gepubliceerd op 27 maart 1999
Wet betreffende de beslechting van fiscale geschillen
15 MAART 1999. - Wet betreffende de beslechting van fiscale geschillen (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van de fiscale wetgeving Afdeling 1. - Inkomstenbelastingen en met de inkomstenbelastingen
gelijkgestelde belastingen Onderafdeling 1. - Wijzigingen aangebracht in het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992
Art. 2.In titel VI, hoofdstuk I, afdeling III, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, wordt het opschrift van de onderafdeling III vervangen door het volgende opschrift : « Onderafdeling III. - Opeisbaarheid van de voorheffing ».
Art. 3.In artikel 267 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 4 april 1995 en bij de wet van 20 maart 1996, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « het verschuldigd zijn » vervangen door de woorden « de opeisbaarheid »;2° in het vierde lid worden de woorden « het verschuldigd zijn » vervangen door de woorden « de opeisbaarheid ».
Art. 4.In artikel 273 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 28 december 1992, worden de woorden « is verschuldigd » vervangen door de woorden « is opeisbaar ».
Art. 5.Artikel 297, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 7 april 1995, wordt opgeheven.
Art. 6.Artikel 298 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling : « De kohieren worden voor de belasting en voor de voorheffingen, in hoofdsom, opcentiemen en verhogingen, ten behoeve van de Staat, de gemeenschappen, de gewesten, de provincies, de agglomeraties, de federaties van gemeenten en de gemeenten, alsook voor de boeten, door de directeur-generaal der belastingen of door de gedelegeerde ambtenaar opgemaakt en uitvoerbaar verklaard. De dwangschriften worden uitgevaardigd door de ontvangers der belastingen. ».
Art. 7.In artikel 304, § 1, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd, wat de Franse tekst betreft, bij de wet van 6 juli 1994, worden de volgende wijzingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen door het volgende lid: « De onroerende voorheffing wordt opgenomen in kohieren.Aanslagen in de onroerende voorheffing die betrekking hebben op een kadastraal inkomen van minder dan 600 frank per artikel van de kadastrale legger worden niet in een kohier opgenomen. ».; 2° het tweede lid wordt vervangen door het volgende lid : « Bij ontstentenis van betaling binnen de in artikel 412 gestelde termijn worden de aanslagen in de roerende voorheffing en in de bedrijfsvoorheffing altijd ten kohiere gebracht, ongeacht het bedrag ervan.»; 3° tussen het tweede en het derde lid wordt het volgende lid ingevoegd : « Behoudens in de gevallen bepaald bij de artikelen 225, eerste lid, en 248, eerste lid, worden de aanslagen in de personenbelasting, in de vennootschapsbelasting, in de rechtspersonenbelasting en in de belasting van niet-inwoners altijd ten kohiere gebracht, onafgezien het bedrag ervan, maar dit bedrag wordt niet gevorderd of teruggegeven wanneer het na verrekening van de voorheffingen, voorafbetalingen en andere bestanddelen kleiner is dan 100 frank.».
Art. 8.Artikel 307 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met een paragraaf 5 luidend als volgt : « § 5. De belastingplichtige kan onder de door de Koning bepaalde voorwaarden de in het aangifteformulier gevraagde gegevens eveneens verstrekken bij middel van computerafdrukken of van elektronische informatiedragers. ».
Art. 9.Artikel 327, § 5, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 28 december 1992 en bij koninklijk besluit van 22 december 1995, wordt opgeheven.
Art. 10.Artikel 332 van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.
Art. 11.Artikel 333, tweede lid, van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld als volgt : « en in de termijn bedoeld in artikel 354, vierde lid. ».
Art. 12.In artikel 337 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 6 juli 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° tussen het tweede en het derde lid wordt het volgende lid ingevoegd : « De ambtenaren van de administratie der directe belastingen oefenen eveneens hun ambt uit wanneer zij met betrekking tot de fiscale toestand van een belastingplichtige een vraag om raadpleging, uitleg of mededeling inwilligen van de echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd.». 2° in het vierde lid worden de woorden « het vorige lid » vervangen door de woorden « het tweede lid »;3° in het vijfde lid worden de woorden « het derde lid » vervangen door de woorden « het vierde lid ».
Art. 13.Artikel 343 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 december 1996, wordt opgeheven.
Art. 14.Artikel 347 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 6 juli 1994, wordt opgeheven.
Art. 15.Artikel 348 van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.
Art. 16.Artikel 349 van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.
Art. 17.Artikel 350 van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.
Art. 18.In artikel 353, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervallen de woorden « of van ter uitvoering van artikel 312 genomen bepalingen ».
Art. 19.In artikel 354 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « hetzij bij de artikelen 307 tot 311, hetzij ter uitvoering van artikel 312 genomen bepalingen » vervangen door de woorden « bij de artikelen 307 tot 311";2° het derde lid wordt vervangen door het volgende lid : « De onroerende voorheffing, de administratieve boete en, voor zover ze niet binnen de in artikel 412 gestelde termijn zijn betaald, de roerende voorheffing en de bedrijfsvoorheffing mogen eveneens worden gevestigd binnen de termijn bepaald in de twee vorige leden.» ; 3° in het vierde lid, worden de woorden "Wanneer de belastingplichtige binnen de in het eerste lid bedoelde termijn van 3 jaar, overeenkomstig de artikelen 366 tot 373 een bezwaarschrift heeft ingediend" vervangen door de woorden "Wanneer de belastingplichtige of de echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd, binnen de in het eerste lid bedoelde termijn van 3 jaar, overeenkomstig de artikelen 366 tot 371 een bezwaarschrift heeft ingediend" en de woorden "twaalf maanden" vervangen door de woorden "zes maanden".
