gepubliceerd op 10 januari 2018
Wet tot oprichting van de Gegevensbeschermingsautoriteit
3 DECEMBER 2017. - Wet tot oprichting van de Gegevensbeschermingsautoriteit
FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamer van volksvertegenwoordigers heeft aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt : HOOFDSTUK 1. - Inleidende bepaling
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.
Art. 2.Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder: 1° "de Gegevensbeschermingsautoriteit": de Toezichthoudende autoriteit voor de verwerking van persoonsgegevens;2° "de Verordening 2016/679": de Verordening 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG;3° "informaticasysteem": elk systeem voor het verwerken van gegevens;4° "inspecteur": statutaire of contractuele ambtenaar van de Gegevensbeschermingsautoriteit belast met het vaststellen van inbreuken op deze wet en de wetten die bepalingen bevatten inzake de bescherming van de verwerking van persoonsgegevens. HOOFDSTUK 2. - De Gegevensbeschermingsautoriteit
Art. 3.Bij de Kamer van volksvertegenwoordigers wordt een "Gegevensbeschermingsautoriteit" opgericht.
Zij is de opvolger van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Zij bezit rechtspersoonlijkheid. Haar zetel is gevestigd in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.
Art. 4.§ 1. De Gegevensbeschermingsautoriteit is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de grondbeginselen van de bescherming van de persoonsgegevens, in het kader van deze wet en van de wetten die bepalingen bevatten inzake de bescherming van de verwerking van persoonsgegevens.
Onverminderd de bevoegdheden van de Gemeenschaps- of Gewestregeringen, van de Gemeenschaps- of Gewestparlementen, van het Verenigd College of van de Verenigde Vergadering bedoeld in artikel 60 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, oefent de Gegevensbeschermingsautoriteit deze opdracht uit op het grondgebied van het hele Koninkrijk, ongeacht welk nationaal recht op de betrokken verwerking van toepassing is. § 2. Het toezicht dat door deze wet wordt georganiseerd heeft geen betrekking op de verwerkingen door de hoven en rechtbanken alsook door het openbaar ministerie bij de uitoefening van hun gerechtelijke taken.
De Koning kan andere autoriteiten aanduiden voor zover zij persoonsgegevens verwerken in het kader van hun gerechtelijke taken.
De competenties, taken en bevoegdheden als toezichthoudende autoriteit voorzien door de Verordening 2016/79 worden, ten aanzien van de politiediensten in de zin van artikel 2,2°, van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politie gestructureerd op twee niveaus, uitgeoefend door het Controleorgaan op de politionele informatie bedoeld in artikel 44/6, § 1, van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt. § 3. Elke juridisch bindende beslissing van de Gegevensbeschermingsautoriteit wordt gedateerd, ondertekend en met redenen omkleed en vermeldt het rechtsmiddel dat tegen de beslissing kan worden ingesteld.
Art. 5.De Gegevensbeschermingsautoriteit voert haar opdrachten uitsluitend in het algemeen belang uit.
De leden van haar organen en haar personeelsleden zijn niet burgerlijk aansprakelijk voor hun beslissingen, handelingen of gedragingen in de uitoefening van de wettelijke opdrachten van de Gegevensbeschermingsautoriteit, behalve in de gevallen voorzien bij wet.
Art. 6.De Gegevensbeschermingsautoriteit is bevoegd inbreuken op de grondbeginselen van de bescherming van de persoonsgegevens, in het kader van deze wet en van de wetten die bepalingen bevatten inzake de bescherming van de verwerking van persoonsgegevens ter kennis te brengen van de gerechtelijke autoriteiten en, waar passend, een rechtsvordering in te stellen teneinde deze grondbeginselen te doen naleven.
Art. 7.De Gegevensbeschermingsautoriteit is samengesteld uit zes organen; 1° een directiecomité;2° een algemeen secretariaat;3° een eerstelijnsdienst;4° een kenniscentrum;5° een inspectiedienst;6° een geschillenkamer. De Gegevensbeschermingsautoriteit kan zich, voor het vervullen van haar opdrachten, laten bijstaan door deskundigen.
Art. 8.Aan de Gegevensbeschermingsautoriteit wordt een onafhankelijke reflectieraad toegevoegd. Afdeling 1. - Het directiecomité
Art. 9.Het directiecomité: 1° keurt de jaarrekeningen goed en beslist over de jaarlijkse begroting, het jaarverslag, het strategisch plan en het beheersplan, daaronder begrepen de jaarlijkse prioriteiten van de Gegevensbeschermingsautoriteit;2° bepaalt de evaluatie-indicatoren betreffende de uitvoering van het jaarverslag, het strategisch plan en het beheersplan;3° beslist over de interne organisatie en samenstelling van de Gegevensbeschermingsautoriteit, met inbegrip van de interne mobiliteit van het personeel tussen de organen;4° beslist over het model van het legitimatiebewijs vermeld in artikel 31, tweede lid. Het directiecomité vraagt het advies van de reflectieraad over het strategisch plan en over de evaluatie-indicatoren vermeld in het eerste lid, 2°, en legt het strategisch plan terzelfdertijd gedurende minimaal twee weken ter openbare raadpleging voor.
Art. 10.Het directiecomité volgt de ontwikkelingen in de technologische, commerciële en andere domeinen die een weerslag hebben op de bescherming van de persoonsgegevens.
Daartoe kan het directiecomité advies vragen aan de reflectieraad.
Art. 11.Het directiecomité stelt het reglement van interne orde van de Gegevensbeschermingsautoriteit op binnen twee maanden na de oprichting ervan.
Dit reglement bevat de essentiële regels betreffende de werking van de organen en de termijnen binnen dewelke informatie, adviezen en goedkeuringen vermeld in artikel 20, § 1, dienen te worden geleverd.
Het directiecomité legt het reglement van interne orde alsook latere wijzigingen aan het reglement ter goedkeuring voor aan de Kamer van volksvertegenwoordigers.
Art. 12.Het directiecomité is samengesteld uit de directeur van het algemeen secretariaat, de directeur van het kenniscentrum, de directeur van de eerstelijnsdienst, de inspecteur-generaal en de voorzitter van de geschillenkamer.
De leden van het directiecomité oefenen hun ambt voltijds uit.
Zij leggen de volgende eed af in handen van de voorzitter van de Kamer van volksvertegenwoordigers: "Ik zweer getrouwheid aan de Koning, gehoorzaamheid aan de Grondwet en aan de wetten van het Belgische volk."
Art. 13.§ 1. Het directiecomité wordt voorgezeten door de voorzitter van de Gegevensbeschermingsautoriteit.
Ingeval de voorzitter verhinderd is, wordt het directiecomité voorgezeten door het oudste aanwezige lid van het directiecomité, met uitzondering van de voorzitter van de geschillenkamer. § 2. De voorzittersfunctie van de Gegevensbeschermingsautoriteit wordt alternerend waargenomen door de directeur van het algemeen secretariaat gedurende de eerste drie jaar van een mandaat en door de directeur van het kenniscentrum voor de tweede helft van een mandaat. § 3. De voorzitter van de Gegevensbeschermingsautoriteit wordt in de uitvoering van zijn taken bijgestaan door het algemeen secretariaat.
Art. 14.Het directiecomité komt bijeen op verzoek van een van haar leden en ten minste eenmaal per maand.
Art. 15.Het directiecomité kan enkel beslissen indien de meerderheid van haar leden aanwezig is.
De stemming kan op elektronische wijze plaatsvinden.
Bij gebrek aan consensus is een beslissing genomen als een meerderheid van het voltallige directiecomité instemt.
Art. 16.Er worden notulen opgemaakt van de beraadslagingen van het directiecomité. De notulen worden ondertekend door de voorzitter.
De beslissingen van het directiecomité bedoeld in artikel 9, 1° en 4° worden bekendgemaakt op de website van de Gegevensbeschermingsautoriteit.
Art. 17.De voorzitter van de Gegevensbeschermingsautoriteit: 1° is belast met de samenwerking en de coördinatie tussen de verschillende organen van de Gegevensbeschermingsautoriteit;2° bereidt de jaarlijkse begroting, de jaarrekeningen, het jaarverslag, het strategisch plan en het beheersplan voor, daaronder begrepen de jaarlijkse prioriteiten van de Gegevensbeschermingsautoriteit;3° beheert de interne organisatie en samenstelling van de Gegevensbeschermingsautoriteit;4° vertegenwoordigt de Gegevensbeschermingsautoriteit. Het beheersplan bevat afspraken rond doelstellingen voor de Gegevensbeschermingsautoriteit en de middelen die daarvoor nodig zijn.
