling van het tarief van de rechtsplegingsvergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de artikelen 1 tot 13 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van de advocaat sluiten tot vaststelling van het tarief van de rechtsplegingsvergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de artikelen 1 tot 13 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van de advocaat, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het de schuldenaar tegen wie een vordering tot ontbinding van de contractuele relatie wordt ingesteld welke niet in geld waardeerbaar is, zelfs al zou zij gepaard gaan met een vordering tot een geldelijke veroordeling, en de schuldenaar van wie alleen de betaling van een som geld (boven 250,00 euro) wordt gevorderd, verschillend behandelt, terwijl zij allebei verstek laten gaan op de inleidende zitting, en zelfs tijdens de daaropvolgende zittingen, en terwijl de prestaties van de raadsman van de schuldeiser volkomen vergelijkbaar en uiterst beperkt zijn ? b. Indien artikel 1022, zevende lid, van het Gerechtelijk Wetboek, in die zin geïnterpreteerd dat het verwijst naar artikel 2, en zelfs naar de artikelen 2 en 3, en niet uitsluitend naar artikel 3 van het koninklijk besluit van 26 oktober 2007Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 26/10/2007 pub. 09/11/2007 numac 2007009900 bron federale overheidsdienst justitie Koninklijk besluit tot vaststelling van het tarief van de rechtsplegingsvergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de artikelen 1 tot 13 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van de advocaat sluiten tot vaststelling van het tarief van de rechtsplegingsvergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de artikelen 1 tot 13 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van de advocaat, niet strijdig is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, schendt diezelfde bepaling, in die interpretatie, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, aangezien zij het mogelijk zou maken een (te kwader trouw handelende) schuldenaar die verstek zou laten gaan op de inleidende zitting, en zelfs op de daaropvolgende zittingen, en tegen wie een vordering tot ontbinding van de contractuele relatie zou worden geformuleerd welke niet in geld waardeerbaar is, zelfs al zou zij gepaard gaan met een vordering tot een geldelijke veroordeling, gunstiger te behandelen dan een te goeder trouw handelende schuldenaar die op de zitting, en zelfs op alle zittingen, zou verschijnen, maar van wie alleen een som geld (boven 250,00 euro) zou worden gevorderd, terwijl die bepaling, volgens de parlementaire voorbereiding van het wetsontwerp ervan, net ertoe strekte dergelijke onrechtvaardige situaties te doen verdwijnen ? 2.Schenden de artikelen 1017 en 1018 (en in het bijzonder artikel 1018, eerste lid, 2°) van het Gerechtelijk Wetboek, in voorkomend geval gecombineerd met artikel 51 (en in het bijzonder artikel 51, § 1) van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in voorkomend geval gecombineerd met de artikelen 170, § 1, en 172 van de Grondwet, in zoverre zij het mogelijk zouden maken de betaling van de belasting die is ontstaan door het verstrekken van een dienst, namelijk de betekening van een gedinginleidende akte, door de schuldenaar van die belasting, omdat hij de eindgebruiker van de genoemde dienstverrichting is, door die belasting als kosten aan te merken op grond van de uitgaven voor een gerechtelijke akte, ten laste van een derde te leggen, waarbij aldus de grondwettelijke beginselen van wettigheid en/of gelijkheid tegenover de belasting worden verbroken ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vragen hebben betrekking, enerzijds, op artikel 1022, zevende lid, van het Gerechtelijk Wetboek en, anderzijds, op de artikelen 1017 en 1018 van het Gerechtelijk Wetboek.
B.2. Het geschil dat voor de verwijzende rechter hangende is, betreft de invordering, door een vennootschap die schuldeiser is geworden krachtens een overdracht van schuldvorderingen, van bedragen die wegens de levering van elektriciteit verschuldigd zijn door een particuliere schuldenaar die verstek laat gaan. De prejudiciële vragen betreffen de bepaling van de kosten, waaronder de rechtsplegingsvergoeding, voor dat geschil.
