gepubliceerd op 27 maart 1999
Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 7 van de wet van 23 maart 1999 betreffende de rechterlijke inrichting in fiscale zaken
25 MAART 1999. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 7 van de wet van 23 maart 1999 betreffende de rechterlijke inrichting in fiscale zaken
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 15 maart 1999 betreffende de rechterlijke inrichting in fiscale zaken, inzonderheid op artikel 7 tot vervanging van artikel 632 van het Gerechtelijk Wetboek;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat huidig besluit onverwijld moet in werking treden tesamen met de wet van 23 maart 1999 betreffende de rechterlijke inrichting in fiscale zaken, waarvan het de uitvoering verzekert;
Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Onverminderd artikel 632, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, zijn, voor de geschillen betreffende de toepassing van een belastingwet die tot de bevoegdheid van de rechtbanken van eerste aanleg behoren, alleen bevoegd de rechtbank van eerste aanleg - te Aarlen, voor de provincie Luxemburg; - te Brugge, voor de provincie West-Vlaanderen; - te Hasselt, voor de provincie Limburg; - te Leuven, voor de provincie Vlaams Brabant; - te Namen, voor de provincie Namen; - te Nijvel, voor de provincie Waals-Brabant.
Art. 2.Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Financiën zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 25 maart 1999.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, T. VAN PARYS De Minister van Financiën, J.-J. VISEUR