Art. 18.De voorzitter van het directiecomité en, in diens afwezigheid, het oudste aanwezige lid van het directiecomité, met uitzondering van de voorzitter van de geschillenkamer, vertegenwoordigt de Gegevensbeschermingsautoriteit in rechte. Afdeling 2. - Het algemeen secretariaat
Art. 19.Het algemeen secretariaat heeft als horizontale ondersteunende taken: 1° het beheren van vragen met betrekking tot de human resources, de begroting en de informatica van de Gegevensbeschermingsautoriteit;2° het beheren van elke juridische aangelegenheid met betrekking tot het beheer en de werking van de Gegevensbeschermingsautoriteit;3° het beheren van de interne en externe communicatie.
Art. 20.§ 1. Het algemeen secretariaat heeft eveneens als uitvoerende taken het: 1° toezien op de maatschappelijke, economische en technologische ontwikkelingen die een impact hebben op de bescherming van de persoonsgegevens;2° opstellen van de lijst van de verwerkingen die een impactanalyse met betrekking tot de gegevensbescherming vereisen;3° geven van advies in het kader van een gegevensbeschermingseffectbeoordeling aan een verantwoordelijke voor de verwerking in het kader van een raadpleging door de verantwoordelijke van de verwerking van de Gegevensbeschermingsautoriteit;4° goedkeuren van de gedragscodes;5° bevorderen van de invoering van certificeringsmechanismen en het goedkeuren van de criteria voor certificering;6° het opstellen en het bekendmaken van de criteria voor de accreditatie van een orgaan voor het toezicht op gedragscodes op grond van artikel 41 van de Verordening 2016/679 en van een certificeringsorgaan op grond van artikel 43 van de Verordening 2016/679;7° zorgen voor de accreditatie van een orgaan voor het toezicht op gedragscodes op grond van artikel 41 van de Verordening 2016/679;8° goedkeuren van de modelcontractbepalingen en de bindende ondernemingsregels. § 2. De taken vermeld in paragraaf 1, 4° tot 8°, worden uitgevoerd conform de geldende Europese en internationale regelgeving.
Art. 21.Het algemeen secretariaat staat onder leiding van de directeur van het algemeen secretariaat. Afdeling 3. - De eerstelijnsdienst
Art. 22.§ 1. De eerstelijnsdienst: 1° ontvangt de klachten en verzoeken die worden toegestuurd aan de Gegevensbeschermingsautoriteit;2° kan een bemiddelingsprocedure opstarten;3° bevordert de gegevensbescherming bij het publiek, waarbij specifieke aandacht wordt besteed aan minderjarigen;4° bevordert de bewustwording bij de verantwoordelijken voor de verwerking en de verwerkers van hun verplichtingen;5° verstrekt aan de betrokken personen informatie over de uitoefening van hun rechten. § 2. De eerstelijnsdienst staat onder leiding van de directeur van de eerstelijnsdienst. Afdeling 4. - Het kenniscentrum
Art. 23.§ 1. Het kenniscentrum verstrekt, hetzij uit eigen beweging, hetzij op verzoek van de regering, van de Wetgevende Kamers, van de Gemeenschaps- of Gewestregeringen, van de Gemeenschaps- of Gewestparlementen, van het Verenigd College of van de Verenigde Vergadering bedoeld in artikel 60 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen: 1° adviezen omtrent elke aangelegenheid met betrekking tot de verwerkingen van persoonsgegevens;2° aanbevelingen met betrekking tot de maatschappelijke, economische en technologische ontwikkelingen die een weerslag kunnen hebben op de verwerkingen van persoonsgegevens. § 2. In zijn adviezen en aanbevelingen houdt het kenniscentrum rekening met de noodzakelijke technische en organisatorische beveiligingsmaatregelen.
Art. 24.Het kenniscentrum is samengesteld uit zes leden en de directeur van het kenniscentrum.
Op initiatief van de directeur komt het kenniscentrum in plenaire vergadering bijeen.
In de uitoefening van zijn opdrachten wordt het kenniscentrum ondersteund door een secretariaat.
Art. 25.Het kenniscentrum kan enkel beslissen indien de meerderheid van zijn leden aanwezig is.
De stemming kan op elektronische wijze plaatsvinden.
De beslissingen worden bij meerderheid van stemmen aangenomen.
Bij staking van stemmen is de stem van de directeur doorslaggevend.
Art. 26.§ 1. Elk verzoek om advies wordt bij de Gegevensbeschermingsautoriteit ingediend per aangetekende zending of per online formulier dat ter beschikking wordt gesteld op de website van de Gegevensbeschermingsautoriteit.
Tenzij de wet anders bepaalt, brengt het kenniscentrum advies uit binnen zestig dagen nadat alle daartoe noodzakelijke gegevens aan de Gegevensbeschermingsautoriteit zijn medegedeeld. Wanneer het advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit door of krachtens een wet, een decreet of een ordonnantie vereist is, kan de directeur van het kenniscentrum de termijn van zestig dagen in speciaal met redenen omklede dringende gevallen verminderen tot vijftien dagen. § 2. In de gevallen waar het advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit door of krachtens een wet, een decreet of een ordonnantie vereist is, mag aan deze vereiste voorbijgegaan worden wanneer het advies niet werd verleend binnen de termijnen bedoeld in paragraaf 1, tweede lid.
Art. 27.§ 1. De adviezen zijn schriftelijk en met redenen omkleed.
Ze worden aan de betrokken autoriteit meegedeeld.
Het regeringslid tot wiens bevoegdheid de bescherming van de persoonlijke levenssfeer behoort en de Kamer van volksvertegenwoordigers ontvangen een elektronisch afschrift van elk advies en van elke aanbeveling. § 2. In de gevallen waarin het advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit door of krachtens een wet, een decreet of een ordonnantie vereist is, moet het advies samen met de reglementsbepaling waarop het betrekking heeft, in het Belgisch Staatsblad worden bekendgemaakt.
De adviezen en de aanbevelingen worden op de website van de Gegevensbeschermingsautoriteit bekendgemaakt. Afdeling 5. - De inspectiedienst
Art. 28.De inspectiedienst is het onderzoeksorgaan van de Gegevensbeschermingsautoriteit.
Art. 29.De inspectiedienst staat onder leiding van de inspecteur-generaal en is samengesteld uit inspecteurs.
In de uitoefening van zijn opdrachten wordt de inspectiedienst ondersteund door een secretariaat.
In geval van afwezigheid of verhindering wordt de inspecteur-generaal vervangen door de inspecteur met de meeste dienstjaren of, in geval van gelijke anciënniteit, door de oudste in jaren.
Art. 30.§ 1. De inspecteurs leggen de volgende eed af in handen van de inspecteur-generaal: "Ik zweer getrouwheid aan de Koning, gehoorzaamheid aan de Grondwet en aan de wetten van het Belgische volk." § 2. In het reglement van interne orde van de Gegevensbeschermingsautoriteit worden de functieprofielen en de noodzakelijke competenties van de inspecteurs bepaald.
Art. 31.De inspecteur-generaal en de inspecteurs moeten bij de uitvoering van hun opdrachten in het bezit zijn van het legitimatiebewijs van hun ambt, dat zij desgevraagd aanstonds moeten tonen.
Het directiecomité legt het model van dat legitimatiebewijs vast. Afdeling 6. - De geschillenkamer
Art. 32.De geschillenkamer is het administratief geschillenorgaan van de Gegevensbeschermingsautoriteit.
Art. 33.§ 1. De geschillenkamer is samengesteld uit een voorzitter en zes leden die bestaan uit: 1° twee leden met grondige kennis op het vlak van de bescherming van persoonsgegevens;2° twee leden met grondige kennis op het vlak van administratieve geschillenprocedures;3° twee leden met grondige kennis op het vlak van informatieveiligheid en informatie- en communicatietechnologie. De voorzitter van de geschillenkamer bezit in ieder geval een grondige kennis op het vlak van administratieve geschillenprocedures.
De voorzitter of één van de leden van de geschillenkamer zetelt alleen tenzij de voorzitter van de geschillenkamer beslist om met drie leden te zetelen, overeenkomstig de bepalingen van het reglement van interne orde. § 2. Voor het overige bepaalt het reglement van interne orde nader alles wat betreft de samenstelling van de geschillenkamer bij zittingen en de werkwijze.
Art. 34.In de uitoefening van haar opdrachten wordt de geschillenkamer ondersteund door een secretariaat die ook de taken uitvoert van een griffie. Afdeling 7. - De reflectieraad
Art. 35.De reflectieraad verstrekt uit eigen beweging of op verzoek van het directiecomité of van het kenniscentrum niet-bindende adviezen aan de Gegevensbeschermingsautoriteit omtrent elke aangelegenheid met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens.
De Kamer van volksvertegenwoordigers bepaalt de samenstelling van de reflectieraad en duidt de leden aan.