Ten aanzien van de eerste twee prejudiciële vragen B.3. De eerste twee prejudiciële vragen hebben betrekking op artikel 1022, zevende lid, van het Gerechtelijk Wetboek « in die zin geïnterpreteerd dat het verwijst naar artikel 2, en zelfs naar de artikelen 2 en 3, en niet uitsluitend naar artikel 3 van het koninklijk besluit van 26 oktober 2007Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 26/10/2007 pub. 09/11/2007 numac 2007009900 bron federale overheidsdienst justitie Koninklijk besluit tot vaststelling van het tarief van de rechtsplegingsvergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de artikelen 1 tot 13 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van de advocaat sluiten tot vaststelling van het tarief van de rechtsplegingsvergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de artikelen 1 tot 13 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van de advocaat ».
In de eerste prejudiciële vraag wordt het Hof verzocht zich uit te spreken over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van artikel 1022, zevende lid, van het Gerechtelijk Wetboek, in die interpretatie, in zoverre het « de schuldenaar tegen wie een vordering tot ontbinding van de contractuele relatie wordt ingesteld welke niet in geld waardeerbaar is, zelfs al zou zij gepaard gaan met een vordering tot een geldelijke veroordeling, en de schuldenaar van wie alleen de betaling van een som geld (boven 250,00 euro) wordt gevorderd, verschillend behandelt, terwijl zij allebei verstek laten gaan op de inleidende zitting, en zelfs tijdens de daaropvolgende zittingen, en terwijl de prestaties van de raadsman van de schuldeiser volkomen vergelijkbaar en uiterst beperkt zijn ».
In de tweede prejudiciële vraag wordt het Hof verzocht zich uit te spreken over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van artikel 1022, zevende lid, van het Gerechtelijk Wetboek, in die interpretatie, in zoverre het « het mogelijk zou maken een (te kwader trouw handelende) schuldenaar die verstek zou laten gaan op de inleidende zitting, en zelfs op de daaropvolgende zittingen, en tegen wie een vordering tot ontbinding van de contractuele relatie zou worden geformuleerd welke niet in geld waardeerbaar is, zelfs al zou zij gepaard gaan met een vordering tot een geldelijke veroordeling, gunstiger te behandelen dan een te goeder trouw handelende schuldenaar die op de zitting, en zelfs op alle zittingen, zou verschijnen, maar van wie alleen een som geld (boven 250,00 euro) zou worden gevorderd, terwijl die bepaling, volgens de parlementaire voorbereiding van het wetsontwerp ervan, net ertoe strekte dergelijke onrechtvaardige situaties te doen verdwijnen ».
B.4. Zoals het is ingevoegd bij artikel 2 van de wet van 21 februari 2010Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/02/2010 pub. 11/03/2010 numac 2010009184 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de artikelen 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en 162bis van het Wetboek van strafvordering en tot opheffing van artikel 6 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties type wet prom. 21/02/2010 pub. 23/06/2010 numac 2010000374 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de artikelen 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en 162bis van het Wetboek van strafvordering en tot opheffing van artikel 6 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties. - Duitse vertaling van uittreksels type wet prom. 21/02/2010 pub. 27/05/2010 numac 2010015042 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek Chili tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, en met het Protocol, gedaan te Brussel op 6 december 2007 (2) type wet prom. 21/02/2010 pub. 21/05/2010 numac 2010015041 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met het Akkoord over wederzijdse administratieve bijstand op het gebied van de douane tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Mauritius, gedaan te Brussel op 10 april 2007 (2) sluiten « tot wijziging van de artikelen 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en 162bis van het Wetboek van strafvordering » (hierna : wet van 21 februari 2010Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/02/2010 pub. 11/03/2010 numac 2010009184 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de artikelen 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en 162bis van het Wetboek van strafvordering en tot opheffing van artikel 6 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties type wet prom. 21/02/2010 pub. 23/06/2010 numac 2010000374 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de artikelen 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en 162bis van het Wetboek van strafvordering en tot opheffing van artikel 6 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties. - Duitse vertaling van uittreksels type wet prom. 21/02/2010 pub. 27/05/2010 numac 2010015042 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek Chili tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, en met het Protocol, gedaan te Brussel op 6 december 2007 (2) type wet prom. 21/02/2010 pub. 21/05/2010 numac 2010015041 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met het Akkoord over wederzijdse administratieve bijstand op het gebied van de douane tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Mauritius, gedaan te Brussel op 10 april 2007 (2) sluiten), bepaalt artikel 1022, zevende lid, van het Gerechtelijk Wetboek : « Wanneer het geding wordt afgesloten met een beslissing gewezen bij verstek en geen enkele in het ongelijk gestelde partij ooit is verschenen, of wanneer alle in het ongelijk gestelde partijen op de inleidende zitting zijn verschenen maar de rechtsvordering niet hebben betwist, of wanneer zij uitsluitend uitstel van betaling vragen, is het bedrag van de rechtsplegingsvergoeding dat van de minimumvergoeding ».
