Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 18 april 2023

Uittreksel uit arrest nr. 26/2023 van 16 februari 2023 Rolnummers 7494, 7505, 7526 en 7606 In zake : de beroepen tot vernietiging : - van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 10 juli 2020 « tot wijziging van artikel 47 en 81 van he - van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 17 juli 2020 « tot wijzigi(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2023201155
pub.
18/04/2023
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 26/2023 van 16 februari 2023 Rolnummers 7494, 7505, 7526 en 7606 In zake : de beroepen tot vernietiging : - van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 10 juli 2020 « tot wijziging van artikel 47 en 81 van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten betreffende het preventieve gezondheidsbeleid », ingesteld door Jens Hermans en anderen; - van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 17 juli 2020 « tot wijziging van de ordonnantie van 19 juli 2007 betreffende het preventieve gezondheidsbeleid », ingesteld door Karin Verelst; - van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 18 december 2020 « tot wijziging van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten betreffende het preventieve gezondheidsbeleid en van het decreet van 29 mei 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten1 tot organisatie van de meldingsplicht en het contactonderzoek in het kader van COVID-19 », ingesteld door Jens Hermans en anderen, Maarten Roels en anderen en door de vzw « Association de Promotion des Droits Humains et des Minorités ».

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en P. Nihoul, en de rechters T. Giet, J. Moerman, M. Pâques, Y. Kherbache, T. Detienne, D. Pieters, S. de Bethune, E. Bribosia, W. Verrijdt en K. Jadin, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter L. Lavrysen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de beroepen en rechtspleging a. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 13 januari 2021 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 14 januari 2021, zijn een beroep tot vernietiging van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 10 juli 2020 « tot wijziging van artikel 47 en 81 van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten betreffende het preventieve gezondheidsbeleid » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 13 juli 2020, tweede editie) en een beroep tot vernietiging van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 18 december 2020 « tot wijziging van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten betreffende het preventieve gezondheidsbeleid en van het decreet van 29 mei 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten1 tot organisatie van de meldingsplicht en het contactonderzoek in het kader van COVID-19 » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 28 december 2020) ingesteld door Jens Hermans, Karin Verelst en C.U., bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. J. De Groote, advocaat bij de balie te Dendermonde.

Bij hetzelfde verzoekschrift vorderden de verzoekende partijen eveneens de schorsing van hetzelfde decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 18 december 2020. Bij het arrest nr. 88/2021 van 10 juni 2021 (ECLI:BE:GHCC:2021: ARR.088), bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 5 oktober 2021, heeft het Hof de vordering tot schorsing verworpen. b. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 25 januari 2021 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 26 januari 2021, heeft Karin Verelst, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr.J. De Groote, beroep tot vernietiging ingesteld van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 17 juli 2020 « tot wijziging van de ordonnantie van 19 juli 2007 betreffende het preventieve gezondheidsbeleid » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 24 juli 2020). c. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 5 maart 2021 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 9 maart 2021, is beroep tot vernietiging ingesteld van hetzelfde decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 18 december 2020 door Maarten Roels, John de Vreeze, Jean-Pierre Van Cauwenberghe, Viviane Van Kerckhove, Martin van Dongen, Steve Caster, Jean van Hille, Bert De Rijck, Elien Cardon, Kathy Grambergen, Annelies Beugnies, Danny Lambert, Katty Colpaert, Marjolein Maryns, Martine Wullaert, Peter Vereecke, Carine Buyens, Maria Van Schoors, Mario Denoyette, Luc Declercq, Francine Coopman, Willy Caekebeke, Sigrid Nelissen, Sandra Delperdange, Carine De Backer, Elise De Deyn, Cateline Hendrickx, Dirk Steenhout, Eddy Matthijs, Rita Van Beneden, Rufin Wauters, Veerle Van Keymeulen, Patrick De Schepper, Aurelia Verdonck, François De Wit, François Van Den Bergh, Paul De Man, Adelheid Gysel, An Van Eetvelde, Helena Lamberts-Van Assche, Liselotte Van Dooren, Jurgen Baeck, Björn De Meyer, Joeri Gantois, Marjan De Landtsheer, Martine Verhofstadt, Renate Dooms, Rita De Backer, Pieter Willem de Vries, Annie Van Daele, Marie Brusselaers, Bastiaan Geysen, Ingeborg Vercammen, Nico Troch, Hildegarde De Meulenaere, Inge Liesens, Peter Van der Henst, Patrick Maes, Piet De Smedt, Bernd van Hassel, Fabrice Selvi, Jeroen Franssens, Kristina Van de Gaer, Inge De Decker, Kurt van Rysseghem, Patrik Boone, Geertrui Daem, Viviane Van Kerkhove, Constance Hanssens, Jan Lanckman, Karel Schoonbaert, Marleen Pensaert, Myriam Demey, Sylvia Van Damme, Magda Libbrecht, Patrick Vandendriessche, Karen Vandendriessche, Martine Feryn, Stefaan Haezebrouck, Inés Vandewoestijne, Romain Vandewoestijne, Rita Hoornaert, Cornelia Jonckheere, Francis Jonckheere, Nancy Verschoot, Anja Thorrez, Erika Hallaert, Eva Vanooteghem, Paul Van Egghen, Willy Doom, Chris Beyaert, Katrien De Puydt, Kurt vanlandschoot, Annemie De Bel, Bart Desmet, Gerda Van De Pontseele, Nathalie Tettelin, Dirk Deman, Geert Verhelst, Kate Verhelst, Valerie Destoop-Verbrugge, Carlos Debucquoy, Thierry Casteele, Gregory Lahousse, Karl Phlips, Albert Bostyn, Nick Verhulst, Veronique Claes d'Erckenteel, Danny Gaytant, Kathleen Deroo, Werner Bertels, Brigitte Schoukens, Freddy Henderix, Lydie Melsen, Paul Vandecruys, Amanda Samaey, Birgit Hederer, Geert Vandewalle, Maria-Isabel Malleiro Y Taboas, André Vegter, Veronica Van Hoet, Agnes Jonckheere, Ann Callewaert, Steven Depicker, Steven Vrancken, Bert Smets, Mieke Vriens, Elvira de Graaf, Ruud Gysen, Johannes Noldes, Sven Hellings, Carolien Damman, Nancy De Pooter, Yvonne Van Kempen, Benjamin Dewit, Dominique Van Den Broeck, Niels Ramaekers, Inge Joachims, Dominique Stulens-Lenaers, Kristof Hermans, Dennis Roovers, Rudi Princen, Marielle Lambrechts, Lieve Philips, Josy Laumen, Noël Dinjens, Ann Hendrikx, Kelly Duisters, Patrick Indekeu, Petra Gielen, Robben Van Erum, John Van Reempts, Frank Dirckx, Sascha Del Sal, Ivo Goossens, Chantal Hoeven, Christina Delbressine, Karin Hoeven, Monique Dassen, Filip Habets, Wendy Janssen, Barbara Asprokolas, Miek Maes, Marielle Alewaters, Umile Barbieri, Jochen Bessemans, Fabrice Hamel, Karel Manshoven, Didier Steyaert, Edeltraud Cosemans, Gilda Biagina Mollo, Tiziana Gallucci, Cedric Kerkhofs, Karel Gorissen, Laura Barbieri, Rosina Micieli, Hans Pauwels, Claudia De Proft, Vik Nelissen, Catherine Keupers, Christel Copermans, Juul Vanleysen, Klaas Hoogerwaard, Marleen Marchal, Nathalie Janssen, Rafaël Eijssen, Tania Claes, Katrien Weckx, Birgit Berlanger, Jean-Luc Vanderlinden, Magda Robert, Wendy Lasseel, Ingrid Vertenten, Louis Jans, Martine Beyers, William Collett, Bert Cools, Christian Panneels, Elzbieta Oleksa, Laura Sampermans, Martine Deconinck, Alain Soffers, Liesbeth Renders, Wim Van Aelst, Veerle Mattheussen, Anne Huygh, Danielle Liesenborghs, Grietje Van den Eede, Jan De Keuster, Marleen De Braekeleer, Torsten Koch, Bart Bottu, Tom Dhaenens, Derek Vanmolecot, Clark Trappeniers, Rob Daneels, Gerd Van Kogelenberg, Hilde De Smet, Hugo Dooms, Ivar Hermans, Severine Tastenhoye, Katrien Verstraete, Agnes Feyaerts, Griet Van Roosmalen, Hans Laureyssen, Dennis Geelen, Fried'l Hermans, Ignace Van Eeckhout, Nico IJff, Leen Haagdorens, Evi Vanheel, Dirk Bastiaensen, Lutgart Hanssens, Carolien Jongbloed, Danny De Cock, Francois Bosch, Hanny Poot, Luc Geenen, Muriel Van de Steen, Danny Digneffe, Frank Peeraer, Lud Verhelst, Michel Roofthooft, Mariette Pepermans, Ann Depooter, Cynthia Wyckmans, Patricia Aarts, Simon Roelants, Sofie Declercq, Dana Van den Broek, Denise Claessens, Anne Fierlafijn, Hadewych Goetelen, Brigitte Crombez, Mark Van Wauwe, Reinhilde Goossens, Leo Van den Bossche, Philip Martens, Maria Van Gompel, Esmeralda Verlinden, Jean-Marc Ravels, Lutgart Gillis, Nancy Dhont, Carine Francken, Diederik Brees, Karel Van Hilst, Luc Van Espen, Henri Vermuyten, Thierry De Mees, Gilles Hertoghe, Gisela Dietlein, Guy Poortmans, Martine Peters, Ilse Kussé, Antonis Antoniadis, Mario Verbruggen, Chris Prime, Elisa Ventrella, Ferdinand Van Ouytsel, Katie D'haene, Brigitte Pinckaers, Joris Van Dyck, Jean-Pierre Nachtegael, Kathy Farmery, Nicole Van Essche, Sissi Uytterhoeven, Efrem Van Steenwinkel, Luc Covents, Cynthia Bogaerts, Judy Daems, Lieve Ruwet, Johan Denis, Linda Immens, Peggy Van den Bergh, Alain Van den Bergh, Anne Brouwers, Bart Schelstraete, Katrien Meeussen, Marc Michiels, Dimitri Dierckx de Casterle, Dennis Deridder, Godfried Bervoets, Linda Santana, Marijke Mateusen, Karine De Proost, Peter Sels, Henri Pollaerts, Lydia Van Gestel, Dirk Rochtus, Matej Vukas, Bob Frateur, Ilona Elfers, Griet Cockx, Gunther Valgaeren, Greet Vanthienen, Guido Beysen, Nancy de Moor, Danielle De Roover, Gerda Moorkens, Kathleen Bastiaens, Liselotte Gijsels, Loran Behits, Ronald Van Roosbroeck, Krisje Scheurweghs, Kurt Deckx, Miranda Pauwels, Peggy Engelen, Sylvie Balemans, Ken Gysbrechts, Kristel Rombouts, Linda Int Panis, Rita Blank, Peter De Bie, Jeroen Faes, Paolo Craet, Karin Slootmans, Monique Wuyts, Sandra Trevisan, Dirk Van Offel, Sandra Int Panis, Anne Dorssemont, Fabienne Claeys, Guy Franck, Katrien Rommens, Nadine Van den Bergh, Elly Dekeyser, Robert Klene, Johan Van Aerschot, Rosa Boschmans, Ylvi Haass, Els Mattheeuws, Mieke Mattheeuws, Els Somers, Dien Stas, Serge Boeckx, Kervyn De Marcke Ten Dries, Andy De Geyndt, Ron Farmery, Conny Van Eycken, Gaby De Decker, Peter Lauwereys, Fabienne Sels, Marta Barandiy, Andrea Heitkamp, Karla Vannuffelen, Nadia Van Hemelrijck, Peter Vandendaele, Martina Hartmann, Godelieve Van Den Nest, Anne-Marie Sergeant, Willem Carpentier, Nathalie Borremans, Peggy Lissens, Chris Fauconnier, Carine De Neef, Marileen Janssens, Guido Crommen, Luc Desmedt, Joseph Nagy, Sheena Lee De Clercq, Inge Verjans, Victor Van de Putte, Guy Van de Putte, Joseph Brokken, Patrick Rouges, Steven Peeters, Danielle Renaut en Dirk Baeken, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr.C. Knapen, advocaat bij de balie te Brussel.

Bij hetzelfde verzoekschrift vorderden de verzoekende partijen eveneens de schorsing van hetzelfde decreet. Bij het arrest nr. 89/2021 van 10 juni 2021 (ECLI:BE:GHCC:2021:ARR.089), bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 20 september 2021, tweede editie, heeft het Hof de vordering tot schorsing verworpen. d. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 21 juni 2021 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 23 juni 2021, heeft de vzw « Association de Promotion des Droits Humains et des Minorités », bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr.M. Verdussen, advocaat bij de balie te Brussel, beroep tot gehele of gedeeltelijke vernietiging ingesteld van hetzelfde decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 18 december 2020.

Die zaken, ingeschreven onder de nummers 7494, 7505, 7526 en 7606 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden decreten, de bestreden ordonnantie en hun context B.1. Het beroep tot vernietiging in de zaak nr. 7494 is gericht tegen het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 10 juli 2020 « tot wijziging van artikel 47 en 81 van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten betreffende het preventieve gezondheidsbeleid » (hierna : het decreet van 10 juli 2020Relevante gevonden documenten type decreet prom. 10/07/2020 pub. 13/07/2020 numac 2020010414 bron vlaamse overheid Decreet tot wijziging van artikel 47 en 81 van het decreet van 21 november 2003 betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 10/07/2020 pub. 23/07/2020 numac 2020042293 bron vlaamse overheid Decreet betreffende instemming met het samenwerkingsakkoord van 19 maart 2020 tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap met betrekking tot de bevoegdheden van de gemeenschappen en van de federale staat inzake het taxshelterstelsel voor audiovisuele werken en podiumwerken en tot informatie-uitwisseling type decreet prom. 10/07/2020 pub. 23/07/2020 numac 2020042294 bron vlaamse overheid Decreet tot wijziging van artikel 16 en 17/1 van het decreet van 20 januari 2012 houdende een vernieuwd jeugd- en kinderrechtenbeleid sluiten). De beroepen tot vernietiging in de zaken nrs. 7494, 7526 en 7606 zijn gericht tegen het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 18 december 2020 « tot wijziging van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten betreffende het preventieve gezondheidsbeleid en van het decreet van 29 mei 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten1 tot organisatie van de meldingsplicht en het contactonderzoek in het kader van COVID-19 » (hierna : het decreet van 18 december 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten0). Het beroep tot vernietiging in de zaak nr. 7505 is gericht tegen de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 17 juli 2020 « tot wijziging van de ordonnantie van 19 juli 2007 betreffende het preventieve gezondheidsbeleid » (hierna : de ordonnantie van 17 juli 2020).

B.2. Op 11 maart 2020 heeft de Wereldgezondheidsorganisatie de uitbraak van het SARS-CoV-2-virus uitgeroepen tot een pandemie. Ook België is sedert maart 2020 geconfronteerd met die pandemie en de gevolgen ervan. Het SARS-CoV-2-virus is een zeer besmettelijk virus dat de ziekte COVID-19 veroorzaakt, die voornamelijk voor ouderen en personen met een medische voorgeschiedenis ernstige medische problemen veroorzaakt of dodelijk kan zijn (Parl. St., Vlaams Parlement, 2019-2020, nr. 415/1, p. 2; Parl. St., Vlaams Parlement, 2020-2021, nr. 488/1, p. 2; Parl. St., Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, 2019-2020, nr. B-41/1, p. 1).

In het kader van die COVID-19-gezondheidscrisis en om een verdere verspreiding van de ziekte COVID-19 tegen te gaan, werd oorspronkelijk de Nationale Veiligheidsraad en daarna het Overlegcomité, waarin vertegenwoordigers van de federale overheid en van de deelstaten werden opgenomen, belast om op elkaar afgestemde maatregelen te nemen teneinde de verdere verspreiding van COVID-19 te beperken (Parl. St., Vlaams Parlement, 2019-2020, nr. 415/1, p. 2; Parl. St., Vlaams Parlement, 2020-2021, nr. 488/1, p. 2).

B.3.1. De bestreden decreten en de bestreden ordonnantie passen in het kader van het aanvullen en het actualiseren van het arsenaal aan maatregelen die de verschillende overheden hebben genomen om de COVID-19-pandemie te bestrijden en de verdere verspreiding van het SARS-CoV-2-virus tegen te gaan.

B.3.2. Zo werden in de beginfase van de pandemie strenge maatregelen genomen die ertoe strekten de overdracht van het SARS-CoV-2-virus tegen te gaan door onder meer alle fysieke contacten tussen personen en reizen te verbieden (bv. afstand van anderhalve meter bewaren, samenscholingsverbod, verbod op niet-essentiële verplaatsingen, enz.).

Vanaf mei 2020, gelet op de dalende trend inzake het aantal ziekenhuisopnames en overlijdens, is een nieuwe fase in de pandemie ingegaan, die noopte tot andere maatregelen om de verdere verspreiding van het virus en COVID-19 tegen te gaan. Die maatregelen hadden in het bijzonder betrekking op het opsporen en begeleiden van (vermoedelijk) besmette personen en hun contacten. Daartoe werd een gegevensbank bij Sciensano opgericht om gegevens over die personen te verzamelen (koninklijk besluit nr. 18 van 4 mei 2020 « tot oprichting van een databank bij Sciensano in het kader van de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19 »). Er werd in rechtsgronden voor de voormelde contactopsporing voorzien bij onder meer het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 29 mei 2020 « tot organisatie van de meldingsplicht en het contactonderzoek in het kader van COVID-19 » (hierna : het decreet van 29 mei 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten1) en het besluit van bijzondere machten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie nr. 2020/006 van 18 juni 2020 « tot het organiseren van het gezondheidskundig contactonderzoek in het kader van de strijd tegen de COVID-19-pandemie », bekrachtigd bij de ordonnantie van 4 december 2020 « houdende bekrachtiging van de besluiten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie tot uitvoering van de ordonnantie van 19 maart 2020 om bijzondere machten toe te kennen aan het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie in het kader van de gezondheidscrisis COVID-19 en betreffende het toekennen van bijkomende opdrachten aan de bicommunautaire Dienst voor Gezondheid, Bijstand aan Personen en Gezinsbijslag ».

B.3.3. In juli 2020 werden in het licht van de nieuwe fase in de COVID-19-crisis, waarbij na een periode van zogenaamde « lockdown light » de beperkingen op fysieke contacten tussen personen werden versoepeld en reizen opnieuw mogelijk werd, verdere maatregelen genomen om de daarmee samenhangende risico's van verdere verspreiding tegen te gaan.

B.4. Het bestreden decreet van 10 juli 2020Relevante gevonden documenten type decreet prom. 10/07/2020 pub. 13/07/2020 numac 2020010414 bron vlaamse overheid Decreet tot wijziging van artikel 47 en 81 van het decreet van 21 november 2003 betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 10/07/2020 pub. 23/07/2020 numac 2020042293 bron vlaamse overheid Decreet betreffende instemming met het samenwerkingsakkoord van 19 maart 2020 tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap met betrekking tot de bevoegdheden van de gemeenschappen en van de federale staat inzake het taxshelterstelsel voor audiovisuele werken en podiumwerken en tot informatie-uitwisseling type decreet prom. 10/07/2020 pub. 23/07/2020 numac 2020042294 bron vlaamse overheid Decreet tot wijziging van artikel 16 en 17/1 van het decreet van 20 januari 2012 houdende een vernieuwd jeugd- en kinderrechtenbeleid sluiten strekt ertoe het personele toepassingsgebied van de reeds bestaande verplichte afzondering, bepaald in het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 21 november 2003 « betreffende het preventieve gezondheidsbeleid » (hierna : het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten), uit te breiden door de ambtenaar-arts de mogelijkheid te bieden om ook potentieel besmette personen, wegens een « verhoogd risico » of een verblijf in een « hoogrisicogebied », een afzondering op te leggen. Daarenboven wordt de mogelijkheid geboden om die tijdelijke afzondering te ondergaan op een andere gepaste plaats en dus niet langer uitsluitend in een ziekenhuisafdeling.

B.5. Het bestreden decreet van 18 december 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten0 voert in het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten de verplichte zelfafzondering als maatregel in.

Daarnaast regelt het bestreden decreet de organisatie van de contactopsporing, de gegevensverwerking van bepaalde categorieën van personen in het kader van de handhaving van de afzonderings- en testverplichtingen, en de verwerking van persoonsgegevens bij de contactopsporing, die reeds is ingesteld bij decreet van 29 mei 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten1.

B.6. De bestreden ordonnantie van 17 juli 2020 wijzigt de bestaande regeling inzake overdraagbare ziekten, bepaald bij de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 19 juli 2007 « betreffende het preventieve gezondheidsbeleid » (hierna : de ordonnantie van 19 juli 2007). De bestreden ordonnantie legt een verplichte test en quarantaine op gedurende de COVID-19-pandemie voor personen die terugkeren uit een « rode zone » of die een hoog risicoprofiel vertonen.

Wat betreft de verplichtingen tot afzondering of quarantaine Maatregelen van de Vlaamse Gemeenschap B.7.1. Het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten stelt een kader vast om nadere maatregelen te nemen of beleidsinitiatieven te ontwikkelen op het gebied van preventieve gezondheidszorg met het oog op het verbeteren van de levenskwaliteit, het realiseren van gezondheidswinst en het verhogen van de efficiëntie van het gezondheidsbeleid (artikel 3).

Om dat preventieve gezondheidsbeleid concreet te organiseren, kan de overheid initiatieven en maatregelen nemen om exogene en endogene factoren (determinanten of bronnen van gevaar inzake gezondheid van de mens) te voorkomen of de gevolgen ervan tegen te gaan (artikelen 39 tot 66). Gelet op de epidemiologische ervaringen in het verleden en de centrale plaats ervan in de preventieve gezondheidszorg (Parl. St., Vlaams Parlement, 2002-2003, nr. 1709/1, p. 19) werd in specifieke maatregelen voorzien om de uitbreiding van de schadelijke effecten tegen te gaan van exogene factoren die een risico voor de gezondheid meebrengen, in het bijzonder wat de biotische factoren (virussen, bacteriën en andere micro-organismen) betreft (artikelen 44 tot 50).

Een ambtenaar-arts kan aan een persoon die is aangetast door een infectie en daarbij een bijzonder gevaar van besmetting voor anderen vormt, evenals aan personen die een verhoogd risico hebben om de infectie te hebben opgelopen, een bevel geven tot tijdelijke afzondering in een ziekenhuisafdeling of op een andere gepaste plaats (artikel 47, § 1, 1°).

B.7.2. De decreetgever heeft, geconfronteerd met het zeer besmettelijke SARS-CoV-2-virus dat tot de ziekte COVID-19 leidt, door de decreten van 10 juli 2020 en 18 december 2020 aan te nemen, de instrumenten van het preventieve gezondheidsbeleid willen actualiseren en in handhavingsmaatregelen willen voorzien om zo een gepast antwoord te bieden op de nood om verdere verspreiding ervan tegen te gaan (Parl. St., Vlaams Parlement, 2019-2020, nr. 415/1, pp. 2-3; Parl.

St., Vlaams Parlement, 2020-2021, nr. 488/1, pp. 2-3).

B.7.3.1. Het decreet van 10 juli 2020Relevante gevonden documenten type decreet prom. 10/07/2020 pub. 13/07/2020 numac 2020010414 bron vlaamse overheid Decreet tot wijziging van artikel 47 en 81 van het decreet van 21 november 2003 betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 10/07/2020 pub. 23/07/2020 numac 2020042293 bron vlaamse overheid Decreet betreffende instemming met het samenwerkingsakkoord van 19 maart 2020 tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap met betrekking tot de bevoegdheden van de gemeenschappen en van de federale staat inzake het taxshelterstelsel voor audiovisuele werken en podiumwerken en tot informatie-uitwisseling type decreet prom. 10/07/2020 pub. 23/07/2020 numac 2020042294 bron vlaamse overheid Decreet tot wijziging van artikel 16 en 17/1 van het decreet van 20 januari 2012 houdende een vernieuwd jeugd- en kinderrechtenbeleid sluiten wijzigt artikel 47, § 1, van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten door het toepassingsgebied uit te breiden van de afzonderingsmaatregelen die behoren tot de bevoegdheid van de ambtenaren-artsen.

Artikel 47, § 1, 1°, van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten, zoals gewijzigd bij artikel 2 van het decreet van 10 juli 2020Relevante gevonden documenten type decreet prom. 10/07/2020 pub. 13/07/2020 numac 2020010414 bron vlaamse overheid Decreet tot wijziging van artikel 47 en 81 van het decreet van 21 november 2003 betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 10/07/2020 pub. 23/07/2020 numac 2020042293 bron vlaamse overheid Decreet betreffende instemming met het samenwerkingsakkoord van 19 maart 2020 tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap met betrekking tot de bevoegdheden van de gemeenschappen en van de federale staat inzake het taxshelterstelsel voor audiovisuele werken en podiumwerken en tot informatie-uitwisseling type decreet prom. 10/07/2020 pub. 23/07/2020 numac 2020042294 bron vlaamse overheid Decreet tot wijziging van artikel 16 en 17/1 van het decreet van 20 januari 2012 houdende een vernieuwd jeugd- en kinderrechtenbeleid sluiten, bepaalt : « § 1. De ambtenaren-artsen, bedoeld in artikel 44, § 3, 2°, kunnen : 1° personen die aangetast zijn door een dergelijke infectie en die een bijzonder gevaar van besmetting vormen voor andere personen, verplichten een gepaste medische behandeling te volgen om die besmettelijkheid te bestrijden en/of deze personen, evenals personen die een verhoogd risico hebben om deze infectie te hebben opgelopen, het bevel geven tot tijdelijke afzondering in een door de ambtenaren-artsen bepaalde ziekenhuisafdeling of een andere gepaste plaats.Die verplichte afzondering verloopt zodra de persoon aan wie het bevel is gegeven niet meer besmettelijk is of zodra het gevaar op besmettelijkheid is geweken ».

Artikel 47, § 1, 3°, van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten, zoals gewijzigd bij artikel 4 van het decreet van 10 juli 2020Relevante gevonden documenten type decreet prom. 10/07/2020 pub. 13/07/2020 numac 2020010414 bron vlaamse overheid Decreet tot wijziging van artikel 47 en 81 van het decreet van 21 november 2003 betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 10/07/2020 pub. 23/07/2020 numac 2020042293 bron vlaamse overheid Decreet betreffende instemming met het samenwerkingsakkoord van 19 maart 2020 tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap met betrekking tot de bevoegdheden van de gemeenschappen en van de federale staat inzake het taxshelterstelsel voor audiovisuele werken en podiumwerken en tot informatie-uitwisseling type decreet prom. 10/07/2020 pub. 23/07/2020 numac 2020042294 bron vlaamse overheid Decreet tot wijziging van artikel 16 en 17/1 van het decreet van 20 januari 2012 houdende een vernieuwd jeugd- en kinderrechtenbeleid sluiten, bepaalt : « De ambtenaren-artsen, bedoeld in artikel 44, § 3, 2°, kunnen : [...] 3° personen die besmet blijken en de infectie kunnen overdragen evenals personen die een verhoogd risico hebben om deze besmetting te hebben opgelopen, de contacten met anderen, al dan niet bij de uitoefening van hun beroepsactiviteit, verbieden zolang zij hierdoor een bijzonder gevaar betekenen voor de volksgezondheid ». B.7.3.2. Teneinde de verspreiding van de infectie tegen te gaan (Parl.

St., Vlaams Parlement, 2019-2020, nr. 415/1, pp. 3 en 5-6) en overcapaciteit in de ziekenhuizen te vermijden (ibid., p. 5), heeft de decreetgever de maatregel tot tijdelijke afzondering aldus uitgebreid ten aanzien van de personen van wie nog niet is aangetoond dat ze besmet zijn, maar die toch een « verhoogd risico » op besmetting met het SARS-CoV-2-virus hebben gelopen (hoogrisicocontacten en personen die terugkeren uit een « hoogrisicogebied », een zogenaamde « rode zone », alsook de personen die contact hebben gehad met risicopersonen).

B.7.4.1. Het decreet van 18 december 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten0 voegt een nieuw artikel 47/1 in het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten in. In afwijking van artikel 47 van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten en beperkt tot (mogelijke) COVID-19-besmettingen, heeft de decreetgever voorzien in het opleggen van een verplichting tot afzondering van bepaalde categorieën van personen zonder enig bevel van een ambtenaar-arts, waarvan de niet-naleving strafbaar is gesteld. Hij heeft eveneens voorzien in gegevensdeling met lokale besturen met het oog op de handhaving van de afzonderingsplicht (artikel 34/1 van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten, ingevoegd bij artikel 2 van het decreet van 18 december 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten0).

B.7.4.2. Artikel 47/1 van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten, ingevoegd bij artikel 4 van het decreet van 18 december 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten0, bepaalt : « § 1. In afwijking van artikel 47, § 1, 1°, gaat iedere persoon van wie bewezen is dat hij besmet is met COVID-19 of van wie de arts een ernstig vermoeden heeft dat hij besmet is met COVID-19, onmiddellijk in tijdelijke afzondering, hetzij op zijn hoofdverblijfplaats, hetzij op een andere gepaste plaats.

De Vlaamse Regering bepaalt de termijn van de tijdelijke afzondering, vermeld in het eerste lid, op basis van de wetenschappelijke inzichten over de besmettelijkheid van COVID-19. § 2. In afwijking van artikel 47, § 1, 1°, gaat iedere persoon die in een hoogrisicogebied is geweest, onmiddellijk bij zijn aankomst in het Nederlandse taalgebied in tijdelijke afzondering, hetzij op zijn hoofdverblijfplaats, hetzij op een andere gepaste plaats.

De persoon, vermeld in het eerste lid, die terugkeert uit een hoogrisicogebied, is verplicht om zich na zijn terugkeer onmiddellijk te melden bij een COVID-19-test- centrum, bij een triagecentrum of bij zijn behandelend arts met de mededeling dat hij uit een hoogrisicogebied is teruggekeerd, zodat hij een COVID-19-test kan ondergaan.

De Vlaamse Regering bepaalt de termijn van de tijdelijke afzondering, vermeld in het eerste lid, op basis van de wetenschappelijke inzichten over de incubatietijd van COVID-19. De termijn van tijdelijke afzondering loopt af als uit een onderzoek blijkt dat de persoon geen gevaar vormt voor de volksgezondheid.

In afwijking van het eerste lid kan de Vlaamse Regering een vrijstelling van de tijdelijke afzondering of van de verplichting om zich bij een COVID-19-testcentrum, triagecentrum of behandelend arts te melden, vermeld in het tweede lid, verlenen aan : 1° een persoon die maar voor een beperkte duur in een hoogrisicogebied is geweest;2° een persoon bij wie de kans op besmetting door zijn gedrag in een hoogrisicogebied laag wordt ingeschat;3° een persoon die om essentiële redenen in een hoogrisicogebied is geweest. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels van die afwijking, bepaalt wat onder beperkte duur wordt verstaan en bepaalt de manier waarop de kans op besmetting wordt ingeschat, en legt de essentiële redenen vast waarvoor de tijdelijke afzondering, vermeld in het eerste lid, of de verplichting om zich bij een COVID-19-testcentrum, een triagecentrum of de behandelend arts te melden, vermeld in het tweede lid, niet gelden.

In deze paragraaf wordt verstaan onder hoogrisicogebied : een gebied dat de bevoegde federale dienst heeft aangeduid als een gebied met een zeer hoog risico op besmetting met COVID-19. § 3. In afwijking van artikel 47, § 1, 1°, gaat iedere andere persoon dan de personen, vermeld in paragraaf 1 en 2, die een verhoogd risico heeft op COVID-19, onmiddellijk in tijdelijke afzondering als hij op de hoogte is gebracht van het feit dat hij een verhoogd risico heeft op COVID-19, hetzij op zijn hoofdverblijfplaats, hetzij op een andere aangepaste plaats.

De persoon, vermeld in het eerste lid, is verplicht om zich onmiddellijk nadat hij kennis heeft genomen van het feit dat hij een verhoogd risico heeft op COVID-19, te melden bij een COVID-19-testcentrum, bij een triagecentrum of bij zijn behandelend arts, zodat hij een COVID-19-test kan ondergaan.