Art. 20.Artikel 355 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd, wat de Franse tekst betreft, bij de wet van 6 juli 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 355.- Wanneer een aanslag nietig verklaard is omdat hij niet werd gevestigd overeenkomstig een wettelijke regel, met uitzondering van een regel betreffende de verjaring, kan de administratie,zelfs wanneer de voor het vestigen van de aanslag gestelde termijn reeds is verlopen, ten name van dezelfde belastingschuldige, op grond van dezelfde belastingelementen of op een gedeelte ervan, een nieuwe aanslag vestigen binnen drie maanden vanaf de datum waarop de beslissing van de directeur van de belastingen of van de door hem gedelegeerde ambtenaar niet meer voor de rechter kan worden gebracht.
Wanneer de vernietigde aanslag tot een teruggave van een voorheffing of voorafbetaling aanleiding heeft gegeven, wordt bij de vestiging van de nieuwe vervangende aanslag rekening gehouden met deze teruggave. ".
Art. 21.Artikel 356 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd, wat de Franse tekst betreft, bij de wet van 6 juli 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 356.- Wanneer tegen een beslissing van de directeur van de belastingen of van de door hem gedelegeerde ambtenaar beroep is aangetekend, en het gerecht de aanslag geheel of ten dele nietig verklaart om een andere reden dan verjaring, kan de administratie zelfs buiten de termijnen bepaald in de artikelen 353 en 354, een subsidiaire aanslag op naam van dezelfde belastingschuldige en op grond van alle of een deel van dezelfde belastingelementen als de oorspronkelijke aanslag, ter beoordeling voorleggen aan het gerecht, dat uitspraak doet over dat verzoek.
Wanneer de aanslag waarvan de nietigheid door het gerecht wordt uitgesproken, aanleiding heeft gegeven tot een teruggave van een voorheffing of voorafbetaling, wordt bij de berekening van de aan het oordeel van het gerecht onderworpen subsidiaire aanslag rekening gehouden met deze teruggave.
De subsidiaire aanslag is slechts invorderbaar of terugbetaalbaar ter uitvoering van de beslissing van het gerecht.
Die subsidiaire aanslag wordt aan het gerecht onderworpen door een aan de belastingschuldige betekend verzoekschrift; het verzoekschrift wordt betekend met dagvaarding om te verschijnen, wanneer het een overeenkomstig artikel 357 gelijkgestelde belastingschuldige betreft. ".
Art. 22.In titel VII, hoofdstuk VI, van hetzelfde Wetboek, wordt afdeling III, dat het artikel 365 bevat, opgeheven.
Art. 23.In titel VII, hoofdstuk VII, van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht : A) het opschrift van het hoofdstuk wordt vervangen door het volgende opschrift : "Rechtsmiddelen";
B) het opschrift van afdeling I wordt vervangen door het volgende opschrift: "Administratief beroep";
C) de onderverdeling van afdeling I in onderafdelingen vervalt;
D) het opschrift "Afdeling II - Ontheffing van ambtswege" vervalt.
Art. 24.Artikel 366 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 366.- De belastingschuldige, alsmede zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd, kan tegen het bedrag van de gevestigde aanslag, opcentiemen, verhogingen en boeten inbegrepen, schriftelijk bezwaar indienen bij de directeur der belastingen in wiens ambtsgebied de aanslag, de verhoging en de boete zijn gevestigd. ».
Art. 25.Artikel 367 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd wat de Franse tekst betreft bij de wet van 6 juli 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 367.- Het bezwaarschrift gericht tegen een aanslag die gevestigd is op betwiste bestanddelen, geldt van ambtswege voor de andere aanslagen gevestigd op dezelfde bestanddelen of als supplement vóór de beslissing van de directeur der belastingen of van de door hem gedelegeerde ambtenaar, zelfs wanneer de termijnen tot bezwaar tegen die andere aanslagen zouden zijn verstreken. ».
Art. 26.Artikel 368 van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.
Art. 27.Artikel 370 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 370.- Aan de bezwaarindiener wordt een ontvangstbewijs uitgereikt dat de datum van ontvangst van het bezwaarschrift vermeldt. ».
Art. 28.Artikel 371 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 371.- De bezwaarschriften moeten worden gemotiveerd en op straffe van verval worden ingediend binnen een termijn van drie maanden vanaf de datum van verzending van het aanslagbiljet waarop de bezwaartermijn vermeld staat of van de kennisgeving van de aanslag of vanaf de datum van de inning van de belastingen op een andere wijze dan per kohier. ».
Art. 29.Artikel 372 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 372.- Zolang geen beslissing is gevallen mag de belastingschuldige of zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd, zijn oorspronkelijk bezwaarschrift aanvullen met nieuwe, schriftelijk geformuleerde bezwaren, zelfs als deze buiten de in artikel 371 gestelde termijn worden ingediend. ».
Art. 30.Artikel 373 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 373.- Wanneer een aanvullende aanslag voor een bepaald aanslagjaar gevestigd wordt krachtens artikel 353 of 354 en de nieuwe aanslag ten name van dezelfde belastingschuldige voor één of meer aanslagjaren een correlatieve overbelasting doet ontstaan, kan de belastingschuldige, alsmede zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd, binnen een termijn van drie maanden met ingang van de verzendingsdatum van het aanslagbiljet dat de aanvullende aanslag omvat, een bezwaarschrift tegen bedoelde overbelasting indienen. ».
Art. 31.In artikel 374 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden" de artikelen 315 tot 318, 322 tot 330, 333 tot 336, 339 tot 343 en 346 tot 350" vervangen door de woorden "de artikelen 315 tot 319, 322 tot 330, 333 tot 336, 339 tot 343 en 346";2° in het tweede lid worden de woorden "kredietinstellingen of -inrichtingen en van het Bestuur der postchecks" vervangen door de woorden "kredietinstellingen onderworpen aan de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen";3° het derde lid wordt vervangen door het volgende lid : « Wanneer de bezwaarindiener zulks in zijn bezwaarschrift heeft gevraagd, zal hij worden gehoord.Te dien einde zal hij worden uitgenodigd zich binnen een termijn van dertig dagen aan te melden. ».