De leden van de reflectieraad maken geen deel uit van de Gegevensbeschermingsautoriteit. HOOFDSTUK 3. - Benoeming van de leden van het directiecomité, de leden van het kenniscentrum en de leden van de geschillenkamer Afdeling 1. - Algemene benoemingsvoorwaarden
Art. 36.§ 1. De leden van het directiecomité, de leden van het kenniscentrum en de leden van de geschillenkamer worden benoemd op grond van hun competentie en ervaring op het gebied van de bescherming van persoonsgegevens, hun onafhankelijkheid en hun moreel gezag. § 2. De leden van het directiecomité moeten houder zijn van een diploma dat toegang verleent tot een functie van niveau A. De leden van het directiecomité moeten een functionele kennis hebben van de tweede landstaal en van het Engels. Ten minste één lid van het directiecomité moet ook een functionele kennis hebben van het Duits. § 3. Het profiel van alle leden van het directiecomité en leden van het kenniscentrum en van de geschillenkamer samen moet de Gegevensbeschermingsautoriteit de mogelijkheid bieden het hoofd te bieden aan de juridische, economische, ethische en technologische uitdagingen van de evolutie van de digitale samenleving.
Art. 37.De leden van het directiecomité, de leden van het kenniscentrum en de leden van de geschillenkamer worden benoemd voor een eenmaal hernieuwbare termijn van zes jaar.
Art. 38.Om tot lid van het directiecomité, lid van het kenniscentrum of lid van de geschillenkamer te worden benoemd en het te blijven, moeten de kandidaten aan de volgende voorwaarden voldoen: 1° burger zijn van een lidstaat van de Europese Unie;2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;3° geen lid zijn van het Europees Parlement of van de Wetgevende Kamers, noch van een Gemeenschaps- of Gewestparlement;4° geen lid zijn van een federale regering, van een Gemeenschaps- of Gewestregering;5° geen functie uitoefenen in een beleidscel van de minister;6° geen mandataris van een openbare functie zijn. Afdeling 2. - Benoemingsprocedure
Art. 39.De leden van het directiecomité, de leden van het kenniscentrum en de leden van de geschillenkamer worden benoemd door de Kamer van volksvertegenwoordigers.
De vacatures voor de mandaten van de leden van het directiecomité, de leden van het kenniscentrum, en de leden van de geschillenkamer worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad ten laatste zes maanden voor het verstrijken van het mandaat en, voor hun eerste samenstelling, ten laatste een maand na de inwerkingtreding van dit artikel. De bekendmaking gebeurt in de vorm van een oproep tot kandidaten, waarbij het aantal vacante plaatsen, de benoemingsvoorwaarden, de taken van de samen te stellen organen en de nadere regels inzake de indiening van de kandidaatstelling worden omschreven.
Art. 40.§ 1. Het directiecomité telt evenveel Nederlandstalige als Franstalige leden, de voorzitter van de geschillenkamer uitgezonderd.
De directeur van het algemeen secretariaat en de directeur van het kenniscentrum mogen niet tot dezelfde taalrol behoren.
Er zijn evenveel Nederlandstalige als Franstalige leden van het kenniscentrum.
De zes leden bij de geschillenkamer worden in een gelijk aantal benoemd per taalrol en minstens een lid moet functionele kennis hebben van het Duits. § 2. Ten hoogste twee derden van de leden van het kenniscentrum is van hetzelfde geslacht.
Art. 41.Ingeval een mandaat van lid van het directiecomité, van lid van het kenniscentrum of van lid van de geschillenkamer om welke reden ook openvalt, wordt overgegaan tot de vervanging ervan voor de nog resterende duur van het mandaat.
Voor het opengevallen mandaat wordt een volledig nieuwe benoemingsprocedure overeenkomstig artikel 39 ingesteld, waarbij de vacature evenwel ten laatste een maand na het openvallen van het mandaat in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 42.Bij gebreke van hernieuwing van hun mandaat blijven de leden van het directiecomité, de leden van het kenniscentrum en de leden van de geschillenkamer in functie tot respectievelijk het directiecomité, het kenniscentrum en de geschillenkamer voor het eerst in zijn nieuwe samenstelling bijeenkomt. HOOFDSTUK 4. - Onafhankelijkheid en werking van de Gegevensbeschermingsautoriteit
Art. 43.De leden van het directiecomité, de leden van het kenniscentrum, van de inspectiedienst en van de geschillenkamer krijgen noch vragen binnen de perken van hun bevoegdheden, noch op directe of indirecte wijze instructies.
Het is hen verboden aanwezig te zijn bij een beraadslaging of besluit over dossiers waarbij zij een persoonlijk of rechtstreeks belang hebben of waarbij hun bloed- of aanverwanten tot en met de derde graad een persoonlijk of rechtstreeks belang hebben.
Art. 44.§ 1. De leden van het directiecomité, de leden van het kenniscentrum en de leden van de geschillenkamer mogen, tijdens de duur van hun mandaat, geen andere al dan niet bezoldigde activiteit uitoefenen die niet verenigbaar is met hun mandaat.
Een onverenigbare activiteit is een activiteit die rechtstreeks of onrechtstreeks voordeel kan hebben bij de beslissingen en standpunten die de Gegevensbeschermingsautoriteit kan nemen.
De Kamer van volksvertegenwoordigers kan een lid van het directiecomité machtigen om een bijkomende activiteit uit te oefenen op voorwaarde dat deze de uitoefening van zijn voltijdse functie evenals zijn onafhankelijkheid en reputatie niet beïnvloedt. § 2. Alvorens hun mandaat aan te vatten, vullen de in paragraaf 1 bedoelde leden een verklaring in dat er geen belangenconflicten zijn en ondertekenen zij deze. Zij houden die verklaring bij tijdens de duur van hun mandaat.
De leden van het directiecomité mogen gedurende twee jaar na het einde van hun mandaat geen functie uitoefenen die hen rechtstreeks of onrechtstreeks voordelen zouden opleveren die voortvloeien uit de uitoefening van hun mandaat.
Art. 45.§ 1. De Kamer van volksvertegenwoordigers kan een lid van het directiecomité, een lid van het kenniscentrum en een lid van de geschillenkamer enkel van zijn mandaat ontheffen indien hij op ernstige wijze is tekortgeschoten of niet langer aan de vereisten voor de uitvoering van de taken voldoet. Tegen de beslissing staat geen enkel beroep open.
Een lid van het directiecomité, een lid van het kenniscentrum en een lid van de geschillenkamer kan niet van zijn mandaat worden ontheven voor meningen die hij uit bij het vervullen van zijn functies. § 2. Het mandaat kan niet worden opgeheven dan nadat de betrokkene gehoord is over de aangevoerde redenen.
Voorafgaandelijk aan de hoorzitting stelt de Kamer van volksvertegenwoordigers een dossier samen dat alle stukken bevat die betrekking hebben op de aangevoerde redenen.
Ten minste vijf dagen voor de hoorzitting wordt de betrokkene opgeroepen bij een ter post aangetekende zending met ten minste opgave van: 1° de aangevoerde ernstige redenen;2° het feit dat de opheffing van het mandaat wordt overwogen;3° plaats, dag en uur van de hoorzitting;4° het recht van de betrokkene zich te laten bijstaan door een persoon naar keuze;5° de plaats waar en de termijn waarbinnen het dossier kan worden ingezien;6° het recht om getuigen te doen oproepen. Vanaf de oproeping tot en met de dag voor de hoorzitting kunnen de betrokkene en de persoon die hem bijstaat het dossier inzien.
Van de hoorzitting wordt een verslag opgesteld.
Art. 46.§ 1. Het personeelskader van de Gegevensbeschermingsautoriteit, het statuut en de wijze van aanwerving van het personeel worden bepaald door de Kamer van volksvertegenwoordigers, op voorstel van de Gegevensbeschermingsautoriteit.
Voor het overige is het personeel van de Gegevensbeschermingsautoriteit onderworpen aan de wettelijke en statutaire bepalingen die gelden voor de personeelsleden van het federaal administratief openbaar ambt. § 2. De vast benoemde personeelsleden van de Gegevensbeschermingsautoriteit genieten de regeling inzake rustpensioenen die van toepassing is op ambtenaren die in vast dienstverband tewerkgesteld zijn bij het federaal bestuur van de Staat. Deze pensioenen zijn ten laste van de Staatskas.
Art. 47.De Gegevensbeschermingsautoriteit heeft, voor de uitoefening van haar wettelijke opdrachten, toegang tot de gegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1° tot 6°, 9°, 9° /1 en tweede lid, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen.
Met het oog op de uitoefening van haar wettelijke opdrachten mag zij gebruikmaken van het rijksregisternummer.
Voor de uitoefening van de inspectieopdrachten hebben de inspecteurs van de Gegevensbeschermingsautoriteit ook toegang tot de gegevens bedoeld in artikel 6bis, § 1, 1°, van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen.