De Vlaamse Regering bepaalt de termijn van de tijdelijke afzondering, vermeld in het eerste lid, op basis van de wetenschappelijke inzichten over de incubatietijd van COVID-19. De termijn van tijdelijke afzondering loopt af als uit een onderzoek blijkt dat de persoon geen gevaar vormt voor de volksgezondheid.

De Vlaamse Regering bepaalt nader op welke manier de persoon, vermeld in het eerste lid, op de hoogte wordt gebracht van het feit dat hij een verhoogd risico heeft op COVID-19.

Het verhoogde risico op COVID-19, vermeld in het eerste lid, wordt door de Vlaamse Regering vastgesteld op basis van de richtlijnen van de bevoegde federale dienst ».

Die bepaling is in werking getreden op 12 januari 2021. Hieruit vloeit voort dat, vanaf die datum, de verplichting tot afzondering ten aanzien van een besmetting met COVID-19 is geregeld bij artikel 47/1 van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten, dat afwijkt van artikel 47 van hetzelfde decreet.

Artikel 47/1 van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten is gewijzigd bij het decreet van 25 juni 2021 « tot wijziging van artikel 47/1 van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten betreffende het preventieve gezondheidsbeleid in het kader van COVID-19 in de zomer van 2021 » en bij het decreet van 23 december 2021 « tot wijziging van artikel 47/1 van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten betreffende het preventieve gezondheidsbeleid en tot verlenging van het decreet van 29 mei 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten1 tot organisatie van het centrale contactonderzoek door een samenwerkingsverband van externe partners, het lokale contactonderzoek door lokale besturen of zorgraden en tot organisatie van de COVID-19-teams in het kader van COVID-19 ». Die wijzigingen hebben geen weerslag op het onderzoek van de onderhavige beroepen.

B.7.4.3. Ten opzichte van de maatregel tot afzondering bepaald in artikel 47 van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten vertoont de maatregel waarin artikel 47/1 voorziet, die bijzonderheid dat hij geen enkel bevel van de ambtenaar-arts vereist en aldus een verplichting tot « zelfafzondering » met zich meebrengt. Voor het overige heeft die afzondering dezelfde draagwijdte als de bevolen afzondering in de zin van artikel 47, § 1, 1°, van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten. De betrokkene kan de plaats waar hij de verplichte afzondering dient te ondergaan in grote mate zelf kiezen, voor zover die gepast is. Ten slotte machtigt de voormelde bepaling de Vlaamse Regering ertoe de duur van de afzondering en de vrijstellingen van die verplichting vast te stellen.

B.7.4.4. Daarnaast heeft een aantal van de bestreden bepalingen betrekking op het invoegen van verwijzingen naar artikel 47/1 om het toepassingsgebied van handhavingsmaatregelen uit te breiden.

Zo wordt de niet-naleving van de in artikel 47/1 vermelde verplichting tot afzondering strafbaar gesteld. Artikel 79 van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten, zoals gedeeltelijk vervangen bij het bestreden artikel 6 van het decreet van 18 december 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten0, bepaalt : « Onverminderd de toepassing van de in het Strafwetboek gestelde straffen, worden gestraft met een geldboete van 26 tot 500 euro en met een gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden of met een van deze straffen alleen : 1° degenen die geen gevolg geven aan de dwangmaatregelen, vermeld in artikel 41, § 1, § 5 en § 6, artikel 47 en artikel 47/1, of die de uitvoering of naleving ervan verhinderen of belemmeren; [...] ».

Voorts dient de Vlaamse Regering met het oog op het toezicht op de naleving van onder meer artikel 47/1 het initiatief te nemen om ambtenaren aan te stellen (artikel 44, § 3, 3°, zoals gewijzigd bij artikel 3 van het decreet van 18 december 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten0) die bevoegd zijn om een proces-verbaal op te stellen als de verplichtingen die vermeld zijn in artikel 47/1 niet worden nageleefd (artikel 49, zoals gewijzigd bij artikel 5 van het decreet van 18 december 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten0).

Artikel 49, § 1, van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten, zoals gewijzigd bij artikel 5 van het decreet van 18 december 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten0, bepaalt : « Als de verplichtingen, vermeld in artikel 45, § 3, artikel 47, § 1, artikel 47/1 en artikel 48 niet worden nageleefd, zijn de aangeduide ambtenaren die met het toezicht belast zijn, onverminderd de bevoegdheden van de gemeenten conform artikel 135, § 2, van de Nieuwe Gemeentewet van 24 juni 1988, bevoegd om een proces-verbaal op te stellen. Hun processen-verbaal hebben bewijskracht tot het tegendeel bewezen is. Een afschrift van hun proces-verbaal wordt de betrokkene binnen vijf werkdagen aangetekend toegestuurd ».

Maatregelen van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie B.8.1. De ordonnantie van 19 juli 2007 strekt er onder meer toe maatregelen te kunnen nemen teneinde aandoeningen en ziektes te voorkomen en op te sporen. De ordonnantiegever heeft voorzien in een specifiek wettelijk kader inzake maatregelen tegen overdraagbare ziekten (artikelen 12 tot 14/1).

Zo wordt aan de geneesheer-gezondheidsinspecteur de bevoegdheid verleend om bepaalde profylactische maatregelen op te leggen of door de burgemeester te doen opleggen (artikel 13). In zoverre dit mogelijk is, worden zij opgelegd na de burgemeester van de gemeente te hebben betrokken of zijn medewerking te hebben gevraagd, en in overleg met de behandelende artsen. De profylactische maatregelen kunnen overeenkomstig voormeld artikel 13 onder meer bestaan in een contactverbod ten aanzien van besmette personen (1°), een verplicht medisch onderzoek ten aanzien van potentieel besmette personen (2°) of een verplichte medische behandeling van besmette personen (3°).

Met die bepaling beoogde de ordonnantiegever de volksgezondheid te waarborgen door de verspreiding van besmettelijke ziekten tegen te gaan (Parl. St., Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommisie, 2006-2007, nr. B-84/1, p. 10).

De niet-naleving van de profylactische maatregelen, het belemmeren of verhinderen van de uitvoering ervan, zijn strafbaar gesteld (artikel 15, 2°).

B.8.2. De ordonnantie van 17 juli 2020 wijzigt de artikelen 13 en 15 van de ordonnantie van 19 juli 2007 en voegt een nieuw artikel 13/1 in de laatstgenoemde ordonnantie in.

De ordonnantiegever beoogde, ter uitvoering van de beslissing van het Overlegcomité van 8 juli 2020, maatregelen te nemen teneinde de verspreidingsrisico's van COVID-19 ingevolge het reizen te beheren (Parl. St., Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, 2019-2020, nr. B-41/1, p. 2).

B.8.3.1. Artikel 13 van de ordonnantie van 19 juli 2007, zoals gewijzigd bij artikel 2, 1°, van de ordonnantie van 17 juli 2020, bepaalt : « De geneesheer-gezondheidsinspecteur kan, indien mogelijk na de burgemeester van de gemeente waar de maatregel moet worden uitgevoerd hierbij te hebben betrokken of zijn medewerking te hebben gevraagd, en, voor zover mogelijk, na overleg met de behandelende artsen, profylactische maatregelen nemen of door de burgemeester doen nemen, zoals : 1° personen die besmet blijken en die infectie kunnen overdragen fysieke contacten met anderen verbieden zolang zij hierdoor een bijzonder gevaar betekenen voor de volksgezondheid;2° personen, die, na contact met een geïnfecteerde persoon of na contact met een andere besmettingsbron mogelijk besmet zijn en die, door contacten met anderen, deze infectie kunnen overdragen, onderwerpen aan een medisch onderzoek of een quarantaine;3° personen die besmet blijken en die infectie kunnen overdragen, verplichten een aangepaste medische behandeling te volgen met het oog op het bestrijden van deze besmettelijkheid;4° personen die, in het kader van de uitoefening van hun beroepsactiviteiten, een infectie kunnen overdragen verbieden deze activiteit uit te oefenen of verplicht onderwerpen aan een medisch onderzoek, zolang zij een bijzonder gevaar betekenen voor de volksgezondheid;5° de opvordering van een ziekenhuisdienst om de afzondering van de personen die besmet zijn of bij wie een ernstige besmetting wordt vermoed te bewerkstelligen;6° de ontsmetting bevelen van voorwerpen en lokalen die besmet zijn;7° de behandeling, afzondering of het doden van dieren bevelen die een besmettingsgevaar betekenen voor de mens, met uitzondering van het besmettingsgevaar door consumptie van deze dieren ». B.8.3.2. Om de COVID-19-crisis te beheren, beoogde de ordonnantiegever een beroep te doen op de bevoegdheid van de geneesheer-gezondheidsinspecteur om krachtens artikel 13 van de ordonnantie van 19 juli 2007 maatregelen op te leggen; daartoe heeft hij het arsenaal van de op te leggen maatregelen aangevuld door, voor de categorie van besmette personen (1°) of mogelijk besmette personen (2°), te voorzien in een verplichting tot quarantaine, zelfs thuis (Parl. St., Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, 2019-2020, nr. B-41/2, pp. 2 en 10; 2006-2007, nr. B-48/2, p. 38).

B.8.4.1. Artikel 13/1 van de ordonnantie van 19 juli 2007, zoals ingevoegd bij artikel 2, 2°, van de ordonnantie van 17 juli 2020, bepaalt : « § 1. Onverminderd artikel 13, zolang de op 11 maart 2020 door de Wereldgezondheidsorganisatie afgekondigde toestand van pandemie voor Covid-19 blijft bestaan, is ieder persoon die aankomt op het grondgebied van het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, afkomstig uit een stad, gemeente, district, regio of land die door de federale overheidsdienst Buitenlandse Zaken als rode zone is bestempeld in het kader van die pandemie en ieder persoon die beschouwd wordt als contactpersoon die een hoog risicoprofiel vertoont door de geneesheer-gezondheidsinspecteur, ertoe gehouden : 1° om zo snel mogelijk zijn behandelend arts te raadplegen om zich te onderwerpen aan een test;en 2° om onmiddellijk een quarantaine te ondergaan waarvan de duur bepaald wordt door de geneesheer-gezondheidsinspecteur. § 2. Het Verenigd College is gemachtigd om een einde te stellen aan de in paragraaf 1, 1° en 2°, bedoelde verplichtingen indien de Nationale Veiligheidsraad van oordeel is dat de gezondheidssituatie dit toelaat. § 3. Sommige personen kunnen van de verplichtingen onder paragraaf 1, 1° en 2°, ontheven worden door de omstandigheden van hun verplaatsing. Het Verenigd College bepaalt de gevallen en de modaliteiten van deze uitzonderingen ».

Uit de formulering van die bepaling blijkt dat artikel 13/1 van de ordonnantie van 19 juli 2007 voorziet in een regeling die komt bovenop die waarin artikel 13 van dezelfde ordonnantie voorziet. Artikel 13/1 van de ordonnantie van 19 juli 2007 is gewijzigd bij artikel 4 van de ordonnantie van 6 mei 2021 « tot wijziging van de ordonnantie van 19 juli 2007 betreffende het preventieve gezondheidsbeleid ». Die wijzigingen hebben geen weerslag op het onderzoek van de onderhavige beroepen.

B.8.4.2. De ordonnantiegever beoogde de personen die terugkeren uit zones die vanuit epidemiologisch standpunt als een risico worden beschouwd of die worden beschouwd als een « hoogrisicocontact » na een contact met een bevestigd geval aan een zelfquarantaine - zonder enig optreden van de geneesheer-gezondheidsinspecteur of van de burgemeester van de gemeente van de woonplaats van de betrokkene - te onderwerpen (Parl. St., Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, 2019-2020, nr. B-41/1, p. 4; nr. B-41/2, p. 10). Hij bracht verder in herinnering dat, wat de plaats van de quarantaine betreft, thuisquarantaine reeds mogelijk was (Parl. St., Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, 2019-2020, nr. B-41/2, p. 10).

B.8.5.1. De ordonnantiegever heeft ook voorzien in strafsancties bij het niet-naleven, het belemmeren of verhinderen van de uitvoering van de quarantainemaatregelen.

Artikel 15 van de ordonnantie van 19 juli 2007, zoals gewijzigd bij artikel 3 van de ordonnantie van 17 juli 2020, bepaalt : « Onverminderd de toepassing van de in het strafwetboek gestelde straffen, worden gestraft met een geldboete van 1 tot 500 EUR en met een gevangenisstraf van 8 dagen tot 6 maanden of met een van deze straffen alleen : 1° degenen die geen aangifte doen zoals bedoeld in artikel 12, § 1, of de aangifte verhinderen of belemmeren;2° degenen die geen gevolg geven aan de maatregelen bedoeld in de artikelen 13 en 13/1, of de uitvoering van deze maatregelen verhinderen of belemmeren;3° degenen die de uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in artikel 14 verhinderen of belemmeren ». De ordonnantiegever beoogde bij artikel 3 van de ordonnantie van 17 juli 2020 de bestaande strafsancties uit te breiden tot de in artikel 13/1 vermelde maatregel (Parl. St., Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, 2019-2020, nr. B-41/2, p. 3).

B.8.5.2. Wat de handhaving en het toezicht op de in artikel 13 vermelde quarantaineplicht betreft, heeft de ordonnantiegever erin voorzien dat de geneesheer-gezondheidsinspecteur bij middel van proces-verbaal overtredingen van de verplichting kan vaststellen en een onderzoek, controle of enquête kan instellen, desnoods mits bijstand van de politie (artikel 14, § 2, van de ordonnantie van 19 juli 2007).

Bij ordonnantie van 6 mei 2021 « tot wijziging van de ordonnantie van 19 juli 2007 betreffende het preventieve gezondheidsbeleid » werd een nieuw artikel 14/1 ingevoegd in de ordonnantie van 19 juli 2007.

Artikel 14/1 van de ordonnantie van 19 juli 2007 bepaalt : « § 1. De geneesheer-gezondheidsinspecteur kan persoonsgegevens doorgeven aan de burgemeester van de gemeente enerzijds van personen die uitdrukkelijk hebben aangegeven dat zij de isolatie of de quarantaine niet willen respecteren of zich niet willen laten testen en anderzijds van personen die niet bereikbaar zijn door het contactcenter.

De burgemeester mag deze persoonsgegevens enkel verwerken om : a) de uitvoering van profylactische maatregelen te laten verifiëren door het gemeentelijk personeel;b) de personen bedoeld in het eerste lid te sensibiliseren over het belang om de profylactische maatregelen na te leven. De burgemeester communiceert het resultaat van deze verificatie aan de geneesheer-gezondheidsinspecteur om de geneesheer-inspecteur de mogelijkheid te bieden om van de overtreding bericht te geven aan de Procureur des Konings overeenkomstig artikel 29 Wetboek van Strafvordering. § 2. De categorieën van verwerkte gegevens zijn de volgende : 1° naam en voornaam van de betrokken persoon, geboortedatum, geslacht, telefoonnummer(s), postcode van de woonplaats en gewenste taal;2° quarantaine- of isolatieadres;3° reden voor het verzoek om actie van de gemeente;4° eventuele datum van aankomst in België;5° vermoedelijke datum van het einde van de quarantaine of de isolatie. § 3. De Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie is de verwerkingsverantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens, vermeld in paragraaf 2. § 4. De gegevens vermeld in paragraaf 2 worden gewist na 28 dagen.

In afwijking van het eerste lid, worden PLF-gegevens en gegevens die betrekking hebben op het verifiëren van de isolatie of de quarantaine, vernietigd na het verstrijken van de vooropgestelde isolatie- of quarantaineperiode van de betrokkene en, wat betreft PLF-gegevens, ten laatste 14 kalenderdagen na datum van aankomst van de reiziger in België.

De meegedeelde persoonsgegevens die nog niet werden vernietigd in toepassing van het bepaalde in het eerste en het tweede lid, worden vernietigd uiterlijk vijf dagen na de publicatie van het besluit van het Verenigd College waarin het einde van de epidemie van het coronavirus COVID-19 in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad wordt vastgesteld. § 5. Het Verenigd College en de burgemeester kunnen de nadere technische en operationele uitwerking van de gegevensuitwisseling met en de gegevensverwerking door de burgemeester in een protocol bepalen. § 6. De geneesheer-gezondheidsinspecteur deelt wekelijks aan het Verenigd College het aantal gevallen mee dat aan elke gemeente is doorgegeven en de reden die tot de doorgifte heeft geleid ».

Wat betreft het verplicht medisch onderzoek of de verplichte medische testing Maatregelen van de Vlaamse Gemeenschap B.9.1. Artikel 4 van het decreet van 10 juli 2020Relevante gevonden documenten type decreet prom. 10/07/2020 pub. 13/07/2020 numac 2020010414 bron vlaamse overheid Decreet tot wijziging van artikel 47 en 81 van het decreet van 21 november 2003 betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 10/07/2020 pub. 23/07/2020 numac 2020042293 bron vlaamse overheid Decreet betreffende instemming met het samenwerkingsakkoord van 19 maart 2020 tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap met betrekking tot de bevoegdheden van de gemeenschappen en van de federale staat inzake het taxshelterstelsel voor audiovisuele werken en podiumwerken en tot informatie-uitwisseling type decreet prom. 10/07/2020 pub. 23/07/2020 numac 2020042294 bron vlaamse overheid Decreet tot wijziging van artikel 16 en 17/1 van het decreet van 20 januari 2012 houdende een vernieuwd jeugd- en kinderrechtenbeleid sluiten wijzigt voormeld artikel 47, § 1, 2°, van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten. Met die wijziging breidde de decreetgever het toepassingsgebied van de mogelijkheid voor de ambtenaar-arts tot het opleggen van een medisch onderzoek uit tot personen die in een « hoogrisicogebied » hebben verbleven (Parl. St., Vlaams Parlement, 2019-2020, nr. 415/1, p. 6).

B.9.2. Zoals reeds is vermeld, heeft artikel 4 van het decreet van 18 december 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten0 een artikel 47/1 ingevoegd in het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten. Uit de paragrafen 2 en 3 van die bepaling vloeit voort dat personen die terugkeren uit een « hoogrisicogebied », evenals de personen die een « verhoogd risico » hebben op COVID-19, in beginsel aan een test zijn onderworpen.

Maatregelen van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie B.10. De geneesheer-gezondheidsinspecteur kan personen, die na een hoogrisicocontact potentieel besmet zijn en die deze infectie door contacten met anderen kunnen overdragen, aan een medisch onderzoek onderwerpen (artikel 13, 2°, van de ordonnantie van 19 juli 2007).

Artikel 13/1 van de ordonnantie van 19 juli 2007, zoals ingevoegd bij artikel 2, 2°, van de ordonnantie van 17 juli 2020, vóór de wijziging ervan bij artikel 4 van de ordonnantie van 6 mei 2021 « tot wijziging van de ordonnantie van 19 juli 2007 betreffende het preventieve gezondheidsbeleid », voorziet in een automatische testverplichting voor personen die in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad aankomen uit een « rode zone », en de personen die als een « hoogrisicocontact » worden beschouwd door de geneesheer-gezondheidsinspecteur.

Wat betreft de contactopsporing B.11.1. Aangezien het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten onvoldoende rechtsgrond bood om maatregelen inzake de opsporing en begeleiding te kunnen nemen om een verdere verspreiding van COVID-19 tegen te gaan, heeft de decreetgever in een specifiek instrument voorzien om potentieel besmette personen op te sporen en te begeleiden (Parl. St., Vlaams Parlement, 2019-2020, nr. 314/1, p. 3). Bij decreet van 29 mei 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten1 werd dan ook een mechanisme van contactopsporing met betrekking tot COVID-19 ingesteld.

Zo werd in de mogelijkheid voor de Vlaamse Regering voorzien om ter uitvoering van artikel 44, § 1, van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten, en met behoud van hetgeen in artikel 44, § 3, van hetzelfde decreet is bepaald, een samenwerkingsverband van externe partners aan te stellen dat een contactcentrum opricht dat belast wordt met opdrachten van opsporing en begeleiding van personen (artikel 3, vóór de wijziging ervan bij het decreet van 18 december 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten0). Het bepalen van nadere regels voor de organisatie van het samenwerkingsverband werd opgedragen aan de Vlaamse Regering (artikel 4, vóór de wijziging ervan bij decreet van 18 december 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten0). Verder bevatte het decreet van 29 mei 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten1 in zijn oorspronkelijke versie zelf regels met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens door het contactcentrum (artikel 5, vóór de wijziging ervan bij decreet van 18 december 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten0).

B.11.2. Door in te zetten op het vroegtijdig opsporen van personen die besmet zijn of ten aanzien van wie een vermoeden bestaat dat zij besmet zijn, evenals hun contacten - onderzoek dat in beginsel uitsluitend door ambtenaren-artsen wordt uitgevoerd - en door hun de nodige aanbevelingen inzake testing en afzondering te geven, beoogde de decreetgever de afbouw van de oorspronkelijk opgelegde beperkingen van fysieke contacten mogelijk te maken en tegelijk de risico's van verdere verspreiding van het zeer besmettelijke SARS-CoV-2-virus die daarmee gepaard gaan, tegen te gaan (Parl. St., Vlaams Parlement, 2019-2020, nr. 314/1, pp. 2 en 4; 2020-2021, nr. 488/1, pp. 2 en 4).

Dat contactonderzoek is nauw verweven met de federaal opgerichte gegevensbanken van Sciensano en de normatieve ontwikkelingen in dat verband (koninklijk besluit nr. 18 van 4 mei 2020; koninklijk besluit nr. 44 van 26 juni 2020 « betreffende de gezamenlijke gegevensverwerking door Sciensano en de door de bevoegde regionale overheden of door de bevoegde agentschappen aangeduide contactcentra, gezondheidsinspecties en mobiele teams in het kader van een contactonderzoek bij personen die (vermoedelijk) met het coronavirus COVID-19 besmet zijn op basis van een gegevensbank bij Sciensano » (hierna : het koninklijk besluit nr. 44 van 26 juni 2020); het samenwerkingsakkoord van 25 augustus 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten3 tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, het Waalse Gewest, de Duitstalige Gemeenschap en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, betreffende de gezamenlijke gegevensverwerking door Sciensano en de door de bevoegde gefedereerde entiteiten of door de bevoegde agentschappen aangeduide contactcentra, gezondheidsinspecties en mobiele teams in het kader van een contactonderzoek bij personen die (vermoedelijk) met het coronavirus COVID-19 besmet zijn op basis van een gegevensbank bij Sciensano (hierna : het samenwerkingsakkoord van 25 augustus 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten3)).

B.11.3. Het decreet van 18 december 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten0 wijzigt de artikelen 2 tot 6 van het decreet van 29 mei 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten1 en voegt in dat laatste decreet een aantal nieuwe bepalingen (artikel 6/1, artikel 6/2 en artikel 7/1) in.

De decreetgever beoogde de contactopsporing te actualiseren, gelet op de interfederale ontwikkelingen betreffende de regeling van de gegevensbanken van Sciensano door, enerzijds, de lacunes in de bestaande regeling weg te werken en, anderzijds, de lokaal gegroeide initiatieven inzake contactopsporing wettelijk te verankeren en te integreren in het geheel (Parl. St., Vlaams Parlement, 2020-2021, nr. 488/1, p. 3).

B.11.4. Artikel 3 van het decreet van 29 mei 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten1, zoals gewijzigd bij artikel 9 van het decreet van 18 december 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten0, bepaalt : « Om de bevoegdheid over het tegengaan van de verspreiding van infecties, vermeld in artikel 44, § 2, van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten, te kunnen uitvoeren in het kader van de pandemie van COVID-19, kan de Vlaamse Regering met behoud van de toepassing van artikel 44, § 3, van het voormelde decreet een samenwerkingsverband van externe partners aanstellen dat een centraal contactcentrum opricht dat belast wordt met opdrachten van opsporing en begeleiding van personen met een bevestigde of vermoedelijke diagnose van COVID-19, of van personen die mogelijk een risicodragend contact hebben gehad met een persoon die besmet is met COVID-19 of die vermoedelijk besmet is met COVID-19. De persoonsgegevens worden verwerkt conform het samenwerkingsakkoord van 25 augustus 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten3.

De Vlaamse Regering wijst een agentschap aan dat optreedt als verwerkingsverantwoordelijke en dat een verwerkingsovereenkomst sluit met het samenwerkingsverband van externe partners, vermeld in het eerste lid, conform artikel 28, lid 3, van de algemene verordening gegevensbescherming.

De personen die in opdracht van het centrale contactcentrum, vermeld in het eerste lid, de opdrachten, vermeld in het eerste lid, uitvoeren, zijn gebonden door het beroepsgeheim, vermeld in artikel 458 van het Strafwetboek.

Het centrale contactcentrum, vermeld in het eerste lid, staat mee onder toezicht van en wordt aangestuurd door de ambtenaren-artsen en de ambtenaren van het agentschap, vermeld in artikel 44, § 3, 2° en 3°, van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten.

Het samenwerkingsverband van externe partners, vermeld in het eerste lid, maakt een inhoudelijk en financieel verslag op over de opdrachten die eraan zijn toegekend. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen over de inhoud van het inhoudelijk en financieel verslag.

De Vlaamse Regering bepaalt welke technische en organisatorische maatregelen het samenwerkingsverband van externe partners treft ter bescherming van de verwerking van de persoonsgegevens door het centrale contactcentrum, vermeld in het eerste lid ».

Ingevolge de wijzigingsbepalingen wordt de benaming van het in artikel 3 van het decreet van 29 mei 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten1 vermelde contactcentrum van het samenwerkingsverband van externe partners gewijzigd in « centraal contactcentrum » (artikel 9, 1° en 4°, van het decreet van 18 december 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten0). Daarnaast hebben zij betrekking op de verwerking van persoonsgegevens door dat contactcentrum (artikel 9, 2°, 3° en 5°, van het decreet van 18 december 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten0). Zo worden de in de oorspronkelijke versie van artikel 3 vermelde verwerkingsdoeleinden geschrapt en wordt voor de verwerking verwezen naar het samenwerkingsakkoord van 25 augustus 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten3. Verder wordt de Vlaamse Regering opgedragen om de technische en organisatorische maatregelen ter bescherming van de persoonsgegevens vast te stellen.

B.11.5. Artikel 4 van het decreet van 29 mei 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten1, zoals vervangen bij artikel 10 van het decreet van 18 december 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten0, bepaalt : « Het centrale contactcentrum, vermeld in artikel 3, eerste lid, is samengesteld uit : 1° callcentermedewerkers;2° callcentersupervisors;3° veldonderzoekers;4° supervisors van veldonderzoekers. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de organisatie van het centrale contactcentrum ».

De decreetgever beoogde aldus de samenstelling van het centrale contactcentrum decretaal vast te leggen (Parl. St., Vlaams Parlement, 2020-2021, nr. 488/1, pp. 9 en 10).

B.11.6. Artikel 5 van het decreet van 29 mei 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten1, zoals vervangen bij artikel 11 van het decreet van 18 december 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten0, bepaalt : « § 1. Bij het centrale contactcentrum, vermeld in artikel 3, eerste lid, wordt een databank voor veldonderzoekers opgericht.

De persoonsgegevens in de databank, vermeld in het eerste lid, worden verwerkt voor de volgende doeleinden : 1° het afleggen van fysieke bezoeken door de veldonderzoekers van het contactcentrum in het kader van de doeleinden, vermeld in artikel 3, § 2, 1° en 2°, A, van het samenwerkingsakkoord van 25 augustus 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten3;2° de voortgangscontrole op de fysieke bezoeken, vermeld in punt 1°, door de supervisors van veldonderzoekers. § 2. In de databank, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, worden persoonsgegevens verwerkt van : 1° personen bij wie een COVID-19-test heeft uitgewezen dat ze besmet zijn;2° personen bij wie de arts een ernstig vermoeden heeft dat ze besmet zijn met COVID-19, maar bij wie geen COVID-19-test is uitgevoerd of voorgeschreven, of bij wie de COVID-19-test heeft uitgewezen dat ze niet besmet waren;3° personen met wie de personen, vermeld in punt 1° en 2°, in contact zijn geweest gedurende een periode van veertien dagen voor en na de eerste tekenen van de besmetting met COVID-19, waarbij een bepaalde appreciatiemarge op grond van wetenschappelijke inzichten in rekening kan worden genomen;4° de veldonderzoekers die bij het centrale contactcentrum werken. De volgende persoonsgegevens worden in de databank, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, verwerkt van de personen, vermeld in het eerste lid, punt 1° tot en met 3° : 1° de voor- en achternaam;2° de provincie waar ze wonen;3° de geboortedatum;4° de taal;5° de contactgegevens, met inbegrip van het adres en telefoonnummer;6° de scriptcode waaruit kan worden afgeleid of de persoon een indexpersoon is, een persoon met wie de indexpersoon contact heeft gehad en die een hoog risico op besmetting heeft, of een persoon met wie de indexpersoon contact heeft gehad en die een laag risico op besmetting heeft;7° de status van het fysieke bezoek. De persoonsgegevens, vermeld in het tweede lid, 1° tot en met 6°, zijn afkomstig van de gegevensbank III, vermeld in het artikel 1, § 1, 8°, van het samenwerkingsakkoord van 25 augustus 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten3.

Het persoonsgegeven, vermeld in het tweede lid, 7°, wordt in de databank ingegeven door de veldonderzoeker.

De persoonsgegevens, vermeld in het tweede lid, worden in de databank, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, bewaard voor een termijn van maximaal tien dagen.

De volgende persoonsgegevens worden in de databank, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, verwerkt van de personen, vermeld in het eerste lid, 4° : 1° het identificatienummer in het centrale contactcentrum;2° de voor- en achternaam;3° de contactgegevens, met inbegrip van de postcode, het telefoonnummer en het e-mailadres;4° de regio waar de veldonderzoeker fysieke bezoeken aflegt;5° de externe partner waarvoor de veldonderzoeker werkzaam is;6° de naam van de supervisor van de veldonderzoeker. De persoonsgegevens, vermeld in het zesde lid, worden in de databank, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, bewaard tot maximaal veertien dagen na het aflopen van het contract met de veldonderzoeker.

De Vlaamse Regering kan de persoonsgegevens, vermeld in het tweede en zesde lid, nader preciseren. § 3. De supervisor van de veldonderzoeker heeft voor het doeleinde, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 2°, toegang tot de persoonsgegevens, vermeld in paragraaf 2, tweede en zesde lid, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor de aansturing van de veldonderzoekers die onder zijn toezicht staan.

De veldonderzoeker heeft voor het doeleinde, vermeld in paragraaf 2, tweede lid, 1°, toegang tot de persoonsgegevens, vermeld in paragraaf 2, tweede lid, van de personen bij wie hij overeenkomstig zijn opdracht een fysiek bezoek moet afleggen ».

Die bepaling laat de oprichting toe van een databank met het oog op de organisatie en het opvolgen van de fysieke bezoeken die de veldonderzoekers van het contactcentrum afleggen, en zij bepaalt de voorwaarden inzake de gegevensverwerking in het kader van die bezoeken.

De decreetgever beoogde met die bepaling een databank op te richten die niet vervat is in het samenwerkingsakkoord van 25 augustus 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten3, maar die essentieel is voor de fysieke bezoeken die veldonderzoekers van het centrale contactcentrum afleggen in het kader van de doeleinden vermeld in artikel 3, § 2, 1° en 2°, A, van het voormelde samenwerkingsakkoord (Parl. St., Vlaams Parlement, 2020-2021, nr. 488/1, pp. 4 en 10).

B.11.7. De artikelen 6 en 6/1 van het decreet van 29 mei 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten1, zoals respectievelijk vervangen en ingevoegd bij de artikelen 12 en 13 van het decreet van 18 december 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten0, regelen de oprichting van « lokale contactcentra » door lokale besturen of zorgraden als aanvulling bij of ter vervanging van de opdrachten die door het centrale contactcentrum worden uitgevoerd, hun samenstelling en de voorwaarden waaronder zij persoonsgegevens dienen te verwerken : «

Art. 6.Met behoud van de toepassing van artikel 44 van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten kunnen lokale besturen of zorgraden, als aanvulling bij of ter vervanging van de opdrachten die worden uitgevoerd door het centrale contactcentrum, vermeld in artikel 3, eerste lid, lokale contactcentra oprichten die belast worden met opdrachten van opsporing en begeleiding van personen met een bevestigde of vermoedelijke diagnose van COVID-19, of van personen die mogelijk een risicodragend contact hebben gehad met een persoon die besmet is met COVID-19 of die vermoedelijk besmet is met COVID-19. De persoonsgegevens worden door de lokale contactcentra verwerkt conform het samenwerkingsakkoord van 25 augustus 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten3.