Artikel 6 van de wet van 21 februari 2010Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/02/2010 pub. 11/03/2010 numac 2010009184 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de artikelen 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en 162bis van het Wetboek van strafvordering en tot opheffing van artikel 6 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties type wet prom. 21/02/2010 pub. 23/06/2010 numac 2010000374 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de artikelen 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en 162bis van het Wetboek van strafvordering en tot opheffing van artikel 6 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties. - Duitse vertaling van uittreksels type wet prom. 21/02/2010 pub. 27/05/2010 numac 2010015042 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek Chili tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, en met het Protocol, gedaan te Brussel op 6 december 2007 (2) type wet prom. 21/02/2010 pub. 21/05/2010 numac 2010015041 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met het Akkoord over wederzijdse administratieve bijstand op het gebied van de douane tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Mauritius, gedaan te Brussel op 10 april 2007 (2) sluiten bepaalt : « Met uitzondering van dit artikel bepaalt de Koning voor elk artikel van deze wet de dag waarop het in werking treedt ».
B.5. De Ministerraad en de eisende partij voor de verwijzende rechter betogen in hun respectieve memories dat de prejudiciële vragen geen antwoord behoeven om de reden dat artikel 1022, zevende lid, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals het is ingevoegd bij artikel 2 van de wet van 21 februari 2010Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/02/2010 pub. 11/03/2010 numac 2010009184 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de artikelen 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en 162bis van het Wetboek van strafvordering en tot opheffing van artikel 6 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties type wet prom. 21/02/2010 pub. 23/06/2010 numac 2010000374 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de artikelen 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en 162bis van het Wetboek van strafvordering en tot opheffing van artikel 6 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties. - Duitse vertaling van uittreksels type wet prom. 21/02/2010 pub. 27/05/2010 numac 2010015042 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek Chili tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, en met het Protocol, gedaan te Brussel op 6 december 2007 (2) type wet prom. 21/02/2010 pub. 21/05/2010 numac 2010015041 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met het Akkoord over wederzijdse administratieve bijstand op het gebied van de douane tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Mauritius, gedaan te Brussel op 10 april 2007 (2) sluiten, nog niet in werking is getreden.