Art. 32.Artikel 375 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 375.- § 1. De directeur der belastingen of de door hem gedelegeerde ambtenaar doet, als administratieve overheid, uitspraak bij met redenen omklede beslissing nopens de bezwaren aangevoerd door de belastingschuldige of door zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd.
De kennisgeving van de beslissing geschiedt bij ter post aangetekende brief. Deze beslissing is onherroepelijk wanneer geen vordering is ingesteld bij de rechtbank van eerste aanleg binnen de in artikel 1385undecies van het Gerechtelijk Wetboek vermelde termijn. § 2. Het is hem niet toegelaten bij zijn beslissing een aanvullende aanslag te vestigen, noch de compensatie te verwezenlijken tussen een rechtmatig bevonden ontheffing en een ontoereikendheid van aanslag die zou zijn vastgesteld. ».
Art. 33.Artikel 376 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 6 juli 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 376.- § 1. De directeur der belastingen of de door hem gedelegeerde ambtenaar verleent ambtshalve ontheffing van de overbelastingen die voortvloeien uit materie|$$|Adle vergissingen, uit dubbele belasting, alsmede van die welke zouden blijken uit afdoende bevonden nieuwe bescheiden of feiten waarvan het laattijdig overleggen of inroepen door de belastingschuldige wordt verantwoord door gewettigde redenen en op voorwaarde dat : 1° die overbelastingen door de administratie werden vastgesteld of door de belastingschuldige of door zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd, aan de administratie werden bekendgemaakt binnen drie jaar vanaf 1 januari van het jaar waarin de belasting is gevestigd;2° de aanslag niet reeds het voorwerp is geweest van een bezwaarschrift, dat aanleiding heeft gegeven tot een definitieve beslissing nopens de grond. § 2. Als nieuw gegeven wordt niet beschouwd een nieuw rechtsmiddel of een wijziging van jurisprudentie. § 3. De directeur der belastingen of de door hem gedelegeerde ambtenaar verleent ook ambtshalve ontheffing : 1° van het overschot van de voorheffingen en voorafbetalingen als bedoeld in artikel 304, § 2, voor zover dit overschot door de administratie werd vastgesteld of door de belastingschuldige of door zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd, aan de administratie werd bekendgemaakt binnen drie jaar vanaf 1 januari van het aanslagjaar waartoe de belasting behoort waarmede deze voorheffingen en voorafbetalingen zijn te verrekenen;2° van de verminderingen voortvloeiend uit de toepassing van de artikelen 88, 131 tot 135, 138, 139, 146 tot 156 en 257 voor zover het tot die verminderingen aanleiding gevend feit door de administratie werd vastgesteld of door de belastingschuldige of door zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd, aan de administratie werd bekendgemaakt binnen drie jaar vanaf 1 januari van het aanslagjaar waartoe de belasting behoort waarop die verminderingen moeten worden verleend. § 4. De Koning bepaalt de voorwaarden waaronder en de wijze waarop ambtshalve teruggave wordt verleend van de in de artikelen 157 tot 168 en 175 tot 177 genoemde voorafbetalingen die nog niet met de werkelijk verschuldigde belasting werden verrekend. »
Art. 34.In titel VII, hoofdstuk VII, van hetzelfde Wetboek, wordt afdeling III, die de artikelen 377 tot 392 bevat, vervangen door de volgende bepalingen : « Afdeling II. - Bijzondere bepalingen inzake rechtsmiddelen
Art. 377.- De termijnen van verzet, hoger beroep en cassatie, alsmede het verzet, het hoger beroep en de voorziening in cassatie schorsen de tenuitvoerlegging van de gerechtelijke beslissing.
Art. 378.- De voorziening in cassatie wordt ingesteld bij verzoekschrift dat, op straffe van nietigheid, een bondige uiteenzetting van de middelen en de aanduiding van de geschonden wetten bevat. Het verzoekschrift mag voor de eiser door een advocaat ondertekend en neergelegd worden. ».
Art. 35.Artikel 394bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd door de wet van 28 juli 1992, wordt opgeheven.
Art. 36.Artikel 409 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende tekst : «
Art. 409.- In geval van bezwaar, van een in artikel 376 bedoelde aanvraag om ontheffing of van een vordering in rechte, kan de betwiste aanslag, in hoofdsom, opcentiemen en verhogingen, vermeerderd met de erop betrekking hebbende interesten en kosten, voor het geheel het voorwerp zijn van bewarende beslagen, van middelen tot tenuitvoerlegging of van alle andere maatregelen, welke ertoe strekken de invordering te waarborgen. ».
Art. 37.Artikel 410 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende tekst : «
Art. 410.- Evenwel wordt in geval van bezwaar, van een in artikel 376 bedoelde aanvraag om ontheffing of van een vordering in rechte, de betwiste aanslag in hoofdsom, opcentiemen en verhogingen, vermeerderd met de daarop betrekking hebbende interesten, beschouwd als zekere en vaststaande schuld en kan, evenals de kosten van alle aard, door middelen van tenuitvoerlegging worden ingevorderd, in de mate dat zij overeenstemt met het bedrag van de aangegeven inkomsten of, wanneer zij ambtshalve werd gevestigd bij niet-aangifte, voor zover zij niet meer bedraagt dan de laatste aanslag welke, voor een vorig aanslagjaar, definitief gevestigd werd ten laste van de belastingschuldige.
Voor de toepassing van het eerste lid worden de inkomsten waaraan de belastingschuldige tijdens de procedure van vestiging van de belasting zijn goedkeuring heeft gehecht, gelijkgesteld met de aangegeven inkomsten.