De Vlaamse Regering wijst een entiteit aan die optreedt als verwerkingsverantwoordelijke en die een verwerkingsovereenkomst sluit met de lokale besturen of de zorgraden, vermeld in het eerste lid, conform artikel 28, lid 3, van de algemene verordening gegevensbescherming.

De persoon die in opdracht van een lokaal contactcentrum als vermeld in het eerste lid, de opdrachten, vermeld in het eerste lid, uitvoert, is overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek gebonden door het beroepsgeheim.

De lokale contactcentra, vermeld in het eerste lid, staan mee onder toezicht van de ambtenaren-artsen en de ambtenaren van de administratie, vermeld in artikel 44, § 3, 2° en 3°, van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten. Als lokale contactcentra niet voldoen aan de verplichtingen, vermeld in dit decreet, kunnen de voormelde ambtenaren en ambtenaren-artsen de lokale besturen of de zorgraden aanmanen om alle verplichtingen aan de hand van een remediëringsplan na te komen binnen een termijn die door die ambtenaren en ambtenaren-artsen wordt bepaald.

De lokale besturen of de zorgraden, vermeld in het eerste lid, maken een inhoudelijk verslag op over de opdrachten die zijn toegekend aan de lokale contactcentra die ze hebben opgericht. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen over de inhoud van het inhoudelijk verslag.

De Vlaamse Regering bepaalt welke technische en organisatorische maatregelen de lokale besturen of de zorgraden treffen ter bescherming van de verwerking van de persoonsgegevens door de lokale contactcentra, vermeld in het eerste lid ». «

Art. 6/1.De lokale besturen of de zorgraden bepalen de samenstelling van lokale contactcentra als vermeld in artikel 6, eerste lid.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de organisatie van lokale contactcentra ».

B.11.8. Artikel 6/2 van het decreet van 29 mei 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten1, zoals ingevoegd bij artikel 14 van het decreet van 18 december 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten0, regelt de oprichting van COVID-19-teams bij de zorgraden, hun samenstelling, hun activiteiten, het toezicht en de voorwaarden waaronder zij persoonsgegevens kunnen verwerken : « § 1. Bij de zorgraden kunnen COVID-19-teams worden opgericht.

De COVID-19-teams, vermeld in het eerste lid, verrichten de volgende activiteiten : 1° ondersteuning bij het contact- en omgevingsonderzoek bieden aan de ambtenaren, vermeld in artikel 40 en 44, § 3, 3°, van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten, en aan de ambtenaren-artsen, vermeld in artikel 44, § 3, 2°, van hetzelfde decreet;2° op verzoek van de lokale besturen advies verlenen over de te nemen maatregelen om een verdere verspreiding van COVID-19 te voorkomen;3° medische en psychosociale ondersteuning organiseren voor de personen die met COVID-19 besmet zijn of vermoedelijk besmet zijn. Deze activiteit is gericht tot individuele personen; 4° een afstemming van hulpvragen van zorgaanbieders organiseren in geval van schaarste van materiaal, en in geval van behoefte aan kennisuitwisseling en ondersteuning;5° zorgaanbieders sensibiliseren om het draagvlak voor het contactonderzoek te verhogen. In dit lid wordt verstaan onder : 1° contact- en omgevingsonderzoek : het onderwerpen van een persoon of zijn leefomgeving aan een medisch of milieukundig onderzoek dat nodig is om besmettingsbronnen op te sporen, als die persoon na contact met een geïnfecteerde persoon of na contact met een andere besmettingsbron mogelijk besmet is en door contacten met anderen, al dan niet bij de uitoefening van een beroepsactiviteit, die infectie kan overdragen;2° medische en psychosociale ondersteuning organiseren: informeren over, doorverwijzen naar en samen met de betrokken persoon contact opnemen om die medische en psychosociale ondersteuning mogelijk te maken. De Vlaamse Regering kan de activiteiten van het COVID-19-team, vermeld in het tweede lid, nader preciseren.

Elk COVID-19-team bestaat minstens uit een medisch expert. Die medische expert is een arts.

De Vlaamse Regering kan de samenstelling van het COVID-19-team en de rol van de medisch expert nader preciseren en kan nadere regels bepalen voor de organisatie van het COVID-19-team.

De leden van het COVID-19-team die de opdrachten, vermeld in het tweede lid, uitvoeren, zijn overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek gebonden door het beroepsgeheim.

De leden van het COVID-19-team staan mee onder toezicht van de ambtenaren-artsen en ambtenaren van de administratie, vermeld in artikel 44, § 3, 2° en 3°, van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten. In het kader van het toezicht kunnen intervisiemomenten worden georganiseerd tussen de medische experten, vermeld in het vierde lid, en de ambtenaren-artsen en ambtenaren van de administratie, vermeld in artikel 44, § 3, 2° en 3°, van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten. Als COVID-19-teams niet voldoen aan de verplichtingen, vermeld in dit decreet, kunnen de voormelde ambtenaren en ambtenaren-artsen de zorgraden aanmanen om alle verplichtingen aan de hand van een remediëringsplan na te komen binnen een termijn die door die ambtenaren en ambtenaren-artsen wordt bepaald.

De zorgraden die een COVID-19-team oprichten, maken een inhoudelijk verslag op over de opdrachten die aan dat COVID-19-team werden toegekend. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen over de inhoud van het inhoudelijke verslag. § 2. Voor het verrichten van de activiteiten, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, verwerken de COVID-19-teams de volgende persoonsgegevens van de personen bij wie een COVID-19-test heeft uitgewezen dat ze besmet zijn en van de personen van wie de arts een ernstig vermoeden heeft dat ze besmet zijn met COVID-19, maar bij wie geen COVID-19-test is uitgevoerd of voorgeschreven, of bij wie de COVID-19-test heeft uitwezen dat ze niet besmet waren : 1° de identificatiegegevens;2° de contactgegevens;3° het geslacht;4° de leeftijd;5° de datum waarop de COVID-19-test is afgenomen;6° de datum van de eerste ziektesymptomen;7° de eventuele collectiviteiten waarmee de persoon in contact is geweest;8° de personen met wie ze in contact zijn geweest gedurende een periode van veertien dagen voor en na de eerste tekenen van de besmetting met COVID-19, waarbij een bepaalde appreciatiemarge op grond van wetenschappelijke inzichten in rekening kan worden genomen;9° de relevante criteria voor de inschatting van een hoog of laag besmettingsrisico en het geven van advies;10° de gezondheidsgegevens die nodig zijn voor het contact- en omgevingsonderzoek, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 1°, en voor de medische en psychosociale ondersteuning, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 3°;11° andere gegevens dan die over de gezondheid die nodig zijn voor het contact- en omgevingsonderzoek, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 1°, en voor de medische en psychosociale ondersteuning, vermeld in paragraaf 1, tweede lid 3°. Voor het verrichten van de activiteiten, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, verwerken de COVID-19-teams de volgende persoonsgegevens van de personen met wie de personen, vermeld in het eerste lid, in contact zijn geweest : 1° de voor- en achternaam;2° de postcode;3° het telefoonnummer;4° het antwoord op de vraag of die personen symptomen van COVID-19 hebben;5° de taalvaardigheid;6° het feit dat die personen al dan niet een gezondheidszorgberoep uitoefenen. De Vlaamse Regering kan de persoonsgegevens, vermeld in het eerste en tweede lid, nader preciseren.

De persoonsgegevens, vermeld in het eerste lid, 1° tot en met 6°, en het tweede lid, 1° tot en met 4°, worden, voor zover ze beschikbaar zijn, aan de zorgraden bezorgd door een entiteit die de Vlaamse Regering aanwijst.

De persoonsgegevens, vermeld in het eerste lid, 7° tot en met 11°, en het tweede lid, 5° en 6°, worden door het COVID-19-team ingewonnen bij de betrokkene.

De COVID-19-teams hebben alleen toegang tot de persoonsgegevens, vermeld in het eerste en tweede lid, van de personen van wie de hoofdverblijfplaats of een andere gepaste plaats waar de betrokkene in tijdelijke afzondering verblijft, ligt in het werkgebied van de zorgraad waarbij het COVID-19-team is opgericht.

Het COVID-19-team kan na toestemming van de betrokkene of zijn vertegenwoordiger de gegevens, vermeld in het eerste lid, delen met zorgaanbieders als vermeld in artikel 2, 14°, van het decreet van 26 april 2019Relevante gevonden documenten type decreet prom. 26/04/2019 pub. 24/05/2019 numac 2019030471 bron vlaamse overheid Decreet betreffende de organisatie van de eerstelijnszorg, de regionale zorgplatformen en de ondersteuning van de eerstelijnszorgaanbieders sluiten betreffende de organisatie van de eerstelijnszorg, de regionale zorgplatformen en de ondersteuning van de eerstelijnszorgaanbieders, met het oog op het organiseren van medische en psychosociale ondersteuning als vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 3°.

De Vlaamse Regering wijst een entiteit aan die optreedt als verwerkingsverantwoordelijke voor de gegevens die de COVID-19-teams verwerken. Die entiteit sluit een verwerkingsovereenkomst conform artikel 28, lid 3, van de algemene verordening gegevensbescherming, met de zorgraad waarbij een COVID-19-team is opgericht.

De persoonsgegevens, vermeld in het eerste en tweede lid, worden door het COVID-19-team bewaard gedurende een termijn van maximaal dertig dagen, met uitzondering van de persoonsgegevens, vermeld in het eerste lid, van personen als vermeld in het eerste lid, bij wie de medische en psychosociale ondersteuning, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, langer dan dertig dagen duurt. In het laatste geval worden de persoonsgegevens bewaard tot maximaal drie dagen na het einde van die medische en psychosociale ondersteuning.

De Vlaamse Regering kan bepalen welke technische en organisatorische maatregelen de zorgraad treft ter bescherming van de verwerking van de persoonsgegevens door het COVID-19-team ».

Ten aanzien van de omvang van de beroepen B.12.1. Het Hof moet de omvang van de beroepen tot vernietiging vaststellen uitgaande van de inhoud van de verzoekschriften en in het bijzonder op basis van de uiteenzetting van de middelen. Het Hof beperkt zijn onderzoek tot de bepalingen waartegen middelen zijn gericht.

B.12.2. Uit de uiteenzetting van de middelen in de zaak nr. 7494 blijkt dat de grieven van de verzoekende partijen zijn gericht tegen artikel 2 (invoeging van een nieuw artikel 34/1 in het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten), artikel 4 (invoeging van een nieuw artikel 47/1 in het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten), artikel 6 (wijziging van artikel 79, 1°, van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten), artikel 9 (wijziging van artikel 3 van het decreet van 29 mei 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten1), artikel 11 (vervanging van artikel 5 van het decreet van 29 mei 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten1), artikel 12 (vervanging van artikel 6 van het decreet van 29 mei 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten1) en artikel 14 (invoeging van een nieuw artikel 6/2 in het decreet van 29 mei 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten1) van het decreet van 18 december 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten0, en tegen alle artikelen van het decreet van 10 juli 2020Relevante gevonden documenten type decreet prom. 10/07/2020 pub. 13/07/2020 numac 2020010414 bron vlaamse overheid Decreet tot wijziging van artikel 47 en 81 van het decreet van 21 november 2003 betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 10/07/2020 pub. 23/07/2020 numac 2020042293 bron vlaamse overheid Decreet betreffende instemming met het samenwerkingsakkoord van 19 maart 2020 tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap met betrekking tot de bevoegdheden van de gemeenschappen en van de federale staat inzake het taxshelterstelsel voor audiovisuele werken en podiumwerken en tot informatie-uitwisseling type decreet prom. 10/07/2020 pub. 23/07/2020 numac 2020042294 bron vlaamse overheid Decreet tot wijziging van artikel 16 en 17/1 van het decreet van 20 januari 2012 houdende een vernieuwd jeugd- en kinderrechtenbeleid sluiten. Uit de uiteenzetting van de middelen in de zaak nr. 7526 kan worden afgeleid dat de grieven gericht zijn tegen het decreet van 18 december 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten0 in zijn geheel. Uit de uiteenzetting van de middelen in de zaak nr. 7606 blijkt dat de grieven gericht zijn tegen de artikelen 2 en 7 tot 15 van het decreet van 18 december 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten0. De beroepen tot vernietiging in de zaken nrs. 7494 en 7606 zijn niet ontvankelijk in zoverre ze tegen andere bepalingen dan de voormelde artikelen zijn gericht.

Ten aanzien van het belang B.13.1. De Vlaamse Regering betwist het belang van de verzoekende partij in de zaak nr. 7606, de vzw « Association de Promotion des Droits Humains et des Minorités ». Het belang van de verzoekende partijen in de zaken nrs. 7494, 7505 en 7526 wordt niet betwist.

B.13.2. De Grondwet en de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof vereisen dat elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een beroep tot vernietiging instelt, doet blijken van een belang. Van het vereiste belang doen slechts blijken de personen wier situatie door de bestreden norm rechtstreeks en ongunstig zou kunnen worden geraakt; bijgevolg is de actio popularis niet toelaatbaar.

Wanneer een vereniging zonder winstoogmerk die niet haar persoonlijk belang aanvoert, voor het Hof optreedt, is vereist dat haar statutair doel van bijzondere aard is en, derhalve, onderscheiden van het algemeen belang; dat zij een collectief belang verdedigt; dat haar doel door de bestreden norm kan worden geraakt; dat ten slotte niet blijkt dat dit doel niet of niet meer werkelijk wordt nagestreefd.

B.13.3. De « Association de Promotion des Droits Humains et des Minorités » is een vereniging zonder winstoogmerk waarvan het doel onder andere erin bestaat « de mensenrechten te bevorderen, zoals zij met name zijn verankerd in de [...] Grondwet » alsook in alle internationale verdragen, « elke willekeurige aantasting van de rechten en vrijheden die zijn verankerd in de internrechtelijke of internationaalrechtelijke normen aan te klagen en te bestrijden » en « in rechte te treden [...] in alle geschillen waartoe de toepassing van de internrechtelijke of internationaalrechtelijke normen inzake mensenrechten en [rechten van] minderheden aanleiding kan geven » (artikel 3 van haar statuten, bekendgemaakt in de bijlagen bij het Belgisch Staatsblad van 27 november 2013).

Dat doel onderscheidt zich van het algemeen belang en valt onder de verdediging van een collectief belang. Bovendien blijkt niet dat de verzoekende vereniging haar doel niet werkelijk nastreeft. De bestreden bepalingen in de zaak nr. 7606 regelen in het bijzonder de verwerking van persoonsgegevens in het kader van de COVID-19-crisis.

Zij betreffen bijgevolg het recht op eerbiediging van het privéleven, dat is gewaarborgd bij artikel 22 van de Grondwet. Zij kunnen het door de verzoekende vereniging nagestreefde statutaire doel, dat onder meer erin bestaat dat recht te bevorderen, dus rechtstreeks en ongunstig raken.

De vereniging doet blijken van het vereiste belang.

Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de middelen Wat betreft de bevoegdheid van het Hof B.14.1. Krachtens artikel 142, tweede lid, van de Grondwet en artikel 1 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten is het Hof bevoegd om uitspraak te doen op de beroepen tot vernietiging van een wet, een decreet of een in artikel 134 van de Grondwet bedoelde regel, wegens schending van de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheid van de federale overheid, de gemeenschappen en de gewesten en wegens schending van de artikelen van titel II (« De Belgen en hun rechten ») en van de artikelen 143, § 1, 170, 172 en 191 van de Grondwet.

Het Hof onderzoekt de middelen in zoverre zij de schending aanvoeren van normen waaraan het rechtstreeks vermag te toetsen.

B.14.2. Noch artikel 142 van de Grondwet, noch artikel 1 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten verlenen het Hof de bevoegdheid om wetskrachtige bepalingen rechtstreeks te toetsen aan bepalingen van het recht van de Europese Unie. Bijgevolg is het Hof niet bevoegd om de bestreden bepalingen rechtstreeks te toetsen aan de verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 « betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) » (hierna : de AVG) en is het vierde middel in de zaak nr. 7526 niet ontvankelijk.

B.14.3.1. Evenmin verlenen artikel 142 van de Grondwet en artikel 1 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten het Hof de bevoegdheid om wetskrachtige normen rechtstreeks te toetsen aan artikel 187 van de Grondwet.

Het eerste middel in de zaken nrs. 7494 en 7505 en het zesde middel in de zaak nr. 7526 zijn bijgevolg onontvankelijk in zoverre zij de schending aanvoeren van artikel 187 van de Grondwet « op zichzelf genomen ».

Die middelen zijn eveneens onontvankelijk in zoverre zij de schending aanvoeren van artikel 187 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de AVG, met de artikelen 3, 5, 6, 7, 8, 9 en 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, met de artikelen 1, 3, 4, 6, 7, 8, 10 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en met de artikelen 7, 9, 15 en 17 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.

B.14.3.2. Artikel 187 van de Grondwet is een waarborg die nauw verbonden is met de bepalingen van de Grondwet waarvan het Hof de naleving verzekert.

Derhalve houdt het Hof rekening met de in die grondwetsbepaling vervatte waarborg wanneer een schending wordt aangevoerd van grondrechten die zijn vermeld in titel II van de Grondwet. In zoverre de middelen zijn afgeleid uit de schending van artikelen in titel II van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 187 van de Grondwet, zijn ze ontvankelijk.

B.14.4.1. Voorts is het Hof niet bevoegd om decretale bepalingen te toetsen aan andere wettelijke bepalingen die geen bevoegdheidverdelende regels zijn.

B.14.4.2. In zoverre het derde middel in de zaak nr. 7526 ertoe strekt om, wat het betrekken van de lokale besturen bij de contactopsporing in de Vlaamse Gemeenschap betreft, de bestreden bepalingen te laten toetsen aan artikel 135 van de Nieuwe Gemeentewet, is het middel bijgevolg niet ontvankelijk.

B.14.4.3. Om dezelfde reden is ook het vijfde middel in de zaak nr. 7526 niet ontvankelijk, in zoverre het ertoe strekt het Hof de bestreden bepalingen te laten toetsen aan de wet van 30 juli 1981Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/07/1981 pub. 20/05/2009 numac 2009000343 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten « tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden ».

B.14.5. Tot slot is het Hof, gelet op artikel 142 van de Grondwet en artikel 1 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten, niet bevoegd om ministeriële besluiten of samenwerkingsakkoorden te toetsen aan de normen waaraan het vermag te toetsen.

In zoverre het vijfde middel in de zaak nr. 7494 ertoe strekt het samenwerkingsakkoord van 25 augustus 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten3 en het ministerieel besluit van 28 oktober 2020 « houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken » te laten toetsen door het Hof, is het bijgevolg niet ontvankelijk.

Wat betreft de uiteenzetting van de middelen B.15. Om te voldoen aan de vereisten van artikel 6 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten, moeten de middelen van het verzoekschrift te kennen geven welke van de regels waarvan het Hof de naleving waarborgt, zouden zijn geschonden, alsook welke de bepalingen zijn die deze regels zouden schenden, en uiteenzetten in welk opzicht die regels door de bedoelde bepalingen zouden zijn geschonden.

De door de verzoekende partijen aangevoerde middelen in de zaken nrs. 7494, 7505, 7526 en 7606 beantwoorden slechts deels aan die vereisten, nu zij met betrekking tot verschillende verdrags- en grondwetsbepalingen waarnaar zij verwijzen, niet voldoende uiteenzetten in welk opzicht die normen door de bestreden bepalingen zijn geschonden.

Het Hof onderzoekt de middelen in zoverre zij aan de voormelde vereisten voldoen.

Ten gronde B.16. Het onderzoek van de overeenstemming van een wetskrachtige bepaling met de bevoegdheidverdelende regels moet in de regel dat van de bestaanbaarheid ervan met de bepalingen van titel II en met de artikelen 170, 172 en 191 van de Grondwet voorafgaan. Het Hof onderzoekt bijgevolg eerst de middelen die zijn afgeleid uit de schending van de bevoegdheidverdelende regels. Die middelen hebben betrekking op de bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (B.17 tot B.25) en de voorafgaande procedurevereisten (B.26 tot B.30).

Het Hof onderzoekt vervolgens de middelen die zijn afgeleid uit de schending van verschillende grondrechten. De middelen worden per soortgelijke maatregelen behandeld, waarbij voorafgaandelijk wordt ingegaan op de toetsing aan artikel 187 van de Grondwet (B.31). Het Hof onderzoekt eerst de middelen die zijn gericht tegen de verplichting tot afzondering en de verplichting tot quarantaine. Die middelen hebben betrekking op de aard van de vrijheidsbeperking en de daarmee gepaard gaande voorwaarden en waarborgen (B.32 tot B.41), het wettigheidsbeginsel in strafzaken (B.42 tot B.48), het recht op sociale, geneeskundige en juridische bijstand (B.49 tot B.53), het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie (B.54 tot B.59) en de gevolgen van de afkondiging van de toestand van pandemie door de Wereldgezondheidsorganisatie (B.60 tot B.61). Daarna onderzoekt het Hof de middelen die zijn gericht tegen het verplicht medisch onderzoek en de verplichte medische testing. Die middelen hebben betrekking op het recht op eerbiediging van het privéleven (B.62 tot B.70). Ten slotte onderzoekt het Hof de middelen betreffende de verwerking van persoonsgegevens die verband houdt met de voormelde maatregelen (B.71 tot B.95).

Wat betreft de bevoegdheidverdelende regels De bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (zevende middel in de zaak nr. 7505 en eerste en derde middel in de zaak nr. 7526) B.17. In het zevende middel in de zaak nr. 7505 en het eerste en het derde middel in de zaak nr. 7526 voeren de verzoekende partijen in essentie aan dat de bestreden maatregelen (verplichtingen inzake afzondering, quarantaine, medisch onderzoek, medische testing, enerzijds, en contactopsporing, anderzijds) evenals de strafbaarstelling en bestraffing van de niet-naleving van de voormelde verplichtingen, niet onder de bevoegdheid van de gemeenschappen, maar onder de bevoegdheid van de federale overheid ressorteren. Daardoor zouden de artikelen 12, 22, 128 en 135 van de Grondwet en artikel 5, § 1, I, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen (hierna : de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten) worden geschonden.

B.18.1. Artikel 12 van de Grondwet bepaalt : « De vrijheid van de persoon is gewaarborgd.

Niemand kan worden vervolgd dan in de gevallen die de wet bepaalt en in de vorm die zij voorschrijft.

Behalve bij ontdekking op heterdaad kan niemand worden aangehouden dan krachtens een met redenen omkleed bevel van de rechter dat uiterlijk binnen achtenveertig uren te rekenen van de vrijheidsberoving moet worden betekend en enkel tot voorlopige inhechtenisneming kan strekken ».

Artikel 14 van de Grondwet bepaalt : « Geen straf kan worden ingevoerd of toegepast dan krachtens de wet ».

B.18.2. Met het gebruik van het woord « wet » in de artikelen 12, tweede lid, en 14 van de Grondwet, die naar inhoud ongewijzigd zijn gebleven sinds 1831, heeft de Grondwetgever alleen de bevoegdheid van de uitvoerende macht willen uitsluiten door de bevoegdheid om de strafbaarstelling, de vorm van de strafrechtspleging en de bestraffing te bepalen, voor te behouden aan de democratisch verkozen beraadslagende vergaderingen. Uit die bepalingen kan geen bevoegdheidsvoorbehoud ten aanzien van de federale wetgever worden afgeleid. De artikelen 12, tweede lid, en 14 van de Grondwet verzetten zich bijgevolg niet ertegen dat de bijzondere wetgever de gemeenschappen en de gewesten de regeling van die aangelegenheden zou toekennen.

B.18.3. In dat verband bepaalt artikel 11, eerste en tweede lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten : « Binnen de grenzen van de bevoegdheden van de Gemeenschappen en de Gewesten kunnen de decreten de niet-naleving van hun bepalingen strafbaar stellen en de straffen wegens die niet-naleving bepalen; de bepalingen van Boek I van het Strafwetboek zijn hierop van toepassing, behoudens de uitzonderingen die voor bijzondere inbreuken door een decreet kunnen worden gesteld.

Het eensluidend advies van de Ministerraad is vereist voor iedere beraadslaging in de Gemeenschaps- of Gewestregering over een voorontwerp van decreet waarin een straf of een strafbaarstelling is opgenomen waarin Boek I van het Strafwetboek niet voorziet ».

B.19.1. Artikel 22 van de Grondwet bepaalt : « Ieder heeft recht op eerbiediging van zijn privé-leven en zijn gezinsleven, behoudens in de gevallen en onder de voorwaarden door de wet bepaald.

De wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel waarborgen de bescherming van dat recht ».

B.19.2. De decreetgever en de ordonnantiegever dienen rekening te houden met artikel 22, eerste lid, van de Grondwet, volgens hetwelk enkel de federale wetgever op algemene wijze kan bepalen in welke gevallen en onder welke voorwaarden het recht op eerbiediging van het privéleven en het gezinsleven kan worden beperkt.

Weliswaar doet de omstandigheid dat een inmenging in het privéleven het gevolg is van een regeling van een welbepaalde aan de decreetgever of de ordonnantiegever toegewezen aangelegenheid geen afbreuk aan hun bevoegdheid, maar de decreetgever en de ordonnantiegever zijn gehouden door de algemene federale regelgeving, die als minimumregeling geldt in welke aangelegenheid ook. In zoverre de bestreden bepalingen de uitwisseling van persoonsgegevens beogen, is de decreetgever gebonden door de minimumwaarborgen in de AVG. B.20.1. Artikel 128 van de Grondwet bepaalt : « § 1. De Parlementen van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap regelen, elk voor zich, bij decreet, de persoonsgebonden aangelegenheden, alsook, voor deze aangelegenheden, de samenwerking tussen de gemeenschappen en de internationale samenwerking, met inbegrip van het sluiten van verdragen.

Een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid, stelt deze persoonsgebonden aangelegenheden vast, alsook de vormen van samenwerking en de nadere regelen voor het sluiten van verdragen. § 2. Deze decreten hebben kracht van wet respectievelijk in het Nederlandse taalgebied en in het Franse taalgebied, alsmede, tenzij wanneer een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid er anders over beschikt, ten aanzien van de instellingen gevestigd in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad die, wegens hun organisatie, moeten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de ene of de andere gemeenschap ».

B.20.2. Artikel 135 van de Grondwet bepaalt : « Een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid wijst de overheden aan die voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad de bevoegdheden uitoefenen die niet zijn toegewezen aan de gemeenschappen voor de aangelegenheden bedoeld in artikel 128, § 1 ».

B.20.3. Artikel 63, eerste lid, van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen (hierna : de bijzondere wet van 12 januari 1989), genomen ter uitvoering van artikel 135 van de Grondwet, bepaalt : « Onverminderd de bevoegdheden van de Franse Gemeenschap en de Vlaamse Gemeenschap, oefenen het verenigd college en de verenigde vergadering de bevoegdheden uit bedoeld in de artikelen 5 [...], 8 tot 16, [...] van de bijzondere wet ».

De Verenigde Vergadering en het Verenigd College zijn de organen van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (artikel 60, vierde lid, van de bijzondere wet van 12 januari 1989) die gezamenlijk de ordonnantiegevende macht uitoefenen (artikel 68, § 1, van dezelfde bijzondere wet).

B.20.4. Uit artikel 128 van de Grondwet vloeit voort dat de gemeenschappen inzake « persoonsgebonden aangelegenheden » territoriaal bevoegd zijn in het Nederlandse taalgebied, respectievelijk het Franse taalgebied, evenals ten aanzien van de instellingen gevestigd in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad die, wegens hun organisatie, moeten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de ene of de andere gemeenschap.

De decreetgever kan, wat het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad betreft, personen niet rechtstreeks aan zijn regels onderwerpen. Hij kan slechts verplichtingen opleggen aan personen die zich op het grondgebied van het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad bevinden, in zoverre die het gevolg zijn van een vrijwillige beslissing om zich tot een instelling te richten die behoort tot de Vlaamse of de Franse Gemeenschap. Ten aanzien van andere personen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad kunnen inzake persoonsgebonden aangelegenheden enkel verplichtingen worden opgelegd door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, overeenkomstig artikel 135 van de Grondwet en artikel 63 van de bijzondere wet van 12 januari 1989.

B.21.1. Artikel 5, § 1, I, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten bepaalt : « De persoonsgebonden aangelegenheden bedoeld in artikel 128, § 1, van de Grondwet, zijn : I. Wat het gezondheidsbeleid betreft : [...] 8° de gezondheidsopvoeding alsook de activiteiten en diensten op het vlak van de preventieve gezondheidszorg, evenals alle initiatieven inzake de preventieve gezondheidszorg. De federale overheid blijft evenwel bevoegd voor : 1° de ziekte- en invaliditeitsverzekering;2° de nationale maatregelen inzake profylaxis. Elk voorontwerp of voorstel van decreet, elk amendement op een ontwerp of voorstel van decreet, evenals ieder ontwerp van besluit van een gemeenschap met als doel om de erkenningsnormen van ziekenhuizen, ziekenhuisdiensten, zorgprogramma's en ziekenhuisfuncties vast te leggen, wordt voor verslag voorgelegd aan de algemene vergadering van het Rekenhof zodat zij de gevolgen op korte en lange termijn op de begroting van de federale overheid en van de sociale zekerheid evalueert.

Dit verslag wordt ook overgemaakt aan de federale regering evenals aan alle gemeenschapsregeringen.

Na verplicht advies te hebben ingewonnen van het Rijksinstituut voor ziekte en invaliditeitsverzekering en de bevoegde administratie van de betrokken gemeenschap en na, in voorkomend geval, het facultatief advies te hebben ingewonnen van het Federaal Kenniscentrum voor de gezondheidszorg, brengt de algemene vergadering van het Rekenhof binnen de twee maanden na de ontvangst van het voorontwerp, het voorstel, het amendement of het ontwerp een omstandig verslag uit met betrekking tot de gevolgen van deze normen, op korte en lange termijn, op de begroting van de federale overheid en van de sociale zekerheid.

Deze termijn kan met één maand worden verlengd.

Dit verslag wordt meegedeeld door het Rekenhof aan de aanvrager van het verslag, aan de federale regering en aan alle gemeenschapsregeringen.

Indien het verslag stelt dat het aannemen van deze normen, op korte of lange termijn, een negatieve impact heeft voor de begroting van de federale overheid en van de sociale zekerheid, zal een overleg plaatsvinden tussen de federale regering en de gemeenschapsregeringen op vraag van de federale regering of de betrokken gemeenschapsregering. Indien dit overleg niet tot een akkoord leidt, zullen de normen onderworpen worden aan het akkoord van de federaal bevoegde ministers of aan het akkoord van de Ministerraad indien één van zijn leden de evocatie van het dossier vraagt.

Indien het verslag niet wordt gegeven binnen de termijn van twee maanden, verlengd met één maand, kan het overleg zoals bepaald in het zevende lid plaatsvinden op initiatief van de betrokken gemeenschapsregering of de federale regering.

Het Rekenhof stelt elk jaar een omstandig verslag op dat betrekking heeft op de weerslag, tijdens het vorige begrotingsjaar, van de van kracht zijnde erkenningsnormen van de gemeenschappen op de begroting van de federale overheid en van de sociale zekerheid. Dit verslag wordt meegedeeld aan de federale regering en aan de gemeenschapsregeringen ».

B.21.2. Overeenkomstig artikel 5, § 1, I, eerste lid, 8°, en tweede lid, 2°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten zijn de gemeenschappen bevoegd voor de activiteiten en diensten op het vlak van de preventieve gezondheidszorg, evenals alle initiatieven inzake de preventieve gezondheidszorg, met uitzondering van de nationale maatregelen inzake profylaxis.

B.21.3. Uit de parlementaire voorbereiding van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten blijkt dat, wat « de activiteiten en diensten op het vlak van de preventieve gezondheidszorg » betreft, in het bijzonder is gedacht aan de opsporing van en de strijd tegen besmettelijke ziekten (Parl. St., Senaat, 1979-1980, nr. 434/2, p. 125). Met betrekking tot de draagwijdte van de « nationale maatregelen inzake profylaxis » blijkt dat die aan de federale overheid voorbehouden bevoegdheid beperkt is tot de verplichte inentingen (ibid., p. 125).