B.6. Zoals is voorgeschreven bij artikel 6 van de wet van 21 februari 2010Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/02/2010 pub. 11/03/2010 numac 2010009184 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de artikelen 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en 162bis van het Wetboek van strafvordering en tot opheffing van artikel 6 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties type wet prom. 21/02/2010 pub. 23/06/2010 numac 2010000374 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de artikelen 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en 162bis van het Wetboek van strafvordering en tot opheffing van artikel 6 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties. - Duitse vertaling van uittreksels type wet prom. 21/02/2010 pub. 27/05/2010 numac 2010015042 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek Chili tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, en met het Protocol, gedaan te Brussel op 6 december 2007 (2) type wet prom. 21/02/2010 pub. 21/05/2010 numac 2010015041 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met het Akkoord over wederzijdse administratieve bijstand op het gebied van de douane tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Mauritius, gedaan te Brussel op 10 april 2007 (2) sluiten, staat het aan de Koning de dag te bepalen waarop elk artikel van die wet in werking treedt. Een koninklijk besluit in die zin werd nog niet genomen wat betreft artikel 2 van de wet van 21 februari 2010Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/02/2010 pub. 11/03/2010 numac 2010009184 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de artikelen 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en 162bis van het Wetboek van strafvordering en tot opheffing van artikel 6 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties type wet prom. 21/02/2010 pub. 23/06/2010 numac 2010000374 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de artikelen 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en 162bis van het Wetboek van strafvordering en tot opheffing van artikel 6 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties. - Duitse vertaling van uittreksels type wet prom. 21/02/2010 pub. 27/05/2010 numac 2010015042 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek Chili tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, en met het Protocol, gedaan te Brussel op 6 december 2007 (2) type wet prom. 21/02/2010 pub. 21/05/2010 numac 2010015041 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met het Akkoord over wederzijdse administratieve bijstand op het gebied van de douane tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Mauritius, gedaan te Brussel op 10 april 2007 (2) sluiten waarbij het in het geding zijnde artikel 1022, zevende lid, van het Gerechtelijk Wetboek wordt ingevoegd.
B.7. Het staat in beginsel aan de verwijzende rechter na te gaan of het nuttig is aan het Hof een prejudiciële vraag te stellen over een bepaling die hij van toepassing acht op het geschil. Slechts wanneer dat klaarblijkelijk niet het geval is, kan het Hof de vraag onontvankelijk verklaren.
Te dezen nopen de prejudiciële vragen het Hof tot een toetsing van de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van een wetsbepaling die, zoals in B.6 is vermeld, nog niet in werking is getreden.
Aangezien de prejudiciële vragen betrekking hebben op een wetsbepaling die de verwijzende rechter in de geldende stand van het recht niet kan toepassen, zijn zij niet relevant voor de oplossing van het bodemgeschil en bijgevolg onontvankelijk.
B.8. De eerste twee prejudiciële vragen behoeven geen antwoord.
B.9.1. Voor het overige stelt het Hof vast dat het bedrag van de rechtsplegingsvergoeding in geval van verstek thans is neergelegd in artikel 6 van het koninklijk besluit van 26 oktober 2007Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 26/10/2007 pub. 09/11/2007 numac 2007009900 bron federale overheidsdienst justitie Koninklijk besluit tot vaststelling van het tarief van de rechtsplegingsvergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de artikelen 1 tot 13 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van de advocaat sluiten « tot vaststelling van het tarief van de rechtsplegingsvergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de artikelen 1 tot 13 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van de advocaat » (hierna : het koninklijk besluit van 26 oktober 2007Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 26/10/2007 pub. 09/11/2007 numac 2007009900 bron federale overheidsdienst justitie Koninklijk besluit tot vaststelling van het tarief van de rechtsplegingsvergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de artikelen 1 tot 13 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van de advocaat sluiten), dat bepaalt : « Wanneer de zaak wordt afgesloten met een beslissing gewezen bij verstek, en geen enkele in het ongelijk gestelde partij ooit is verschenen, is het bedrag van de rechtsplegingsvergoeding dat van de minimumvergoeding ».
Met toepassing van artikel 1022, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, worden bij de artikelen 2 en 3 van het koninklijk besluit van 26 oktober 2007Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 26/10/2007 pub. 09/11/2007 numac 2007009900 bron federale overheidsdienst justitie Koninklijk besluit tot vaststelling van het tarief van de rechtsplegingsvergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de artikelen 1 tot 13 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van de advocaat sluiten de basis-, minimum- en maximumbedragen van de rechtsplegingsvergoeding bepaald voor, respectievelijk, de « geschillen die betrekking hebben op in geld waardeerbare vorderingen » (artikel 2) en « de geschillen die betrekking hebben op niet in geld waardeerbare vorderingen » (artikel 3).
