Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 28 juli 2006
gepubliceerd op 24 augustus 2006

Koninklijk besluit tot wijziging van de artikelen 45, 46 en 48 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering en tot invoering van een artikel 45bis in hetzelfde koninklijk besluit

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2006012387
pub.
24/08/2006
prom.
28/07/2006
ELI
eli/besluit/2006/07/28/2006012387/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

28 JULI 2006. - Koninklijk besluit tot wijziging van de artikelen 45, 46 en 48 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering en tot invoering van een artikel 45bis in hetzelfde koninklijk besluit (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op artikel 7, § 1, derde lid, i, vervangen bij de wet van 14 februari 1961;

Gelet op de wet van 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel, inzonderheid op artikel 22, vervangen bij de wet van 22 december 1989 en gewijzigd bij de wet van 24 december 2002;

Gelet op de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers, inzonderheid op de artikelen 13 en 22, § 3;

Gelet op het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, inzonderheid op de artikelen 45, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 31 december 1992, 29 januari 1993, 26 maart 1996, 13 december 1996, 10 juli 1998, 9 maart 1999, 25 maart 1999, 3 mei 1999, 23 november 2000 en 13 maart 2006, 46, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 juni 2001 en 21 maart 2003 en 48, vervangen bij het koninklijk besluit van 23 november 2000;

Gelet op het advies van het beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, gegeven op 17 november 2005;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 18 januari 2006;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 10 mei 2006;

Gelet op advies 40.712/1 van de Raad van State, gegeven op 6 juli 2006, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel 45 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 31 december 1992, 29 januari 1993, 26 maart 1996, 10 juli 1998, 25 maart 1999 en 23 november 2000, wordt vervangen door de volgende bepalingen : «

Art. 45.Wordt voor de toepassing van artikel 44 als arbeid beschouwd : 1° de activiteit verricht voor zichzelf die ingeschakeld kan worden in het economische ruilverkeer van goederen en diensten en die niet beperkt is tot het gewone beheer van het eigen bezit;2° de activiteit verricht voor een derde, waarvoor de werknemer enig loon of materieel voordeel ontvangt dat tot zijn levensonderhoud of dat van zijn gezin kan bijdragen. Tot bewijs van het tegendeel wordt elke activiteit verricht voor een derde geacht een loon of een materieel voordeel op te leveren.

De Minister bepaalt na advies van het beheerscomité : 1° de voorwaarden en de modaliteiten die dienen vervuld te worden, zowel door de werkloze als door de begunstigde privé-persoon, opdat een vrijwillige en gratis activiteit voor een privé-persoon zou kunnen uitgeoefend worden met behoud van het recht op uitkeringen;2° de gevallen waarin een vergoeding of een materieel voordeel dat aan een werkloze wordt toegekend in het kader van activiteiten die de werkloze verricht ten bate van een privé persoon of van sportieve activiteiten als amateuristische sportbeoefenaar, voor de toepassing van het eerste lid, 2° en van artikel 46 buiten beschouwing worden gelaten. Wordt inzonderheid, voor de toepassing van artikel 44, niet als arbeid beschouwd : 1° de niet bezoldigde activiteit in het kader van een artistieke vorming;2° de artistieke activiteit die als hobby wordt verricht;3° de aanwezigheid van de kunstenaar bij een publieke tentoonstelling van zijn artistieke creaties, niet bedoeld in artikel 74bis, § 2, derde lid;4° de voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 22 december 2003 tot uitvoering van Titel XIII, Hoofdstuk 6 « Voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen » van de programmawet van 24 december 2002, voor zover de voogdij beperkt blijft tot het equivalent van twee voltijdse voogdijschappen;5° de vrijetijdsbesteding, indien de volgende voorwaarden gelijktijdig vervuld worden : a) de activiteit kan gezien zijn aard en omvang niet ingeschakeld worden in het economische ruilverkeer van goederen en diensten;b) de werkloze bewijst dat de activiteit geen commercieel karakter heeft;6° de activiteiten als vrijwillige brandweerman of als vrijwilliger bij de civiele bescherming indien zij, overeenkomstig een door de Minister vastgestelde lijst, beschouwd worden als activiteiten waaraan levensgevaar verbonden is of indien geen enkel voordeel toegekend wordt. In afwijking van het eerste lid, 1°, mag de werkloze die zich voorbereidt op de vestiging als zelfstandige of op een oprichting van een onderneming en die terzake een voorafgaandelijke verklaring aflegt bij het bevoegde werkloosheidsbureau met behoud van uitkeringen de volgende activiteiten verrichten : 1° studies betreffende de haalbaarheid van het vooropgestelde project;2° het inrichten van lokalen en het aanleggen van het materiaal;3° het leggen van contacten nodig voor de inwerkingstelling van het project. De afwijking voorzien in het voorgaande lid geldt slechts gedurende ten hoogste zes maanden en kan slechts eenmaal verleend worden.