Blijkens de parlementaire voorbereiding van de bijzondere wet van 6 januari 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/2014 pub. 31/01/2014 numac 2014021007 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet met betrekking tot de Zesde Staatshervorming inzake de aangelegenheden bedoeld in artikel 77 van de Grondwet type wet prom. 06/01/2014 pub. 31/01/2014 numac 2014200332 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet met betrekking tot de Zesde Staatshervorming inzake de aangelegenheden bedoeld in artikel 78 van de Grondwet type wet prom. 06/01/2014 pub. 01/04/2014 numac 2014000233 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet met betrekking tot de Zesde Staatshervorming inzake de aangelegenheden bedoeld in artikel 77 van de Grondwet. - Duitse vertaling van uittreksels type wet prom. 06/01/2014 pub. 05/08/2014 numac 2014000454 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet met betrekking tot de Zesde Staatshervorming inzake de aangelegenheden bedoeld in artikel 77 van de Grondwet. - Duitse vertaling van uittreksels type wet prom. 06/01/2014 pub. 10/07/2014 numac 2014000456 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet met betrekking tot de Zesde Staatshervorming inzake de aangelegenheden bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. - Duitse vertaling van uittreksels type wet prom. 06/01/2014 pub. 12/08/2014 numac 2014000597 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet met betrekking tot de Zesde Staatshervorming inzake de aangelegenheden bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. - Duitse vertaling van uittreksels type wet prom. 06/01/2014 pub. 31/01/2014 numac 2014200341 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Bijzondere wet met betrekking tot de Zesde Staatshervorming sluiten met betrekking tot de Zesde Staatshervorming, waarbij de « initiatieven » op het vlak van de preventieve gezondheidszorg werden toegevoegd aan de opsomming van de gemeenschapsbevoegdheden in artikel 5, § 1, I, eerste lid, 8°, beschikken de gemeenschappen « over een algemene bevoegdheid met betrekking tot de gezondheidsopvoeding en preventieve gezondheidszorg ». Diezelfde parlementaire voorbereiding vermeldt dat « de federale overheid [...] niet langer maatregelen [zal] kunnen nemen inzake de gezondheidsopvoeding noch inzake activiteiten en diensten op het vlak van de preventieve gezondheidszorg, die toekomen aan de gemeenschappen ». Daarbij werd in het bijzonder erop gewezen dat de federale overheid bepaalde preventie-initiatieven, zoals vaccinatie- en screeningscampagnes, niet zou voortzetten en in de toekomst evenmin nog nieuwe dergelijke preventie-initiatieven zou kunnen invoeren « op grond van welke bevoegdheid dan ook » (Parl. St., Senaat, 2012-2013, nr. 5-2232/1, pp. 42 en 43).

B.22. Voor zover zij er niet anders over hebben beschikt, moeten de Grondwetgever en de bijzondere wetgever worden geacht aan de gemeenschappen de volledige bevoegdheid te hebben toegekend tot het uitvaardigen van de regels die eigen zijn aan de hun toegewezen aangelegenheden, en zulks onverminderd de mogelijkheid om desnoods een beroep te doen op artikel 10 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten.

B.23.1. Uit het bovenstaande volgt dat het in contact treden met (potentieel) besmette personen, alsook met hun contacten, het verstrekken van aanbevelingen, het opleggen van een afzondering of een quarantaine en het opleggen van een medisch onderzoek of medische testing, telkens met het oog op het tegengaan van de verdere verspreiding van de besmettelijke ziekte COVID-19, maatregelen zijn die behoren tot de bevoegdheid van de gemeenschappen bedoeld in artikel 5, § 1, I, eerste lid, 8°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten. Ook de verwerking, met de finaliteit van het voorkomen van die besmettelijke ziekte, van persoonsgegevens die met de voormelde maatregelen verband houden, valt onder diezelfde gemeenschapsbevoegdheid (zie ook RvSt, advies nr. 68.207/3 van 2 december 2020; RvSt, advies nr. 67.412/3 van 25 mei 2020; RvSt, advies nr. 67.407/3 van 20 mei 2020). De omstandigheid dat dergelijke maatregelen mogelijk een inmenging in het privéleven met zich meebrengen, leidt niet tot de conclusie dat de bestreden bepalingen een inbreuk zouden vormen op de bevoegdheid die de federale overheid ontleent aan artikel 22, eerste lid, van de Grondwet.

B.23.2. De verplichtingen inzake afzondering, quarantaine, medisch onderzoek of medische testing zijn rechtstreeks gericht tot personen.

Gelet op hetgeen in B.20.4 is vermeld, zijn de Vlaamse Gemeenschap respectievelijk de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie derhalve territoriaal bevoegd om die maatregelen op te leggen aan de personen die zich in het Nederlandse taalgebied respectievelijk het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad bevinden of daar aankomen na een terugkeer uit een ander gebied. Het gegeven dat, zoals de verzoekende partij in de zaak nr. 7505 betoogt, sommige van die preventieve maatregelen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad kunnen worden uitgevoerd in bepaalde instellingen, zoals ziekenhuizen, die wegens hun organisatie dienen te worden beschouwd tot de ene of de andere gemeenschap te behoren, zelfs indien de uitvoering in die instelling het gevolg is van een keuze om zich naar die instelling te begeven, leidt niet tot een andere conclusie. Zulks neemt immers niet weg dat het gaat om verplichtingen die rechtstreeks tot personen zijn gericht en die bijgevolg, wat het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad betreft, vallen onder de territoriale bevoegdheid van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie.

B.24. Door in strafbaarstellingen en strafsancties te voorzien wanneer de verplichtingen inzake afzondering, quarantaine, medisch onderzoek en medische testing niet worden nageleefd, of wanneer de uitvoering of de naleving ervan wordt verhinderd of belemmerd, gaan de decreet- en de ordonnantiegever tot slot niet buiten de in artikel 11 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten beoogde strafrechtelijke bevoegdheid van de gemeenschappen.

B.25. In zoverre zij zijn afgeleid uit de onbevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, zijn het zevende middel in de zaak nr. 7505 en het eerste en het derde middel in de zaak nr. 7526 niet gegrond.

De voorafgaande procedurevereisten (eerste middel in de zaak nr. 7526 en eerste middel in de zaak nr. 7606) B.26. In het eerste middel in de zaak nr. 7526 wordt eveneens aangevoerd dat het voorstel van decreet dat heeft geleid tot het decreet van 18 december 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten0 niet voor verslag werd voorgelegd aan de algemene vergadering van het Rekenhof, hetgeen in strijd zou zijn met artikel 5, § 1, I, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten.

Het eerste middel in de zaak nr. 7606 is afgeleid uit de schending van de artikelen 22 en 143, § 1, van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, met artikel 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en met de artikelen 36, lid 4, en 57, lid 1, van de AVG. De verzoekende partijen wijzen erop dat het voorstel van decreet dat heeft geleid tot het decreet van 18 december 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten0 voor advies werd voorgelegd aan de Vlaamse Toezichtcommissie voor de verwerking van persoonsgegevens (zie het advies nr. 2020/49 van 17 november 2020, Parl. St., Vlaams Parlement, 2020-2021, nr. 488/2). Zij zijn echter van mening dat bij de totstandkoming van dat decreet eveneens de Gegevensbeschermingsautoriteit diende te worden geraadpleegd.

B.27.1. Artikel 143, § 1, van de Grondwet bepaalt : « Met het oog op het vermijden van de belangenconflicten nemen de federale Staat, de gemeenschappen, de gewesten en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, in de uitoefening van hun respectieve bevoegdheden, de federale loyauteit in acht ».

De inachtneming van de federale loyauteit veronderstelt dat, wanneer zij hun bevoegdheden uitoefenen, de federale overheid en de deelentiteiten het evenwicht van de federale constructie in haar geheel niet verstoren. De federale loyauteit betreft meer dan de loutere uitoefening van bevoegdheden : zij geeft aan in welke geest dat moet geschieden.

Het beginsel van de federale loyauteit verplicht elke wetgever erover te waken dat de uitoefening van zijn eigen bevoegdheid de uitoefening, door de andere wetgevers, van hun bevoegdheden niet onmogelijk of overdreven moeilijk maakt.

B.27.2. Artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt : « 1. Eenieder heeft recht op eerbiediging van zijn privé-leven, zijn gezinsleven, zijn huis en zijn briefwisseling. 2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan met betrekking tot de uitoefening van dit recht dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving nodig is in het belang van 's lands veiligheid, de openbare veiligheid, of het economisch welzijn van het land, de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen ». B.27.3. Artikel 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bepaalt : « 1. Eenieder heeft recht op bescherming van zijn persoonsgegevens. 2. Deze gegevens moeten eerlijk worden verwerkt, voor bepaalde doeleinden en met toestemming van de betrokkene of op basis van een andere gerechtvaardigde grondslag waarin de wet voorziet.Eenieder heeft recht van inzage in de over hem verzamelde gegevens en op rectificatie daarvan. 3. Een onafhankelijke autoriteit ziet erop toe dat deze regels worden nageleefd ». B.28.1. Zoals is vermeld in B.14.1, is het Hof krachtens artikel 142 van de Grondwet en artikel 1 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten bevoegd om, bij wege van arrest, uitspraak te doen op de beroepen tot vernietiging waarbij de overeenstemming in het geding wordt gebracht van wetskrachtige normen met de regels die de bevoegdheden verdelen tussen de federale overheid, de gemeenschappen en de gewesten, alsmede de bestaanbaarheid ervan met de artikelen van titel II (« De Belgen en hun rechten ») en de artikelen 170, 172 en 191 van de Grondwet, alsook met artikel 143, § 1, van de Grondwet.

B.28.2. Krachtens artikel 30bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten worden « het overleg, de betrokkenheid, het geven van inlichtingen, de adviezen, de eensluidende adviezen, de akkoorden, de gemeenschappelijke akkoorden en de voorstellen waarvan sprake is in de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten, de samenwerkingsakkoorden bedoeld in artikel 92bis van voornoemde wet uitgezonderd, alsook in de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten of in elke andere wet genomen ter uitvoering van de artikelen 39, 127, § 1, 128, § 1, 129, § 1, 130, § 1, 135, 136, 137, 140, 166, 175, 176 en 177 van de Grondwet » gelijkgesteld met bevoegdheidverdelende regels in de zin van artikel 1, 1°, van dezelfde bijzondere wet.

B.28.3. Luidens de voormelde bepalingen is het Hof bevoegd om de bestaanbaarheid te toetsen van de inhoud van een bepaling van wetgevende aard met artikel 22 van de Grondwet, in voorkomend geval in samenhang gelezen met de in het eerste middel in de zaak nr. 7606 bedoelde bepalingen van internationaal en Europees recht.

Behalve ten aanzien van de voormelde mechanismen van samenwerkingsfederalisme, bedoeld in artikel 30bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten, is het Hof in beginsel niet bevoegd om de wijze of de nadere regels van totstandkoming van een wetskrachtige bepaling te toetsen. Het Hof heeft zich bijgevolg onbevoegd verklaard voor het toetsen van de niet-raadpleging van de afdeling wetgeving van de Raad van State (arresten nrs. 73/95, ECLI:BE: GHCC:1995:ARR.073, 97/99, ECLI:BE:GHCC:1999:ARR.097, 153/2015, ECLI:BE:GHCC:2015:ARR.153, en 58/2016, ECLI:BE:GHCC:2016:ARR.058), het niet raadplegen van het beheerscomité van de sociale zekerheid (arrest nr. 97/99 van 15 september 1999, ECLI:BE:GHCC:1999:ARR.097), het gebrek aan voorafgaand vakbondsoverleg (arresten nrs. 45/92, ECLI:BE:GHCC:1992:ARR.045, en 64/2009, ECLI:BE:GHCC:2009:ARR.064) of nog het feit dat een wet is aangenomen tijdens de periode van lopende zaken (arrest nr. 70/2013 van 22 mei 2013, ECLI:BE:GHCC:2013:ARR.070). Het Hof heeft zich daarentegen wel bevoegd verklaard om te onderzoeken of een bestreden bepaling met een bijzondere meerderheid diende te worden goedgekeurd, omdat die voorwaarde noodzakelijk deel uitmaakt van het systeem tot bepaling van bevoegdheden (arrest nr. 35/2003 van 25 maart 2003, ECLI:BE:GHCC:2003:ARR.035, B.2.2).

B.29. Te dezen is het niet noodzakelijk te onderzoeken of, krachtens het voormelde artikel 30bis, het voor verslag voorleggen van een voorontwerp of voorstel van decreet aan de algemene vergadering van het Rekenhof overeenkomstig artikel 5, § 1, I, derde lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten dient te worden gelijkgesteld met een bevoegdheidverdelende regel en of het Hof derhalve bevoegd is om de naleving van dat vereiste te controleren. Het volstaat immers vast te stellen dat de bestreden maatregelen van de Vlaamse Gemeenschap geen enkel verband vertonen met het vastleggen van erkenningsnormen van ziekenhuizen, ziekenhuisdiensten, zorgprogramma's en ziekenhuisfuncties, zoals bedoeld in die bepaling.

Het eerste middel in de zaak nr. 7526 is bijgevolg niet gegrond.

B.30.1. Wat betreft het eerste middel in de zaak nr. 7606, dat betrekking heeft op de niet-raadpleging van de Gegevensbeschermingsautoriteit, dient allereerst te worden opgemerkt dat, zoals in B.28.3 is vermeld, het Hof bevoegd is om de wijze of de nadere regels van totstandkoming van wetskrachtige normen te toetsen ten aanzien van de mechanismen van samenwerkingsfederalisme bedoeld in artikel 30bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten, en ten aanzien van de voorwaarden die noodzakelijk deel uitmaken van het systeem tot bepaling van bevoegdheden.

Het Hof is enkel bevoegd om de wijze van totstandkoming van wetten te toetsen wanneer de regels die die wijze van totstandkoming mee bepalen, worden beschouwd als regels die de onderscheiden bevoegdheid bepalen van de federale overheid, de gemeenschappen en de gewesten, als regels die bijdragen tot de inachtneming van de federale loyaliteit of als regels die ertoe strekken de rechten en vrijheden te waarborgen die zijn erkend door titel II of door de artikelen 170, 172 en 191 van de Grondwet.

B.30.2. Er dient te worden bepaald of de decreetgever verplicht was, krachtens de bevoegdheidverdelende regels, de federale Gegevensbeschermingsautoriteit te raadplegen voorafgaand aan de aanneming van het bestreden decreet.

B.30.3. Op grond van de in B.19.2 bedoelde bevoegdheidsverdeling zijn de gemeenschappen en de gewesten, ieder wat hem betreft, bevoegd om een toezichthoudende instantie op te richten die belast is met het toezicht op de naleving van zowel de algemene federale regelgeving die als minimumregeling geldt in de aan gemeenschappen en de gewesten toegewezen aangelegenheden, als het toezicht op de naleving van de specifieke en aanvullende regels die zij uitvaardigen voor de verwerking van persoonsgegevens in de aangelegenheden waarvoor zij bevoegd zijn (in andere zin : advies van de algemene vergadering van de afdeling wetgeving van de Raad van State nr. 61.267/2/AV van 27 juni 2017 over het voorontwerp dat de wet van 3 december 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/12/2017 pub. 06/03/2019 numac 2018014287 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek Zuid-Afrika inzake het verrichten van betaalde werkzaamheden door partners van het diplomatiek en consulair personeel, gedaan te Pretoria op 14 januari 2016 (2)(3) type wet prom. 03/12/2017 pub. 25/09/2018 numac 2018013819 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot oprichting van de Gegevensbeschermingsautoriteit. - Officieuze coördinatie in het Duits type wet prom. 03/12/2017 pub. 10/01/2018 numac 2017031916 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van de Gegevensbeschermingsautoriteit sluiten is geworden, Parl. St., Kamer, 2016-2017, DOC 54-2648/001, pp. 106-116 en 120-121, in het bijzonder pp. 114-115).

Bij gebreke daaraan wordt dat toezicht uitgeoefend door de federale Gegevensbeschermingsautoriteit opgericht bij de Kamer van volksvertegenwoordigers bij artikel 3 van de wet van 3 december 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/12/2017 pub. 06/03/2019 numac 2018014287 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek Zuid-Afrika inzake het verrichten van betaalde werkzaamheden door partners van het diplomatiek en consulair personeel, gedaan te Pretoria op 14 januari 2016 (2)(3) type wet prom. 03/12/2017 pub. 25/09/2018 numac 2018013819 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot oprichting van de Gegevensbeschermingsautoriteit. - Officieuze coördinatie in het Duits type wet prom. 03/12/2017 pub. 10/01/2018 numac 2017031916 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van de Gegevensbeschermingsautoriteit sluiten « tot oprichting van de Gegevensbeschermingsautoriteit ».

B.30.4. Aangezien de decreetgever een toezichthoudende instantie heeft ingesteld die bevoegd is inzake bescherming van persoonsgegevens in de aangelegenheden die onder zijn bevoegdheid vallen, namelijk de Vlaamse Toezichtcommissie voor de verwerking van persoonsgegevens, die een advies heeft uitgebracht over het voorstel van decreet dat heeft geleid tot het bestreden decreet (advies wetgeving VTC nr. 2020/49 van 17 november 2020, Parl. St., Vlaams Parlement, 2020-2021, nr. 488/2), was hij niet verplicht, krachtens de bevoegdheidverdelende regels, tevens de federale Gegevensbeschermingsautoriteit te raadplegen voorafgaand aan de aanneming van het bestreden decreet.

B.30.5. Er dient nog te worden nagegaan of, te dezen, de raadpleging van de Vlaamse Toezichtcommissie voor de verwerking van persoonsgegevens volstaat voor de inachtneming van de vormvereiste van raadpleging die wordt opgelegd bij artikel 36, lid 4, van de AVG, in samenhang gelezen met artikel 22 van de Grondwet.

Er dient in dat verband te worden opgemerkt dat het Hof, zoals het in de arresten nrs. 144/2012 van 22 november 2012 (ECLI:BE:GHCC:2012:ARR.144) en 29/2014 van 13 februari 2014 (ECLI:BE:GHCC:2014:ARR.029) in herinnering heeft gebracht, in beginsel niet bevoegd is om een exhaustieve materiële en formele toetsing uit te voeren van de handelingen die voorafgaan aan de aanneming van een wet, zelfs niet voor regels van internationaal en Europees recht.

B.30.6. Artikel 36, lid 4, van de AVG bepaalt : « De lidstaten raadplegen de toezichthoudende autoriteit bij het opstellen van een voorstel voor een door een nationaal parlement vast te stellen wetgevingsmaatregel, of een daarop gebaseerde regelgevingsmaatregel in verband met verwerking ».

Artikel 51 van de AVG bepaalt : « 1. Elke lidstaat bepaalt dat één of meer onafhankelijke overheidsinstanties verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de toepassing van deze verordening, teneinde de grondrechten en fundamentele vrijheden van natuurlijke personen in verband met de verwerking van hun persoonsgegevens te beschermen en het vrije verkeer van persoonsgegevens binnen de Unie te vergemakkelijken (' toezichthoudende autoriteit '). 2. Elke toezichthoudende autoriteit draagt bij tot de consequente toepassing van deze verordening in de hele Unie.Daartoe werken de toezichthoudende autoriteiten onderling en met de Commissie samen overeenkomstig hoofdstuk VII. 3. Wanneer er in een lidstaat meer dan één toezichthoudende autoriteit is gevestigd, wijst die lidstaat de toezichthoudende autoriteit aan die die autoriteiten in het [Europees] Comité [voor gegevensbescherming] moet vertegenwoordigen en stelt hij de procedure vast om ervoor te zorgen dat de andere autoriteiten de regels in verband met het in artikel 63 bedoelde coherentiemechanisme naleven.4. Elke lidstaat stelt de Commissie uiterlijk op 25 mei 2018 in kennis van de wettelijke bepalingen die hij overeenkomstig dit hoofdstuk vaststelt, alsmede, onverwijld, van alle latere wijzigingen daarvan ». Artikel 57, lid 1, c) en g), van de AVG bepaalt : « Onverminderd andere uit hoofde van deze verordening vastgestelde taken, verricht elke toezichthoudende autoriteit op haar grondgebied de volgende taken : [...] c) zij verleent overeenkomstig het recht van de lidstaat, advies aan het nationale parlement, de regering, en andere instellingen en organen over wetgevingsinitiatieven en bestuursmaatregelen in verband met de bescherming van de rechten en vrijheden van natuurlijke personen op het gebied van verwerking; [...] g) zij werkt samen met andere toezichthoudende autoriteiten, onder meer door informatie te delen en wederzijdse bijstand te bieden, teneinde de samenhang in de toepassing en de handhaving van deze verordening te waarborgen;».

Artikel 61, lid 1, van de AVG bepaalt : « De toezichthoudende autoriteiten verstrekken elkaar relevante informatie en wederzijdse bijstand om deze verordening op een consequente manier ten uitvoer te leggen en toe te passen, en nemen maatregelen om doeltreffend met elkaar samen te werken. De wederzijdse bijstand bestrijkt met name informatieverzoeken en toezichtsmaatregelen, zoals verzoeken om voorafgaande toestemming en raadplegingen, inspecties en onderzoeken ».

Artikel 63 van de AVG bepaalt : « Teneinde bij te dragen aan de consequente toepassing van deze verordening in de gehele Unie werken de toezichthoudende autoriteiten met elkaar en waar passend samen met de Commissie in het kader van het in deze afdeling uiteengezette coherentiemechanisme ».

Artikel 68, lid 4, van de AVG bepaalt : « Wanneer in een lidstaat meer dan één toezichthoudende autoriteit belast is met het toezicht op de toepassing van de bepalingen krachtens deze verordening, wordt overeenkomstig het recht van die lidstaat een gezamenlijke vertegenwoordiger aangewezen ».

De overwegingen 117, 119, 135 en 136 van de AVG bepalen : « (117) Het is voor de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens van wezenlijk belang dat in elke lidstaat een toezichthoudende autoriteit wordt ingesteld die bevoegd is haar taken en bevoegdheden volstrekt onafhankelijk uit te oefenen. De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om in overeenstemming met hun constitutionele, organisatorische en bestuurlijke structuur meer dan één toezichthoudende autoriteit in te stellen. [...] (119) Wanneer een lidstaat meerdere toezichthoudende autoriteiten instelt, dient die lidstaat bij wet mechanismen in te stellen om ervoor te zorgen dat de toezichthoudende autoriteiten effectief deelnemen aan het coherentiemechanisme.De lidstaat in kwestie dient met name de toezichthoudende autoriteit aan te wijzen die optreedt als enig contactpunt voor de effectieve deelname van die autoriteiten aan de toetsing, teneinde een vlotte en soepele samenwerking met andere toezichthoudende autoriteiten, het Comité en de Commissie te verzekeren. [...] (135) Om te zorgen dat deze verordening in de gehele Unie consequent wordt toegepast, dient een coherentiemechanisme voor samenwerking tussen de toezichthoudende autoriteiten te worden vastgesteld.Dat mechanisme dient met name toepasselijk te zijn wanneer een toezichthoudende autoriteit voornemens is betreffende verwerkingsactiviteiten met wezenlijke gevolgen voor een betekenisvol aantal betrokkenen in verscheidene lidstaten een maatregel vast te stellen waarmee rechtsgevolgen worden beoogd. Het dient ook van toepassing te zijn wanneer een betrokken toezichthoudende autoriteit of de Commissie verzoekt om een dergelijke aangelegenheid aan het coherentiemechanisme te onderwerpen. Dat mechanisme dient geen afbreuk te doen aan maatregelen die de Commissie kan nemen in de uitoefening van de bevoegdheden die haar bij de Verdragen zijn toegekend. (136) Bij de toepassing van het coherentiemechanisme dient het Comité binnen een bepaalde termijn een advies uit te brengen, indien een meerderheid van zijn leden daartoe beslist of indien een betrokken toezichthoudende autoriteit of de Commissie daarom verzoekt.Het Comité moet ook bevoegd zijn om juridisch bindende besluiten vast te stellen wanneer er geschillen bestaan tussen toezichthoudende autoriteiten. In welomschreven gevallen waarin er tussen toezichthoudende autoriteiten, met name in de procedure voor samenwerking tussen de leidende toezichthoudende autoriteit en de betrokken toezichthoudende autoriteiten, meningsverschillen over de zaak bestaan, met name over de vraag of er sprake is van een inbreuk op deze verordening, dient het Comité in beginsel met een tweederdemeerderheid van de leden juridisch bindende besluiten uit te vaardigen ».

B.30.7. Om te voldoen aan de vereisten van de AVG dienen de in België op grond van de interne bevoegdheidsverdeling ingestelde toezichthoudende autoriteiten te worden aangemeld bij de bevoegde instellingen van de Europese Unie, moet één dezer toezichthoudende autoriteiten worden aangewezen die de verschillende toezichtautoriteiten in het Europees Comité voor gegevensbescherming moet vertegenwoordigen en dient de procedure te worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat de andere autoriteiten de regels in verband met het in artikel 63 bedoelde coherentiemechanisme naleven.

B.30.8. Uit geen enkel gegeven blijkt dat de Vlaamse Toezichtcommissie voor de verwerking van persoonsgegevens is aangemeld bij de bevoegde instellingen van de Europese Unie en dat er een procedure is vastgesteld om ervoor te zorgen dat zij de regels in verband met het in artikel 63 bedoelde coherentiemechanisme naleeft.

Uit de publiek beschikbare gegevens blijkt dat de federale Gegevensbeschermingsautoriteit (GBA) de onderscheiden Belgische autoriteiten vertegenwoordigt in het Europees Comité voor gegevensbescherming (https ://edpb.europa.eu/about-edpb/about-edpb/members_nl#member-be), naast de GBA, het Vast Comité I (VCI) dat bevoegd voor de operationele gegevensverwerkingen bij de Inlichtingendiensten, het Vast Comité P dat samen met het VCI bevoegd voor de verwerkingen bij het Orgaan voor de Coördinatie en de Analyse van de Dreiging (OCAD) en het Controleorgaan op de Politionele Informatie (COC) dat bevoegd is voor alle verwerkingen uitgevoerd door de Geïntegreerde Politie (https://www.gegevensbeschermingsautoriteit.be/burger/de-autoriteit/andere-autoriteiten).

De Vlaamse Toezichtcommissie voor de verwerking van persoonsgegevens kan bijgevolg niet worden geacht een bevoegde toezichthoudende autoriteit in de zin van artikel 36, lid 4, van de AVG te zijn en het door die commissie gegeven advies kan bijgevolg niet worden beschouwd als een raadpleging in de zin van die bepaling.

B.30.9. Het staat aan de bevoegde overheden ter zake de nodige maatregelen te nemen. Gelet op wat is vermeld in B.30.3 en op de uit artikel 51, leden 3 en 4, van de AVG voor de lidstaten van de Europese Unie voortvloeiende verplichtingen, vermeld in B.30.7, dienen de bevoegde overheden bij het nemen van maatregelen met het oog op het voldoen aan die uit de AVG voortvloeiende verplichtingen overigens rekening te houden met de bepalingen van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten die betrekking hebben op de samenwerking tussen de federale overheid, de gemeenschappen en de gewesten en, in voorkomend geval, met de uit die bepalingen en uit het evenredigheidsbeginsel voortvloeiende verplichtingen tot het sluiten van samenwerkingsakkoorden.

B.30.10. Het eerste onderdeel van het eerste middel in de zaak nr. 7606 is gegrond. De artikelen 2 en 7 tot 15 van het decreet van 18 december 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten0 moeten worden vernietigd. Het tweede onderdeel van het middel moet niet worden onderzocht, aangezien dat onderzoek niet zou kunnen leiden tot een ruimere vernietiging.

B.30.11. De Vlaamse Regering verzoekt het Hof om de gevolgen van de vernietigde bepalingen te handhaven teneinde de strijd tegen de verdere verspreiding van het SARS-CoV-2-virus, en derhalve de volksgezondheid, niet in gevaar te brengen.

B.30.12. Wat betreft de handhaving van de gevolgen van de vernietigde bepalingen dient rekening te worden gehouden met het beginsel van voorrang van het Unierecht op het recht van de lidstaten. Dat beginsel verplicht alle instanties van de lidstaten om volle werking te verlenen aan de bepalingen van het Unierecht. Het beginsel impliceert dat, indien nationale wetgeving niet in overeenstemming met de vereisten van het Unierecht is vastgesteld, de nationale rechter die in het kader van zijn bevoegdheid is belast met de toepassing van de bepalingen van het Unierecht, verplicht is de volle werking van die bepalingen te verzekeren (HvJ, grote kamer, 6 oktober 2020, C-511/18, C-512/18 en C-520/18, La Quadrature du Net, ECLI:EU:C:2020:791, punten 214-215).

Uit het voorgaande vloeit voort dat het Hof in beginsel niet vermag wetsbepalingen waarvan het heeft geoordeeld dat ze in strijd met het Unierecht zijn vastgesteld, tijdelijk te handhaven.

Enkel het Hof van Justitie van de Europese Unie kan in beginsel, bij wijze van uitzondering en om dwingende redenen van rechtszekerheid, een voorlopige opschorting toestaan van het effect dat een regel van het Unierecht op het daarmee strijdige nationale recht voorrang heeft (HvJ, grote kamer, 6 oktober 2020, C-511/18, C-512/18 en C-520/18, La Quadrature du Net, ECLI:EU:C:2020:791, punten 216-217).

Een nationale rechterlijke instantie waarvan de beslissingen niet meer vatbaar zijn voor hoger beroep, is in beginsel gehouden zich tot het Hof van Justitie te wenden om het beginsel van voorrang van het Unierecht uit te leggen, zodat dit kan beoordelen of, bij uitzondering, de bepalingen van nationaal recht die strijdig zijn geacht met het Unierecht, al dan niet voorlopig, kunnen worden gehandhaafd (zie mutatis mutandis HvJ, 28 juli 2016, C-379/15, Association France Nature Environnement, ECLI:EU:C:2016:603, punt 53).

B.30.13. Wanneer evenwel het aan de orde zijnde rechtspunt is beslecht door vaste rechtspraak van het Hof van Justitie, welke ook de procedures zijn die aanleiding hebben gegeven tot die rechtspraak, zelfs indien de aan de orde zijnde vraagstukken niet volledig gelijk zijn, is een rechterlijke instantie waarvan de beslissingen volgens het nationaal recht niet vatbaar zijn voor beroep, er niet toe gehouden een prejudiciële vraag over de uitlegging van het Unierecht aan het Hof van Justitie voor te leggen (HvJ, grote kamer, 6 oktober 2021, C-561/19, Consorzio Italian Management, ECLI:EU:C:2021:799, punt 36).

B.30.14. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie kan worden afgeleid dat het beginsel van de voorrang van het Unierecht zich er niet tegen verzet dat, wanneer maatregelen in strijd met een Unierechtelijke procedurele verplichting zijn vastgesteld, bij wijze van uitzondering de gevolgen van dergelijke maatregelen kunnen worden gehandhaafd, indien de maatregelen voor het overige geen inbreuk inhouden op materiële regels van het Unierecht, mits de niet-nakoming van die procedurele verplichting kan worden geregulariseerd met inachtneming van de procedurele vereiste, en ten slotte, op voorwaarde dat die handhaving beperkt blijft tot de duur die nodig is om de onrechtmatigheid aldus recht te zetten (HvJ, grote kamer, 6 oktober 2020, C-511/18, C-512/18 en C-520/18, La Quadrature du Net, ECLI:EU:C:2020:791, punten 218-219; grote kamer, 5 april 2022, C-140/20, G.D., ECLI:EU:C:2022:258, 120-121).

B.30.15. Teneinde rechtsonzekerheid te vermijden die uit de vernietiging van de bestreden bepalingen zou voortvloeien, teneinde de strijd tegen de verdere verspreiding van COVID-19 niet in het gedrang te brengen, en teneinde de contactcentra en de overige betrokken actoren in staat te stellen hun werkzaamheden verder uit te kunnen oefenen, dienen, met toepassing van artikel 8, derde lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten, de gevolgen van de vernietigde bepalingen te worden gehandhaafd tot de inwerkingtreding van een regeling die werd aangenomen nadat voldaan is aan de vereisten van artikel 36, lid 4, van de AVG en uiterlijk tot en met 31 december 2023.

Wat betreft de grondrechten De toetsing aan artikel 187 van de Grondwet (eerste middel in de zaken nrs. 7494 en 7505 en zesde middel in de zaak nr. 7526) B.31.1. In het eerste middel in de zaken nrs. 7494 en 7505 en in het zesde middel in de zaak nr. 7526 voeren de verzoekende partijen onder meer aan dat de bestreden normen niet bestaanbaar zijn met artikel 187 van de Grondwet, dat bepaalt : « De Grondwet kan noch geheel, noch ten dele worden geschorst ».