In bijzondere gevallen kan de directeur der belastingen de invordering doen uitstellen, in zover en onder de voorwaarden door hem te bepalen. ».
Art. 38.Artikel 411 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 411.- Na invordering van de aanslag in de mate bepaald in artikel 410 behoudt het uitvoerend beslag zijn uitwerking ten opzichte van het overschot van de belasting of van de voorheffing in hoofdsom, opcentiemen en verhogingen, van de interesten en de kosten.
Voor de toepassing van de artikelen 409 en 410 omvat de rechtsvordering met betrekking tot de betwiste aanslag de eerste aanleg, het hoger beroep en de cassatie. ».
Art. 39.In titel VII, hoofdstuk VIII, van hetzelfde Wetboek, wordt het opschrift van afdeling IV vervangen door het volgende opschrift : « Afdeling IV. - Betaaltermijn van voorheffingen en belastingen".
Art. 40.Artikel 412 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 28 juli 1992, wordt aangevuld met het volgende lid : « Gedwongen tenuitvoerlegging met betrekking tot de voorheffingen vermeld in het eerste tot vijfde lid moet evenwel worden voorafgegaan door opneming ervan in kohieren overeenkomstig artikel 304. ».
Art. 41.Artikel 413 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 413.- De krachtens artikel 304 ten kohiere gebrachte directe belastingen en onroerende voorheffing zijn opeisbaar op de datum van uitvoerbaarverklaring van het kohier. Zij moeten betaald worden binnen twee maanden na de toezending van het aanslagbiljet.
De belastingen en de voorheffingen moeten over hun geheel onverwijld worden vereffend wanneer de rechten van de Schatkist in het gedrang komen.
Wanneer de belastingschuldige betwist dat de rechten van de Schatkist in gevaar verkeren, wordt er over de betwisting uitspraak gedaan zoals in kort geding door de beslagrechter van de plaats van het kantoor waar de belasting moet worden geïnd. ».
Art. 42.In artikel 414 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 wordt het derde lid vervangen door het volgende lid : « Die interest wordt voor elke aanslag per kalendermaand berekend op de nog verschuldigde som, afgerond op het lagere duizendtal, hetzij vanaf de eerste dag van de maand volgend op de vervaldag, hetzij vanaf de eerste dag van de maand volgend op de vorige betaling voor zover een som werd aangerekend op de hoofdsom van de schuld, tot op de laatste dag van de maand waarin de betaling plaatsgrijpt.» ; 2° § 2 wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 2.Geschiedt de kennisgeving van de in artikel 375, § 1, bedoelde beslissing niet binnen zes maanden na de datum van de ontvangst van het bezwaarschrift, dan is de in § 1 bedoelde nalatigheidsinterest niet verschuldigd voor het gedeelte van de aanslag dat hoger is dan het overeenkomstig artikel 410 vastgestelde bedrag, gedurende het tijdperk dat begint op de eerste van de maand die volgt op die waarin de termijn van zes maanden verstrijkt en afloopt op het einde van de maand waarin een vordering overeenkomstig artikel 1385undecies van het Gerechtelijk Wetboek wordt ingesteld en, bij ontstentenis van een dergelijke vordering, op het einde van de maand waarin de voormelde beslissing ter kennis is gebracht. ».
Art. 43.In artikel 418 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "Bij terugbetaling van belastingen worden moratoriuminteresten toegekend » vervangen door de woorden « Bij terugbetaling van belastingen, voorheffingen, voorafbetalingen, nalatigheidsinterest, belastingverhogingen of administratieve boeten, wordt moratoriuminterest toegekend";2° in het derde lid worden de woorden "Die interesten worden berekend" vervangen door de woorden "Die interest wordt per kalendermaand berekend".
Art. 44.Artikel 419 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 28 december 1992, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 419.- Geen moratoriuminterest wordt toegekend : 1° wanneer hij geen 200 frank per maand bedraagt;2° wanneer de terugbetaling voortvloeit uit de kwijtschelding of de vermindering van een boete of een belastingverhoging toegekend als genademaatregel;3° in geval van terugbetaling van het overschot van bedrijfsvoorheffing, roerende voorheffing of voorafbetalingen aan de verkrijger van de inkomsten, uiterlijk op het einde van de tweede maand die volgt op de maand waarin de aanslagtermijn vermeld in artikel 359 of in artikel 353 is verstreken;4° in geval van terugbetaling van als roerende voorheffing of als bedrijfsvoorheffing gestorte bedragen aan de in de artikelen 261 en 270 bedoelde schuldenaars ervan;5° in geval van terugbetaling van voorafbetalingen, met toepassing van artikel 376, § 4. Wanneer de terugbetaling plaatsheeft na het verstrijken van de in het eerste lid, 3°, vastgestelde termijn, is de moratoriuminterest verschuldigd vanaf de dag volgend op die termijn. ».
Art. 45.In artikel 427, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 december 1996, worden de woorden « de datum van de eisbaarheid » vervangen door de woorden "de vervaldag ".
Art. 46.In artikel 445 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 22 juli 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden tussen de woorden "wordt" en "ingevorderd" de woorden "gevestigd en" ingevoegd;2° het derde lid wordt opgeheven.
Art. 47.Artikel 462, enig lid, van hetzelfde Wetboek, wordt opgeheven.
Art. 48.Artikel 469, vierde lid, van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.
Onderafdeling 2. - Wijzigingen aangebracht in het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen
Art. 49.In artikel 2, eerste lid, van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 23 november 1965, en vervangen bij artikel 1 van het koninklijk besluit van 29 maart 1994, worden de woorden "de artikelen 297 en 298, 300 tot 302, 337, 354 tot 359, 365 tot 367, 370 tot 392" vervangen door de woorden "de artikelen 298, 300 tot 302, 307, 337, 354 tot 359, 365 tot 378". Afdeling 2. - Belasting over de toegevoegde waarde
Art. 50.Artikel 62bis van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, ingevoegd door de wet van 28 december 1992, wordt aangevuld met de woorden, "afgeleverd met de gezamenlijke toestemming van de administrateur-generaal van de belastingen en van de adjunct-administrateur-generaal van de belastingen.".