Een activiteit wordt voor de toepassing van het eerste lid, 1°, slechts beschouwd als een activiteit die beperkt is tot het gewone beheer van het eigen bezit indien gelijktijdig voldaan is aan de volgende voorwaarden : 1° de activiteit is niet daadwerkelijk ingeschakeld in het economisch ruilverkeer van goederen en diensten en wordt niet uitgeoefend met het oog op het verkrijgen van een opbrengst;2° door de activiteit wordt de waarde van het bezit in stand gehouden of slechts in beperkte mate verhoogd;3° de activiteit brengt door haar omvang het zoeken naar en het uitoefenen van een dienstbetrekking niet in het gedrang.» .

Art. 2.In hetzelfde besluit wordt een artikel 45bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 45bis.§ 1. Een uitkeringsgerechtigde werkloze kan, in afwijking van de artikelen 44, 45 en 46 met behoud van uitkeringen vrijwilligerswerk in de zin van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers uitoefenen, op voorwaarde dat hij dit voorafgaandelijk schriftelijk aangeeft bij het werkloosheidsbureau.

De voorafgaandelijke aangifte vermeldt de identiteit van de werkloze en van de organisatie, de aard, de duur, de frequentie en de plaats van het werk en de toegekende materiële of financiële voordelen. Zij wordt door beide partijen ondertekend.

Deze voorafgaandelijke aangifte kan terzijde geschoven worden wanneer zij door ernstige, nauwkeurige en overeenstemmende vermoedens wordt tegengesproken. § 2. De directeur kan de uitoefening van de activiteit verbieden of slechts aanvaarden binnen bepaalde perken indien hij vaststelt dat één of meer van de volgende punten vervuld is : 1° de activiteit niet of niet langer de kenmerken vertoont van vrijwilligerswerk als bedoeld in de voormelde wet;2° de activiteit gezien haar aard, omvang en frequentie of gezien het kader waarin zij wordt uitgeoefend, niet of niet langer de kenmerken vertoont van een activiteit die in het verenigingsleven gewoonlijk door vrijwilligers wordt verricht;3° de toegekende materiële of financiële voordelen, overeenkomstig de voormelde wet van 3 juli 2005, of van de fiscale wetgeving, niet geneutraliseerd kunnen worden; 4° de beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt van de werkloze beduidend zou verminderen, behalve indien de werkloze vrijgesteld is van de verplichting beschikbaar te zijn voor de arbeidsmarkt.5 Het akkoord van de directeur geldt voor onbepaalde duur, behalve indien : 1° de activiteit volgens de aangifte slechts uitgeoefend wordt gedurende een bepaalde duur, in welk geval het akkoord voor een bepaalde duur geldt;2° de directeur het noodzakelijk acht na verloop van 12 maanden in functie van de criteria opgenomen in het eerste lid opnieuw na te gaan of de activiteit nog als vrijwilligerswerk kan beschouwd worden, in welk geval de aangifte geldt voor een periode van twaalf maanden.In geval van verdere uitoefening van het vrijwilligerswerk na deze twaalf maanden moet de werkloze een nieuwe aangifte indienen overeenkomstig § 1.