B.31.2. Die bepaling bevestigt dat de Grondwet de hoogste rechtsnorm is en verplicht alle staatsmachten om haar in alle omstandigheden te eerbiedigen. Zij verzet zich dan ook tegen wetgeving die een van de staatsmachten zou toelaten om, zelfs in ernstige crisissituaties, de noodtoestand uit te roepen en daarbij de Grondwet of een van haar bepalingen tijdelijk buiten werking te stellen.

Zij verzet zich daarentegen niet tegen een geheel van beperkende maatregelen waarmee de bevoegde wetgever op omvattende en ingrijpende wijze reageert op een feitelijke noodsituatie zoals de COVID-19-pandemie. Zij verbiedt immers een « opschorting » van grondwetsbepalingen die als gevolg zou hebben dat die bepalingen tijdelijk niet van toepassing zijn, zodat de rechterlijke toetsing van de maatregelen die ervan afwijken, onwerkzaam zou worden. Zij verbiedt dan ook geen maatregelen die grondrechten « beperken », voor zover de bevoegde rechter die beperking aan de hand van de gebruikelijke procedures en toetsingscriteria aan die grondrechten kan toetsen.

B.31.3. Zoals uiteengezet in B.3 tot B.11 hebben de bestreden decreten en ordonnantie een strikt afgebakend toepassingsgebied. Zij leggen in het kader van een pandemie aan de erin opgesomde categorieën van personen maatregelen op inzake, enerzijds, afzondering en quarantaine en, anderzijds, medisch onderzoek en medische testing, en zij regelen in dat verband de contactopsporing.

Hoewel de decreetgever en de ordonnantiegever met de bestreden normen, zoals uiteengezet in de in B.7 en B.8 vermelde parlementaire voorbereiding, beogen een feitelijke noodsituatie te bestrijden en de gevolgen ervan te beperken, komen dergelijke maatregelen geenszins neer op het uitroepen van een noodtoestand zoals bedoeld in B.31.2, waarbij de Grondwet of een van haar bepalingen tijdelijk buiten werking zouden worden gesteld.

B.31.4. Het eerste middel in de zaken nrs. 7494 en 7505 en het zesde middel in de zaak nr. 7526 zijn niet gegrond in zoverre de verzoekende partijen aanvoeren dat de bestreden bepalingen de Grondwet geheel of gedeeltelijk zouden schorsen.

De verplichting tot afzondering (maatregel van de Vlaamse Gemeenschap) en de verplichting tot quarantaine (maatregel van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie) I. De aard van de vrijheidsbeperking en de daarmee gepaard gaande voorwaarden en waarborgen (tweede middel in de zaak nr. 7494, tweede middel in de zaak nr. 7505 en tweede middel in de zaak nr. 7526) B.32. De verzoekende partijen in de zaken nrs. 7494, 7505 en 7526 leiden hun respectieve middelen af uit de schending van de artikelen 10, 11, 12 en 13 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 5, 6 en 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, met de artikelen 6 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en met artikel 9 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.

De middelen zijn gericht tegen de maatregelen beoogd, enerzijds, in de artikelen 47, § 1, 1°, en 47/1 van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten en, anderzijds, in de artikelen 13, 2°, en 13/1, § 1, 2°, van de ordonnantie van 19 juli 2007. Zij betreffen derhalve zowel de mogelijkheid tot het bevelen van een afzondering of quarantaine door de bevoegde gezondheidsautoriteit, als de verplichting tot zelfafzondering of -quarantaine. Zij hebben betrekking op de afzondering en de quarantaine voor de besmette personen en de personen die daartoe een verhoogd risico vertonen.

Te dezen zijn de middelen en grieven in hoofdzaak afgeleid uit, enerzijds, de schending van artikel 12 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 5 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre de maatregelen een vrijheidsberoving met zich zouden meebrengen zonder dat is voldaan aan de voor dergelijke maatregelen vereiste voorwaarden en zonder dat is voorzien in de vereiste waarborgen en, anderzijds, de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 6, lid 1, en 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, doordat niet is voorzien in een gepaste rechterlijke controle op de bestreden maatregelen.

Het onderzoek van die grieven houdt in dat vooraf de kwalificatie moet worden bepaald die kan worden gegeven aan de verplichting tot afzondering en tot quarantaine.

B.33.1. Artikel 12, eerste lid, van de Grondwet bepaalt : « De vrijheid van de persoon is gewaarborgd ».

B.33.2. Wanneer een verdragsbepaling die België bindt, een draagwijdte heeft die analoog is aan die van één van de grondwetsbepalingen waarvan de toetsing tot de bevoegdheid van het Hof behoort en waarvan de schending wordt aangevoerd, vormen de waarborgen vervat in die verdragsbepaling een onlosmakelijk geheel met de waarborgen die in de betrokken grondwetsbepalingen zijn opgenomen.

Vermits zowel artikel 12 van de Grondwet als artikel 5 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens het recht op individuele vrijheid waarborgen, dient het Hof, bij de toetsing aan die grondwetsbepaling, rekening te houden met de voormelde verdragsbepaling.

B.33.3. Volgens de verzoekende partijen zouden de verplichting tot afzondering en de verplichting tot quarantaine die in de bestreden bepalingen worden bedoeld, een « vrijheidsberoving » vormen in de zin van artikel 5, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens. De grieven die zij uiteenzetten, zijn op die kwalificatie gegrond. Volgens de Vlaamse Regering en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie is die maatregel daarentegen een « vrijheidsbeperking » in de zin van artikel 2 van het Protocol nr. 4 bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

B.33.4. Artikel 5 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt : « 1. Eenieder heeft recht op persoonlijke vrijheid en veiligheid.

Niemand mag van zijn vrijheid worden beroofd, behalve in de navolgende gevallen en langs wettelijke weg : a) indien hij op rechtmatige wijze wordt gevangen gehouden na veroordeling door een daartoe bevoegde rechter;b) indien hij op rechtmatige wijze is gearresteerd of gevangen wordt gehouden, wegens weigering een overeenkomstig de wet door een rechter gegeven bevel op te volgen of ten einde de nakoming van een door de wet voorgeschreven verplichting te verzekeren;c) indien hij op rechtmatige wijze is gearresteerd of gevangen gehouden ten einde voor de bevoegde rechterlijke instantie te worden geleid, wanneer redelijke termen aanwezig zijn om te vermoeden, dat hij een strafbaar feit heeft begaan of indien er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat het noodzakelijk is hem te beletten een strafbaar feit te begaan of te ontvluchten nadat hij dit heeft begaan;d) in het geval van rechtmatige gevangenhouding van een minderjarige met het doel in te grijpen in zijn opvoeding of in het geval van zijn rechtmatige gevangenhouding, ten einde hem voor het bevoegde gezag te geleiden;e) in het geval van rechtmatige gevangenhouding van personen die een besmettelijke ziekte zouden kunnen verspreiden, van geesteszieken, van verslaafden aan alcohol of verdovende middelen of van landlopers;f) in het geval van rechtmatige arrestatie of gevangenhouding van personen ten einde hen te beletten op onrechtmatige wijze het land binnen te komen, of indien tegen hen een uitwijzings- of uitleveringsprocedure hangende is.2. Iedere gearresteerde moet onverwijld en in een taal, welke hij verstaat, op de hoogte worden gebracht van de redenen van zijn arrestatie en van alle beschuldigingen welke tegen hem zijn ingebracht. [...] 4. Eenieder die door arrestatie of gevangenhouding van zijn vrijheid is beroofd heeft het recht voorziening te vragen bij de rechter opdat deze op korte termijn beslist over de wettigheid van zijn gevangenhouding en zijn invrijheidstelling beveelt, indien de gevangenhouding onrechtmatig is. [...] ».

Artikel 2 van het Protocol nr. 4 bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt : « 1. Een ieder die zich wettig op het grondgebied van een Staat bevindt, heeft het recht zich daar vrij te verplaatsen en er in vrijheid woonplaats te kiezen. 2. Een ieder is vrij welk land ook, met inbegrip van het zijne, te verlaten.3. De uitoefening van deze rechten mag aan geen andere beperkingen worden gebonden dan die welke bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving nodig zijn in het belang van 's lands veiligheid of van de openbare veiligheid, ter handhaving van de openbare orde, ter voorkoming van strafbare handelingen, ter bescherming van de gezondheid of van de goede zeden of ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.4. De in het eerste lid genoemde rechten kunnen ook, in bepaaldelijk omschreven gebieden, worden gebonden aan bij de wet voorziene beperkingen, welke gerechtvaardigd worden door het openbaar belang in een democratische samenleving ». B.34. Of een vrijheidsbeperkende maatregel dient te worden beschouwd als een beperking van de bewegingsvrijheid in de zin van artikel 2 van het Protocol nr. 4 bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, dan wel als een vrijheidsberoving in de zin van artikel 5, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, hangt af van verschillende factoren, die steeds in concreto dienen te worden onderzocht.

Daarbij dient niet zozeer rekening te worden gehouden met de inhoud van de vrijheidsbeperkende maatregel, maar veeleer met zijn intensiteit. Belangrijke factoren bij zijn kwalificatie zijn de context waarin hij is genomen, zijn aard, zijn duur, zijn gevolgen en zijn uitvoeringswijze (EHRM, grote kamer, 12 september 2012, Nada t.

Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:2012:0912JUD001059308, § 225; grote kamer, 23 februari 2017, de Tommaso t. Italië, ECLI:CE:ECHR:2017: 0223JUD004339509, §§ 80-81). De gevolgen van de maatregel moeten overigens cumulatief en in hun onderlinge wisselwerking worden onderzocht (EHRM, 6 november 1980, Guzzardi t. Italië, ECLI:CE:ECHR:1980:1106JUD000736776, § 95).

B.35.1. De grote kamer van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens beklemtoont dat zich in een moderne samenleving situaties kunnen voordoen waarin het publiek in het algemeen belang beperkingen op zijn bewegingsvrijheid dient te aanvaarden (EHRM, grote kamer, 15 maart 2012, Austin e.a. t. Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR: 2012:0315JUD003969209, § 59).

Wat de context betreft, dient rekening te worden gehouden met de eigenschappen van het SARS-CoV-2-virus en met de epidemiologische realiteit van de COVID-19-pandemie. Het SARS-CoV-2-virus is een zeer besmettelijk virus dat overdraagbaar is via de lucht en dat in de praktijk hoofdzakelijk via de ademhaling wordt overgedragen. Nauwe fysieke contacten tussen personen vormen dus de grootste risicofactor.

De COVID-19-pandemie wordt gekenmerkt door een hoog reproductiegetal.

Zonder sanitaire maatregelen kent zij bijgevolg een zeer snelle exponentiële verspreiding. Daarnaast wordt zij gekenmerkt door een hoog aantal asymptomatische patiënten die niettemin als superverspreiders kunnen fungeren. Van de patiënten die wel symptomen ontwikkelen, dient een substantieel aantal te worden gehospitaliseerd, waarvan zelfs een aanzienlijk aantal intensieve zorg nodig heeft of zelfs overlijdt.

In die context bestaat een rechtstreeks verband, vastgesteld op basis van wetenschappelijke inzichten over de besmettelijkheid van COVID-19, tussen, enerzijds, de aard en de intensiteit van de maatregelen die de nauwe fysieke contacten tussen personen beperken en, anderzijds, het aantal patiënten en de belasting van het zorgsysteem.

In dat verband is het Europees Hof voor de Rechten van de Mens overigens van oordeel dat « de COVID-19-pandemie zonder enige twijfel zeer ernstige gevolgen kan hebben, niet alleen voor de gezondheid, maar ook voor de maatschappij, de economie, de werking van de Staat en het leven in het algemeen, en dat de situatie dus moet worden gekwalificeerd als een ' onvoorzienbare uitzonderlijke context ' » (EHRM, 13 april 2021, beslissing, Terhes t. Roemenië, ECLI:CE:ECHR:2012:0413DEC004993320, § 39).

B.35.2. De bestreden maatregelen passen in een geheel van maatregelen die, gecombineerd, ertoe strekken de verspreiding van het SARS-CoV-2-virus te beperken, door een verplichting tot afzondering of tot quarantaine op te leggen, enerzijds, ten aanzien van patiënten van wie de besmetting is aangetoond of ten aanzien van wie een ernstig vermoeden van besmetting met COVID-19 bestaat (artikel 47, § 1, 1°, en artikel 47/1, § 1, 1°, van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten) en, anderzijds, door een vorm van preventieve quarantaine in te voeren waarbij het risico wordt voorkomen dat de patiënten zonder symptomen of de patiënten die nog geen symptomen van de ziekte vertonen, andere personen besmetten (artikel 47/1, § 2, eerste lid, en § 3, eerste lid, van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten).

Voor die laatstgenoemden berust de quarantaineregeling die de ordonnantiegever van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie heeft ingevoerd daarentegen op, enerzijds, een beslissing van de geneesheer-gezondheidsinspecteur, samen met de burgemeester, ten aanzien van de patiënten die mogelijk besmet zijn na contact met een andere besmette persoon of een andere besmettingsbron (artikel 13, 2°, van de ordonnantie van 19 juli 2007) en, anderzijds, een vorm van preventieve quarantaine door het risico te voorkomen dat de patiënten zonder symptomen of de patiënten die nog geen symptomen van de ziekte vertonen, andere personen besmetten (artikel 13/1, § 1, 2°, van de ordonnantie van 19 juli 2007).

B.35.3. Het Hof onderzoekt bijgevolg, opeenvolgend, de aard, de duur, de gevolgen en de voorwaarden van de afzonderingsregeling vastgelegd in artikel 47, § 1, 1°, van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten en van de quarantaineregeling vastgelegd in artikel 13, 2°, van de ordonnantie van 19 juli 2007, en vervolgens van de regeling van preventieve quarantaine vastgelegd respectievelijk in artikel 47/1, § 1, 1°, van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten, in artikel 47/1, § 2, eerste lid, en § 3, eerste lid, van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten en in artikel 13/1, § 1, 2°, van de ordonnantie van 19 juli 2007.

B.36.1. Allereerst kan aan de patiënten wier besmetting is aangetoond of ten aanzien van wie een verhoogd risico op besmetting met COVID-19 bestaat (hoogrisicocontacten en personen die terugkeren uit een « hoogrisicogebied ») een verplichting tot afzondering of tot quarantaine worden opgelegd door de ambtenaar-arts (artikel 47, § 1, 1°, van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten) en kan hun worden verboden sociaal contact te hebben met andere personen (artikel 47, § 1, 3°).

Met artikel 47 van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten beoogde de decreetgever de ambtenaar-arts middels het bevel tot tijdelijke afzondering in een ziekenhuisafdeling toe te laten adequate maatregelen te nemen in het geval van infectieuze aandoeningen die, wegens de ernst en besmettelijkheid ervan, een onmiddellijk gevaar voor een epidemische uitbreiding vormen (Parl. St., Vlaams Parlement, 2002-2003, nr. 1709/1, p. 44). De ambtenaar-arts, vermeld in artikel 44, § 3, 2°, van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten, beoordeelt geval per geval het verhoogde risico op basis van de objectieve gegevens waarover hij beschikt (Parl. St., Vlaams Parlement, 2019-2020, nr. 415/1, p. 5). Die maatregel was niet beperkt tot de besmettingen met COVID-19.

Zoals is vermeld in B.7.4.2, is die maatregel evenwel vervangen, ten aanzien van de besmettingen met COVID-19, door de afwijkende regeling vastgelegd in artikel 47/1, § 1, 1°, van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten vanaf de inwerkingtreding op 21 januari 2021 van artikel 4 van het decreet van 18 december 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten0.

B.36.2. Artikel 13, 2°, van de ordonnantie van 19 juli 2007 maakt het de geneesheer-gezondheidsinspecteur, al dan niet samen met of met de medewerking van de burgemeester, ook mogelijk aan de personen ten aanzien van wie een ernstig risico op besmetting kan worden vermoed (contact met een besmette persoon of met een andere besmettingsbron) een verplichting op te leggen om in quarantaine te gaan.

Artikel 13, 2°, legt uitdrukkelijk een verband tussen, enerzijds, het risico en het gevaar van die contacten voor het overdragen van de infectie en, anderzijds, de quarantainemaatregel, zodat die maatregel ertoe strekt dat risico en gevaar tegen te gaan, hetgeen logischerwijs impliceert dat fysieke sociale contacten niet toegelaten zijn tijdens de uitvoering van de maatregel. De quarantaine betreft immers een maatregel waarbij de persoon zich dient terug te trekken uit het sociale leven (Parl. St., Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, 2019-2020, nr. B-41/1, p. 4). Op analoge wijze met artikel 47 van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten is die maatregel niet beperkt tot de besmettingen met COVID-19.

B.36.3. De afzonderings- of quarantainemaatregel, waarbij sociale contacten met andere personen gedurende een bepaalde periode op een vaste plaats worden belet, steunt derhalve op de sterke besmettelijkheid van het SARS-CoV-2-virus, zoals die is aangetoond op basis van bewezen wetenschappelijke gegevens, waaraan wordt herinnerd in B.35. Vanwege de aard en de gevolgen ervan beperkt een dergelijke maatregel de vrijheid van komen en gaan aanzienlijk.

Hoewel die weliswaar wordt beslist op initiatief van een ambtenaar-arts, kan die maatregel die de sociale contacten beperkt, evenwel plaatshebben in een ziekenhuisdienst, maar ook op de woonplaats van de betrokkene of op een andere gepaste plaats, zonder gepaard te gaan met enige fysieke dwang. De betrokkene staat evenmin voortdurend onder toezicht, niet door personen of door technische middelen zoals een enkelband of camerabewaking. Het doel van die maatregel bestaat immers erin een daadwerkelijke afzondering te verzekeren, in het licht van een bijzonder besmettelijke ziekte, en die maatregel beoogt uitsluitend personen wier besmetting vaststaat of zeer waarschijnlijk is, gelet op de wetenschappelijk aangetoonde besmettelijkheid van het SARS-CoV-2-virus. Er zij overigens vastgesteld dat, voor de besmettingen met COVID-19, de regeling bepaald in artikel 47/1, § 1, 1°, van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten vanaf 21 januari 2021 afwijkt van die waarin artikel 47, § 1, 1°, van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten voorziet.

Gelet op die kenmerken kan de verplichting tot afzondering of tot quarantaine bedoeld in de bestreden bepalingen niet worden gelijkgesteld met een vrijheidsberovende maatregel, in tegenstelling tot wat de verzoekende partijen aanvoeren.

B.37.1. Die conclusie geldt eveneens voor de verplichting tot preventieve afzondering en quarantaine bepaald in, respectievelijk, artikel 47/1 van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten en artikel 13/1, § 1, 2°, van de ordonnantie van 19 juli 2007.

B.37.2. Artikel 47/1, § 1, 1°, van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten, dat vanaf 21 januari 2021 voor de besmettingen met COVID-19 afwijkt van de regeling waarin artikel 47, § 1, 1°, voorzag, beoogt eveneens de personen wier besmetting is aangetoond of ten aanzien van wie een verhoogd risico op besmetting met COVID-19 bestaat, die verplicht, op eigen initiatief, tijdelijk in afzondering moeten gaan gedurende een bepaalde periode op een vaste plaats.

Artikel 47/1, § 2, eerste lid, en § 3, eerste lid, van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten bepaalt dat de personen die in een hoogrisicogebied zijn geweest, die een verhoogd risico op besmetting met COVID-19 hebben of die op de hoogte zijn gebracht van het feit dat zij een verhoogd risico op besmetting met COVID-19 hebben, zich gedurende een welbepaalde periode op een vaste plaats dienen af te zonderen. De decreetgever heeft het begrip « hoogrisicogebied » omschreven als een gebied dat de bevoegde federale dienst (FOD Buitenlandse Zaken; zie Parl. St., Vlaams Parlement, 2020-2021, nr. 488/1, p. 8) heeft aangeduid als een gebied met een zeer hoog risico op besmetting met COVID-19 (artikel 47/1, § 2, laatste lid). Het « verhoogde risico » wordt op basis van de richtlijnen van de bevoegde federale dienst (Sciensano; zie ibid., p. 8) vastgesteld (artikel 47/1, § 3, laatste lid). Die beoordeling steunt dus per definitie op de meest recente wetenschappelijke inzichten met betrekking tot de overdracht van het SARS-CoV-2-virus.

B.37.3. De verplichting tot quarantaine bepaald in artikel 13/1, § 1, 2°, van de ordonnantie van 19 juli 2007 beoogt, zoals is vermeld in B.8.4.2, de personen die terugkeren uit een risicogebied, vanuit epidemiologisch standpunt, of die worden geacht een « hoogrisicocontact » te zijn na een contact met een bevestigd geval, zonder enig optreden van de geneesheer-gezondheidsinspecteur of de burgemeester van de gemeente van de woonplaats van de betrokkene.

Aldus worden beoogd, enerzijds, de personen die terugkeren uit een « rode zone », namelijk de steden, gemeenten, districten, regio's of landen die door de FOD Buitenlandse Zaken als zodanig zijn aangemerkt op haar website (Parl. St., Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, 2019-2020, nr. B-41/1, p. 2), gelet op het feit dat « het risico om besmet te geraken met het SARS-CoV-2-virus [...] zich namelijk wereldwijd [voordoet] » (Parl.

St., Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, 2019-2020, nr. B-41/1, p. 2) en, anderzijds, de personen die een « hoogrisicocontact » hebben gehad, namelijk de personen die beantwoorden aan de criteria die zijn vastgelegd door de Risk Management Group (Parl. St., Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, 2019-2020, nr. B-41/1, p. 4). In zoverre de respectieve categorieën een zekere beoordelingsbevoegdheid impliceren ten aanzien van de correcte toepassing (vb. « verhoogd risico », « hoogrisicocontact » of « contact met een geïnfecteerde persoon [...] »), blijkt uit de parlementaire voorbereiding dat die bevoegdheid niet onbeperkt is en dat de interpretatie van die begrippen moet worden afgebakend door middel van objectieve gegevens of richtlijnen. De kwalificatie als « hoogrisicocontact » steunt op criteria die zijn vastgelegd door Sciensano op basis van recente wetenschappelijke inzichten. Die criteria zijn eveneens ter beschikking gesteld van het publiek (zie https://covid-19.sciensano.be/nl/procedures/classificatie-van-contacten).

B.37.4. De verplichting tot preventieve afzondering waarin de bestreden bepalingen voorzien, vloeit rechtstreeks voort uit het bestreden decreet en beperkt op aanzienlijke wijze de vrijheid van komen en gaan.

Die maatregel vereist geen bevel van de ambtenaar-arts. De afzondering of de quarantaine gaan niet gepaard met fysieke dwang. De betrokkene staat evenmin onder permanente bewaking, noch door personen, noch door technische hulpmiddelen zoals een enkelband of camerabewaking.

De plaats van de afzondering of van de quarantaine wordt niet opgelegd door de overheid, maar kan vrij worden gekozen door de betrokkene. Hij kan kiezen voor zijn hoofdverblijfplaats of een andere gepaste plaats en kan zijn afzondering dus doorbrengen in een vertrouwde omgeving. De bestreden bepaling stelt aan die keuze geen enkele andere voorwaarde dan dat zij een daadwerkelijke afzondering mogelijk maakt ten aanzien van personen voor wie een verhoogd risico op besmetting vaststaat in het licht van een bijzonder besmettelijke ziekte, rekening houdend met de wetenschappelijke inzichten over de besmettelijkheid van COVID-19.

Dat risico op besmetting steunt aldus op de epidemiologische situatie ter plekke, ofwel op een analyse door CELEVAL op basis van objectieve epidemiologische criteria (zie de beslissing van het Overlegcomité van 9 juli 2020). Die aanname kan evenwel worden bijgestuurd door een meer concrete beoordeling van het risico dat de betrokkene in die gebieden heeft gelopen (artikel 47/1, § 2, vierde lid, 2°, van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten, artikel 13/1, § 3, van de ordonnantie van 19 juli 2007 en Parl. St., Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, 2019-2020, nr. B-41/1, p. 4). De voormelde verplichtingen tot afzondering en tot quarantaine steunen aldus op abstracte, wetenschappelijke beoordelingen, aangevuld met risico-inschattingen op basis van verklaringen van de betrokkenen.

B.37.5. De verplichte afzondering bedoeld in artikel 47/1, § 2, eerste lid, en § 3, eerste lid, van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten is, in tegenstelling tot de verplichte afzondering bedoeld in artikel 47/1, § 1, eerste lid, van hetzelfde decreet, overigens geen absolute maatregel. Krachtens artikel 3, vierde lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 januari 2021 « tot uitvoering van artikel 34/1, tweede lid, en artikel 47/1 van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten betreffende het preventieve gezondheidsbeleid en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 juni 2020 tot uitvoering van het decreet van 29 mei 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten1 tot organisatie van de meldingsplicht en het contactonderzoek in het kader van COVID-19 » (hierna : het besluit van 8 januari 2021) kon de tijdelijke afzondering vermeld in artikel 47/1, § 2, eerste lid, en § 3, eerste lid, van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten immers tijdelijk worden opgeheven om een noodzakelijke activiteit te vervullen die niet kon worden uitgesteld.

Bovendien kan de Vlaamse Regering, krachtens artikel 47/1, § 2, vierde lid, van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten, bepaalde personen die in een hoogrisicogebied zijn geweest, vrijstellen van de tijdelijke afzondering en van de verplichte COVID-19-test. Het gaat meer bepaald om personen die maar voor een beperkte duur in een hoogrisicogebied zijn geweest, personen die daar om essentiële redenen zijn geweest en personen bij wie de kans op besmetting door hun gedrag aldaar laag wordt ingeschat. Artikel 4 van het besluit van 8 januari 2021 bepaalde dat onder een « beperkte duur » minder dan 48 uur moet worden verstaan, dat de inschatting van de kans op besmetting gebeurt via de zelfevaluatie die is opgenomen in het Passenger Locator Form, en dat veertien opgesomde categorieën van personen worden geacht om essentiële redenen in het buitenland te verblijven.

Het besluit van 8 juni 2021 is opgeheven en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 25 juni 2021 « tot uitvoering van artikel 47/1 van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten betreffende het preventieve gezondheidsbeleid », in werking getreden op 29 juni 2021, zelf gewijzigd bij besluiten van 23 december 2021 en 14 januari 2022, alvorens te worden opgeheven en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 april 2022 « over isolatie, quarantaine en testen bij COVID-19 » (hierna : het besluit van de Vlaamse Regering van 1 april 2022), in werking getreden op 27 april 2022. Die verschillende besluiten getuigen van de constante zorg om afwijkingen mogelijk te maken van de verplichting tot afzondering voor het uitvoeren van essentiële activiteiten of wanneer het risico op besmetting van personen die terugkeren uit risicogebieden gering blijkt, en die afwijkingen aan te passen aan de wetenschappelijke inzichten over de besmettelijkheid van COVID-19.

B.37.6. Evenzo is de verplichting tot quarantaine bedoeld in artikel 13/1, § 1, 2°, van de ordonnantie van 19 juli 2007 geen absolute maatregel. Er word overigens « een beroep gedaan op de burgerzin en de individuele verantwoordelijkheid van de burgers, waarschijnlijk omdat het onmogelijk is om alle gevallen te controleren die zich op het gewestelijke grondgebied kunnen voordoen » (Parl. St., Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, 2019-2020, nr. B-41/2, p. 4).

Aldus, door het besluit van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 4 augustus 2020 « tot uitvoering van artikel 13/3, § 3, van de ordonnantie van 19 juli 2007 betreffend het preventieve gezondheidsbeleid » op te heffen en te vervangen, staan de artikelen 1 tot 3 van het besluit van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 8 oktober 2020 « tot uitvoering van artikel 13/1, § 3 van de ordonnantie van 19 juli 2007 betreffende het preventieve gezondheidsbeleid en tot opheffing van het besluit van 4 augustus 2020 van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie tot uitvoering van artikel 13/3, § 3 van de ordonnantie van 19 juli 2007 betreffende het preventieve gezondheidsbeleid », in werking getreden op 1 oktober 2020, afwijkingen toe van de bestreden verplichting tot afzondering voor de personen die een zelfevaluatiedocument invullen, opgenomen in het Passenger Locator Form bekengemaakt op de websites van de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken en van de Dienst Vreemdelingenzaken, en voor zover het door het systeem voortgebrachte resultaat negatief is (artikel 1), voor de personen die minder dan 48 uur in een rode zone verblijven of die minder dan 48 uur in België verblijven (artikel 2) en voor de essentiële verplaatsingen, voor een hieraan verbonden essentiële activiteit, in zoverre de realisatie van die activiteit niet kan worden uitgesteld tot nadat de periode van quarantaine is afgelopen op voorwaarde dat de betrokkenen de essentiële activiteit waarvoor zij zich verplaatsen op eenvoudig verzoek kunnen bewijzen (artikel 3).

Die uitzonderingen zijn opgeheven en vervangen door die bedoeld in de bijlage van het besluit van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 1 april 2021 « betreffende de uitzonderingen op de verplichtingen inzake quarantaine en staalafname in het kader van de strijd tegen de COVID-19-pandemie », in werking getreden op 1 april 2021, vervolgens in de bijlage van het besluit van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 29 april 2021 « tot wijziging van het besluit van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 1 april 2021 betreffende de uitzonderingen op de verplichtingen inzake quarantaine en staalafname in het kader van de strijd tegen de COVID-19-pandemie », in werking getreden op 30 april 2021, vooraleer dat besluit zelf is opgeheven en vervangen bij het besluit van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 1 juli 2021 « betreffende de uitzonderingen op de verplichtingen inzake quarantaine en staalafname in het kader van de strijd tegen de COVID-19-pandemie », in werking getreden op 1 juli 2021. De artikelen 2 tot 4 van dat besluit voorzien in talrijke afwijkingen van de verplichting tot quarantaine bedoeld in artikel 13/1, § 1, 2°, van de ordonnantie van 19 juli 2007, die eveneens getuigen van de constante zorg om afwijkingen mogelijk te maken van de verplichting tot afzondering voor de uitvoering van essentiële activiteiten of wanneer het risico op besmetting van personen die terugkeren uit een risicogebied gering blijkt, en om die afwijkingen aan te passen aan de wetenschappelijke inzichten over de besmettelijkheid van COVID-19.

Daarnaast bepaalt artikel 13/1, § 2, van de ordonnantie van 19 juli 2007 dat de verplichting bedoeld in paragraaf 1, 2°, zal ophouden te bestaan na de bekendmaking van het besluit van het Verenigd College waarbij het einde van de « epidemie van het coronavirus COVID-19 » in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad wordt vastgesteld.

B.37.7. Op 10 maart 2021 heeft het Overlegcomité een geharmoniseerde lijst van uitzonderingen van de quarantaineregels goedgekeurd waarbij de deelentiteiten zich ertoe hebben verbonden die om te zetten in hun respectieve reglementeringen op 1 april 2021.

B.37.8. De verplichting tot afzondering bepaald in artikel 47/1, § 1, 1°, van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten, hoewel die niet het voorwerp kan uitmaken van afwijkingen, in tegenstelling tot die welke wordt bedoeld in artikel 47/1, § 2, eerste lid, en § 3, eerste lid, van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten, is evenwel verantwoord in zoverre die uitsluitend de personen beoogt wier besmetting vaststaat of zeer waarschijnlijk is wegens een verhoogd risico, rekening houdend met de wetenschappelijke inzichten over de besmettelijkheid van COVID-19.

B.37.9. Gelet op die kenmerken kan de tijdelijke afzondering bepaald in artikel 47/1 van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten niet worden gelijkgesteld met een vrijheidsberovende maatregel, in tegenstelling tot wat de verzoekende partijen aanvoeren.

B.38.1. Ten aanzien van de duur van de maatregel inzake de verplichting tot afzondering bepaalde artikel 47, § 1, 1°, van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten dat de verplichte tijdelijke afzondering afloopt « zodra de persoon aan wie het bevel is gegeven niet meer besmettelijk is of zodra het gevaar op besmettelijkheid is geweken ».

B.38.2. Artikel 47/1 van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten legt de Vlaamse Regering van zijn kant op de termijn van de tijdelijke afzondering te bepalen op basis van de wetenschappelijke inzichten over de incubatietijd van COVID-19. Het preciseert bovendien dat de tijdelijke afzondering afloopt als uit een onderzoek blijkt dat de betrokkene geen gevaar vormt voor de volksgezondheid.