B.9.2. In de veronderstelling dat er een verschil in behandeling bestaat wat betreft het bedrag van de rechtsplegingsvergoeding in geval van een bij verstek gewezen beslissing, naargelang de vordering al dan niet in geld waardeerbaar is, of naargelang de schuldenaar al dan niet te goeder trouw is, vindt dat verschil in behandeling, in de geldende stand van het recht, zijn oorsprong in de artikelen 2, 3 en 6 van het koninklijk besluit van 26 oktober 2007Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 26/10/2007 pub. 09/11/2007 numac 2007009900 bron federale overheidsdienst justitie Koninklijk besluit tot vaststelling van het tarief van de rechtsplegingsvergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de artikelen 1 tot 13 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van de advocaat sluiten en niet in de in het geding zijnde bepaling.
B.9.3. Het Hof is niet bevoegd om zich uit te spreken over de grondwettigheid van een reglementaire bepaling.
Ten aanzien van de derde prejudiciële vraag B.10. De derde prejudiciële vraag heeft betrekking op de artikelen 1017 en 1018 van het Gerechtelijk Wetboek, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 51 van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde.
B.11.1. De artikelen 1017 en 1018 van het Gerechtelijk Wetboek bepalen : «
Art. 1017.Tenzij bijzondere wetten anders bepalen, verwijst ieder eindvonnis, zelfs ambtshalve, de in het ongelijk gestelde partij in de kosten, onverminderd de overeenkomst tussen partijen, die het eventueel bekrachtigt. Niettemin worden nutteloze kosten, met inbegrip van de rechtsplegingsvergoeding bedoeld in artikel 1022, zelfs ambtshalve ten laste gelegd van de partij die ze foutief heeft veroorzaakt. [...]
Art. 1018.De kosten omvatten : [...] 2° de prijs en de emolumenten en lonen van de gerechtelijke akten; [...] ».
B.11.2. Artikel 51 van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde (hierna : BTW-Wetboek) bepaalt : « § 1. De belasting is verschuldigd : 1° door de belastingplichtige die in België een belastbare levering van goederen of een belastbare dienst verricht;2° door degene die in België een belastbare intracommunautaire verwerving van goederen verricht;3° door eenieder die op een factuur of op een als zodanig geldend stuk de belasting over de toegevoegde waarde vermeldt, zelfs indien hij geen goed heeft geleverd noch een dienst heeft verstrekt.Hij wordt schuldenaar van de belasting op het tijdstip van het uitreiken van de factuur of het stuk. [...] ».
B.12. Aan het Hof wordt een vraag gesteld over de bestaanbaarheid met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 170, § 1, en 172 van de Grondwet, van de artikelen 1017 en 1018 (en in het bijzonder artikel 1018, eerste lid, 2°) van het Gerechtelijk Wetboek, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 51 (en in het bijzonder artikel 51, § 1) van het BTW-Wetboek « in zoverre zij het mogelijk zouden maken de betaling van de belasting die is ontstaan door het verstrekken van een dienst, namelijk de betekening van een gedinginleidende akte, door de schuldenaar van die belasting, omdat hij de eindgebruiker van de genoemde dienstverrichting is, door die belasting als kosten aan te merken op grond van de uitgaven voor een gerechtelijke akte, ten laste van een derde te leggen, waarbij aldus de grondwettelijke beginselen van wettigheid en/of gelijkheid tegenover de belasting worden verbroken ».
B.13. Uit de elementen van het dossier blijkt dat de prejudiciële vraag past in het kader van de vaststelling van de kosten. De vraag gaat over de mogelijkheid om de btw op de prestaties van gerechtsdeurwaarders, te dezen de uitgaven voor de betekening van de gedinginleidende dagvaarding, op te nemen in « de prijs en de emolumenten en lonen van de gerechtelijke akten » in de zin van artikel 1018, eerste lid, 2°, van het Gerechtelijk Wetboek.