Bij gebrek aan beslissing binnen een termijn van 12 werkdagen na de ontvangst van een volledige aangifte, wordt de uitoefening van de onbezoldigde activiteit met behoud van uitkeringen, geacht aanvaard te zijn.

Een eventuele beslissing houdende een verbod of een beperking, heeft slechts gevolgen voor de toekomst, behalve indien de activiteit niet onbezoldigd was.

De directeur maakt een kopie van zijn beslissing over aan de werkloze en aan de organisatie bedoeld in § 1, tweede lid. § 3. Indien de Rijksdienst op eigen initiatief of op vraag van een belanghebbende, op algemene wijze vaststelt dat de betreffende activiteiten beantwoorden aan de definitie van vrijwilligerswerk, dat de uitoefening van de activiteit de beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt niet in de weg staat en dat de toegekende materiële of financiële voordelen geen beletsel vormen voor de toekenning van werkloosheidsuitkeringen, dan kan hij op algemene voorafgaandelijke wijze de uitoefening van het vrijwilligerswerk toelaten en vrijstelling van aangifte van de betreffende activiteiten overeenkomstig § 1 verlenen. »

Art. 3.Artikel 46 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 december 1996, 9 maart 1999, 3 mei 1999, 10 juni 2001, 21 maart 2003 en 13 maart 2006, wordt vervangen door de volgende bepalingen : «

Art. 46.§ 1. Wordt voor de toepassing van artikel 44 inzonderheid als loon beschouwd : 1° het loon gewaarborgd door de wetgeving met betrekking tot de arbeidsovereenkomsten, door een collectieve arbeidsovereenkomst die de onderneming bindt en door de wetgeving betreffende de bezoldiging door een openbare overheid;2° het loon voor feestdagen, vervangingsdagen van een feestdag en feestdagen of vervangingsdagen tijdens een periode van tijdelijke werkloosheid;3° het vakantiegeld;4° de bezoldiging voor een schoolvakantieperiode, ontvangen door de leerkracht, tewerkgesteld in een onderwijsinstelling, opgericht of gesubsidieerd door een Gemeenschap;5° de vergoeding waarop de werknemer aanspraak kan maken uit hoofde van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, met uitzondering van de vergoeding wegens morele schade en de vergoeding die toegekend wordt ter aanvulling van de werkloosheidsuitkering;6° het voordeel dat wordt toegekend aan de werknemer in het kader van een opleiding, studies of een leertijd. De Minister kan na advies van het beheerscomité bepalen : 1° het tijdstip waarop de werkloze de dagen gedekt door vakantiegeld of door de bezoldiging bedoeld in het eerste lid, 3° en 4° moet uitputten alsmede de wijze waarop het aantal dagen dat door deze bezoldiging gedekt is wordt berekend;2° in welke gevallen en onder welke voorwaarden het voordeel bedoeld in het eerste lid, 6°, niet als loon wordt beschouwd. Voor de toepassing van het eerste lid, 5°, wordt beschouwd als een vergoeding voor morele schade, de vergoeding toegekend ter compensatie van de extra-patrimoniale schade die het gevolg is van een foutief gedrag in hoofde van de gewezen werkgever, en die dus niet in de plaats kan treden van de voordelen toegekend in het kader van een normale ontslagregeling.

Voor de toepassing van het eerste lid, 5°, wordt beschouwd als een vergoeding die toegekend wordt ter aanvulling van de werkloosheidsuitkering, de vergoeding of het gedeelte van de vergoeding, toegekend ingevolge de uitdiensttreding van een onvrijwillig werkloze, indien de navermelde voorwaarden vervuld zijn : - de vergoeding werd door de partijen niet als opzeggingsvergoeding aangemerkt; - de vergoeding of het gedeelte van de vergoeding kan niet in de plaats treden van de voordelen toegekend in het kader van een normale ontslagregeling, aangezien deze laatste voordelen daadwerkelijk werden toegekend. § 2. Voor de toepassing van artikel 44 wordt de werknemer geacht een loon te hebben ontvangen voor de dagen inhaalrust.