Ter uitvoering van die bepaling voorzag artikel 3, eerste lid, van het besluit van 8 januari 2021 erin dat de tijdelijke afzondering bedoeld in artikel 47/1, § 1, eerste lid, van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten (1°) minstens zeven dagen duurde na het verschijnen van de symptomen en tot minstens drie dagen zonder koorts en met een verbetering van de ademhalingssymptomen, wanneer er symptomen van COVID-19 zijn, of (2°) zeven dagen vanaf de datum van de COVID-19-test, wanneer er geen COVID-19-symptomen zijn. De duur van zeven dagen is gebracht naar tien dagen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 januari 2021Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten2 « tot wijziging van artikel 3, eerste lid, en artikel 4, derde lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 januari 2021 tot uitvoering van artikel 34/1, tweede lid, en artikel 47/1 van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten betreffende het preventieve gezondheidsbeleid en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering op 12 juni 2020 tot uitvoering van het decreet van 29 mei 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten1 tot organisatie van de meldingsplicht en het contactonderzoek in het kader van COVID-19 », dat werd verantwoord door de « dringende noodzakelijkheid omdat het Overlegcomité op 22 januari 2021 heeft beslist met ingang van ten laatste 29 januari 2021 de duur van de isolatie te verlengen van 7 dagen tot 10 dagen voor de (ambulante) personen met COVID-19, hetgeen in lijn is met de aanbeveling van het European Centre for Disease Prevention and Control en de World Health Organization » (Belgisch Staatsblad, 8 februari 2021, p. 10375).

Evenzo voorzag artikel 3, tweede en derde lid, van het besluit van 8 januari 2021 erin dat de afzondering bedoeld in artikel 47/1, §§ 2 en 3, van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten in principe 10 dagen duurt te rekenen vanaf de laatste dag waarop de betrokkene zich bevond in een hoogrisicogebied of vanaf het laatste contact dat heeft geleid tot een verhoogd risico op COVID-19, maar dat die afzondering eindigt wanneer de betrokkene een negatieve COVID-19-test heeft afgelegd op zijn vroegst de zevende dag van de tijdelijke afzondering.

De duur van de afzondering bedoeld in artikel 47/1 van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten is voortaan bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 1 april 2022.

B.38.3. Krachtens artikel 13/1, § 1, 2°, van de ordonnantie van 19 juni 2007 is de duur van de quarantaine vastgesteld door de geneesheer-gezondheidsinspecteur, zonder dat de ordonnantiegever die duur verder heeft gepreciseerd.

Echter, zoals ten aanzien van de verplichting tot afzondering waarin het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten voorziet, steunt de duur van de quarantaine op de beslissingen van het Overlegcomité, die zelf steunen op de ontwikkeling van de wetenschappelijke inzichten over de besmettelijkheid van COVID-19. Hieruit vloeit voort dat de quarantaine afloopt zodra het gevaar of het risico voor de volksgezondheid is geweken.

B.38.4. Uit hetgeen voorafgaat, vloeit voort dat de duur van de verplichting tot afzondering en tot quarantaine is vastgesteld en strikt is beperkt teneinde het risico op besmetting te bestrijden, rekening houdend met de wetenschappelijke inzichten over de besmettelijkheid van COVID-19.

B.39. Wat de gevolgen van de maatregel van verplichte afzondering of quarantaine betreft, bevatten de bestreden bepalingen, behoudens de verplichting om zich te laten testen, geen beperkingen op de tijdsbesteding van de betrokkene. Hij kan gedurende de ganse duur van zijn afzondering alle activiteiten ontplooien die met die afzondering verenigbaar zijn, voor zover zij niet in strijd zijn met andere maatregelen die in het kader van de strijd tegen de COVID-19-pandemie zouden zijn genomen.

Indien de betrokkene kan telewerken, is het hem geenszins verboden zijn werkzaamheden onverkort voort te zetten vanuit de plaats van zijn afzondering. Tevens kan hij onbeperkt via alle telecommunicatiemiddelen contact houden met derden en kan hij zich onbeperkt informeren.

De in de artikelen 47 en 47/1 van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten bedoelde personen die de verplichte afzondering niet naleven, stellen zich krachtens artikel 79, 1°, van dat decreet bloot aan een geldboete van 26 tot 500 euro en aan een gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden of aan een van die straffen alleen. De personen bedoeld in de artikelen 13 en 13/1 van de ordonnantie van 19 juli 2007 die de verplichte quarantaine niet naleven, stellen zich krachtens artikel 15, 2°, van die ordonnantie bloot aan een geldboete van 1 tot 500 euro en aan een gevangenisstraf van acht dagen of aan een van die straffen alleen. Het loutere gegeven dat de niet-naleving van de verplichting tot afzondering of tot quarantaine het voorwerp kan uitmaken van een controle door de overheid of van strafrechtelijke sancties, laat niet toe die maatregel de plano te kwalificeren als een vrijheidsberoving.

Enerzijds zal de opportuniteit van vervolgingen worden beoordeeld door het openbaar ministerie en anderzijds zal de veroordeling van de dader van het misdrijf het voorwerp uitmaken van een beoordeling in feite en in rechte door een onafhankelijke en onpartijdige strafrechter.

B.40. Ondanks het zonder twijfel ingrijpende karakter van een principiële verplichting, opgelegd aan een persoon die geen of nog geen ziektesymptomen vertoont, om zich gedurende zeven tot tien dagen af te zonderen en in weerwil van de mogelijke strafsancties, is de in de bestreden bepalingen bedoelde maatregel geen vrijheidsberoving in de zin van artikel 5, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

De onderlinge wisselwerking van alle kenmerken van die maatregel leidt ertoe dat die maatregel veeleer als een beperking van de bewegingsvrijheid in de zin van artikel 2 van het Protocol nr. 4 bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens moet worden beschouwd, die verantwoord en evenredig is gelet op het feit dat de afzondering in het licht van de besmettelijkheid van COVID-19 een maatregel is die noodzakelijk is voor de bescherming van de volksgezondheid en de gezondheid van anderen. De cumulatieve benadering van die kenmerken leidt niet tot een andere conclusie.

B.41. Gelet op hetgeen voorafgaat, zijn de middelen niet gegrond, in zoverre zij zijn afgeleid uit de schending van artikel 12 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 5 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in die mate dat de bestreden maatregelen een vrijheidsberoving met zich zouden meebrengen. De grieven die zijn afgeleid uit de niet-naleving van de voorwaarden en waarborgen die door de aangevoerde bepalingen vereist zijn, dienen derhalve niet te worden onderzocht.

Evenwel zijn de grieven inzake het ontbreken van rechterlijk toezicht en de ontstentenis van een effectief rechtsmiddel tegen de bestreden maatregelen, ook afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 6 en 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

B.42.1. Artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, dat onder meer het recht op een rechter waarborgt (EHRM, voltallig, 21 februari 1975, Golder t. Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:1975:0221JUD000445170, § 36), houdt in dat geschillen over burgerlijke rechten aan de rechter moeten kunnen worden voorgelegd (EHRM, grote kamer, 15 maart 2018, Naït-Liman t.

Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:2018:0315JUD005135707, §§ 112-113) zodat eenieder die van oordeel is dat een inmenging in zijn rechten onrechtmatig is, over de mogelijkheid dient te beschikken om zijn zaak voor te leggen aan een rechterlijke instantie die voldoet aan de vereisten die uit die verdragsbepaling voortvloeien (EHRM, grote kamer, 14 december 2006, Markovic e.a. t. Italië, ECLI:CE:ECHR:2006:1214JUD000139803, § 98).

Artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens vormt een lex specialis ten opzichte van artikel 13 van dat Verdrag, waarbij voormeld artikel 6, lid 1, van het Verdrag het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel omvat (EHRM, grote kamer, 15 maart 2022, GrzCvda t. Polen, ECLI:CE:ECHR:2022:0315JUD004357218, § 352).

B.42.2. Het recht op persoonlijke bewegingsvrijheid, zoals gewaarborgd bij artikel 2 van het Protocol nr. 4 is een « burgerlijk recht » in de zin van artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (zie EHRM, grote kamer, 23 februari 2017, de Tommaso t.

Italië, ECLI:CE:ECHR:2017:0223JUD004339509, §§ 151-155), zodat geschillen over die vrijheid onder het toepassingsgebied van die verdragsbepaling vallen. Een inmenging in het recht op bewegingsvrijheid is slechts evenredig indien een maatregel die de bewegingsvrijheid beperkt, kan worden onderworpen aan een rechterlijk toezicht (EHRM, 25 januari 2007, Sissanis t. Roemenië, ECLI:CE:ECHR:2007: 0125JUD002346802, § 70; 8 december 2020, Rotaru t.

Moldavië, ECLI:CE:ECHR:2020:1208JUD002676412, § 25).

B.42.3. Het recht op toegang tot een rechter is niet absoluut en kan worden onderworpen aan voorwaarden. Die voorwaarden mogen echter niet ertoe leiden dat de toegang tot de rechter dermate wordt beperkt dat afbreuk wordt gedaan aan de essentie zelf ervan. Dat zou het geval zijn wanneer de beperkingen geen wettig doel nastreven en indien er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het nagestreefde doel (EHRM, grote kamer, 15 maart 2018, Naït-Liman t. Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:2018:0315JUD005135707, §§ 114-115).

B.42.4. Overeenkomstig vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (grote kamer, 5 april 2018, Zubac t. Kroatië, ECLI:CE:ECHR:2018:0405JUD004016012, § 77) dient het recht op toegang tot de rechter « concreet en effectief » te zijn en niet theoretisch en illusoir : « Die opmerking geldt in het bijzonder voor de waarborgen waarin artikel 6 voorziet, gelet op de prominente plaats die het recht op een eerlijk proces in een democratische samenleving inneemt (Prins Hans-Adam II van Liechtenstein t. Duitsland [GK], nr. 42527/98, § 45, EHRM 2001-VIII, en Paroisse Gréco-Catholique Lupeni en anderen, voormeld, § 86) ».

Dit betekent dat, om als effectief te kunnen worden beschouwd, de rechtzoekende moet beschikken over een « duidelijke en concrete mogelijkheid om een handeling die een inmenging in zijn rechten vormt te betwisten » (EHRM, 4 december 1995, Bellet t. Frankrijk, ECLI:CE:ECHR:1995:1204JUD002380594, § 36) : « Het feit dat men de interne rechtsmiddelen heeft kunnen aanwenden maar enkel om zijn vorderingen onontvankelijk te horen verklaren als gevolg van de wet, voldoet niet steeds aan de vereisten van artikel 6, lid 1 [...] : ook moet de graad van toegang die verschaft wordt door de nationale wetgeving volstaan om aan een individu het ' recht op een rechter ' te verzekeren, gelet op het beginsel van de voorrang van het recht in een democratische samenleving. Een daadwerkelijke uitoefening van het recht op toegang vereist dat een individu beschikt over een duidelijke en concrete mogelijkheid om een handeling die een inmenging in zijn rechten vormt te betwisten ».

B.42.5. Die verdragsbepaling waarborgt de rechtzoekenden bovendien dat hun zaak wordt behandeld door een onafhankelijke en onpartijdige rechter die volle rechtsmacht heeft om hun grieven te onderzoeken. Het rechterlijk toezicht op maatregelen die de bewegingsvrijheid beperken, dient in dat opzicht overigens betrekking te hebben op zowel de rechtmatigheid als de evenredigheid ervan (EHRM, 25 januari 2007, Sissanis t. Roemenië, ECLI:CE:ECHR:2007:0125JUD002346802, § 70; 2 december 2014, Battista t. Italië, ECLI:CE:ECHR:2014:1202JUD004397809, § 42; 8 december 2020, Rotaru t. Moldavië, ECLI:CE:ECHR:2020:1208JUD002676412, § 25; 19 januari 2021, Timofeyev et Postupkin t. Rusland, ECLI:CE:ECHR:2021:0119JUD004543114, § 133).

Die verdragsbepaling houdt ook in dat de procedures zo dienen te worden georganiseerd dat aan eenieder het recht wordt gewaarborgd dat de rechter een finale uitspraak doet over de geschillen binnen een redelijke termijn (EHRM, grote kamer, 29 november 2016, Paroisse Gréco-Catholique Lupeni e.a. t. Roemenië, ECLI:CE:ECHR:2016:1129JUD007694311, § 142; grote kamer, 6 april 2000, Comingersoll S.A. t. Portugal, ECLI:CE:ECHR:2000:0406JUD003538297, § 24). De redelijkheid van de duur van de procedure moet worden beoordeeld in het licht van de omstandigheden van de zaak, waarbij onder meer rekening wordt gehouden met de complexiteit van de zaak, het gedrag van de rechtzoekende en van de betrokken autoriteiten en het belang van het geschil voor de rechtzoekende (EHRM, grote kamer, 25 juni 2019, Nicolae Virgiliu Thanase t. Roemenië, ECLI:CE:ECHR:2019:0625JUD004172013, § 209; grote kamer, 29 november 2016, Paroisse Gréco-Catholique Lupeni e.a. t. Roemenië, ECLI:CE:ECHR:2016:1129JUD007694311, § 143).

B.42.6. Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie voorziet eveneens in een recht op een doeltreffende voorziening. Aan die bepaling dient dezelfde draagwijdte te worden gegeven als aan de artikelen 6 en 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (HvJ, grote kamer, 19 november 2019, C-585/18, C-624/18 en C-625/18, A. K./Krajowa Rada Skadownictwa en CP en DO/Skad Najwygzszy, ECLI:EU:C:2019: 982, punt 117).

B.43. De decreetgever heeft voorzien in een procedure bij een onafhankelijk samengesteld beroepscollege, dat bevoegd is om binnen een vervaltermijn van 10 werkdagen een bindende uitspraak te doen over beroepen tegen de afzonderingsmaatregelen, vermeld in artikel 47, § 1, 1° en 3°, van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten (artikel 81 van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten). Artikel 81 van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten bepaalt: « § 1. Tegen de maatregelen, bedoeld in artikel 47, § 1, 1° en 3°, kan de betrokkene beroep aantekenen met een gemotiveerde en aangetekende brief bij een door de Vlaamse regering aangesteld beroepscollege, op het adres van de administratie. Dit beroep is niet opschortend. § 2. Het beroepscollege bestaat uit drie onafhankelijke leden die deskundig zijn op het vlak van besmettelijke ziekten. De leden van dit beroepscollege mogen niet tewerkgesteld zijn bij de administratie en mogen niet betrokken zijn bij de behandeling van de persoon aan wie het bevel is gegeven. § 3. Het beroepscollege doet een bindende uitspraak binnen tien werkdagen na ontvangst van het beroep. Wanneer er binnen die termijn geen beslissing genomen wordt, vervalt de maatregel.

Het beroepscollege betekent zijn uitspraak over het beroep aan de betrokkene met een aangetekende brief en bezorgt een afschrift van de uitspraak aan de betrokken ambtenaar-arts. § 4. De Vlaamse regering werkt de beroepsprocedure nader uit, onder meer inzake de samenstelling van het beroepscollege en inzake de wijze van vergoeding van het beroepscollege ».

B.44. Wat de aard van die beroepsprocedure betreft, kan uit die bepaling worden afgeleid dat het beroepscollege beantwoordt aan enkele essentiële kenmerken van een jurisdictioneel orgaan. Zo dienen de leden onafhankelijk te zijn ten aanzien van de partijen in de procedure en heeft de uitspraak gezag van gewijsde (cf. het bindend karakter van de uitspraak).

Voorts dient weliswaar te worden vastgesteld dat het beroep niet opschortend werkt, maar dat de bestreden maatregel wel vervalt indien binnen 10 werkdagen na ontvangst van het gemotiveerd en aangetekend beroepschrift geen beslissing over het beroep van de betrokkene werd genomen. Aldus dient het beroepscollege de door de ambtenaar-arts opgelegde maatregel te bevestigen en dus het beroep van de betrokkene af te wijzen binnen de voormelde termijn voor uitspraak, zo niet wordt de afzonderingsmaatregel automatisch opgeheven.

Het beroepscollege dient zich dus binnen een wettelijke termijn met volle rechtsmacht uit te spreken over de rechtmatigheid van de bestreden administratieve maatregel en kan de eenzijdig bindende administratieve beslissing van de ambtenaar-arts bevestigen, opheffen of wijzigen. Tegen de uitspraak van het beroepscollege kan cassatieberoep worden ingesteld bij de Raad van State (artikel 14, § 2, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973).

Aldus beschikken de personen die worden onderworpen aan de door de ambtenaar-arts opgelegde afzondering, vermeld in artikel 47, § 1, 1° en 3°, van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten, over de waarborg van een voorziening bij een rechterlijke instantie die zich uitspreekt binnen een redelijke termijn.

B.45. De decreetgever heeft noch artikel 47/1 onder de bevoegdheid van het in artikel 81 bedoelde beroepscollege gebracht, noch voorzien in een specifieke procedure om de rechtmatigheid van de verplichting tot afzondering, die voortvloeit uit de toepassing van artikel 47/1 van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten, aan een rechterlijke instantie voor te leggen en in voorkomend geval bij die instantie de opheffing ervan te verkrijgen.

Aangezien een betwisting van de verplichte afzondering door de persoon die eraan wordt onderworpen in wezen een geschil betreft over een subjectief « burgerlijk » recht, namelijk de bewegingsvrijheid, en derhalve over een maatregel die valt onder het toepassingsgebied van artikel 2 van het Protocol nr. 4 bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, en aangezien een dergelijk geschil in wezen betrekking heeft op de vraag of de persoon onder de toepassing van de maatregel valt, een geschil dat onder de bevoegdheid van de hoven en rechtbanken ressorteert, die in voorkomend geval na onderzoek van de vordering voor recht kunnen zeggen dat de betrokkene niet onder de toepassing van artikel 47/1 van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten valt - hetgeen de toepassing van de maatregel ten aanzien van de betrokkene zou opheffen -, beschikken de betrokkenen over een voorziening bij een rechterlijke instantie.

Aangezien de gewone rechter bij wege van kort geding kan worden aangesproken om zich over het voormelde geschil op korte termijn uit te spreken (artikelen 1035 en 1036 van het Gerechtelijk Wetboek), beschikt de rechtzoekende over de mogelijkheid om een uitspraak te krijgen over de rechtmatigheid van de verplichting tot afzondering binnen een redelijke termijn in het licht van de specifieke omstandigheden van de COVID-19-pandemie.

Aldus beschikken de personen die zijn onderworpen aan de verplichte afzondering, beoogd in artikel 47/1 van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten, over de waarborg van een voorziening in rechte bij een rechterlijke instantie, zoals vermeld in artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

B.46. De ordonnantiegever heeft niet voorzien in een specifieke voorziening in rechte, maar de door de geneesheer-gezondheidsinspecteur opgelegde quarantainemaatregel, vermeld in artikel 13, 2°, van de ordonnantie van 19 juli 2007, betreft een eenzijdig bindende beslissing, waartegen de persoon die aldus aan de quarantaineplicht wordt onderworpen, een beroep tot nietigverklaring alsook een vordering tot schorsing kan instellen bij de Raad van State, die de maatregel kan schorsen of vernietigen.

Het komt evenwel aan de Raad van State toe wanneer bij hem een beroep tot nietigverklaring of een vordering tot schorsing van een maatregel, beoogd in artikel 13, 2°, van de ordonnantie van 19 juli 2007, wordt ingesteld, een uitspraak te doen binnen een redelijke termijn die voldoet aan de waarborg in artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van mens. Artikel 16 van het koninklijk besluit van 5 december 1991Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 05/12/1991 pub. 17/03/2011 numac 2011000143 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot bepaling van de rechtspleging in kort geding voor de Raad van State. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten « tot bepaling van de rechtspleging in kort geding voor de Raad van State » staat hoe dan ook een spoedige uitspraak die de tenuitvoerlegging van de bestreden quarantaine schorst, niet in de weg, hetgeen in wezen neerkomt op een opheffing van de quarantaine.

Aldus beschikken de personen die zijn onderworpen aan de verplichting tot quarantaine, beoogd in artikel 13, 2°, van de ordonnantie van 19 juli 2007, over de in artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens vermelde waarborg.

B.47. De ordonnantiegever heeft niet voorzien in een specifieke voorziening om de rechtmatigheid van de quarantaineplicht die voortvloeit uit de toepassing van artikel 13/1, § 1, 2°, van de ordonnantie van 19 juli 2007 aan een rechterlijke instantie voor te leggen en in voorkomend geval bij die instantie de opheffing ervan te verkrijgen.

Aangezien een betwisting van de verplichte quarantaine door de persoon die eraan wordt onderworpen in wezen een geschil betreft over een subjectief « burgerlijk » recht, namelijk de bewegingsvrijheid, en derhalve over een maatregel die valt onder het toepassingsgebied van artikel 2 van het Protocol nr. 4 bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, en aangezien een dergelijk geschil in wezen betrekking heeft op de vraag of de persoon onder de toepassing van de maatregel valt, een geschil dat onder de bevoegdheid van de hoven en rechtbanken ressorteert, die in voorkomend geval na onderzoek van de vordering voor recht kunnen zeggen dat de betrokkene niet onder de toepassing van artikel 13/1, § 1, 2°, van de ordonnantie van 19 juli 2007 valt - hetgeen de toepassing van de maatregel ten aanzien van de betrokkene zou opheffen -, beschikken de betrokkenen over een voorziening bij een rechterlijke instantie.

Aangezien de gewone rechter bij wege van kort geding kan worden aangesproken om zich over het voormelde geschil op korte termijn uit te spreken (artikelen 1035 en 1036 van het Gerechtelijk Wetboek), beschikt de rechtzoekende over de mogelijkheid om een uitspraak te krijgen over de rechtmatigheid van de verplichting tot afzondering binnen een redelijke termijn in het licht van de specifieke omstandigheden van de COVID-19-pandemie.

Aldus beschikken de personen die zijn onderworpen aan de verplichte afzondering, beoogd in artikel 13/1, § 1, 2°, van de ordonnantie van 19 juli 2007, over de waarborg van een voorziening in rechte bij een rechterlijke instantie, zoals vermeld in artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

B.48. Uit hetgeen voorafgaat, vloeit voort dat het eerste onderdeel van de aangevoerde middelen, zoals het werd samengevat en vermeld in B.32, niet gegrond is.

II. Het wettigheidsbeginsel in strafzaken (derde middel in de zaak nr. 7494 en derde middel in de zaak nr. 7505) B.49. De verzoekende partijen in de zaken nrs. 7494 en 7505 leiden hun respectieve middelen af uit de schending van de artikelen 12 en 14 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 7 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 15 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.

Zij voeren in essentie aan dat de strafbaarstelling, krachtens artikel 79, 1°, van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten en artikel 15, 2°, van de ordonnantie van 19 juli 2007, van de niet-naleving van respectievelijk de verplichting tot afzondering of tot quarantaine, het wettigheidsbeginsel in strafzaken schendt doordat die verplichtingen worden omschreven door middel van vage begrippen, waardoor de betrokken personen niet zouden kunnen inschatten in welke omstandigheden hun handelen strafbaar kan worden gesteld. Meer bepaald zijn de grieven van de verzoekende partijen gericht tegen de begrippen: « verhoogd risico » (artikel 47, § 1, 3°, van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten), « hoogrisicogebied » (artikel 47/1, § 2, van hetzelfde decreet), « contact met een geïnfecteerde persoon of [...] contact met een andere besmettingsbron » (artikel 13, 2°, van de ordonnantie van 19 juli 2007), « hoog risicoprofiel » (artikel 13/1, § 1, van dezelfde ordonnantie) en « rode zone » (artikel 13/1, § 1, van dezelfde ordonnantie).

B.50.1. Artikel 7, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt: « Niemand kan worden veroordeeld wegens een handelen of nalaten, dat geen strafbaar feit naar nationaal of internationaal recht uitmaakte ten tijde dat het handelen of nalaten geschiedde. Evenmin zal een zwaardere straf worden opgelegd dan die welke ten tijde van het begaan van het strafbare feit van toepassing was ».

B.50.2. Artikel 15, lid 1, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten bepaalt: « Niemand kan worden veroordeeld wegens een handelen of nalaten, dat geen strafbaar feit naar nationaal of internationaal recht uitmaakte ten tijde dat het handelen of nalaten geschiedde. Evenmin, mag een zwaardere straf worden opgelegd dan die welke ten tijde van het begaan van het strafbare feit van toepassing was. Indien, na het begaan van het strafbare feit de wet mocht voorzien in de oplegging van een lichtere straf, dient de overtreder daarvan te profiteren ».

B.50.3. In zoverre zij het wettigheidsbeginsel in strafzaken waarborgen, hebben artikel 7, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en artikel 15, lid 1, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten een draagwijdte die analoog is aan die van de artikelen 12, tweede lid, en 14 van de Grondwet.

De door die bepalingen verstrekte waarborgen vormen in die mate dan ook een onlosmakelijk geheel.

B.51. Door aan de wetgevende macht de bevoegdheid te verlenen om te bepalen in welke gevallen strafvervolging mogelijk is, waarborgt artikel 12, tweede lid, van de Grondwet aan elke rechtsonderhorige dat geen enkele gedraging strafbaar zal worden gesteld dan krachtens regels aangenomen door een democratisch verkozen beraadslagende vergadering.

Het wettigheidsbeginsel in strafzaken dat uit de voormelde grondwetsbepaling en internationale bepalingen voortvloeit, gaat bovendien uit van de idee dat de strafwet moet worden geformuleerd in bewoordingen op grond waarvan eenieder, op het ogenblik waarop hij een gedrag aanneemt, kan uitmaken of dat gedrag al dan niet strafbaar is.

Het vereist dat de wetgever in voldoende nauwkeurige, duidelijke en rechtszekerheid biedende bewoordingen bepaalt welke feiten strafbaar worden gesteld, zodat, enerzijds, diegene die een gedrag aanneemt, vooraf op afdoende wijze kan inschatten wat het strafrechtelijke gevolg van dat gedrag zal zijn en, anderzijds, aan de rechter geen al te grote beoordelingsbevoegdheid wordt gelaten.

Het wettigheidsbeginsel in strafzaken staat evenwel niet eraan in de weg dat de wet aan de rechter een beoordelingsbevoegdheid toekent. Er dient immers rekening te worden gehouden met het algemene karakter van de wetten, de uiteenlopende situaties waarop zij van toepassing zijn en de evolutie van de gedragingen die zij bestraffen.

Aan het vereiste dat een misdrijf duidelijk moet worden omschreven in de wet is voldaan wanneer de rechtzoekende, op basis van de bewoordingen van de relevante bepaling en, indien nodig, met behulp van de interpretatie daarvan door de rechtscolleges, kan weten voor welke handelingen en welke verzuimen hij strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld.

Enkel bij het onderzoek van een specifieke strafbepaling is het mogelijk om, rekening houdend met de elementen eigen aan de misdrijven die zij wil bestraffen, te bepalen of de door de wetgever gehanteerde algemene bewoordingen zo vaag zijn dat ze het strafrechtelijk wettigheidsbeginsel zouden schenden.

B.52. Artikel 79, 1°, van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten, zoals gewijzigd bij artikel 6 van het decreet van 18 december 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten0, bepaalt dat het niet-naleven van de overeenkomstig de artikelen 47 en 47/1 opgelegde maatregel om in afzondering te gaan, strafbaar wordt gesteld. Artikel 15, 2°, van de ordonnantie van 19 juli 2007, zoals gewijzigd bij artikel 3 van de ordonnantie van 17 juli 2020, bepaalt dat het niet-naleven van de uit de artikelen 13, 2°, en 13/1, § 1, 2°, voortvloeiende verplichting om in quarantaine te gaan, strafbaar wordt gesteld. Derhalve dienen de voormelde bepalingen te voldoen aan het in B.51 vermelde wettigheidsbeginsel in strafzaken.

B.53.1. Krachtens artikel 47, § 1, 1°, van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten zijn de personen die « een verhoogd risico » hebben om de desbetreffende infectie te hebben opgelopen slechts ertoe verplicht om in afzondering te gaan, nadat zij daartoe een bevel hebben gekregen van een ambtenaar-arts.

B.53.2. Uit artikel 13, 2°, van de ordonnantie van 19 juli 2007 volgt dat, opdat de personen die « na contact met een geïnfecteerde persoon of na contact met een andere besmettingsbron mogelijk besmet zijn en die, door contacten met anderen, deze infectie kunnen overdragen » kunnen worden onderworpen aan een quarantaine, een uitdrukkelijke beslissing vereist is van de geneesheer-gezondheidsinspecteur.

B.53.3. De personen die in quarantaine dienen te gaan omdat zij worden beschouwd als « contactpersoon die een hoog risicoprofiel vertoont » in de zin van artikel 13/1, § 1, van de ordonnantie van 19 juli 2007, worden in het kader van het contactonderzoek geïnformeerd over het desbetreffende contact, door het contactcentrum onder leiding van de geneesheer-gezondheidsinspecteur (artikel 3 van het besluit van bijzondere machten nr. 2020/006).

B.53.4. Door de kennisgeving van het bevel van de ambtenaar-arts of van de beslissing van de geneesheer-gezondheidsinspecteur, dan wel door de contactopname in het kader van het contactonderzoek, weten of behoren de in die bepalingen bedoelde personen te weten dat zij een verplichting tot afzondering of quarantaine dienen na te leven.

Bijgevolg kunnen zij de strafrechtelijke gevolgen van hun gedragingen op afdoende wijze inschatten.

B.54.1. Artikel 47/1, § 2, eerste lid, van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten verplicht iedere persoon « die in een hoogrisicogebied is geweest » tot een tijdelijke afzondering. Krachtens het zesde lid van die bepaling « wordt verstaan onder hoogrisicogebied: een gebied dat de bevoegde federale dienst heeft aangeduid als een gebied met een zeer hoog risico op besmetting met COVID-19 ». De parlementaire voorbereiding van het decreet van 18 december 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten0 vermeldt dat « met de bevoegde federale dienst wordt verwezen naar de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2020-2021, nr. 488/1, p. 8).

B.54.2. Artikel 13/1, § 1, van de ordonnantie van 19 juli 2007 verplicht ieder persoon « afkomstig uit een stad, gemeente, district, regio of land die door de federale overheidsdienst Buitenlandse Zaken als rode zone is bestempeld in het kader van [de] pandemie » om onmiddellijk een quarantaine te ondergaan. In dat verband vermeldt de parlementaire voorbereiding van de ordonnantie van 17 juli 2020: « De algemene aanpak van grensoverschrijdende reisbeperkingen en -aanbevelingen maakt een onderscheid tussen rode, oranje en groene zones. Deze zones worden gepubliceerd op de website van Buitenlandse Zaken.

Rode zones zijn steden, gemeenten, districten, regio's of landen die door het land in kwestie (opnieuw) in lockdown worden gebracht. De lijst van rode zones kan op basis van een advies van de evaluatiecel CELEVAL worden uitgebreid tot steden, gemeenten, districten, regio's of landen die op basis van objectieve epidemiologische criteria worden geacht een zeer hoog risico te lopen, ook binnen de Schengen+-zone.

Voor deze zones vaardigt België een formeel reisverbod uit.

Reizigers die desondanks terugkeren uit deze zones zullen worden behandeld als ' hoogrisicocontacten ', wat betekent dat ze verplicht getest moeten worden en in quarantaine moeten.

Oranje zones zijn steden, gemeenten, districten, regio's of landen waarvoor een hoog gezondheidsrisico is vastgesteld door CELEVAL op basis van objectieve epidemiologische criteria.

Voor deze zones raadt België reizen sterk af.

Reizigers die toch terugkeren uit deze zones, zullen gevraagd worden om testen en quarantaine te ondergaan » (Parl. St., Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, 2019-2020, nr. B-41/1, p. 2).

B.54.3. Uit het bovenstaande volgt dat de decreetgever en de ordonnantiegever ervoor hebben gekozen bepaalde aspecten van de omschrijving van het strafbare gedrag, namelijk de plaatsen waar een persoon dient te hebben verbleven opdat hij aan een verplichting tot afzondering of quarantaine wordt onderworpen, niet zelf vast te stellen. Zij beperken zich tot een verwijzing naar de plaatsen die door de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken werden aangeduid als gebieden « met een zeer hoog risico op besmetting met COVID-19 » (artikel 47/1, § 2, zesde lid, van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten) dan wel als « rode zone » (artikel 13/1, § 1, van de ordonnantie van 19 juli 2007). Aldus kennen de decreet- en ordonnantiegever bindende kracht toe aan de door die overheidsdienst opgestelde lijsten.