Art. 48.§ 1. Behoudens wettelijke uitzonderingen zijn de leden van het directiecomité, de leden van het kenniscentrum, de leden van de geschillenkamer en de personeelsleden van de Gegevensbeschermingsautoriteit, tijdens en na de uitoefening van hun respectieve mandaat en overeenkomst, verplicht het vertrouwelijke karakter te bewaren van de feiten, handelingen of inlichtingen waarvan zij uit hoofde van hun functie kennis hebben gehad. § 2. De Gegevensbeschermingsautoriteit kan protocollen inzake de vertrouwelijkheidsplicht afsluiten met derde instanties teneinde de uitwisseling van gegevens noodzakelijk voor de uitoefening van haar taken en bevoegdheden te waarborgen.
Art. 49.Voor de werking van de Gegevensbeschermingsautoriteit wordt een dotatie uitgetrokken op de algemene uitgavenbegroting van het Rijk.
De Gegevensbeschermingsautoriteit stelt jaarlijks een ontwerp van begroting op voor zijn werking. Bijgestaan door het Rekenhof, onderzoekt de Kamer van volksvertegenwoordigers de gedetailleerde begrotingsvoorstellen van de Gegevensbeschermingsautoriteit, keurt ze goed en controleert de uitvoering van haar begroting, onderzoekt en keurt daarenboven de gedetailleerde rekeningen goed.
De Gegevensbeschermingsautoriteit voegt bij haar jaarlijks begrotingsvoorstel een strategisch plan, vergezeld van het advies van de reflectieraad, en een beheersplan.
De Gegevensbeschermingsautoriteit hanteert voor haar begroting en rekeningen een schema dat vergelijkbaar is met het schema van de begroting en rekeningen van de Kamer van volksvertegenwoordigers.
Art. 50.De Kamer van volksvertegenwoordigers stelt de bezoldiging van de leden van het directiecomité en de vergoeding van de leden van het kenniscentrum en van de geschillenkamer vast.
Art. 51.De Gegevensbeschermingsautoriteit dient elk jaar bij de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Regering een verslag in over haar activiteiten van het voorafgaande jaar, in het bijzonder opgesteld op basis van de evaluatie-indicatoren bedoeld in artikel 9, eerste lid, 2°.
Bij het verslag gaat een lijst van de adviezen en aanbevelingen die de Gegevensbeschermingsautoriteit heeft uitgebracht. Er wordt aangegeven welke adviezen en aanbevelingen uit eigen beweging werden geformuleerd.
Dat verslag wordt openbaar gemaakt en toegezonden aan de Europese Commissie en aan het Europees Comité voor gegevensbescherming bedoeld in de Verordening 2016/679. HOOFDSTUK 5. - Samenwerkingsmodaliteiten Afdeling 1. - Samenwerking op nationaal niveau
Art. 52.§ 1. De Gegevensbeschermingsautoriteit voert haar opdrachten uit in een geest van dialoog en overleg met alle overheidsactoren en private actoren die betrokken zijn bij het beleid ter bescherming van de fundamentele rechten en vrijheden van natuurlijke personen in verband met de verwerking en het vrije verkeer van persoonsgegevens alsook bij het beleid ter bescherming van de consumenten.
De Gegevensbeschermingsautoriteit kan worden bijgestaan door of optreden op verzoek van andere overheden belast met de inachtneming van andere wetgevingen. § 2. De Gegevensbeschermingsautoriteit kan overgaan tot een breed openbaar onderzoek of een brede openbare raadpleging of tot een meer gericht onderzoek of een meer gerichte raadpleging van de vertegenwoordigers van de betrokken sectoren.
Art. 53.§ 1. De Gegevensbeschermingsautoriteit kan comités of groepen oprichten inzake aangelegenheden die onder haar bevoegdheid ressorteren, of er deel van uitmaken. Voor zover dit geen afbreuk doet aan haar onafhankelijkheid kan de Gegevensbeschermingsautoriteit op eigen initiatief of op verzoek deel uitmaken van comités of groepen die aangelegenheden behandelen die onder haar bevoegdheid ressorteren. § 2. Het directiecomité kan leden van de organen of personeelsleden van de Gegevensbeschermingsautoriteit de bevoegdheid opdragen om de Gegevensbeschermingsautoriteit voor aangelegenheden die onder haar bevoegdheid ressorteren te vertegenwoordigen binnen comités of groepen waaraan zij verplicht deelneemt of kiest aan deel te nemen en om, binnen de grenzen bepaald door het directiecomité deel te nemen aan de beslissing of stemming binnen de betrokken comités of groepen. Deze bevoegdheidsopdrachten kunnen op elk ogenblik door het directiecomité worden herzien of ingetrokken.
Art. 54.De voorzitter van de Gegevensbeschermingsautoriteit of in voorkomend geval een van de andere leden van het directiecomité kan worden gehoord door de bevoegde commissies van de Kamer van volksvertegenwoordigers, van de Gemeenschaps- of Gewestparlementen, van het Verenigd College of van de Verenigde Vergadering bedoeld in artikel 60 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, zulks op hun verzoek of uit eigen beweging. Afdeling 2. - Samenwerking op internationaal niveau
Art. 55.§ 1. De Gegevensbeschermingsautoriteit kan samenwerken met enige instantie of andere gegevensbeschermingsautoriteit van een andere staat door gebruik te maken van de bevoegdheden die haar zijn toegekend krachtens de Verordening 2016/679 of door de nationale wetgeving. § 2. Die samenwerking kan, inter alia, betrekking hebben op: 1° de invoering van deskundigheidspools;2° de uitwisseling van informatie;3° de wederzijdse bijstand in het kader van controlemaatregelen;4° het delen van personele en financiële middelen. De samenwerking kan, onder andere, aan de hand van samenwerkingsakkoorden worden geconcretiseerd.
Art. 56.§ 1. Met het oog op de toepassing van internationale verdragen, is de Gegevensbeschermingsautoriteit gemachtigd om bepaalde leden van haar organen of personeelsleden aan te wijzen in de hoedanigheid van vertegenwoordigers bij internationale autoriteiten voor zover deze autoriteiten opdrachten uitoefenen betreffende aangelegenheden die onder de bevoegdheid van de Gegevensbeschermingsautoriteit ressorteren. § 2. Het directiecomité kan aan bepaalde leden van de organen of personeelsleden van de Gegevensbeschermingsautoriteit de bevoegdheid opdragen om de Gegevensbeschermingsautoriteit te vertegenwoordigen binnen internationale comités of groepen waaraan zij verplicht deelneemt of kiest aan deel te nemen en om, binnen de grenzen bepaald door het directiecomité, deel te nemen aan de beslissing of stemming binnen de betrokken comités of groepen. Deze bevoegdheidsopdrachten kunnen op elk ogenblik door het directiecomité worden herzien of ingetrokken. HOOFDSTUK 6. - Procedurele bepalingen
Art. 57.De Gegevensbeschermingsautoriteit hanteert de taal waarin de procedure wordt gevoerd naar gelang van de behoeften die eigen zijn aan de zaak. Afdeling 1. - Aanhangigmaking en ontvankelijkheid van een klacht of
een verzoek
Art. 58.Eenieder kan schriftelijk, gedateerd en ondertekend een klacht of een verzoek indienen bij de Gegevensbeschermingsautoriteit.
De Gegevensbeschermingsautoriteit stelt daartoe een formulier vast.
Art. 59.De indiening van een klacht en een verzoek is kosteloos.
Art. 60.De eerstelijnsdienst onderzoekt of de klacht of het verzoek ontvankelijk is.
Een klacht is ontvankelijk wanneer: - zij opgesteld is in één van de landstalen; - een uiteenzetting van de feiten bevat, alsook de nodige indicaties voor de identificatie van de verwerking waarop zij betrekking heeft; - zij behoort tot de bevoegdheid van de Gegevensbeschermingsautoriteit.
Een verzoek is ontvankelijk wanneer: - zij opgesteld is in één van de landstalen; - zij behoort tot de bevoegdheid van de Gegevensbeschermingsautoriteit.
De eerstelijnsdienst kan de klager of de verzoeker uitnodigen om zijn klacht of verzoek toe te lichten.
Art. 61.De beslissing inzake de ontvankelijkheid van de klacht of het verzoek wordt ter kennis gebracht van de klager of de verzoeker.
Indien de eerstelijnsdienst besluit tot de niet-ontvankelijkheid van een klacht of een verzoek wordt de klager of de verzoeker hiervan geïnformeerd door een met redenen omklede beslissing.
Art. 62.§ 1. De ontvankelijke klachten worden door de eerstelijnsdienst overgemaakt aan de geschillenkamer. § 2. De ontvankelijke verzoeken worden door de eerstelijnsdienst behandeld.
Zo een minnelijk akkoord door tussenkomst van de eerstelijnsdienst tussen de partijen wordt bereikt stelt de eerstelijnsdienst een rapport op waarin de bereikte oplossing en de conformiteit ervan met de wettelijke principes inzake gegevensbescherming worden uiteengezet.
Een minnelijk akkoord sluit de toezichtsbevoegdheid van de Gegevensbeschermingsautoriteit niet uit.