De verwijzende rechter is van oordeel dat de begunstigde van de dienstverrichting van de deurwaarder de opdrachtgevende schuldeiser is, die, in zijn hoedanigheid van eindgebruiker, de schuldenaar van de btw is, maar die, indien die belasting wordt opgenomen in het begrip « kosten », de kostprijs van die belasting kan doorrekenen aan zijn eigen schuldenaar, en aldus de last die belasting te moeten voldoen, over te dragen naar een derde partij bij de verrichting die aanleiding heeft gegeven tot de verschuldigdheid van die belasting.
B.14.1. Zoals het is vervangen bij artikel 55 van de wet van 28 december 1992 « tot wijziging van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde en het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten », bepaalt artikel 51 van het BTW-Wetboek, volgens de parlementaire voorbereiding, wie de schuldenaar van de btw is (Parl.
St., Kamer, 1992-1993, nr. 684/1, p. 53).
B.14.2. De artikelen 4 tot en met 8bis van het BTW-Wetboek bepalen wie als belastingplichtige in de zin van dat Wetboek kan worden aangemerkt. Luidens artikel 4, § 1, is belastingplichtige « eenieder die in de uitoefening van een economische activiteit geregeld en zelfstandig, met of zonder winstoogmerk, hoofdzakelijk of aanvullend, leveringen van goederen of diensten verricht die in dit Wetboek zijn omschreven, ongeacht op welke plaats de economische activiteit wordt uitgeoefend ».
B.14.3. Luidens artikel 51, § 1, 1°, van het BTW-Wetboek is de belastingplichtige die in België een belastbare levering van goederen of een belastbare dienst verricht, de belasting verschuldigd. De belastingplichtige, met uitzondering van degene die geen enkel recht op aftrek heeft, is gehouden de verschuldigd geworden belasting te voldoen binnen de termijn van indiening van de bij artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het BTW-Wetboek voorgeschreven aangifte (artikel 53, § 1, eerste lid, 3°, van het BTW-Wetboek).
B.14.4. Normalerwijs betaalt een belastingplichtige die een belastbare levering van goederen of diensten verricht, zelf de btw die hij aan de Staat is verschuldigd. In dat geval is de belastingplichtige ertoe gehouden een factuur uit te reiken aan zijn medecontractant of ervoor te zorgen dat in zijn naam en voor zijn rekening, door zijn medecontractant of een derde, een factuur wordt uitgereikt (artikel 53, § 2, van het BTW-Wetboek). Die factuur vermeldt onder meer de tarieven en het totaalbedrag van de door de medecontractant verschuldigde belasting (artikel 5, § 1, 9°, van het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992). Bijgevolg rekent de belastingplichtige de medecontractant de door hem verschuldigde btw aan.
B.15.1. Bij artikel 53 van de wet van 28 december 2011Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/12/2011 pub. 30/12/2011 numac 2011021115 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen sluiten houdende diverse bepalingen is, met uitwerking op 1 januari 2012, de vrijstelling van de btw opgeheven die de gerechtsdeurwaarders voordien genoten voor de diensten verricht in de uitoefening van hun geregelde werkzaamheid, en waarin was voorzien in artikel 44, § 1, 1°, van het BTW-Wetboek. Die maatregel heeft dus tot gevolg die diensten aan een belasting van 21 pct. te onderwerpen.
B.15.2. Uit de in B.14 in herinnering gebrachte regels inzake btw volgt echter dat de lastgever van de deurwaarder niet de schuldenaar van de btw is.
B.16.1. Krachtens artikel 1017 van het Gerechtelijk Wetboek verwijst de rechter in ieder eindvonnis de in het ongelijk gestelde partij in de kosten, tenzij bijzondere wetten anders bepalen en onverminderd de overeenkomst tussen partijen, die de rechter eventueel bekrachtigt.
Krachtens artikel 1018 van het Gerechtelijk Wetboek omvatten de kosten onder meer « 2° de prijs en de emolumenten en lonen van de gerechtelijke akten ».