B.54.4. In het licht van de vereisten van voorzienbaarheid en duidelijkheid van de strafwet, die voortvloeien uit het wettigheidsbeginsel in strafzaken, dienen de elementen die bepalend zijn voor het toepassingsgebied van de strafbaarstelling te worden vastgesteld in een officiële tekst, die wordt bekendgemaakt op een wijze die elke persoon de mogelijkheid biedt om te allen tijde daarvan kennis te nemen. Zoals het Hof heeft aangegeven bij zijn arrest nr. 106/2004 van 16 juni 2004 (ECLI:BE:GHCC:2004:ARR.106), is een dergelijke mogelijkheid immers, rekening houdend met het feit dat de bekendmaking overeenkomstig artikel 190 van de Grondwet een noodzakelijke voorwaarde is om officiële teksten verbindend te maken, een recht dat inherent is aan de rechtsstaat, omdat het die kennisneming is die iedereen in staat stelt zich naar die teksten te gedragen.

In beginsel gebeurt een dergelijke bekendmaking, wanneer het gaat om besluiten op het niveau van de gemeenschappen die een belang hebben voor de algemeenheid van de burgers, in het Belgisch Staatsblad (zie onder meer artikel 190 van de Grondwet, artikel 84 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten en de artikelen 39 en 70bis van de bijzondere wet van 12 januari 1989). Zoals ook de afdeling wetgeving van de Raad van State reeds heeft opgemerkt, vormt de gecentraliseerde bekendmaking van alle teksten met wetskrachtige of verordenende waarde die bindende kracht hebben in de Belgische rechtsorde, een waarborg voor de toegankelijkheid van de rechtsregels (RvSt, advies nr. 54.199/2/3 van 25 oktober 2013).

Wanneer de bevoegde wetgever het evenwel, in uitzonderlijke omstandigheden, noodzakelijk acht om af te wijken van dat beginsel door te verwijzen naar door een overheidsinstantie uitgevaardigde teksten die niet in het Belgisch Staatsblad zijn bekendgemaakt en daaraan bindende gevolgen te verbinden ten aanzien van een algemeenheid van de burgers, is het minstens vereist dat hij in de desbetreffende wetskrachtige bepaling op nauwkeurige wijze de vindplaats en de wijze van bekendmaking van die teksten aangeeft.

Daarenboven dient die wijze van bekendmaking soortgelijke waarborgen inzake voorzienbaarheid en duidelijkheid te bieden als een bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, hetgeen onder meer veronderstelt dat de tekst voor eenieder eenvoudig raadpleegbaar is, dat er zekerheid bestaat over de tijdstippen van bekendmaking en van inwerkingtreding, en dat niet enkel de actuele tekstversie kan worden geraadpleegd, maar ook de tekstversies die in het verleden van kracht zijn geweest.

B.54.5. Te dezen is, noch wat het begrip « hoogrisicogebied » in artikel 47/1, § 2, eerste lid, van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten, noch wat het begrip « rode zone » in artikel 13/1, § 1, van de ordonnantie van 19 juli 2007 betreft, voldaan aan de voormelde vereisten. Die bepalingen bevatten immers niet de URL van de website « www.info-coronavirus.be » waarop de lijsten met hoogrisicogebieden en rode zones zijn bekendgemaakt. Aldus vermelden zij niet op nauwkeurige wijze de vindplaats en de wijze van bekendmaking van de desbetreffende lijsten, die onontbeerlijk zijn voor een persoon die terugkeert uit het buitenland om de strafrechtelijke gevolgen van zijn handelen in te schatten.

De uitzonderlijke context van de pandemie doet geen afbreuk aan die vaststelling. De zeer beperkte tijd die nodig is om een domeinnaam te registreren, is immers verenigbaar met de spoed waarmee de maatregelen in de strijd tegen het SARS-CoV-2-virus dienden te worden genomen.

B.55. Het derde middel in de zaak nr. 7494 en het derde middel in de zaak nr. 7505 zijn gegrond in zoverre zij betrekking hebben op de begrippen « hoogrisicogebied » en « rode zone » in respectievelijk artikel 47/1, § 1, van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten en artikel 13/1, § 1, van de ordonnantie van 19 juli 2007.

III. Het recht op sociale, geneeskundige en juridische bijstand (eerste onderdeel van het vierde middel in de zaak nr. 7494 en eerste onderdeel van het vierde middel in de zaak nr. 7505) B.56. Het eerste onderdeel van het vierde middel in de zaak nr. 7494 en het eerste onderdeel van het vierde middel in de zaak nr. 7505 zijn afgeleid uit de schending van artikel 23 van de Grondwet. De verzoekende partijen voeren in essentie aan dat de decreetgever en de ordonnantiegever niet hebben voorzien in sociale, geneeskundige en juridische bijstand ten aanzien van de personen die in afzondering of quarantaine dienen te gaan. In het bijzonder zijn zij van mening dat in compenserende maatregelen had moeten worden voorzien in geval van inkomensverlies te wijten aan een afzondering of quarantaine.

B.57. De beweerde tekortkomingen in financiële of sociale compensaties in het geval van een verplichting tot afzondering of quarantaine - die als een overmachtssituatie worden beschouwd met het oog op een financiële en sociale tegemoetkoming, behoudens in het geval van een bewuste reis naar een « rode zone » - zijn niet het gevolg van de bestreden bepalingen. Indien personen die aan een quarantaine of een afzondering zijn onderworpen wegens een verblijf in een « rode zone » of een « hoogrisicogebied » wetens en willens ervoor gekozen hebben naar een vooraf als dusdanig gekend gebied te reizen, vermochten de bevoegde wetgevers redelijkerwijs te oordelen dat er geen sprake is van een overmachtssituatie waarvoor met het oog op een vorm van solidariteit van de samenleving compensatie nodig is. De verzoekende partijen tonen voor het overige niet overtuigend aan dat de bestreden bepalingen een aanzienlijke achteruitgang met zich zouden meebrengen.

B.58. De verzoekende partijen tonen evenmin aan dat zij geen recht meer zouden hebben op juridische bijstand. In zoverre die grief zo dient te worden begrepen dat zij aanklagen dat personen die aan de verplichte afzondering of quarantaine zijn onderworpen, in tegenstelling tot personen die aan de wet van 26 juni 1990Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/06/1990 pub. 22/07/2009 numac 2009000474 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke sluiten « betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke » (hierna: de wet van 26 juni 1990Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/06/1990 pub. 22/07/2009 numac 2009000474 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke sluiten) worden onderworpen, niet onmiddellijk van rechtswege een advocaat toegewezen krijgen, dient, los van het feit dat het gaat om een vergelijking met een maatregel die onder de bevoegdheid van de federale overheid valt, te worden vastgesteld dat uit niets blijkt dat de betrokkenen ondanks een besmetting met of een « verhoogd risico » op COVID-19 niet zelf in staat moeten worden geacht om juridische bijstand te vinden of daarvan verstoken zouden blijven. Voor het overige blijkt uit niets dat de betrokkenen, al dan niet als een gevolg van de bestreden maatregelen, verstoken zouden blijven van de reguliere medische bijstand indien zij daar nood aan zouden hebben.

B.59. De bestreden verplichtingen tot afzondering of quarantaine strekken overigens ertoe de verdere verspreiding van de ziekte COVID-19 tegen te gaan, en dragen aldus ertoe bij te vermijden dat de gezondheidszorg, en de ziekenhuizen in het bijzonder, als gevolg van een toenemend aantal besmettingen met die ziekte onder al te grote druk zouden komen te staan. Daardoor waarborgen die verplichtingen het recht op bescherming van de gezondheid en op geneeskundige bijstand ten aanzien van de personen die behoefte hebben aan acute medische zorg en voor wie een dergelijke bijstand dus het meest dringend is.

B.60. Het eerste onderdeel van het vierde middel in de zaak nr. 7494 en het eerste onderdeel van het vierde middel in de zaak nr. 7505 zijn niet gegrond.

IV. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie (tweede onderdeel van het tweede middel en tweede onderdeel van het vierde middel in de zaak nr. 7494, tweede onderdeel van het tweede middel, tweede onderdeel van het vierde middel en zevende middel in de zaak nr. 7505 en vijfde middel in zaak nr. 7526) B.61. De verzoekende partijen in de zaken nrs. 7494, 7505 en 7526 voeren aan dat artikel 47/1, § 2, van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten en artikel 13/1 van de ordonnantie van 19 juli 2007 in strijd zijn met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Zij zijn in essentie van mening dat de afbakening van het toepassingsgebied van de verplichting om in afzondering of quarantaine te gaan na in een hoogrisicogebied of rode zone te zijn geweest, niet bestaanbaar is met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie (tweede onderdeel van het vierde middel in de zaken nrs. 7494 en 7505 en vijfde middel in de zaak nr. 7526). Dat beginsel zou eveneens worden geschonden door het bestaan van verschillende maatregelen op het niveau van de Vlaamse Gemeenschap en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (zevende middel in de zaak nr. 7505 en vijfde middel in de zaak nr. 7526), alsook doordat de wet van 26 juni 1990Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/06/1990 pub. 22/07/2009 numac 2009000474 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke sluiten, in tegenstelling tot de bestreden bepalingen, in specifieke waarborgen voorziet in geval van een gedwongen opname (tweede onderdeel van het tweede middel in de zaken nrs. 7494 en 7505).

B.62.1. Krachtens het bestreden artikel 47/1, § 2, eerste lid, van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten dient iedere persoon die in een hoogrisicogebied is geweest onmiddellijk bij zijn aankomst in het Nederlandse taalgebied in tijdelijke afzondering te gaan. Drie categorieën van personen die in een hoogrisicogebied zijn geweest, kunnen evenwel door de Vlaamse Regering worden vrijgesteld van de verplichting tot afzondering. Het gaat om personen die voor een beperkte duur in dat gebied zijn geweest, personen bij wie de kans op besmetting door hun gedrag in dat gebied laag wordt ingeschat en personen die om essentiële redenen in dat gebied zijn geweest (artikel 47/1, § 2, vierde lid). De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels van die afwijking, wat onder beperkte duur wordt verstaan en op welke manier de kans op besmetting wordt ingeschat. Zij stelt eveneens de essentiële redenen vast waarvoor de tijdelijke afzondering niet geldt (artikel 47/1, § 2, vijfde lid).

Ter uitvoering van artikel 47/1, § 2, vijfde lid, heeft de Vlaamse Regering bij de in B.37.5 vermelde besluiten de essentiële redenen vastgesteld waarvoor de tijdelijke afzondering niet geldt.

B.62.2. Het bestreden artikel 13/1, § 1, 2°, van de ordonnantie van 19 juli 2007 verplicht iedere persoon die aankomt op het grondgebied van het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en die afkomstig is uit een stad, gemeente, district, regio of land die door de federale overheidsdienst Buitenlandse Zaken als rode zone is bestempeld ertoe onmiddellijk een quarantaine te ondergaan. Krachtens artikel 13/1, § 3, kunnen sommige personen van die verplichting worden ontheven door de omstandigheden van hun verplaatsing. Het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie bepaalt de gevallen en de modaliteiten van die uitzonderingen.

Ter uitvoering van die bepaling heeft het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie bij de in B.37.6 vermelde besluiten bepaald welke categorieën van personen zijn ontheven van de verplichting tot quarantaine.

B.63. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is. Dat beginsel verzet er zich overigens tegen dat categorieën van personen, die zich ten aanzien van de betwiste maatregel in wezenlijk verschillende situaties bevinden, op identieke wijze worden behandeld, zonder dat daarvoor een redelijke verantwoording bestaat.

Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.64.1. Zoals is vermeld in B.15, moeten de middelen van het verzoekschrift, om te voldoen aan de vereisten van artikel 6 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten, niet alleen te kennen geven welke van de regels waarvan het Hof de naleving waarborgt, zouden zijn geschonden, maar ook welke de bepalingen zijn die deze regels zouden schenden, en uiteenzetten in welk opzicht die regels door de bedoelde bepalingen zouden zijn geschonden.

Wanneer een schending van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie wordt aangevoerd, moet in de regel worden gepreciseerd welke categorieën van personen met elkaar moeten worden vergeleken en in welk opzicht de bestreden bepaling een verschil in behandeling of een identieke behandeling teweegbrengt waarvoor geen redelijke verantwoording zou bestaan.

B.64.2. Uit de uiteenzettingen van het tweede onderdeel van het vierde middel in de zaak nr. 7505 en van het vijfde middel in de zaak nr. 7526 kan niet worden afgeleid ten aanzien van welke categorieën van personen de verzoekende partijen precies van mening zijn dat het niet redelijk verantwoord is om in een verplichting tot afzondering of quarantaine te voorzien, laat staan om welke redenen zulks het geval zou zijn. In zoverre zij betrekking hebben op de afbakening van het toepassingsgebied van de verplichting tot afzondering of quarantaine, zijn die middelen niet ontvankelijk.

B.65.1. De verzoekende partijen in de zaak nr. 7494 zijn van mening dat, wat de maatregelen van de Vlaamse Gemeenschap betreft, een verschil in behandeling bestaat tussen, enerzijds, personen die zich naar een hoogrisicogebied hebben begeven om « essentiële professionele redenen » en, anderzijds, personen die zich naar een dergelijk gebied hebben begeven om « essentiële familiale redenen ». Het zou niet redelijk verantwoord zijn dat enkel de eerstgenoemde personen worden vrijgesteld van de verplichting om in afzondering te gaan.

B.65.2. Een dergelijk verschil in behandeling vloeit echter niet voort uit artikel 47/1, § 2, van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten, dat de aard van de daarin bedoelde essentiële redenen niet preciseert, maar wel uit de wijze waarop de Vlaamse Regering de haar krachtens artikel 47/1, § 2, vijfde lid, toegekende machtiging om die essentiële redenen vast te stellen, heeft aangewend.

Het Hof vermag zich slechts uit te spreken over het al dan niet verantwoorde karakter van een verschil in behandeling, ten aanzien van de bepalingen van de Grondwet op de naleving waarvan het Hof vermag toe te zien, wanneer dat verschil aan een norm met wetgevend karakter kan worden toegeschreven. Noch artikel 1 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten, noch enige andere grondwettelijke of wettelijke bepaling verleent het Hof de bevoegdheid om uitspraak te doen over de vraag of een besluit van de Vlaamse Regering al dan niet bestaanbaar is met die bepalingen van de Grondwet.

B.65.3. Het tweede onderdeel van het vierde middel in de zaak nr. 7494 is niet ontvankelijk.

B.66.1. Ten slotte dient, in zoverre de verzoekende partijen in de zaken nrs. 7505 en 7526 aanvoeren dat personen in het Nederlandse taalgebied en personen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad aan verschillende maatregelen en strafbaarstellingen worden onderworpen, te worden vastgesteld dat een verschil in behandeling in aangelegenheden waar de gemeenschappen en de gewesten over eigen bevoegdheden beschikken, het mogelijke gevolg is van een onderscheiden beleid, dat is toegelaten door de autonomie die hun door of krachtens de Grondwet is toegekend. Een zodanig verschil kan op zich niet worden geacht strijdig te zijn met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Die autonomie zou geen betekenis hebben, mocht een verschil in behandeling tussen adressaten van regels die in eenzelfde aangelegenheid in de verschillende gemeenschappen en gewesten toepasselijk zijn, als zodanig worden geacht strijdig te zijn met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

B.66.2. Die vaststelling geldt eveneens in zoverre de verzoekende partijen in de zaken nrs. 7494 en 7505 in hun tweede middel aanvoeren dat de wet van 26 juni 1990Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/06/1990 pub. 22/07/2009 numac 2009000474 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke sluiten met betrekking tot een gedwongen opname in bepaalde waarborgen zoals rechtsmiddelen voorziet, terwijl de bestreden bepalingen geen dergelijke waarborgen bevatten. Een dergelijk verschil in behandeling vindt zijn oorsprong in de onderscheiden bevoegdheden van de gemeenschappen en de federale overheid, en kan om die reden evenmin worden geacht strijdig te zijn met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie.

B.66.3. In die mate zijn het tweede middel in de zaak nr. 7494, het tweede en het zevende middel in de zaak nr. 7505 en het vijfde middel in de zaak nr. 7526 niet gegrond.

V. De gevolgen van de afkondiging van de toestand van pandemie door de Wereldgezondheidsorganisatie (achtste middel in de zaak nr. 7505) B.67. Het achtste middel in de zaak nr. 7505 is afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 33, 34, 35 en 187 van de Grondwet, door artikel 13/1 van de ordonnantie van 19 juli 2007.

De verzoekende partij voert aan dat de ordonnantiegever, door te bepalen dat de opgelegde verplichting geldt « zolang de op 11 maart 2020 door de Wereldgezondheidsorganisatie afgekondigde toestand van pandemie voor Covid-19 blijft bestaan » zijn beslissingsbevoegdheid, in het bijzonder wat de opheffing van artikel 13/1 betreft, zou hebben overgedragen aan de Wereldgezondheidsorganisatie.

B.68. In zoverre de verzoekende partij stelt dat artikel 13/1 van de ordonnantie van 19 juli 2007 kan worden opgeheven door een beslissing van de Wereldgezondheidsorganisatie waarbij het einde van de COVID-19-pandemie wordt vastgesteld, geeft zij een onjuiste draagwijdte aan de bekritiseerde bepaling. De ordonnantiegever heeft geen enkele beslissingsbevoegdheid toebedeeld aan de Wereldgezondheidsorganisatie. De ordonnantiegever heeft enkel beoogd te bepalen gedurende welke periode of in welke omstandigheden de verplichting tot quarantaine dient te worden toegepast. Hij vermocht daarbij de toepassing van die verplichting af te stemmen op het voortbestaan van de COVID-19-pandemie, zoals bepaald door de Wereldgezondheidsorganisatie.

Het middel is niet gegrond.

Het verplicht medisch onderzoek (maatregel van de Vlaamse Gemeenschap) en de verplichte medische testing (maatregel van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie) (tweede en zesde middel in de zaak nr. 7494 en tweede en zesde middel in de zaak nr. 7505) B.69. De verzoekende partijen in de zaak nr. 7494 voeren in hun zesde middel aan dat het verplicht medisch onderzoek bij terugkeer uit een « hoogrisicogebied » (artikel 47, § 1, 2°, van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten, gewijzigd bij artikel 3 van het bestreden decreet van 10 juli 2020Relevante gevonden documenten type decreet prom. 10/07/2020 pub. 13/07/2020 numac 2020010414 bron vlaamse overheid Decreet tot wijziging van artikel 47 en 81 van het decreet van 21 november 2003 betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 10/07/2020 pub. 23/07/2020 numac 2020042293 bron vlaamse overheid Decreet betreffende instemming met het samenwerkingsakkoord van 19 maart 2020 tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap met betrekking tot de bevoegdheden van de gemeenschappen en van de federale staat inzake het taxshelterstelsel voor audiovisuele werken en podiumwerken en tot informatie-uitwisseling type decreet prom. 10/07/2020 pub. 23/07/2020 numac 2020042294 bron vlaamse overheid Decreet tot wijziging van artikel 16 en 17/1 van het decreet van 20 januari 2012 houdende een vernieuwd jeugd- en kinderrechtenbeleid sluiten) het recht op fysieke integriteit zou schenden. De verzoekende partijen in de zaak nr. 7505 voeren in hun zesde middel aan dat de verplichte medische testing bij terugkeer uit een « rode zone » overeenkomstig artikel 13/1, § 1, 1°, van de ordonnantie van 19 juli 2007, ingevoegd bij artikel 2, 2°, van de ordonnantie van 17 juli 2020, het recht op fysieke integriteit zou schenden. Daarenboven stellen de verzoekende partijen in de zaken nrs. 7494 en 7505 dat de criteria om een gebied als een « hoogrisicogebied » of een « rode zone » te beschouwen, onvoldoende duidelijk zijn. Voorts voeren zij in hun tweede middel en in hun zesde middel aan dat enkel een rechter de bestreden maatregelen kan opleggen en dat niet voorzien is in een daadwerkelijk rechtsmiddel.

B.70. Gelet op hetgeen is vermeld in B.49 tot B.55, dienen het zesde middel in de zaak nr. 7494 en het zesde middel in de zaak nr. 7505 niet meer te worden onderzocht in zoverre zij betrekking hebben op de voorzienbaarheid en duidelijkheid van het begrip « hoogrisicogebied » in artikel 47/1, § 2, eerste lid, van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten en van het begrip « rode zone » in artikel 13/1, § 1, van de ordonnantie van 19 juli 2007.

De verwerking van persoonsgegevens B.71. In het vijfde middel in de zaak nr. 7494, het vijfde middel in de zaak nr. 7505, het derde middel in de zaak nr. 7526 en het eerste en het tweede middel in de zaak nr. 7606 voeren de verzoekende partijen aan dat de bestreden maatregelen artikel 22 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, met de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met artikel 17 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en met de AVG schenden.

Uit de respectieve verzoekschriften blijkt dat de grieven als volgt kunnen worden samengevat: I. De gegevensverwerking door het centrale contactcentrum, de lokale contactcentra, de COVID-19-teams en de gemeenten (B.75 tot B.77.4);

II. De rechtsgrond voor de verwerkingen (B.78 tot B.80.3);

III. Het wettigheidsbeginsel (B.81 tot B.86.3);

IV. De rectificatie en wissing van gegevens en het recht van bezwaar (B.87 tot B.88);

V. Het gebruik van persoonsgegevens (B.89 tot B.93);

VI. Een samenwerkingsverband met externe partners (B.94 tot B.95.2).

B.72.1. Artikel 22 van de Grondwet, artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, artikel 17 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie waarborgen het recht op eerbiediging van het privéleven.

B.72.2. De verzoekende partijen voeren bovendien de schending aan van enkele bepalingen van de AVG, die de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, wat betreft de bescherming van persoonsgegevens, beoogt te concretiseren.

Artikel 5 van de AVG bepaalt: « 1. Persoonsgegevens moeten: a) worden verwerkt op een wijze die ten aanzien van de betrokkene rechtmatig, behoorlijk en transparant is (' rechtmatigheid, behoorlijkheid en transparantie ');b) voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden worden verzameld en mogen vervolgens niet verder op een met die doeleinden onverenigbare wijze worden verwerkt;de verdere verwerking met het oog op archivering in het algemeen belang, wetenschappelijk of historisch onderzoek of statistische doeleinden wordt overeenkomstig artikel 89, lid 1, niet als onverenigbaar met de oorspronkelijke doeleinden beschouwd (' doelbinding '); c) toereikend zijn, ter zake dienend en beperkt tot wat noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt (' minimale gegevensverwerking ');d) juist zijn en zo nodig worden geactualiseerd;alle redelijke maatregelen moeten worden genomen om de persoonsgegevens die, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, onjuist zijn, onverwijld te wissen of te rectificeren (' juistheid '); e) worden bewaard in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen niet langer te identificeren dan voor de doeleinden waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt noodzakelijk is;persoonsgegevens mogen voor langere perioden worden opgeslagen voor zover de persoonsgegevens louter met het oog op archivering in het algemeen belang, wetenschappelijk of historisch onderzoek of statistische doeleinden worden verwerkt overeenkomstig artikel 89, lid 1, mits de bij deze verordening vereiste passende technische en organisatorische maatregelen worden getroffen om de rechten en vrijheden van de betrokkene te beschermen (' opslagbeperking '); f) door het nemen van passende technische of organisatorische maatregelen op een dusdanige manier worden verwerkt dat een passende beveiliging ervan gewaarborgd is, en dat zij onder meer beschermd zijn tegen ongeoorloofde of onrechtmatige verwerking en tegen onopzettelijk verlies, vernietiging of beschadiging (' integriteit en vertrouwelijkheid ').2. De verwerkingsverantwoordelijke is verantwoordelijk voor de naleving van lid 1 en kan deze aantonen (' verantwoordingsplicht ') ». Artikel 6 van de AVG bepaalt: « 1. De verwerking is alleen rechtmatig indien en voor zover aan ten minste een van de onderstaande voorwaarden is voldaan: a) de betrokkene heeft toestemming gegeven voor de verwerking van zijn persoonsgegevens voor een of meer specifieke doeleinden;b) de verwerking is noodzakelijk voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokkene partij is, of om op verzoek van de betrokkene vóór de sluiting van een overeenkomst maatregelen te nemen;c) de verwerking is noodzakelijk om te voldoen aan een wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust;d) de verwerking is noodzakelijk om de vitale belangen van de betrokkene of van een andere natuurlijke persoon te beschermen;e) de verwerking is noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen;f) de verwerking is noodzakelijk voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, behalve wanneer de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene die tot bescherming van persoonsgegevens nopen, zwaarder wegen dan die belangen, met name wanneer de betrokkene een kind is. De eerste alinea, punt f), geldt niet voor de verwerking door overheidsinstanties in het kader van de uitoefening van hun taken. 2. De lidstaten kunnen specifiekere bepalingen handhaven of invoeren ter aanpassing van de manier waarop de regels van deze verordening met betrekking tot de verwerking met het oog op de naleving van lid 1, punten c) en e), worden toegepast;hiertoe kunnen zij een nadere omschrijving geven van specifieke voorschriften voor de verwerking en andere maatregelen om een rechtmatige en behoorlijke verwerking te waarborgen, ook voor andere specifieke verwerkingssituaties als bedoeld in hoofdstuk IX. [...] ».

Artikel 9 van de AVG bepaalt: « 1. Verwerking van persoonsgegevens waaruit ras of etnische afkomst, politieke opvattingen, religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen, of het lidmaatschap van een vakbond blijken, en verwerking van genetische gegevens, biometrische gegevens met het oog op de unieke identificatie van een persoon, of gegevens over gezondheid, of gegevens met betrekking tot iemands seksueel gedrag of seksuele gerichtheid zijn verboden. 2. Lid 1 is niet van toepassing wanneer aan een van de onderstaande voorwaarden is voldaan: a) de betrokkene heeft uitdrukkelijke toestemming gegeven voor de verwerking van die persoonsgegevens voor een of meer welbepaalde doeleinden, behalve indien in Unierecht of lidstatelijk recht is bepaald dat het in lid 1 genoemde verbod niet door de betrokkene kan worden opgeheven;b) de verwerking is noodzakelijk met het oog op de uitvoering van verplichtingen en de uitoefening van specifieke rechten van de verwerkingsverantwoordelijke of de betrokkene op het gebied van het arbeidsrecht en het socialezekerheids- en socialebeschermingsrecht, voor zover zulks is toegestaan bij Unierecht of lidstatelijk recht of bij een collectieve overeenkomst op grond van lidstatelijk recht die passende waarborgen voor de grondrechten en de fundamentele belangen van de betrokkene biedt;c) de verwerking is noodzakelijk ter bescherming van de vitale belangen van de betrokkene of van een andere natuurlijke persoon indien de betrokkene fysiek of juridisch niet in staat is zijn toestemming te geven;d) de verwerking wordt verricht door een stichting, een vereniging of een andere instantie zonder winstoogmerk die op politiek, levensbeschouwelijk, godsdienstig of vakbondsgebied werkzaam is, in het kader van haar gerechtvaardigde activiteiten en met passende waarborgen, mits de verwerking uitsluitend betrekking heeft op de leden of de voormalige leden van de instantie of op personen die in verband met haar doeleinden regelmatig contact met haar onderhouden, en de persoonsgegevens niet zonder de toestemming van de betrokkenen buiten die instantie worden verstrekt;e) de verwerking heeft betrekking op persoonsgegevens die kennelijk door de betrokkene openbaar zijn gemaakt;f) de verwerking is noodzakelijk voor de instelling, uitoefening of onderbouwing van een rechtsvordering of wanneer gerechten handelen in het kader van hun rechtsbevoegdheid;g) de verwerking is noodzakelijk om redenen van zwaarwegend algemeen belang, op grond van Unierecht of lidstatelijk recht, waarbij de evenredigheid met het nagestreefde doel wordt gewaarborgd, de wezenlijke inhoud van het recht op bescherming van persoonsgegevens wordt geëerbiedigd en passende en specifieke maatregelen worden getroffen ter bescherming van de grondrechten en de fundamentele belangen van de betrokkene.h) de verwerking is noodzakelijk voor doeleinden van preventieve of arbeidsgeneeskunde, voor de beoordeling van de arbeidsgeschiktheid van de werknemer, medische diagnosen, het verstrekken van gezondheidszorg of sociale diensten of behandelingen dan wel het beheren van gezondheidszorgstelsels en -diensten of sociale stelsels en diensten, op grond van Unierecht of lidstatelijk recht, of uit hoofde van een overeenkomst met een gezondheidswerker en behoudens de in lid 3 genoemde voorwaarden en waarborgen;i) de verwerking is noodzakelijk om redenen van algemeen belang op het gebied van de volksgezondheid, zoals bescherming tegen ernstige grensoverschrijdende gevaren voor de gezondheid of het waarborgen van hoge normen inzake kwaliteit en veiligheid van de gezondheidszorg en van geneesmiddelen of medische hulpmiddelen, op grond van Unierecht of lidstatelijk recht waarin passende en specifieke maatregelen zijn opgenomen ter bescherming van de rechten en vrijheden van de betrokkene, met name van het beroepsgeheim; [...] ».

Artikel 16 van de AVG bepaalt: « De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke onverwijld rectificatie van hem betreffende onjuiste persoonsgegevens te verkrijgen. Met inachtneming van de doeleinden van de verwerking heeft de betrokkene het recht vervollediging van onvolledige persoonsgegevens te verkrijgen, onder meer door een aanvullende verklaring te verstrekken ».

Artikel 21 van de AVG bepaalt: « 1. De betrokkene heeft te allen tijde het recht om vanwege met zijn specifieke situatie verband houdende redenen bezwaar te maken tegen de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens op basis van artikel 6, lid 1, onder e) of f), van artikel 6, lid 1, met inbegrip van profilering op basis van die bepalingen. De verwerkingsverantwoordelijke staakt de verwerking van de persoonsgegevens tenzij hij dwingende gerechtvaardigde gronden voor de verwerking aanvoert die zwaarder wegen dan de belangen, rechten en vrijheden van de betrokkene of die verband houden met de instelling, uitoefening of onderbouwing van een rechtsvordering. [...] ».

Artikel 36 van de AVG bepaalt: « [...] 4. De lidstaten raadplegen de toezichthoudende autoriteit bij het opstellen van een voorstel voor een door een nationaal parlement vast te stellen wetgevingsmaatregel, of een daarop gebaseerde regelgevingsmaatregel in verband met verwerking. [...] ».

Artikel 57 van de AVG bepaalt: « 1. Onverminderd andere uit hoofde van deze verordening vastgestelde taken, verricht elke toezichthoudende autoriteit op haar grondgebied de volgende taken: [...] c) zij verleent overeenkomstig het recht van de lidstaat, advies aan het nationale parlement, de regering, en andere instellingen en organen over wetgevingsinitiatieven en bestuursmaatregelen in verband met de bescherming van de rechten en vrijheden van natuurlijke personen op het gebied van verwerking; [...] ».

B.72.3. Krachtens artikel 52, lid 3, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn, wanneer dat Handvest rechten bevat die corresponderen met rechten die zijn gewaarborgd door het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, « de inhoud en reikwijdte ervan dezelfde als die welke er door genoemd verdrag aan worden toegekend ». Die bepaling stemt de inhoud en reikwijdte van de door het Handvest gewaarborgde rechten af op de corresponderende rechten die worden gewaarborgd door het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

In de toelichtingen bij het Handvest (2007/C 303/02), bekendgemaakt in het Publicatieblad van 14 december 2007, wordt aangegeven dat, onder de artikelen met dezelfde inhoud en reikwijdte als de daarmee corresponderende artikelen van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, artikel 7 van het Handvest correspondeert met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

Het Hof van Justitie van de Europese Unie herinnert in dat verband eraan dat « artikel 7 van het Handvest, inzake de eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven, rechten bevat die corresponderen met de door artikel 8, lid 1, van het [Europees Verdrag voor de rechten van de mens] gegarandeerde rechten en dat, overeenkomstig artikel 52, lid 3, van het Handvest, aan dat artikel 7 dus dezelfde inhoud en reikwijdte moeten worden toegekend als die welke aan artikel 8, lid 1, van het [Europees Verdrag voor de rechten van de mens] worden toegekend, zoals uitgelegd in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens » (HvJ, 17 december 2015, C-419/14, WebMindLicenses Kft., ECLI:EU:C:2015: 832, punt 70; 14 februari 2019, C-345/17, Buivids, ECLI:EU:C:2019:122, punt 65).