Art. 51.Artikel 74, § 4, van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.
Art. 52.Artikel 81 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 22 december 1977 en bij de wet van 8 augustus 1980, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 81.- De vordering tot voldoening van de belasting, van de interesten en van de administratieve geldboeten begint te verjaren vanaf de dag dat deze vordering ontstaat. ».
Art. 53.Een als volgt luidend artikel 81bis wordt in hetzelfde Wetboek ingevoegd : «
Art. 81bis.- § 1. Er is verjaring voor de vordering tot voldoening van de belasting, van de interesten en van de administratieve geldboeten, na het verstrijken van het derde kalenderjaar volgend op dat waarin de oorzaak van opeisbaarheid van die belasting, interesten en administratieve geldboeten zich heeft voorgedaan.
In afwijking van het eerste lid, is er evenwel verjaring na het verstrijken van het vijfde kalenderjaar volgend op dat waarin de oorzaak van opeisbaarheid van de belasting, van de interesten en van de administratieve geldboeten zich heeft voorgedaan, zodra de overtreding bedoeld in de artikelen 70 of 71 begaan is met bedrieglijk opzet of met het oogmerk te schaden.
In afwijking van het eerste en tweede lid is de bedoelde verjaring er bovendien na het verstrijken van het zevende kalenderjaar volgend op dat waarin de oorzaak van opeisbaarheid zich heeft voorgedaan, wanneer : 1° een inlichting, een onderzoek of een controle aantoont dat belastbare handelingen niet werden aangegeven in België of dat er onrechtmatige belastingaftrekken werden toegepast en de inlichting werd medegedeeld of verzocht of het onderzoek of de controle werd uitgevoerd of verzocht door, hetzij een andere Lid-Staat van de Europese Unie, overeenkomstig de regels daartoe bepaald in dit Wetboek of in de regelgeving van deze Unie, hetzij een bevoegde overheid van enig ander land waarmee België een overeenkomst heeft gesloten tot het vermijden van dubbele belasting, in verband met de belasting waarop die overeenkomst van toepassing is;2° een rechtsvordering aantoont dat, in België, belastbare handelingen niet werden aangegeven of belastingaftrekken werden toegepast met overtreding van de wettelijke en verordeningsbepalingen die erop van toepassing zijn;3° bewijskrachtige gegevens, waarvan de administratie kennis heeft gekregen, aantonen dat belastbare handelingen niet werden aangegeven in België of dat er belastingaftrekken werden toegepast met overtreding van de wettelijke en verordeningsbepalingen die daarop van toepassing zijn. § 2. Indien de in artikel 59, § 2, bedoelde procedure uitwijst dat de belasting over een ontoereikende maatstaf werd voldaan, verjaart de vordering tot voldoening van de aanvullende belasting, van de interesten, van de administratieve geldboeten en van de procedurekosten, door verloop van twee jaar te rekenen van de laatste daad in die procedure. ».
Art. 54.Artikel 82 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 8 augustus 1980, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 82.- De vordering tot teruggaaf van de belasting, van de interesten en van de administratieve geldboeten begint te verjaren vanaf de dag dat deze vordering ontstaat. ».
Art. 55.Een als volgt luidend artikel 82bis wordt in hetzelfde Wetboek ingevoegd : «
Art. 82bis.- Er is verjaring voor de vordering tot teruggaaf van de belasting, van de interesten en van de administratieve geldboeten, na het verstrijken van het derde kalenderjaar volgend op dat waarin de oorzaak van teruggaaf van die belasting, interesten en administratieve geldboeten zich heeft voorgedaan. ».
Art. 56.In artikel 83 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 8 augustus 1980, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste en tweede lid worden respectievelijk §§ 1 en 2;2° paragraaf 1, nieuw, wordt aangevuld met de volgende leden : « Elk rechtsgeding met betrekking tot de toepassing of de invordering van de belasting dat wordt ingesteld door de Belgische Staat, door de schuldenaar van deze belasting of door ieder ander persoon die gehouden is tot de betaling van de schuld op grond van dit Wetboek, van de besluiten genomen ter uitvoering ervan of van het gemeen recht, schorst de verjaring. De schorsing vangt aan met de akte van rechtsingang en eindigt wanneer de rechterlijke beslissing in kracht van gewijsde is gegaan. » ; 3° in § 2, nieuw, worden de woorden « de in het vorige lid bedoelde stuiting » vervangen door de woorden "de in § 1, eerste lid, van dit artikel, bedoelde stuiting ".
Art. 57.In artikel 84, tweede lid, van hetzelfde Wetboek vervallen de woorden " beslist ook over verzoeken om kwijtschelding van administratieve geldboeten en ".
Art. 58.Een als volgt luidend artikel 84ter wordt in hetzelfde Wetboek ingevoegd : «
Art. 84ter.- Indien zij voornemens is de verjaringstermijn bepaald in artikel 81bis, § 1, tweede lid, toe te passen, moet de administratie bevoegd voor de belasting over de toegevoegde waarde, op straffe van nietigheid van de rechtzetting, voorafgaandelijk aan de betrokkene schriftelijk en nauwkeurig kennis geven van de vermoedens van belastingontduiking die tegen hem bestaan in de betreffende periode. ".
Art. 59.Artikel 89, tweede en derde lid, van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling : « De tenuitvoerlegging van het dwangbevel kan slechts worden gestuit door een vordering in rechte. ".
Art. 60.Artikel 90 van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.