De mobiliteitsvergoeding die toegekend wordt aan de werkman die ressorteert onder het paritair comité van het bouwbedrijf, wordt niet als loon beschouwd, indien zij betrekking heeft op een dag waarvoor de werkman die het werk niet kan aanvatten, krachtens de uitvoeringsbesluiten van artikel 27, tweede lid, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, geen recht heeft op loon. § 3. Worden voor de toepassing van artikel 44 niet beschouwd als loon, de inkomsten voortvloeiend uit : 1° een mandaat van gemeenteraadslid of een mandaat van provincieraadslid;2° een mandaat van lid van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn;3° een functie van rechter in sociale zaken;4° het voordeel dat wordt toegekend door het Participatiefonds aan de werkloze die geniet van het voordeel bedoeld in artikel 36sexies of in artikel 45, vijfde lid;5° de voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 22 december 2003 tot uitvoering van Titel XIII, Hoofdstuk 6 « Voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen » van de programmawet van 24 december 2002, voor zover de voogdij beperkt blijft tot het equivalent van twee voltijdse voogdijschappen.»

Art. 4.Artikel 48 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 23 november 2000, wordt vervangen door de volgende bepalingen : «

Art. 48.§ 1. De werkloze die op bijkomstige wijze een activiteit uitoefent in de zin van artikel 45, niet bedoeld in artikel 74bis, kan mits toepassing van artikel 130, uitkeringen genieten op voorwaarde dat : 1° hij daarvan aangifte doet bij zijn uitkeringsaanvraag;2° hij deze activiteit reeds uitoefende terwijl hij tewerkgesteld was als werknemer, en dit ten minste gedurende de drie maanden voorafgaand aan de uitkeringsaanvraag;deze periode wordt verlengd met de periodes van tijdelijke werkloosheid in het hoofdberoep en met de periodes van werkverhindering ingevolge overmacht; 3° hij deze activiteit voornamelijk verricht tussen 18 u en 7 uur. Deze beperking geldt niet voor de zaterdagen en de zondagen, en voor de tijdelijk werkloze, evenmin voor de dagen waarop hij in zijn hoofdberoep gewoonlijk inactief is; 4° het geen activiteit betreft : a) in een beroep dat alleen na 18 uur wordt uitgeoefend;b) in een beroep dat valt onder het hotelbedrijf, met inbegrip van de restaurants en de drankgelegenheden, of onder de vermaakondernemingen, of het geen activiteit betreft als leurder, reiziger, verzekeringsagent of -makelaar, tenzij de activiteit van gering belang is;c) die, krachtens de wet van 6 april 1960 betreffende de uitvoering van bouwwerken, niet verricht mag worden. De werknemer wordt vrijgesteld van de in het eerste lid, 2°, vermelde voorwaarde indien hij, ten aanzien van dezelfde activiteit, reeds voldeed aan deze voorwaarde : 1° ter gelegenheid van een vorige uitkeringsaanvraag;2° of, in de periode die de vestiging als zelfstandige in hoofdberoep voorafging, indien de werknemer een uitkeringsaanvraag indient bij de stopzetting van dit hoofdberoep. Voor de volledig werkloze wordt bovendien geen uitkering verleend voor elke zaterdag waarop hij zijn activiteit uitoefent en wordt een uitkering in mindering gebracht voor elke zondag waarop hij zijn activiteit uitoefent.

Voor de tijdelijk werkloze wordt bovendien één uitkering in mindering gebracht voor elke zondag en voor elke gewone dag waarop hij gewoonlijk geen activiteit uitoefent in zijn hoofdberoep, tijdens dewelke hij zijn activiteit uitoefent.