Indien geen minnelijk akkoord wordt bereikt neemt het oorspronkelijke verzoek tot bemiddeling de vorm aan van een klacht die vervolgens door de eerstelijnsdienst wordt overgemaakt aan de geschillenkamer voor behandeling ten gronde: 1° met instemming van de verzoeker;of 2° wanneer de eerstelijnsdienst ernstige aanwijzingen vaststelt van het bestaan van een praktijk die aanleiding kan geven tot een inbreuk op de grondbeginselen van de bescherming van de persoonsgegevens, in het kader van deze wet en van de wetten die bepalingen bevatten inzake de bescherming van de verwerking van persoonsgegevens. Afdeling 2. - Procedure voor de inspectiedienst
Onderafdeling 1. - Aanhangigmaking bij de inspectiedienst
Art. 63.De aanhangigmaking bij de inspectiedienst kan gebeuren: 1° wanneer het directiecomité ernstige aanwijzingen vaststelt van het bestaan van een praktijk die aanleiding kan geven tot een inbreuk op de grondbeginselen van de bescherming van de persoonsgegevens, in het kader van deze wet en van de wetten die bepalingen bevatten inzake de bescherming van de verwerking van persoonsgegevens;2° wanneer de geschillenkamer naar aanleiding van een klacht beslist heeft dat een onderzoek door de inspectiedienst nodig is;3° door de geschillenkamer in het kader van een verzoek tot het verrichten van een aanvullend onderzoek;4° op verzoek van het directiecomité, met het oogmerk samen te werken met een gegevensbeschermingsautoriteit van een andere staat;5° op verzoek van het directiecomité in geval de Gegevensbeschermingsautoriteit gevat wordt door een rechterlijke instantie of een administratieve toezichthouder;6° uit eigen beweging wanneer zij ernstige aanwijzingen vaststelt van het bestaan van een praktijk die aanleiding kan geven tot een inbreuk op de grondbeginselen van de bescherming van de persoonsgegevens, in het kader van deze wet en van de wetten die bepalingen bevatten inzake de bescherming van de verwerking van persoonsgegevens. Onderafdeling 2. - Onderzoeksmogelijkheden van de inspectiedienst 1. Algemene bepalingen Art.64. § 1. De inspecteur-generaal en de inspecteurs oefenen de in dit hoofdstuk bedoelde bevoegdheden uit met het oog op het toezicht zoals bepaald in artikel 4, § 1, van deze wet. § 2. Bij de uitoefening van de in dit hoofdstuk bedoelde bevoegdheden zorgen de inspecteur-generaal en de inspecteurs ervoor dat de middelen die zij aanwenden passend en noodzakelijk zijn. § 3. Het onderzoek is geheim, behoudens wettelijke uitzondering, tot het moment van de neerlegging van het rapport van de inspecteur-generaal bij de geschillenkamer.
Art. 65.De inspecteur-generaal en de inspecteurs kunnen bij de uitvoering van hun opdrachten, op gemotiveerd verzoek, de bijstand van de politie vorderen. 2. Bevoegdheden van de inspectiedienst Art.66. § 1. Om het dossier te onderzoeken, kunnen de inspecteur-generaal en de inspecteurs conform de modaliteiten bepaald in deze wet: 1° personen identificeren;2° personen verhoren;3° een schriftelijke bevraging houden;4° onderzoeken ter plaatse voeren;5° informaticasystemen raadplegen en de gegevens die ze bevatten kopiëren;6° informatie elektronisch raadplegen;7° goederen of informaticasystemen in beslag nemen of verzegelen;8° de identificatie van de abonnee of de gewoonlijke gebruiker van een elektronische communicatiedienst of van het gebruikte elektronisch communicatiemiddel vorderen. § 2. De personen die het voorwerp uitmaken van een controle, moeten daartoe hun medewerking verlenen.
Art. 67.§ 1. De onderzoeksmaatregelen kunnen aanleiding geven tot een proces-verbaal tot vaststelling van een inbreuk. Dat proces-verbaal heeft bewijskracht tot het tegendeel bewezen is.
Er wordt een verslag opgesteld van de onderzoeksmaatregelen die geen aanleiding geven tot een proces-verbaal. § 2. Een ander lid van de inspectiedienst van de Gegevensbeschermingsautoriteit of een andere inspectiedienst of administratieve toezichthouder kunnen de materiële vaststellingen uit de processen-verbaal gebruiken met behoud van de bewijskracht ervan.
Inlichtingen die deel uitmaken van een lopend opsporings- of gerechtelijk onderzoek mogen slechts worden meegedeeld en gebruikt mits voorafgaande machtiging van de procureur des Konings of de onderzoeksrechter.
Inlichtingen betreffende medische gegevens van persoonlijke aard mogen slechts worden meegedeeld en gebruikt met inachtneming van het medisch beroepsgeheim. § 3. De feiten vastgesteld door andere inspectiediensten of administratieve toezichthouders kunnen door de inspecteur-generaal en de inspecteurs worden aangewend in hun onderzoeken en met dezelfde bewijswaarde worden opgenomen in de door hen, in het kader van hun opdracht, opgestelde processen-verbaal.
Art. 68.Onverminderd artikel 44/1 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, zijn alle diensten van de Staat, met inbegrip van de parketten en de griffies van de hoven en de rechtbanken, de provincies, de gemeenten, de verenigingen waartoe zij behoren, de overheidsinstellingen die ervan afhangen, gehouden aan de inspecteur-generaal en de inspecteurs, op hun verzoek, alle inlichtingen te geven die laatstgenoemden nuttig achten voor het toezicht op de naleving van de wetgeving waarmee zij belast zijn, alsmede gelijk welke informatiedragers ter inzage over te leggen en kopieën ervan te verstrekken onder gelijk welke vorm.
Indien deze inlichtingen deel uitmaken van een lopend opsporings- of gerechtelijk onderzoek worden ze slechts mits voorafgaande machtiging van de procureur des Konings of de onderzoeksrechter verstrekt.
Art. 69.In het kader van artikel 62 van de Verordening 2016/679 kan de inspectiedienst gezamenlijke werkzaamheden uitvoeren waarbij leden of personeelsleden van de gegevensbeschermingsautoriteiten van andere staten worden betrokken. 3. Voorlopige maatregelen Art.70. De inspecteur-generaal en de inspecteurs kunnen de voorlopige opschorting, beperking of bevriezing van de verwerking van gegevens bevelen die het voorwerp uitmaken van een onderzoek indien dit noodzakelijk is voor het vermijden van een ernstig, onmiddellijk en moeilijk herstelbaar nadeel.
De betrokken partijen kunnen door de inspecteur-generaal of een inspecteur gehoord worden alvorens een voorlopige maatregel wordt uitgevoerd. Indien de betrokken partijen niet vooraf gehoord worden, kunnen zij binnen een termijn van vijf dagen vanaf de uitvoering van de maatregel hun bezwaren, hetzij schriftelijk, hetzij mondeling kenbaar maken.
De beslissing van de inspectiedienst is met redenen omkleed en bepaalt de duur van de voorlopige maatregel die drie maanden kan bedragen, eenmalig verlengbaar met een nieuwe termijn van maximaal drie maanden.
Art. 71.Tegen de in artikel 70 bedoelde maatregelen kan door de betrokken partijen beroep worden ingesteld bij de geschillenkamer. Het beroep schort de maatregel niet op.
Het beroep wordt op straffe van verval ingesteld door middel van een met redenen omkleed en ondertekend verzoekschrift dat wordt neergelegd op het secretariaat van de geschillenkamer binnen een termijn van dertig dagen na de kennisgeving van de beslissing per aangetekende zending met ontvangstmelding. 4. Inwinnen van inlichtingen Art.72. Onverminderd de bepalingen van dit hoofdstuk mogen de inspecteur-generaal en de inspecteurs overgaan tot elk onderzoek, elke controle en elk verhoor, alsook alle inlichtingen inwinnen die zij nodig achten om zich ervan te vergewissen dat de grondbeginselen van de bescherming van de persoonsgegevens, in het kader van deze wet en van de wetten die bepalingen bevatten inzake de bescherming van de verwerking van persoonsgegevens, waarop zij toezicht uitoefenen, werkelijk worden nageleefd. 5. Identificatie van personen Art.73. § 1. De inspecteur-generaal en de inspecteurs mogen de identiteit nagaan van de personen die zich op de gecontroleerde plaats bevinden, alsook van eenieder van wie zij de identificatie nodig achten voor de uitoefening van hun opdracht.
Zij kunnen vragen dat die personen officiële identiteitsdocumenten voorleggen.
Zij kunnen bovendien deze personen identificeren aan de hand van niet-officiële documenten die deze personen hen vrijwillig voorleggen wanneer zij geen officiële identiteitsdocumenten kunnen voorleggen of wanneer de inspecteurs aan de authenticiteit ervan of aan de identiteit van deze personen twijfelen. § 2. De inspecteur-generaal kan, bij een met redenen omklede en schriftelijke beslissing, op basis van ieder gegeven in zijn bezit overgaan tot de identificatie van de abonnee of de gewoonlijke gebruiker van een elektronische communicatiedienst of van het gebruikte elektronisch communicatiemiddel.