Bij het koninklijk besluit van 30 november 1976 « tot vaststelling van het tarief voor akten van gerechtsdeurwaarders in burgerlijke en handelszaken en van het tarief van sommige toelagen » wordt het tarief voor akten van gerechtsdeurwaarders in burgerlijke en handelszaken vastgesteld.
B.16.2. De verplichting om de kosten te dragen vindt haar oorsprong in de wet.
De veroordeling in de kosten is « een rechtsgevolg [...] van de beslissing over de grond van het geschil » (Cass., 11 februari 1977, Arr. Cass., 1977, I, p. 649). Die maatregel bepaalt de verdeling van de kostprijs van het proces onder de partijen bij het geschil, waarbij die uitgaven, binnen de grenzen bepaald bij de artikelen 1017 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek, moeten worden gedragen door de in het ongelijk gestelde partij. De verwijzing in de kosten, zelfs ambtshalve, is een gevolg van de gerechtelijke band.
B.16.3. Sinds de inwerkingtreding van artikel 53 van de voormelde wet van 28 december 2011Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/12/2011 pub. 30/12/2011 numac 2011021115 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen sluiten zijn de diensten van de deurwaarder die een gedinginleidende dagvaarding betekent, onderworpen aan 21 pct. btw.
Die belasting vormt een element dat wordt opgenomen in de uitgaven voor gerechtelijke akten.
De omstandigheid dat de kosten de btw op de diensten van de deurwaarder die een gedinginleidende dagvaarding betekent, kunnen omvatten, vloeit voort uit het wettelijke begrip « kosten », dat ertoe strekt de uitgaven voor het proces te verdelen onder de partijen bij het geschil.
De verwijzing in de kosten heeft niet ten doel, noch tot gevolg de in B.14 in herinnering gebrachte regels met betrekking tot de hoedanigheid van schuldenaar van de btw te wijzigen of ervan af te wijken.
B.17.1. Overeenkomstig de regels inzake btw treft de belasting op de diensten van een deurwaarder die een gedinginleidende dagvaarding betekent alle rechtzoekenden niet op dezelfde wijze. De btw-plichtige personen kunnen immers het bedrag van de belasting recupereren en worden dus niet in dezelfde mate geraakt door die belasting op de deurwaarderskosten met betrekking tot de betekening van een gedinginleidende dagvaarding. De rechtzoekenden die niet aan de btw zijn onderworpen, moeten daarentegen op die kosten een belasting van 21 pct. betalen.
B.17.2. Wanneer de btw op de deurwaarderskosten met betrekking tot de betekening van een gedinginleidende dagvaarding wordt gefactureerd aan een eisende partij die btw-plichtig is, en in zoverre het geschil waarin zij werd betrokken, verband houdt met haar als belastingplichtige uitgeoefende werkzaamheid, is die laatste ertoe gemachtigd die belasting over de toegevoegde waarde af te trekken. In die hypothese dient die belasting te worden afgetrokken van de kosten die ten laste zijn gelegd van de in het ongelijk gestelde partij, waarbij de rechter het bedrag van de kosten dient te begroten op de werkelijke kosten (Cass., 15 juni 2007, Arr. Cass., 2007, nr. 330).
B.17.3. Gelet op hetgeen in B.17.2 is vermeld, doen de in het geding zijnde bepalingen geen afbreuk aan het wettigheidsbeginsel bedoeld in artikel 170, § 1, van de Grondwet, noch aan het bij de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet gewaarborgde beginsel van gelijkheid voor de belasting.
B.18. De derde prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : 1. De eerste twee prejudiciële vragen behoeven geen antwoord. 2. Gelet op hetgeen in B.17.2 is vermeld, schenden de artikelen 1017 en 1018 van het Gerechtelijk Wetboek, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 51 van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, de artikelen 10, 11, 170 en 172 van de Grondwet niet.
Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 5 juli 2018.
De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, J. Spreutels