De werkloze wordt vrijgesteld van de in het eerste lid, 3° bedoelde voorwaarde, indien de activiteit die hij uitoefent bestaat uit de voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 22 december 2003 tot uitvoering van Titel XIII, Hoofdstuk 6 « Voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen » van de programmawet van 24 december 2002 ». Wordt de betreffende activiteit uitgeoefend op een zaterdag, een zondag of een gewone inactiviteitsdag, dan wordt geen toepassing gemaakt van het derde en het vierde lid. De werkloze mag de betreffende activiteit evenwel niet uitbreiden, behalve indien hij vrijgesteld is van de vereiste van § 1, eerste lid, 2°. § 2. De verklaringen die de werkloze aflegt betreffende zijn activiteit, worden terzijde geschoven wanneer zij door ernstige, nauwkeurige en overeenstemmende vermoedens worden tegengesproken. § 3. Het recht op uitkeringen wordt ontzegd, zelfs voor de dagen waarop de werkloze geen activiteit verricht, indien de activiteit ingevolge het aantal arbeidsuren of het bedrag van de inkomsten, niet of niet langer het karakter heeft van een bijkomstige activiteit.

De beslissing bedoeld in het eerste lid gaat in : 1° vanaf de dag waarop de activiteit niet langer het karakter heeft van een bijkomstige activiteit, indien er nog geen geldige uitkeringskaart bestond die het recht op uitkeringen verleent voor de periode ingaand vanaf de aangifte of in geval van ontbreken van aangifte of onjuiste of onvolledige aangifte;2° vanaf de maandag volgend op de afgifte ter post van de brief waarbij de beslissing ter kennis wordt gebracht van de werkloze, in de andere gevallen. Deze paragraaf is van toepassing zelfs indien de activiteit wordt uitgeoefend buiten de voorwaarden van § 1. »

Art. 5.De ambtenaren van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, aangesteld overeenkomstig artikel 22 van de wet van 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel, worden belast met het toezicht op de naleving van de bepalingen van Hoofdstuk VIII, Afdeling I en II van de voormelde wet van 3 juli 2005.

Art. 6.Dit besluit treedt in werking op 1 augustus 2006.

Art. 7.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Vulcano, 28 juli 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN _______ Nota's (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staasblad : Besluitwet van 28 december 1944, Belgisch Staatsblad van 30 december 1944; Wet van 14 februari 1961, Belgisch Staatsblad van 15 februari 1961;

Wet van 24 december 2002, Belgisch Staatsblad van 31 december 2002;

Wet van 3 juli 2005, Belgisch Staatsblad van 29 augustus 2005;

Koninklijk besluit van 25 november 1991, Belgisch Staatsblad van 31 december 1991;

Koninklijk besluit van 31 december 1992, Belgisch Staatsblad van 26 januari 1993;

Koninklijk besluit van 29 januari 1993, Belgisch Staatsblad van 13 februari 1993;

Koninklijk besluit van 26 maart 1996, Belgisch Staatsblad van 6 april 1996;

Koninklijk besluit van 13 december 1996, Belgisch Staatsblad van 31 december 1996;

Koninklijk besluit van 9 maart 1999, Belgisch Staatsblad van 19 maart 1999;

Koninklijk besluit van 10 juli 1998, Belgisch Staatsblad van 24 juli 1998;

Koninklijk besluit van 25 maart 1999, Belgisch Staatsblad van 3 april 1999;

Koninklijk besluit van 3 mei 1999, Belgisch Staatsblad van 23 juni 1999;

Koninklijk besluit van 23 november 2000, Belgisch Staatsblad van 30 november 2000;

Koninklijk besluit van 10 juni 2001, Belgisch Staatsblad van 31 juli 2001;

Koninklijk besluit van 21 maart 2003, Belgisch Staatsblad van 4 april 2003;

Koninklijk besluit van 13 maart 2006, Belgisch Staatsblad van 31 maart 2006.

^