Indien de inspecteur-generaal met de gegevens in zijn bezit de in het eerste lid bedoelde persoon niet kan identificeren, kan hij de medewerking vorderen van: - de operator van een elektronisch communicatienetwerk; en - iedereen die binnen het Belgisch grondgebied, op welke wijze ook, een dienst beschikbaar stelt of aanbiedt, die bestaat in het overbrengen van signalen via elektronische communicatienetwerken, of er in bestaat gebruikers toe te laten via een elektronisch communicatienetwerk informatie te verkrijgen of te ontvangen of te verspreiden. Hieronder wordt ook de verstrekker van een elektronische communicatiedienst begrepen.
De motivering weerspiegelt de proportionaliteit met inachtneming van de persoonlijke levenssfeer en de subsidiariteit ten opzichte van elke andere onderzoeksdaad. 6. Verhoor Art.74. De inspecteur-generaal en de inspecteurs kunnen, eventueel in aanwezigheid van getuigen, deskundigen of politiediensten, eenieder ondervragen van wie zij het verhoor noodzakelijk achten, over elk feit nuttig voor de uitoefening van hun opdrachten.
Het verhoor gebeurt overeenkomstig artikel 31 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.
Bij het verhoor van personen, ongeacht hun hoedanigheid, zullen minstens de regels, bedoeld in artikel 75, gerespecteerd moeten worden.
Art. 75.§ 1. Bij het begin van het verhoor wordt aan de ondervraagde persoon meegedeeld dat: 1° zijn verklaringen als bewijs in rechte kunnen worden gebruikt;2° hij kan worden bijgestaan door een raadsman;3° hij kan vragen dat alle vragen die hem worden gesteld en alle antwoorden die hij geeft, worden genoteerd in de gebruikte bewoordingen;4° hij kan vragen dat onderzoekshandelingen worden verricht;5° hij kosteloos een kopie van de tekst van het verhoor kan krijgen, welke hem onmiddellijk na het verhoor overhandigd zal worden of binnen de maand zal worden toegezonden. § 2. Elke ondervraagde persoon, mag gebruik maken van de documenten in zijn bezit en eisen dat deze documenten bij het proces-verbaal van het verhoor worden gevoegd.
Het proces-verbaal vermeldt het tijdstip waarop het verhoor begint, eventueel onderbroken en hernomen wordt, en eindigt. Het vermeldt de identiteit van de personen die in het verhoor of in een deel ervan tussenkomen. § 3. Aan het einde van het verhoor geeft de ondervrager de ondervraagde persoon het proces-verbaal van zijn verhoor te lezen. Er wordt hem gevraagd of hij die verklaringen wil verbeteren of daaraan iets wil toevoegen. 7. Schriftelijke bevraging Art.76. De inspecteur-generaal en de inspecteurs kunnen schriftelijk alle nuttige informatie opvragen bij personen die zij noodzakelijk achten.
De inspecteur-generaal en de inspecteurs bepalen de termijn binnen dewelke het antwoord op een verzoek om informatie moet worden gegeven en kunnen te allen tijde aanvullende informatie vragen.
Art. 77.De ondervraagde persoon heeft het recht zijn antwoord toe te lichten, met uitleg en informatie. 8. Onderzoek ter plaatse Art.78. Wanneer de inspecteur-generaal en de inspecteurs redenen hebben om aan te nemen dat er een inbreuk op de grondbeginselen van de bescherming van de persoonsgegevens, in het kader van deze wet en van de wetten die bepalingen bevatten inzake de bescherming van de verwerking van persoonsgegevens, gepleegd wordt, mogen zij te allen tijde de onderneming, de dienst, of enige andere plaats betreden om over te gaan tot een onderzoek ter plaatse teneinde er materiële vaststellingen te doen.
Behoudens schriftelijk akkoord van de betrokken persoon of machtiging van de onderzoeksrechter, hebben de inspecteur-generaal en de inspecteurs geen toegang tot de lokalen van een beroepsbeoefenaar die onderworpen is aan het beroepsgeheim en waarvoor een wettelijke regeling is voorzien voor een onderzoek ter plaatse en toegang tot hun beroepslokalen, in afwezigheid van een vertegenwoordiger van de beroepsorde.
Art. 79.§ 1. Wanneer de inspecteur-generaal en de inspecteurs redenen hebben om aan te nemen dat er een inbreuk op de grondbeginselen van de bescherming van de persoonsgegevens, in het kader van deze wet en van de wetten die bepalingen bevatten inzake de bescherming van de verwerking van persoonsgegevens gepleegd wordt, mogen zij bewoonde ruimten betreden, mits de toestemming van de bewoner of, bij gebrek daaraan, mits een voorafgaande machtiging van de onderzoeksrechter. § 2. Voor het bekomen van deze machtiging richt de inspecteur-generaal een met redenen omkleed verzoek aan de onderzoeksrechter van het rechtsgebied van de gecontroleerde. Dit verzoek bevat minstens de volgende gegevens: 1° de identificatie van de bewoonde ruimten die het voorwerp zijn van het bezoek;2° de naam van de inspecteur die de leiding heeft over de uitvoering van de visitatie van de bewoonde ruimten;3° de wetgeving die het voorwerp is van het toezicht en waarvoor de inspecteurs van oordeel zijn een machtiging tot bezoek nodig te hebben;4° de vermoedelijke inbreuken die het voorwerp zijn van het toezicht;5° alle bescheiden en inlichtingen waaruit blijkt dat het gebruik van dit middel nodig is;6° de proportionaliteit ten opzichte van elke andere onderzoeksdaad. § 3. De onderzoeksrechter beslist binnen een termijn van maximum achtenveertig uur na de ontvangst van het verzoek. Tegen deze beslissing is geen beroep mogelijk. § 4. De bezoeken aan de bewoonde ruimten zonder toestemming van de bewoner gebeuren tussen vijf en eenentwintig uur door minstens twee inspecteurs die samen optreden.
Art. 80.De gecontroleerde wordt in kennis gesteld van het doel van het onderzoek en de toepasselijke wetgeving.
Met uitzondering van de stukken waaruit de identiteit van de indiener van een klacht kan worden afgeleid dient het geheel van de motiveringsstukken tot het bekomen van de machtiging tot bezoek, aan het verslag bedoeld in artikel 91, § 1, te worden toegevoegd.
De gecontroleerde kan een verklaring opstellen die bij het proces-verbaal wordt gevoegd. 9. Raadpleging van het informaticasysteem en kopie van de gegevens op het informaticasysteem Art.81. § 1. Wanneer de inspecteur-generaal en de inspecteurs redenen hebben om aan te nemen dat er een inbreuk op de grondbeginselen van de bescherming van de persoonsgegevens, in het kader van deze wet en van de wetten die bepalingen bevatten inzake de bescherming van de verwerking van persoonsgegevens gepleegd wordt, mogen zij elk informaticasysteem en de gegevens die zij bevatten raadplegen, mits de toestemming van de gecontroleerde of, bij gebrek daaraan, mits een voorafgaande machtiging van de onderzoeksrechter. § 2. De inspecteur-generaal en inspecteurs mogen zich ter plaatse het informaticasysteem en de gegevens die zij bevatten en die zij nodig hebben voor hun onderzoeken en vaststellingen doen voorleggen en er kosteloos uittreksels, duplicaten of kopieën nemen of vragen in een door hen gevraagde leesbare en verstaanbare vorm.
Indien het niet mogelijk is om ter plaatse kopieën te nemen, mogen de inspecteur-generaal en de inspecteurs, tegen ontvangstbewijs, welk een inventaris bevat, het informaticasysteem en de gegevens die ze bevatten in beslag nemen, onder de in artikel 89 bedoelde voorwaarden. § 3. De gecontroleerde moet de inspecteur-generaal en de inspecteurs een toegang langs elektronische weg tot het informaticasysteem en tot deze gegevens waarborgen.
De inspecteur-generaal en de inspecteurs kunnen kosteloos uittreksels, duplicaten of kopieën nemen of vragen van het informaticasysteem en de gegevens die zij bevatten in een door hen gevraagde leesbare en verstaanbare vorm.
Art. 82.De teruggave van het informaticasysteem gebeurt onder afgifte van een inventaris van de desbetreffende informaticasystemen.
Art. 83.De in artikel 81, § 1, bedoelde bevoegdheid is eveneens van toepassing wanneer de plaats van bewaring van deze gegevens zich in een andere Staat bevindt en deze gegevens in België langs elektronische weg publiek toegankelijk zijn of met toestemming van de personen die gerechtigd zijn het onderzochte informaticasysteem te gebruiken.