Art. 61.Artikel 92 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 92.- In geval van beroep tegen het vonnis dat de door de schuldenaar ingestelde eis heeft verworpen, kan de ontvanger van de belasting op de toegevoegde waarde, gelet op de concrete gegevens van het dossier, met inbegrip van de financiële toestand van de schuldenaar, deze laatste kennisgeven bij een ter post aangetekende brief van een verzoek tot het in consignatie geven van het geheel of een gedeelte van de verschuldigde bedragen. Aan de schuldenaar kan worden toegestaan dat die consignatie wordt vervangen door een zakelijke of persoonlijke zekerheid die wordt aangenomen door de administratie bevoegd voor de belasting over de toegevoegde waarde.
De gevorderde bedragen dienen in consignatie te worden gegeven of de zekerheid dient te worden gevestigd binnen twee maanden vanaf de kennisgeving.
Bij gebreke van het in consignatie geven van de bedragen of het vestigen van de zekerheid binnen de bepaalde termijn, dient de rechtsinstantie waarbij de voorziening aanhangig is gemaakt, binnen drie maanden te rekenen vanaf het verstrijken van die termijn, de voorziening niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij zij, op grond van een met redenen omkleed verzoekschrift ingediend door de schuldenaar binnen twee maanden vanaf de kennisgeving bedoeld in het eerste lid, besluit, binnen dezelfde termijn van drie maanden, dat het door de met de invordering belaste ambtenaar gedane verzoek niet gegrond is. ".
Art. 62.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 92bis ingevoegd, luidende : «
Art. 92bis.- De termijnen van verzet, hoger beroep en cassatie, alsmede het verzet, het hoger beroep en de voorziening in cassatie schorsen de tenuitvoerlegging van de gerechtelijke beslissing. ".
Art. 63.Artikel 93 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 93.- De voorziening in cassatie wordt bij verzoekschrift ingediend dat, op straffe van nietigheid, een bondige uiteenzetting van de middelen en de aanduiding van de geschonden wetten bevat. Het verzoekschrift mag voor de eiser en door een advocaat ondertekend en neergelegd worden. ». Afdeling 3. - Registratie-, hypotheek- en griffierechten
Art. 64.Artikel 205 van het Wetboek der registratie-,hypotheek- en griffierechten wordt opgeheven.
Art. 65.Artikel 207septies, § 4, van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.
Art. 66.Artikel 219 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1986, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 219.- De moeilijkheden die in verband met de heffing van de registratierechten vóór het inleiden der gedingen kunnen oprijzen, worden door de minister van Financiën opgelost.
De minister van Financiën gaat dadingen met de belastingplichtigen aan, voor zover zij geen vrijstelling of vermindering van belasting in zich sluiten.
Binnen de door de wet gestelde grenzen, wordt het bedrag van de proportionele fiscale boeten en de vermeerderingen vastgesteld in dit Wetboek of in de teruitvoering ervan genomen besluiten, bepaald volgens een schaal waarvan de trappen door de Koning worden vastgesteld. Deze bepaling geldt niet voor het bedrag van de proportionele fiscale boeten bepaald in de artikelen 203, eerste lid, en 204, behalve wanneer de overtreder hetzij uit eigen beweging en voordat het bestuur iets gevorderd heeft, de overtreding aan het bestuur bekent, hetzij overleden is. ».
Art. 67.Artikel 221 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 13 augustus 1947 en gewijzigd bij de wet van 22 december 1989, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 221.- De tenuitvoerlegging van het dwangbevel kan slechts worden gestuit door een vordering in rechte. ».
Art. 68.Artikel 222 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 13 augustus 1947 en 22 december 1989 wordt opgeheven.
Art. 69.Artikel 224 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 13 augustus 1947, wordt opgeheven.
Art. 70.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 225bis ingevoegd, luidende : «
Art. 225bis.- De termijnen van verzet, hoger beroep en cassatie, alsmede het verzet, het hoger beroep en de voorziening in cassatie schorsen de tenuitvoerlegging van de gerechtelijke beslissing. »
Art. 71.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 225ter ingevoegd, luidende : «
Art. 225ter.- De voorziening in cassatie wordt ingesteld bij verzoekschrift dat, op straffe van nietigheid, een bondige uiteenzetting van de middelen en de aanduiding van de geschonden wetten bevat. Het verzoekschrift mag voor de eiser door een advocaat ondertekend en neergelegd worden. ». Afdeling 4. - Successierechten
Art. 72.Artikel 133nonies, § 4, van het Wetboek der successierechten wordt opgeheven.
Art. 73.In artikel 141, tweede lid, van hetzelfde Wetboek worden de woorden "Hij beslist over de verzoekschriften tot kwijtschelding van fiscale boeten en "vervangen door de woorden "De minister van Financiën".
Art. 74.Een artikel 1423, luidend als volgt, wordt in hetzelfde Wetboek ingevoegd : «
Art. 1423.De termijnen van verzet, hoger beroep en cassatie, alsmede het verzet, het hoger beroep en de voorziening in cassatie schorsen de tenuitvoerlegging van de gerechtelijke beslissing. "
Art. 75.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 1424 ingevoegd, luidende : «
Art. 1424.- De voorziening in cassatie wordt ingesteld bij verzoekschrift dat, op straffe van nietigheid, een bondige uiteenzetting van de middelen en de aanduiding van de geschonden wetten bevat. Het verzoekschrift mag voor de eiser door een advocaat ondertekend en neergelegd worden. ». Afdeling 5. - Zegelrechten
Art. 76.Artikel 67nonies, § 4, van het Wetboek der zegelrechten wordt opgeheven.
Art. 77.In artikel 74, tweede lid, van hetzelfde Wetboek worden de woorden "Hij beslist over de verzoekschriften tot kwijtschelding van fiscale boeten en "vervangen door de woorden "De minister van Financiën".
Art. 78.Artikel 76 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 76.- De tenuitvoerlegging van het dwangbevel kan slechts worden gestuit door een vordering in rechte. ».
Art. 79.Artikel 77 van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.
Art. 80.Artikel 79 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 79.- De termijnen van verzet, hoger beroep en cassatie, alsmede het verzet, het hoger beroep en de voorziening in cassatie schorsen de tenuitvoerlegging van de gerechtelijke beslissing. ".
Art. 81.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 79bis ingevoegd, luidende : «
Art. 79bis.- De voorziening in cassatie wordt ingesteld bij verzoekschrift dat, op straffe van nietigheid, een bondige uiteenzetting van de middelen en de aanduiding van de geschonden wetten bevat. Het verzoekschrift mag voor de eiser door een advocaat ondertekend en neergelegd worden. ». Afdeling 6. - Met het zegel gelijkgestelde taksen
Art. 82.Artikel 2023 van het Wetboek der met het zegel gelijkgestelde taksen, ingevoegd bij de wet van 27 maart 1936, wordt opgeheven.
Art. 83.In artikel 2024, tweede lid, van hetzelfde Wetboek worden de woorden "Hij beslist over de verzoekschriften tot kwijtschelding van fiscale boeten en" vervangen door de woorden "De minister van Financiën".
Art. 84.Artikel 2026 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 13 juni 1951, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 2026.- De tenuitvoerlegging van het dwangbevel kan slechts worden gestuit door een vordering in rechte. "
Art. 85.Artikel 2027 van hetzelfde Wetboek, waarvan het eerste lid werd ingevoegd bij de wet van 13 juni 1951 en het tweede lid bij de wet van 24 december 1965, wordt opgeheven.
Art. 86.Artikel 207nonies, § 4, van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.
Art. 87.Artikel 210 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 10 juli 1969, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing : «
Art. 210.- De termijnen van verzet, hoger beroep en cassatie, alsmede het verzet, het hoger beroep en de voorziening in cassatie schorsen de tenuitvoerlegging van de gerechtelijke beslissing. ".
Art. 88.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 210bis ingevoegd, luidende : «
Art. 210bis.- De voorziening in cassatie wordt ingesteld bij verzoekschrift dat, op straffe van nietigheid, een bondige uiteenzetting van de middelen en de aanduiding van de geschonden wetten bevat. Het verzoekschrift mag voor de eiser door een advocaat ondertekend en neergelegd worden. ». Afdeling 7. - Douane- en accijnsrechten
Art. 89.De artikelen 213, derde lid, 215 en 216 van de algemene wet inzake douane en accijnzen worden opgeheven. Afdeling 8. - Kijk- en luistergeld
Art. 90.Artikel 26, derde en vierde lid, van de wet van 13 juli 1987 betreffende het kijk- en luistergeld wordt vervangen door de volgende bepaling : « De tenuitvoerlegging van het dwangbevel kan slechts worden gestuit door een vordering in rechte. ». Afdeling 9. - Provincie- en gemeentebelastingen
Art. 91.Artikel 9 van de wet van 24 december 1996 betreffende de wijziging en de invordering van de provincie- en gemeentebelastingen wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing : «
Art. 9.- De belastingplichtige kan een bezwaar tegen een provincie- of gemeentebelasting indienen respectievelijk bij de gouverneur of bij het college van burgemeester en schepenen, die als bestuursoverheid handelen.
De Koning bepaalt de op dit bezwaar toepasselijke procedure. ».
Art. 92.Artikel 10 van dezelfde wet wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing : «
Art. 10.- Tegen de beslissing genomen door de in artikel 9 bedoelde overheden kan beroep ingesteld worden bij de rechtbank van eerste aanleg van het rechtsgebied waarin de belasting gevestigd werd.
Bij ontstentenis van beslissing wordt het bezwaar geacht gegrond te zijn. De artikelen 1385decies en 1385undecies van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing.
Tegen het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg kan verzet of beroep ingesteld worden.
Tegen het arrest van het hof van beroep kan voorziening in cassatie ingesteld worden. ».
Art. 93.Artikel 11 van dezelfde wet wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing : «
Art. 11.- De vormen, de termijnen evenals de rechtspleging die toepasselijk zijn op de in artikel 10 bedoelde beroepen worden geregeld zoals inzake Rijksinkomstenbelastingen en gelden voor alle betrokken partijen. ».
Art. 94.In artikel 12 van dezelfde wet wordt het nummer 8 vervangen door het nummer 7. Afdeling 10. - Bepalingen met betrekking tot de bevoegdheid van de
ambtenaren van de Administratie van de ondernemings- en inkomensfiscaliteit
Art. 95.Artikel 87 van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 87.- De Administratie van de bijzondere belastinginspectie en de Administratie van de ondernemings- en inkomensfiscaliteit en hun ambtenaren hebben de bevoegdheden die door de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake belastingen, rechten en taksen worden verleend aan de fiscale administraties en aan hun ambtenaren. ». HOOFDSTUK III. - Wijziging van het koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935
Art. 96.Artikel 38bis van het koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935, ingevoegd bij artikel 153, 1°, van de wet van 22 maart 1993, wordt vervangen door de volgende tekst: «
Art. 38bis.- De Commissie voor het bank- en financiewezen is niet bevoegd inzake belastingaangelegenheden.
De Commissie voor het bank- en financiewezen doet evenwel bij het gerecht aangifte van de bijzondere mechanismen die door een kredietinstelling of een beleggingsonderneming die onder haar toezicht staat, zijn opgezet met als doel of gevolg fiscale fraude door derden te bevorderen, wanneer zij er kennis van heeft dat deze bijzondere mechanismen voor de kredietinstelling of beleggingsonderneming zelf, als dader, mededader of medeplichtige, een onder het strafrecht vallend fiscaal misdrijf vormen. ». HOOFDSTUK IV. - Inwerkingtreding
Art. 97.Voor zover zij de procedureregels wijzigen : - treden de artikelen 11, 20 tot 32, 42 tot 44 en 49 van deze wet in werking vanaf het aanslagjaar 1999; - zijn de artikelen 56 en 58 tot 62 van deze wet van toepassing op de belastingen, interesten en fiscale boeten wanneer de oorzaak van eisbaarheid zich heeft voorgedaan ten vroegste op 1 januari 1999.