Art. 84.§ 1. De gecontroleerde die een beroep doet op een informaticasysteem om persoonsgegevens te verwerken, legt ter plaatse alle informatie met betrekking tot de analyses, de programma's, het beheer en de exploitatie van het gebruikte systeem ter inzage over. § 2. De inspecteur-generaal en de inspecteurs kunnen een vertaling vragen in één van de nationale talen van de gegevens die op grond van een reglementaire verplichting bijgehouden dienen te worden en die in een vreemde taal opgesteld zijn. § 3. De inspecteur-generaal en de inspecteurs mogen, door middel van het informaticasysteem en met de bijstand van de gecontroleerde, de betrouwbaarheid nagaan van de geïnformatiseerde gegevens en bewerkingen, door de overlegging ter inzage te vorderen van stukken die in het bijzonder zijn opgesteld om de op informaticasystemen geplaatste gegevens om te zetten in een leesbare en verstaanbare vorm.
Art. 85.De inspecteur-generaal en de inspecteurs nemen de gepaste maatregelen om de integriteit te waarborgen van de verzamelde gegevens en van het materieel waartoe zij toegang hebben.
Art. 86.De inspecteur-generaal en de inspecteurs mogen alle informatie die gratis of mits betaling via elektronische weg toegankelijk is voor het publiek raadplegen, bestuderen en er kopieën van nemen. Zij mogen hiervoor geen geloofwaardige fictieve identiteit aannemen noch fictieve documenten aanwenden en niet in enige persoonlijke interactie treden met een persoon.
Art. 87.De inspecteur-generaal en de inspecteurs mogen beveiligingsmaatregelen van informaticasystemen uittesten of dit laten doen door deskundigen mits voorafgaande toestemming van de gecontroleerde of, bij gebrek daaraan, mits een voorafgaande machtiging van de onderzoeksrechter.
Art. 88.De onderzoekshandelingen gesteld in uitvoering van deze wet kunnen geen aanleiding geven tot toepassing van art. 550bis van het Strafwetboek. 10. Inbeslagneming en verzegeling Art.89. § 1. De inspecteur-generaal en de inspecteurs kunnen voorwerpen, documenten of informaticasystemen verzegelen of in beslag nemen voor de duur van hun opdracht, maar niet langer dan tweeënzeventig uur.
Zij beschikken over deze bevoegdheden wanneer dit noodzakelijk is voor de opsporing, voor het onderzoek of voor het leveren van het bewijs van de inbreuken of wanneer het gevaar bestaat dat met deze informaticasystemen de inbreuken worden voortgezet of nieuwe inbreuken zullen worden gepleegd.
Die maatregelen worden vastgesteld bij proces-verbaal, waarvan de persoon die het onderwerp was van die maatregelen onverwijld een afschrift ontvangt. § 2. Na tweeënzeventig uur kunnen de inspecteur-generaal en de inspecteurs, mits voorafgaande machtiging van de onderzoeksrechter, voorwerpen, documenten of informaticasystemen die het voorwerp uitmaken van de inbreuk of die gediend hebben tot het plegen van de inbreuk, verzegelen of in beslag nemen.
Die maatregelen worden vastgesteld bij proces-verbaal, waarvan de persoon die het voorwerp was van die maatregelen onverwijld een afschrift ontvangt. § 3. De verzegelde of in beslag genomen voorwerpen, documenten of informaticasystemen worden vermeld in een daartoe speciaal bij te houden register.
Art. 90.Tegen de in artikel 89 bedoelde maatregelen kan door de betrokken partijen beroep worden ingesteld bij de geschillenkamer.
Het beroep wordt op straffe van verval ingesteld door middel van een met redenen omkleed en ondertekend verzoekschrift dat wordt neergelegd op het secretariaat van de geschillenkamer binnen een termijn van dertig dagen na ontvangst van het proces-verbaal per aangetekende zending met ontvangstmelding.
Onderafdeling 3. - Afsluiting van het onderzoek
Art. 91.§ 1. Wanneer de inspecteur-generaal en de inspecteurs van oordeel zijn dat hun onderzoek is afgerond, stellen zij hun verslag op en voegen zij het bij het dossier. § 2. De inspecteur-generaal kan: - het dossier overmaken aan de voorzitter van de geschillenkamer; - het dossier overmaken aan de procureur des Konings wanneer de feiten een strafrechtelijke inbreuk kunnen vormen; - het dossier seponeren; - het dossier overmaken aan een gegevensbeschermingsautoriteit van een andere staat. § 3. Wanneer de inspecteur-generaal het dossier heeft overgemaakt aan de procureur des Konings en het openbaar ministerie vervolgens afziet van een strafvervolging in te stellen, een minnelijke schikking of een bemiddeling in strafzaken bedoeld bij artikel 216ter van het Wetboek van strafvordering voor te stellen, of wanneer het openbaar ministerie geen beslissing heeft genomen binnen een termijn van zes maanden te rekenen van de dag van ontvangst van het dossier, beslist de Gegevensbeschermingsautoriteit of de administratieve procedure moet worden hernomen. Afdeling 3. - Procedure voor de geschillenkamer
Onderafdeling 1. - Aanhangigmaking bij de geschillenkamer
Art. 92.De geschillenkamer kan worden gevat: 1° door de eerstelijnsdienst, overeenkomstig artikel 62, § 1, voor de behandeling van een klacht;2° door een betrokken partij die, overeenkomstig de artikelen 71 en 90, hoger beroep instelt tegen maatregelen van de inspectiedienst;3° door de inspectiedienst nadat deze een onderzoek heeft afgesloten overeenkomstig artikel 91 § 2.
Art. 93.De procedure voor de geschillenkamer is in principe schriftelijk. Evenwel kan de geschillenkamer de betrokken partijen horen.
Onderafdeling 2. - Procedure voorafgaand aan de beslissing ten gronde
Art. 94.Eens gevat kan de geschillenkamer: 1° een onderzoek vragen aan de inspectiedienst overeenkomstig artikel 63, 2° ;2° de inspectiedienst verzoeken om een aanvullend onderzoek te verrichten wanneer de geschillenkamer wordt gevat overeenkomstig artikel 92, 3° ;3° de klacht behandelen zonder uit eigen beweging de inspectiedienst te hebben gevat.
Art. 95.§ 1. De geschillenkamer beslist over de opvolging die het geeft aan het dossier en is bevoegd: 1° te beslissen dat het dossier gereed is voor behandeling ten gronde;2° een schikking voor te stellen;3° de klacht te seponeren;4° waarschuwingen te formuleren;5° te bevelen dat wordt voldaan aan de verzoeken van de betrokkene om zijn rechten uit te oefenen;6° te bevelen dat de betrokkene in kennis wordt gesteld van het veiligheidsprobleem;7° het dossier over te dragen aan het parket van de procureur des Konings te Brussel, die het in kennis stelt van het gevolg dat aan het dossier wordt gegeven;8° geval per geval te beslissen om haar beslissingen bekend te maken op de website van de Gegevensbeschermingsautoriteit. § 2. In de gevallen vermeld in § 1, 4° tot 6°, stelt zij onverwijld de betrokken partijen per aangetekende zending in kennis van: 1° het feit dat een dossier aanhangig is;2° de inhoud van de klacht, desgevallend met uitzondering van de stukken waaruit de identiteit van de indiener van de klacht kan worden afgeleid;3° de mogelijkheid tot het raadplegen en het kopiëren van het dossier bij het secretariaat van de geschillenkamer, desgevallend met uitzondering van de stukken waaruit de identiteit van de indiener van de klacht kan worden afgeleid, alsmede van de dagen en de uren waarop die raadpleging mogelijk is. § 3. Wanneer na toepassing van § 1, 7°, het openbaar ministerie er van afziet een strafvervolging in te stellen, een minnelijke schikking of een bemiddeling in strafzaken bedoeld in artikel 216ter van het Wetboek van strafvordering voor te stellen, of wanneer het openbaar ministerie geen beslissing heeft genomen binnen een termijn van zes maanden te rekenen van de dag van ontvangst van het dossier, beslist de Gegevensbeschermingsautoriteit of de administratieve procedure moet worden hernomen.
Art. 96.§ 1. Het verzoek van de geschillenkamer, vermeld in artikel 94, 1°, tot het verrichten van een onderzoek dient binnen de dertig dagen nadat de klacht aanhangig werd gemaakt bij de geschillenkamer door de eerstelijnsdienst aan de inspecteur-generaal van de inspectiedienst te worden overgemaakt. § 2. Het verzoek van de geschillenkamer, overeenkomstig artikel 94, 2°, tot het verrichten van een aanvullend onderzoek dient binnen de dertig dagen nadat het dossier aanhangig werd gemaakt bij de geschillenkamer door de inspectiedienst aan de inspecteur-generaal van de inspectiedienst te worden overgemaakt.
Art. 97.Indien het verslag van de inspecteur-generaal melding maakt van vaststellingen van inbreuken op andere wetgeving dan deze die betrekking heeft op de bescherming van persoonsgegevens dan moet de geschillenkamer de procureur des Konings een kopie van die vaststellingen overzenden.