In de mate dat deze wet met de artikelen 24 en 33 een recht van bezwaar of van het ter kennis brengen van overbelastingen, bedoeld in artikel 376 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, toekent aan de feitelijk gescheiden echtgenoot op wiens goederen de aanslag, gevestigd op naam van de andere echtgenoot, wordt ingevorderd, treden deze bepalingen in werking met ingang van de publicatie van de wet.
Behalve voor de toepassing van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen en van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, zullen de verhalen voor de hoven, de rechtbanken en de andere instanties vanaf 1 januari 1999 worden ingesteld overeenkomstig de bepalingen inzake de procedure zoals zij zijn gewijzigd door deze wet. De procedures die nog niet afgehandeld zijn op 31 december 1998 zullen evenwel worden voortgezet en afgehandeld overeenkomstig de op die datum geldende regels.
De artikelen 347 tot 350 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals zij bestonden alvorens te zijn opgeheven door de artikelen 14 tot 17 van deze wet, blijven van toepassing met betrekking tot de berichten van wijziging of de berichten van aanslag van ambtswege waarvoor de procedure van raadpleging van de fiscale commissie of van het comité van advies nog niet is beëindigd.
Artikel 13 van deze wet is van toepassing vanaf het aanslagjaar 1999.
De akkoorden die zijn gesloten op grond van artikel 343 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals het bestond alvorens door artikel 13 van deze wet te zijn opgeheven, behouden evenwel hun volle uitwerking voor de latere aanslagjaren, onverminderd de toepassing van § 3 van genoemd artikel 343 en van artikel 368 van hetzelfde Wetboek zoals het was opgesteld vóór de opheffing ervan door artikel 26 van deze wet.
De artikelen 81 en 82 van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, zoals zij bestonden alvorens zij respectievelijk zijn gewijzigd door de artikelen 52 en 54 van deze wet, blijven van toepassing op de vorderingen tot voldoening en de vorderingen tot teruggaaf van de belasting, van de interesten en van de administratieve boeten die zijn ontstaan vóór 1 januari 1999.
Artikel 95 heeft uitwerking met ingang van 2 juli 1997.
Artikel 34 van deze wet, voor zover het de artikelen 377 tot 392 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 opheft, treedt in werking op 1 maart 1999. De artikelen 377 tot 392 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals ze bestonden vóór hun opheffing door artikel 34 van deze wet, blijven evenwel van toepassing op de beroepen die vóór deze datum zijn ingeleid. De artikelen 462 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, 74, § 4, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, 207septies, § 4, van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, 133nonies, § 4, van het Wetboek der successierechten, 67nonies, § 4, van het Wetboek der zegelrechten en 207nonies, § 4, van het Wetboek der met het zegel gelijkgestelde taksen, zoals ze bestonden voor hun opheffing bij respectievelijk de artikelen 47, 51, 65, 72, 76 en 86, van deze wet, blijven van toepassing, ingeval een rechter bij wie de strafvordering aanhangig is, met toepassing van een van die bepalingen besloten heeft de uitspraak over een of meerdere tenlasteleggingen uit te stellen. HOOFDSTUK V. - Diverse bepalingen
Art. 98.De directeur van de belastingen of de door hem gedelegeerde ambtenaar beslist over de bezwaarschriften in zijn hoedanigheid van administratieve overheid.
Art. 99.De Koning is bij een in Ministerraad overlegd besluit gemachtigd de federale fiscale wetgevingen te wijzigen teneinde de verwijzingen die deze wetgeving maakt naar de benamingen van de fiscale administraties, de functies en de graden van bepaalde ambtenaren van het ministerie van Financiën, te wijzigen.
De krachtens het eerste lid genomen koninklijke besluiten, zullen in de vorm van een ontwerp van bekrachtigingswet onmiddellijk aan de wetgevende Kamers worden voorgelegd en worden ingediend bij de Kamer van volksvertegenwoordigers.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 15 maart 1999.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, T. VAN PARYS De Minister van Financiën, J.-J. VISEUR Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, T. VAN PARIJS _______ Nota (1) Parlementaire verwijzingen Kamer van volksvertegenwoordigers Gewone zitting 1997-1998 en 1998-1999 Parlementaire stukken - Wetsvoorstel, nr.1341/1. - Amendementen, nrs. 1341/2 tot 1341/16. - Verslag, nr. 1341/17. - Tekst aangenomen door de commissie voor de Financiën en de Begroting, nr. 1341/18.- Amendementen, nr. 1341/19.- Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, nr. 1341/20.- Tekst geamendeerd door de Senaat, nr. 1341/22.- Verslag nr. 1341/23.- Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd, nr. 1341/24.
Handelingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers : 22 en 28 april 1998 en 2 en 4 maart 1999.
Senaat Buitengewone zitting 1995 Parlementaire stukken.- Beslissingen van de parlementaire overlegcommissie, nr. 1-82/34,36 en 38.
Gewone zitting 1997-1998 en 1998-1999 Parlementaire stukken.- Ontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers, nr. 1-966/1.- Amendementen, nrs. 1-966/2 tot 1-966/10.- Verslag, nr. 966/11.- Tekst aangenomen door de commissie voor de Financiën en de Economische aangelegenheden, nr. 1-966/12.- Amendementen, nrs. 1-966/13 en 1-966/14.- Tekst geamendeerd door de Senaat en teruggezonden naar de Kamer van volksvertegenwoordigers, nr. 1-966/15.
Handelingen van de Senaat : 20 en 21 januari 1999.