Onderafdeling 3. - Beraadslaging en beslissing ten gronde
Art. 98.Wanneer de geschillenkamer beslist dat het dossier gereed is voor behandeling ten gronde, stelt zij onverwijld de betrokken partijen per aangetekende zending in kennis van de bepalingen zoals vermeld in artikel 95, § 2, alsook van: 1° de mogelijkheid om alle communicatie omtrent de zaak elektronisch te aanvaarden;2° de mogelijkheid om hun verweermiddelen in te dienen en om te verzoeken om gehoord te worden;3° de mogelijkheid om alle stukken die zij nuttig achten bij het dossier te voegen.
Art. 99.De geschillenkamer nodigt de partijen uit om hun verweermiddelen in te dienen.
Art. 100.§ 1. De geschillenkamer heeft de bevoegdheid om: 1° een klacht te seponeren;2° de buitenvervolgingstelling te bevelen;3° de opschorting van de uitspraak te bevelen;4° een schikking voor te stellen;5° waarschuwingen en berispingen te formuleren;6° te bevelen dat wordt voldaan aan de verzoeken van de betrokkene om zijn rechten uit te oefenen;7° te bevelen dat de betrokkene in kennis wordt gesteld van het veiligheidsprobleem;8° te bevelen dat de verwerking tijdelijk of definitief wordt bevroren, beperkt of verboden;9° te bevelen dat de verwerking in overeenstemming wordt gebracht;10° de rechtzetting, de beperking of de verwijdering van gegevens en de kennisgeving ervan aan de ontvangers van de gegevens te bevelen;11° de intrekking van de erkenning van certificatie-instellingen te bevelen;12° dwangsommen op te leggen;13° administratieve geldboeten op te leggen;14° de opschorting van grensoverschrijdende gegevensstromen naar een andere Staat of een internationale instelling te bevelen;15° het dossier over te dragen aan het parket van de procureur des Konings te Brussel, die het in kennis stelt van het gevolg dat aan het dossier wordt gegeven;16° geval per geval te beslissen om haar beslissingen bekend te maken op de website van de Gegevensbeschermingsautoriteit. § 2. Wanneer na toepassing van § 1, 15°, het openbaar ministerie er van afziet een strafvervolging in te stellen, een minnelijke schikking of een bemiddeling in strafzaken bedoeld in artikel 216ter van het Wetboek van strafvordering voor te stellen, of wanneer het openbaar ministerie geen beslissing heeft genomen binnen een termijn van zes maanden te rekenen van de dag van ontvangst van het dossier, beslist de Gegevensbeschermingsautoriteit of de administratieve procedure moet worden hernomen.
Art. 101.De geschillenkamer kan beslissen om een administratieve boete op te leggen aan de vervolgde partijen volgens de algemene voorwaarden bepaald in artikel 83 van de Verordening 2016/679.
Art. 102.De beslissing tot opleggen van de administratieve geldboete is met redenen omkleed en bepaalt het bedrag van de geldboete.
De betaling van het bedrag van de administratieve geldboete dient te geschieden binnen de dertig dagen, te rekenen vanaf de datum van de aangetekende zending met ontvangstmelding van de beslissing tot het opleggen van de administratieve geldboete.
Art. 103.Bij samenloop van inbreuken worden de bedragen van de administratieve geldboeten zoals bepaald in artikel 83 van de Verordening 2016/679 samengevoegd zonder dat het totale bedrag het dubbele van het hoogste boetebedrag, van toepassing op de begane inbreuken, mag overschrijden.
Indien een overtreder door middel van dezelfde handeling, meerdere inbreuken heeft gepleegd, is enkel de zwaarste administratieve geldboete van de onderscheiden inbreuken van toepassing.
Art. 104.Er mag geen rekening worden gehouden met een beslissing waarbij een administratieve geldboete is opgelegd of waarbij de betrokkene schuldig is verklaard en die dateert van drie jaar of langer vóór de feiten.
Die termijn van drie jaar begint te lopen zodra de beslissing uitvoerbaar is geworden of wanneer de rechterlijke beslissing waarbij uitspraak wordt gedaan over het hoger beroep in kracht van gewijsde is gegaan.
Art. 105.De feiten verjaren vijf jaar na het plegen ervan.
De verjaring wordt uitsluitend gestuit door daden van onderzoek of vervolging.
Die daden houden de aanvang van een nieuwe termijn van dezelfde duur in, zelfs ten aanzien van de personen die daarbij niet betrokken zijn.
Art. 106.De administratieve geldboeten verjaren na vijf jaar te rekenen vanaf de datum waarop zij moeten worden betaald.
De verjaringstermijn wordt geschorst indien een beroep wordt ingesteld tegen de beslissing van de geschillenkamer tot het opleggen van een administratieve geldboete.
Art. 107.De dwangsommen, geldboeten en transacties opgelegd met toepassing van deze wet worden ten voordele van de Schatkist overgemaakt of geïnd door de algemene administratie van de Inning en de Invordering.
Onderafdeling 4. - Kennisgeving en beroepsprocedure
Art. 108.§ 1. De geschillenkamer stelt de partijen in kennis van haar beslissing en van de mogelijkheid om beroep aan te tekenen binnen een termijn van dertig dagen, vanaf de betekening van de kennisgeving, bij het Marktenhof.
Behoudens de uitzonderingen die de wet bepaalt of tenzij de geschillenkamer bij met bijzondere redenen omklede beslissing anders beveelt is de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zulks niettegenstaande hoger beroep.
De beslissing tot verwijdering van gegevens overeenkomstig artikel 100, § 1, 10°, is niet uitvoerbaar bij voorraad. § 2 Tegen de beslissingen van de geschillenkamer op grond van de artikelen 71 en 90 staat beroep open bij het Marktenhof die de zaak behandelt zoals in kort geding overeenkomstig de artikelen 1035 tot 1038, 1040 en 1041 van het Gerechtelijk Wetboek. HOOFDSTUK VII. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen
Art. 109.Hoofdstuk VII en hoofdstuk VIIbis van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens worden opgeheven.
Art. 110.Deze wet treedt in werking op 25 mei 2018, met uitzondering van hoofdstuk III dat in werking treedt op de dag dat deze wet bekend wordt gemaakt in het Belgisch Staatsblad.
De Koning kan voor iedere bepaling ervan, met uitzondering van de bepalingen van hoofdstuk III, een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan de datum vermeld in het eerste lid.
Art. 111.Onverminderd de controlebevoegdheden van de Gegevensbeschermingsautoriteit, behouden de machtigingen verleend door de sectorale comités van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer voor de inwerkingtreding van deze wet rechtsgeldigheid.
Na de inwerkingtreding van deze wet is een toetreding tot een bij een beraadslaging van een sectoraal comité verleende algemene machtiging slechts mogelijk mits de aanvrager een geschreven en ondertekende verbintenis overzendt aan de Gegevensbeschermingsautoriteit waarin hij bevestigt zich aan te sluiten bij de voorwaarden van de desbetreffende beraadslaging en dit onverminderd de controlebevoegdheden die de Gegevensbeschermingsautoriteit na ontvangst van de verbintenis kan uitoefenen.
Behoudens andere wettelijke bepalingen, worden lopende machtigingsaanvragen van voor de inwerkingtreding van de wet behandeld door de functionaris van de gegevensbescherming van de instellingen betrokken bij de gegevensuitwisseling.
Art. 112.Hoofdstuk VI is niet van toepassing op klachten of verzoeken die nog hangend zijn bij de Gegevensbeschermingsautoriteit op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet.
De in het eerste lid bedoelde klachten of verzoeken worden door de Gegevensbeschermingsautoriteit, als rechtsopvolger van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, verder afgehandeld volgens de procedure van toepassing voor de inwerkingtreding van deze wet.
Art. 113.De door de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer aangeworven statutaire en contractuele personeelsleden worden op de datum van inwerkingtreding van artikel 109 overgedragen aan de Gegevensbeschermingsautoriteit minstens met behoud van hun hoedanigheid en rechten, hun anciënniteit, hun loon, vergoedingen en toelagen en andere voordelen die hen overeenkomstig de regelgeving of arbeidsovereenkomst verleend werden.
Art. 114.Het mandaat van de leden van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en van de externe leden van de sectorale comités van het Rijksregister, van de Federale overheid, van de Kruispuntbank Ondernemingen, van het Statistisch toezichtscomité en van het sectoraal comité van de sociale zekerheid en van de gezondheid eindigt op 24 mei 2018.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 3 december 2017.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, M. DE BLOCK De Minister van Justitie, K. GEENS De staatssecretaris voor Bestrijding van de Sociale Fraude, Privacy en Noordzee, toegevoegd aan de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Ph. DE BACKER Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, K. GEENS _______ Nota Kamer van volksvertegenwoordigers (www.dekamer.be) Stukken : 54 2648.
Integraal Verslag : 9 november 2017.