Wat artikel 8 van het Handvest betreft, oordeelt het Hof van Justitie dat, zoals in artikel 52, lid 3, tweede zin, daarvan uitdrukkelijk wordt bepaald, het Unierecht een ruimere bescherming kan bieden dan het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, en dat artikel 8 van het Handvest betrekking heeft op een ander grondrecht dan het in artikel 7 van het Handvest geformuleerde grondrecht, dat geen equivalent heeft in het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (HvJ, grote kamer, 21 december 2016, C-203/15 en C-698/15, Tele2 Sverige AB, ECLI:EU:C:2016:970, punt 129).

B.72.4. Uit het voorgaande volgt dat, binnen de werkingssfeer van het Unierecht, artikel 22 van de Grondwet, artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie analoge grondrechten waarborgen, terwijl artikel 8 van dat Handvest een specifieke rechtsbescherming betreffende persoonsgegevens beoogt.

B.73.1. Het recht op eerbiediging van het privéleven heeft een ruime draagwijdte en omvat onder meer de bescherming van persoonsgegevens en van persoonlijke informatie met betrekking tot de gezondheid (EHRM, 25 februari 1997, Z. t. Finland, ECLI:CE:ECHR:1997:0225JUD002200993, § 95; 10 oktober 2006, L.L. t. Frankrijk, ECLI:CE:ECHR:2006:1010JUD000750802, § 32; 27 februari 2018, Mockuté t.

Litouwen, ECLI:CE:ECHR:2018:0227JUD006649009, § 93; 13 oktober 2020, Frâncu t. Roemenië, ECLI:CE:ECHR:2020:1013JUD006935613, § 51).

De bescherming van persoonsgegevens met betrekking tot de gezondheid is niet alleen van fundamenteel belang voor de eerbiediging van het privéleven van de persoon, maar ook voor zijn vertrouwen in de gezondheidszorg (EHRM, 25 februari 1997, Z. t. Finland, ECLI:CE:ECHR:1997:0225JUD002200993, § 95). Zonder die bescherming zouden personen ervan kunnen worden afgehouden gevoelige en persoonlijke informatie te delen met zorgverstrekkers of met diensten van de gezondheidszorg waardoor ze niet alleen hun eigen gezondheid, maar, in geval van besmettelijke ziekten, ook de samenleving in gevaar kunnen brengen (ibid., § 95).

B.73.2. De rechten die bij artikel 22 van de Grondwet en bij artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens worden gewaarborgd, zijn evenwel niet absoluut. Zoals is vermeld in B.64.2, sluiten zij een overheidsinmenging in het recht op eerbiediging van het privéleven niet uit, maar vereisen dat zij wordt toegestaan door een voldoende precieze wettelijke bepaling, dat zij beantwoordt aan een dwingende maatschappelijke behoefte in een democratische samenleving en dat zij evenredig is met de daarmee nagestreefde wettige doelstelling.

De in de artikelen 7 en 8 van het Handvest verankerde grondrechten hebben evenmin een absolute gelding (HvJ, grote kamer, 16 juli 2020, C-311/18, Data Protection Commissioner, ECLI:EU:C:2020:559, punt 172).

Overeenkomstig artikel 52, lid 1, eerste zin, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie moeten beperkingen op de uitoefening van de daarin erkende rechten en vrijheden, waaronder met name het door artikel 7 gewaarborgde recht op eerbiediging van het privéleven en het in artikel 8 ervan neergelegde recht op bescherming van persoonsgegevens, bij wet worden gesteld, de wezenlijke inhoud van die rechten eerbiedigen en, met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel, noodzakelijk zijn en daadwerkelijk beantwoorden aan een doelstelling van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen (HvJ, grote kamer, 6 oktober 2020, C-623/17, Privacy International, ECLI:EU:C:2020:790, punt 64). In diezelfde zin moeten overeenkomstig artikel 23 van de AVG beperkingen van bepaalde daarin opgenomen verplichtingen van de verwerkingsverantwoordelijken en de rechten van de betrokkenen worden ingesteld bij wet, de wezenlijke inhoud van de grondrechten en fundamentele vrijheden onverlet laten, in een democratische samenleving een noodzakelijke en evenredige maatregel zijn ter verwezenlijking van het nagestreefde doel, en de in het tweede lid geformuleerde specifieke vereisten naleven (HvJ, grote kamer, 6 oktober 2020, C-511/18, C-512/18 en C-520/18, La Quadrature du Net, ECLI:EU:C:2020:791, punten 209-210; 10 december 2020, C-620/19, Land Nordrhein-Westfalen, ECLI:EU:C:2020:1011, punt 46).

B.74.1. Bij artikel 22 van de Grondwet wordt aan de bevoegde wetgever de bevoegdheid voorbehouden om te bepalen in welke gevallen en onder welke voorwaarden afbreuk kan worden gedaan aan het recht op eerbiediging van het privéleven. Het waarborgt aldus aan elke burger dat geen inmenging in de uitoefening van dat recht kan plaatsvinden dan krachtens regels die zijn aangenomen door een democratisch verkozen beraadslagende vergadering.

Een delegatie aan een andere macht is evenwel niet in strijd met het wettigheidsbeginsel, voor zover de machtiging voldoende nauwkeurig is omschreven en betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van maatregelen waarvan de essentiële elementen voorafgaandelijk door de wetgever zijn vastgesteld.

Bijgevolg moeten de essentiële elementen van de verwerking van persoonsgegevens in de wet, het decreet of de ordonnantie zelf worden vastgelegd. In dat verband maken de volgende elementen, ongeacht de aard van de betrokken aangelegenheid, in beginsel essentiële elementen uit: (1) de categorie van verwerkte gegevens, (2) de categorie van betrokken personen (3) de met de verwerking nagestreefde doelstelling, (4) de categorie van personen die toegang hebben tot de verwerkte gegevens en (5) de maximumtermijn voor het bewaren van de gegevens (advies van de algemene vergadering van de afdeling wetgeving van de Raad van State nr.68.936/AV van 7 april 2021 over een voorontwerp van wet « betreffende de maatregelen van bestuurlijke politie tijdens een epidemische noodsituatie » (Parl. St., Kamer, 2020-2021, DOC 55-1951/001, p. 119).

B.74.2. Naast het formele wettigheidsvereiste legt artikel 22 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met de artikelen 7, 8 en 52 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, de verplichting op dat de inmenging in het recht op eerbiediging van het privéleven en in het recht op bescherming van persoonsgegevens in duidelijke en voldoende nauwkeurige bewoordingen wordt geformuleerd die het mogelijk maken de hypothesen te voorzien waarin de wetgever een dergelijke inmenging in het recht op eerbiediging van het privéleven toestaat.

Inzake de bescherming van de persoonsgegevens impliceert dat vereiste van voorzienbaarheid dat voldoende precies moet worden bepaald in welke omstandigheden de verwerkingen van persoonsgegevens zijn toegelaten (EHRM, grote kamer, 4 mei 2000, Rotaru t. Roemenië, ECLI:CE:ECHR:2000:0504JUD002834195, § 57; grote kamer, 4 december 2008, S. en Marper t. Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2008:1204JUD003056204, § 99). Het vereiste dat de beperking bij wet dient te worden ingesteld, houdt met name in dat de rechtsgrond die de inmenging in die rechten toestaat, zelf de reikwijdte van de beperking op de uitoefening van het betrokken recht moet bepalen (HvJ, 6 oktober 2020, C-623/17, Privacy International, ECLI:EU:C:2020:790, punt 65).

Derhalve moet eenieder een voldoende duidelijk beeld kunnen hebben van de verwerkte gegevens, de bij een bepaalde gegevensverwerking betrokken personen en de voorwaarden voor en de doeleinden van de verwerking.

I. De gegevensverwerking door het centrale contactcentrum, de lokale contactcentra, de COVID-19-teams en de gemeenten (vijfde middel in de zaak nr. 7494, vijfde middel in de zaak nr. 7505, derde middel in de zaak nr. 7526 en tweede middel in de zaak nr. 7606) B.75. De verzoekende partijen voeren in wezen aan dat de decreetgever in het kader van de gegevensverwerking door het centrale contactcentrum (artikel 3 van het decreet van 29 mei 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten1), de veldonderzoekers en hun supervisors (artikel 5 van hetzelfde decreet), de lokale contactcentra (artikel 6 van hetzelfde decreet) en de COVID-19-teams (artikel 6/2 van hetzelfde decreet) het recht op eerbiediging van het privéleven zou hebben geschonden doordat medische persoonsgegevens met een ruime kring van actoren worden gedeeld.

B.76. Met het oog op het bestrijden en tegengaan van de verdere verspreiding van een besmettelijke ziekte vermocht de decreetgever in te zetten op een systeem van contactopsporing en begeleiding van personen waarbij een aantal instanties en personen toegang hebben tot bepaalde medische gegevens van personen.

Naast het centrale contactcentrum, dat belast is met de opsporing en de begeleiding van personen met een bevestigde of vermoedelijke diagnose van COVID-19, die risicodragende contacten met besmette personen hebben gehad, of die vermoedelijk besmet zijn (artikel 3), heeft de decreetgever voorzien in de mogelijkheid tot oprichting van lokale contactcentra, die ter aanvulling of ter vervanging van het voormelde centrale contactcentrum zijn belast met identieke opdrachten inzake opsporing en begeleiding van personen (artikel 6). Met het oog op het afleggen van fysieke bezoeken heeft de decreetgever ook voorzien in een databank waarin persoonsgegevens met veldonderzoekers van het centrale contactcentrum en hun supervisors worden gedeeld teneinde fysieke bezoeken en de opvolging ervan mogelijk te maken (artikel 5). De COVID-19-teams bieden de artsen-ambtenaren en andere ambtenaren ondersteuning bij het contact- en omgevingsonderzoek, adviseren de lokale besturen over het nemen van maatregelen ter preventie van verdere verspreiding van COVID-19 en organiseren medische en psychologische ondersteuning van personen. Het aldus door de decreetgever ingestelde systeem van opsporing, opvolging en begeleiding brengt de verwerking van medische persoonsgegevens met zich mee.

B.77.1. De decreetgever heeft de verwerking van de persoonsgegevens door die kring van actoren bij wetskrachtige norm ingesteld. De actoren dragen allen bij aan de opsporing, opvolging en begeleiding van personen die (potentieel) geraakt zijn door COVID-19, waarvan de verdere verspreiding dient te worden tegengegaan. In het kader van hun opdrachten dienen zij bepaalde gegevens te verzamelen of toegang te hebben tot bepaalde gegevens om die doelstelling mee te bewerkstelligen.

B.77.2. Voorts dient te worden benadrukt dat al die actoren onderworpen zijn aan een wettelijke geheimhoudingsplicht waarvan de schending strafrechtelijk wordt bestraft. De medewerkers van het centrale contactcentrum dat is opgericht door de door de Vlaamse Regering aangewezen structuur, zijn onderworpen aan het beroepsgeheim krachtens artikel 3 van het decreet van 29 mei 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten1 (zie arrest nr. 110/2022 van 22 september 2022, ECLI:BE:GHCC:2022:ARR.110, B.60). Dit geldt eveneens voor personen die in opdracht van een lokaal contactcentrum opdrachten uitvoeren (artikel 6 van het decreet van 29 mei 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten1) en de leden van het COVID-19-team (artikel 6/2 van het decreet van 29 mei 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten1).

In de interpretatie volgens welke die actoren, met inbegrip van de veldonderzoekers en hun supervisors, verplicht zijn om de persoonsgegevens geheim te houden waarvan zij kennis krijgen bij de uitoefening van hun opdracht, schenden de bestreden bepalingen het recht op eerbiediging van het privéleven en het recht op bescherming van de persoonsgegevens niet (zie in dezelfde zin arrest nr. 110/2022, ECLI:BE:GHCC:2022:ARR.110, B.61).

B.77.3. De verzoekende partijen tonen overigens niet aan dat de betrokkenheid van die kring van actoren niet noodzakelijk zou zijn om de doelstelling van de decreetgever te bereiken, noch zetten zij uiteen dat de decreetgever in onvoldoende waarborgen heeft voorzien bij de gegevensverwerking door die actoren.

B.77.4. Onder voorbehoud van de in B.77.2 vermelde interpretatie is de grief is niet gegrond.

II. De rechtsgrond voor de verwerkingen (vijfde middel in de zaak nr. 7494 en vijfde middel in de zaak nr. 7505) B.78. De verzoekende partijen in de zaken nrs. 7494 en 7505 voeren aan dat artikel 34/1 van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten en artikel 13/1 van de ordonnantie van 19 juli 2007 het delen van persoonsgegevens met lokale besturen toelaten, terwijl de voorafgaande verwerking van die persoonsgegevens zonder rechtsgrond is geschied.

B.79. De verzoekende partij in de zaak nr. 7505 voert aan dat met toepassing van artikel 13/1 van de ordonnantie van 19 juli 2007 persoonsgegevens zouden worden verwerkt en in het bijzonder zouden worden gedeeld met de burgemeester, zonder dat voorzien is in een rechtsgrond. Uit de bewoordingen van die bepaling blijkt echter dat zij geen verband houdt met de verwerking van persoonsgegevens. De grief is bijgevolg niet gegrond.

B.80.1. De verzoekende partijen in de zaak nr. 7494 bekritiseren artikel 34/1 van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten. Die bepaling voorziet in de mogelijkheid tot gegevensdeling met de gemeenten, binnen de bevoegdheden van de gemeenten conform artikel 135, § 2, van de Nieuwe Gemeentewet van 24 juni 1988, van de voor- en achternaam, het adres van de plaats van afzondering, en de duur van afzondering, van personen die zijn onderworpen aan de verplichte afzondering en de verplichte testing in het kader van COVID-19, met het oog op de handhaving van die maatregelen bedoeld in artikel 47/1 van hetzelfde decreet, door de burgemeester van de hoofdverblijfplaats of een andere gepaste plaats waar die persoon in tijdelijke afzondering gaat. De bestreden bepaling preciseert dat de persoonsgegevens kunnen worden gedeeld van (1) personen van wie bewezen is dat ze besmet zijn met COVID-19 of van wie de arts een ernstig vermoeden heeft dat zij besmet zijn met COVID-19 (artikel 47/1, § 1, eerste lid), (2) personen die in een hoogrisicogebied zijn geweest (artikel 47/1, § 2, eerste lid) en (3) personen die een verhoogd risico hebben op COVID-19 (artikel 47/1, § 3, eerste lid). B.80.2. De persoonsgegevens die de door de Vlaamse Regering aangewezen verwerkingsverantwoordelijke krachtens de bestreden bepaling met de gemeenten kan delen, worden geput uit « Gegevensbank I », die is opgericht bij artikel 2, § 1, van het samenwerkingsakkoord van 25 augustus 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten3 en die wordt beheerd door Sciensano. In zoverre de verzoekende partijen aanvoeren dat die gegevens worden geput uit een databank waarin niet bij enige regel is voorzien, berusten de grieven bijgevolg op een foutief uitgangspunt.

B.80.3. Die verwerkingsverantwoordelijke beschikt overigens over de in Gegevensbank I vervatte persoonsgegevens op grond van artikel 3 van het decreet van 29 mei 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten1, dat voor de verwerking van persoonsgegevens door het centraal contactcentrum op zijn beurt verwijst naar het samenwerkingsakkoord van 25 augustus 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten3. Die normen, in samenhang gelezen met de artikelen 34/1 en 47/1 van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten, bieden een afdoende grondslag voor de doorgifte van de in de bestreden bepaling vermelde persoonsgegevens aan de gemeenten.

Bijgevolg is de grief niet gegrond.

III. Het wettigheidsbeginsel (tweede middel in de zaak nr. 7606) B.81. De verzoekende partij in de zaak nr. 7606 voert in haar tweede middel aan dat de decreetgever niet zelf alle essentiële aspecten van de aangelegenheid heeft geregeld, maar dit heeft opgedragen aan de uitvoerende macht en onvoldoende precieze bepalingen heeft vastgesteld. De grieven zijn gericht tegen artikel 34/1 van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten, artikel 3, § 1, van het decreet van 29 mei 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten1 en de artikelen 5, 6 en 6/2 van het decreet van 29 mei 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten1.

B.82. De essentiële elementen van de verwerking van persoonsgegevens, zoals vermeld in B.74.1, worden vastgelegd in artikel 34/1 van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten: (1) de categorie van verwerkte gegevens (voor- en achternaam, het adres van de plaats waar de afzondering wordt ondergaan, en de termijn van de afzondering), (2) de categorie van betrokken personen (de personen die worden vermeld in artikel 47/1 van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten), (3) de met de verwerking nagestreefde doelstelling (de handhaving van de maatregelen vermeld in artikel 47/1 van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten), (4) de categorie van personen die toegang hebben tot de verwerkte gegevens (de gemeente) en (5) de maximumtermijn voor het bewaren van de gegevens (uiterlijk tot het einde van de maatregel, vermeld in artikel 47/1 van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten).

B.83. Hieruit volgt dat de decreetgever de essentiële elementen van de verwerking van persoonsgegevens zelf heeft geregeld in overeenstemming met hetgeen in B.74.1 is vermeld.

B.84. Artikel 6/2, § 1, vierde lid, en artikel 6/2, § 2, derde en tiende lid, van het decreet van 29 mei 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten1 omschrijven zelf de inhoud van de activiteiten van de COVID-19 teams. Zij machtigen de Vlaamse Regering slechts om die activiteiten nader te preciseren. De decreetgever is er niet toe gehouden zelf alle te nemen technische en organisatorische maatregelen ter bescherming van de verwerking van persoonsgegevens te bepalen. Het betreft immers bij uitstek een veeleer technische materie die onderhevig is aan evoluties en bijgevolg door de uitvoerende macht sneller en effectiever kan worden geregeld en bijgestuurd.

Voorts bevat ook artikel 6/2, § 2, achtste lid, van het decreet van 29 mei 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten1 alle in B.74.1 vermelde essentiële elementen die bij wetskrachtige norm dienen te worden geregeld.

B.85. Uit het voorgaande volgt dat de grieven die zijn afgeleid uit de schending van het wettigheidsbeginsel niet gegrond zijn.

B.86.1. Wat de beweerde onduidelijkheid van artikel 3, § 1, en van artikel 6 van het decreet van 29 mei 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten1 betreft, blijkt uit de bepalingen van het samenwerkingsakkoord van 25 augustus 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten3 duidelijk dat de in het geding zijnde gegevensverwerking door het centrale contactcentrum wordt beheerst door voormeld samenwerkingsakkoord, niet alleen wat betreft de doeleinden, maar ook wat de andere aspecten van de verwerking betreft waarvoor de decreetgever niet op grond van het voormelde akkoord in eigen regels heeft voorzien.

Wat de beweerde onduidelijkheid van artikel 5 van het decreet van 29 mei 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten1 betreft, blijkt dat de grief in wezen is gericht tegen het samenwerkingsakkoord van 25 augustus 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten3 waarnaar de bestreden bepaling verwijst. Aangezien noch het voormelde samenwerkingsakkoord, noch de instemmingsakten met dat akkoord het voorwerp zijn van het beroep in de zaak nr. 7606, is die grief onontvankelijk.

B.86.2. Artikel 6/2, § 2, van het decreet van 29 mei 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten1 bepaalt welke persoonsgegevens door de COVID-19-teams worden verwerkt ten aanzien van « de personen bij wie een COVID-19-test heeft uitgewezen dat ze besmet zijn en van de personen van wie de arts een ernstig vermoeden heeft dat ze besmet zijn met COVID-19, maar bij wie geen COVID-19-test is uitgevoerd of voorgeschreven, of bij wie de COVID-19-test heeft uitgewezen dat ze niet besmet waren ». De verzoekende partijen voeren aan dat verscheidene van die gegevens onduidelijk zijn geformuleerd.

Het in artikel 6/2, § 2, eerste lid, 1°, van het decreet van 29 mei 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten1 gehanteerde begrip « identificatiegegevens » dient, rekening houdend met de context van de regeling en de betekenis in het normale spraakgebruik, te worden begrepen als gegevens die toelaten om de identiteit van de persoon vast te stellen. Het gaat om de naam en voornaam en in voorkomend geval het nummer waarmee de betrokkene in de registers van de overheid is opgenomen.

De in artikel 6/2, § 2, eerste lid, 9°, van het decreet van 29 mei 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten1 bedoelde « relevante criteria voor de inschatting van een hoog of laag besmettingsrisico en het geven van advies » hebben op onder meer betrekking op de intensiteit, de afstand tussen personen, de duur van de contacten en de situatie waarin ze hebben plaatsgevonden (binnen, buiten, verluchting, gebruik van mondmasker) (Parl. St., Vlaams Parlement, 2020-2021, nr. 488/3, p. 15).

De in artikel 6/2, § 2, eerste lid, 10°, van het decreet van 29 mei 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten1 bedoelde « gezondheidsgegevens die nodig zijn voor het contact- en omgevingsonderzoek » worden afgebakend doordat die bepaling verwijst naar artikel 6/2, § 1, tweede lid, 1°, van hetzelfde decreet, dat op zijn beurt verduidelijkt dat het contact- en omgevingsonderzoek betrekking heeft op artikel 40 en artikel 44, § 3, 3°, van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten. Er kan niet van de decreetgever worden verwacht dat hij die gegevens nader specifieert, aangezien zij kunnen verschillen per ziekte en zelfs wijzigingen kunnen ondergaan naarmate virussen muteren.

Het in artikel 6/2, § 2, eerste lid, 11°, van het decreet van 29 mei 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten1 gehanteerde begrip « gegevens » heeft betrekking op de tijdsbesteding, de gewoontes, de thuissituatie, de gezinssamenstelling en de sociale gemeenschappen, in zoverre zij noodzakelijk zijn voor het contact- en omgevingsonderzoek en de ondersteuning (Parl. St., Vlaams Parlement, 2020-2021, nr. 488/3, p. 16).

B.86.3. Uit het voorgaande volgt dat de grieven die verband houden met het onvoldoende precieze karakter van de bepalingen, niet gegrond zijn.

IV. De rectificatie en wissing van persoonsgegevens en het recht van bezwaar (vijfde middel in de zaak nr. 7494 en vijfde middel in de zaak nr. 7505) B.87. De verzoekende partijen in de zaken nrs. 7494 en 7505 voeren aan dat de decreetgever en de ordonnantiegever niet hebben voorzien in een mogelijkheid van bezwaar tegen de verwerking van persoonsgegevens of de rectificatie of het wissen ervan.

B.88. De ontstentenis van een recht op inzage, bezwaar, rectificatie of wissen van persoonsgegevens kan in het kader van de bestreden bepalingen niet worden gelijkgesteld met een beperking van die rechten. De betrokkenen die dergelijke rechten wensen uit te oefenen, putten hen immers uit de artikelen 12 tot 22 van de AVG, die een rechtstreekse werking hebben.

De grief is niet gegrond.

V. Het gebruik van persoonsgegevens (vijfde middel in de zaak nr. 7494 en vijfde middel in de zaak nr. 7505) B.89. De verzoekende partijen in de zaken nrs. 7494 en 7505 voeren aan dat de bestreden bepalingen niet bestaanbaar zijn met het doelbindingsbeginsel, aangezien persoonsgegevens zouden worden verwerkt in strijd met het doeleinde waarvoor die gegevens oorspronkelijk werden verzameld.

B.90. Het in artikel 5, lid 1, b), van de AVG bedoelde beginsel van doelbinding heeft twee bestanddelen. Het vereist, enerzijds, dat persoonsgegevens voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden worden verzameld en, anderzijds, dat die gegevens « niet verder op een met die doeleinden onverenigbare wijze worden verwerkt ».

B.91.1. Zoals is geoordeeld in B.14.2 van het arrest nr. 110/2022 van 22 september 2022 (ECLI:BE:GHCC:2022: ARR.110), zijn de persoonsgegevens die worden aangewend met het oog op de handhaving van de verplichting tot afzondering en medische testing, bedoeld in artikel 47/1 van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten, oorspronkelijk verzameld voor in se drie samengebrachte doeleinden (zie artikel 3 van het samenwerkingsakkoord van 25 augustus 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten3).

Het eerste doeleinde bestaat erin het de contactcentra mogelijk te maken (vermoedelijk) besmette personen en hun contacten manueel op te sporen. Daartoe ontvangen de contactcentra, via een gegevensuitwisseling tussen Gegevensbank I en Gegevensbank III, de categorieën van persoonsgegevens met betrekking tot de personen categorie II « voor zover de coronavirus COVID-19-test uitwees dat ze besmet zijn » en de vermoedelijk besmette personen (personen categorie III), teneinde hun eventuele aanbevelingen te geven maar vooral om hun te vragen informatie te verstrekken over de personen met wie zij contact hebben gehad (artikel 3, § 1, 1°, in samenhang gelezen met artikel 1, § 1, 14° en 15°, van het voormelde samenwerkingsakkoord; zie ook artikel 3, § 2, 1°, en artikel 10, § 1, van het voormelde samenwerkingsakkoord). Die informatie moet het de contactcentra vervolgens mogelijk maken de personen te contacteren met wie de positief geteste personen en de vermoedelijk besmette personen contact hebben gehad gedurende een periode van veertien dagen vóór en veertien dagen na de eerste tekenen van besmetting (personen categorie IV) om hun hygiëne- en preventierichtlijnen te verstrekken, quarantaine voor te stellen of uit te nodigen om te worden getest (artikel 3, § 1, 2°, A, in samenhang gelezen met artikel 1, § 1, 16°, van het voormelde samenwerkingsakkoord; zie ook artikel 3, § 2, 2°, A). Die informatie moet het de contactcentra ook mogelijk maken de referentiearts of de administratief verantwoordelijke van de collectiviteiten te contacteren waarmee die positief geteste en vermoedelijk besmette personen gedurende een periode van veertien dagen vóór en veertien dagen na de eerste symptomen van de besmetting met het coronavirus COVID-19 in contact zijn geweest (personen categorie VI) om hen te informeren over de (vermoedelijke) besmetting van de voornoemde personen (artikel 3, § 1, 2°, B, in samenhang gelezen met artikel 1, § 1, 18°, van het voormelde samenwerkingsakkoord; zie ook artikel 3, § 2, 2°, B, en artikel 10, § 1, van het voormelde samenwerkingsakkoord).

Het tweede doeleinde bestaat erin het de mobiele teams en de gezondheidsinspectiediensten van de gefedereerde entiteiten mogelijk te maken initiatieven te nemen om uitbreiding van schadelijke effecten die veroorzaakt zijn door COVID-19 tegen te gaan in het kader van het vervullen van hun reglementaire opdrachten. Daartoe hebben de teams en diensten die zijn bedoeld in het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten, in het decreet van de Duitstalige Gemeenschap van 1 juni 2004 « betreffende de gezondheidspromotie en inzake medische preventie » en de uitvoeringsbesluiten ervan, in de ordonnantie van 19 juli 2007, in het decreet van het Waalse Gewest van 2 mei 2019 « tot wijziging van het Waalse Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid wat betreft de preventie en de bevordering van de gezondheid », in het besluit van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 23 april 2009 « betreffende de profylaxe tegen overdraagbare ziekten » en in het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juni 2009 « betreffende initiatieven om uitbreiding van schadelijke effecten, die veroorzaakt zijn door biotische factoren, tegen te gaan », toegang tot de persoonsgegevens die zijn verzameld in Gegevensbank I met betrekking tot de personen van categorie I tot IV (artikel 3, § 1, 3°; artikel 3, § 3, en artikel 10, § 2, van het voormelde samenwerkingsakkoord).

Het derde doeleinde bestaat erin de onderzoeksinstellingen, waaronder Sciensano, in staat te stellen wetenschappelijke of statistische studies uit te voeren inzake de strijd tegen de verspreiding van COVID-19 en/of het beleid op dat gebied te ondersteunen. Daartoe worden de persoonsgegevens met betrekking tot de personen van categorie I tot V die in Gegevensbank I zijn vervat, ter beschikking gesteld van Gegevensbank II in gepseudonimiseerde vorm en vervolgens ter beschikking gesteld van de onderzoeksinstellingen, waaronder Sciensano, in geanonimiseerde of minstens gepseudonimiseerde vorm (artikel 3, § 1, 4°; zie ook: artikel 1, § 2, 1°, h), artikel 1, § 2, 3°, en artikel 10, § 3, eerste zin, van het voormelde samenwerkingsakkoord).

B.91.2. Voorts bepaalt artikel 3, § 4, van het samenwerkingsakkoord van 25 augustus 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten3 dat de krachtens dat samenwerkingsakkoord verzamelde gegevens niet voor politionele of strafrechtelijke doeleinden mogen worden gebruikt (zie arrest nr. 110/2022, ECLI:BE:GHCC:2022:ARR.110, B.14.3).

B.92. Artikel 5, lid 1, b), van de AVG schrijft voor dat persoonsgegevens niet mogen worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verzameld.

Artikel 6, lid 4, van de AVG laat evenwel toe dat persoonsgegevens worden verwerkt voor een ander doel dan waarvoor ze oorspronkelijk zijn verzameld op voorwaarde dat daarin is voorzien bij een wetsbepaling, die in een democratische samenleving een noodzakelijke en evenredige maatregel vormt ter waarborging van de in artikel 23, lid 1, van de AVG vermelde doelstellingen.

Artikel 23, lid 1, van de AVG bepaalt: « De reikwijdte van de verplichtingen en rechten als bedoeld in de artikelen 12 tot en met 22 en artikel 34, alsmede in artikel 5 kan, voor zover de bepalingen van die artikelen overeenstemmen met de rechten en verplichtingen als bedoeld in de artikelen 12 tot en met 20, worden beperkt door middel van Unierechtelijke of lidstaatrechtelijke bepalingen die op de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker van toepassing zijn, op voorwaarde dat die beperking de wezenlijke inhoud van de grondrechten en fundamentele vrijheden onverlet laat en in een democratische samenleving een noodzakelijke en evenredige maatregel is ter waarborging van: a) de nationale veiligheid;b) landsverdediging;c) de openbare veiligheid;d) de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, met inbegrip van de bescherming tegen en de voorkoming van gevaren voor de openbare veiligheid;e) andere belangrijke doelstellingen van algemeen belang van de Unie of van een lidstaat, met name een belangrijk economisch of financieel belang van de Unie of van een lidstaat, met inbegrip van monetaire, budgettaire en fiscale aangelegenheden, volksgezondheid en sociale zekerheid;f) de bescherming van de onafhankelijkheid van de rechter en gerechtelijke procedures;g) de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van schendingen van de beroepscodes voor gereglementeerde beroepen;h) een taak op het gebied van toezicht, inspectie of regelgeving die verband houdt, al is het incidenteel, met de uitoefening van het openbaar gezag in de in de punten a), tot en met e) en punt g) bedoelde gevallen;i) de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen;j) de inning van civielrechtelijke vorderingen ». B.93. Aangezien de doorgifte aan de gemeenten met het oog op de handhaving door de burgemeester, zowel politionele als strafrechtelijke doeleinden met zich kan meebrengen, dient die verwerking krachtens artikel 6, lid 4, van de AVG bij wetskrachtige norm te worden vastgesteld. Artikel 34/1 van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten voorziet in een rechtsgrond voor een verwerking met een dergelijk handhavingsdoel. De decreetgever vermocht te oordelen dat de handhaving van de in artikel 47/1 vermelde maatregelen noodzakelijk was om de verdere verspreiding van de besmettelijke ziekte COVID-19 tegen te gaan en aldus de volksgezondheid en de individuele gezondheid van anderen te beschermen. Bovendien gaat de maatregel niet verder dan nodig om dat doel te verwezenlijken.

De grief is niet gegrond.

IV. Een samenwerkingsverband met externe partners (vijfde middel in de zaak nr. 7494) B.94. De verzoekende partijen in de zaak nr. 7494 voeren aan dat het decreet van 18 december 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten0 in strijd met de Grondwet een taak van de overheid met een ernstige impact op grondrechten zou hebben toevertrouwd aan externe partners.

B.95.1. Om de bevoegdheid over het tegengaan van de verspreiding van infecties te kunnen uitvoeren in het kader van de COVID-19-pandemie, kan de Vlaamse Regering, krachtens artikel 3 van het decreet van 29 mei 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten1, zoals gewijzigd bij artikel 9 van het decreet van 18 december 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten0, een samenwerkingsverband van externe partners aanstellen dat een centraal contactcentrum opricht dat belast wordt met opdrachten van opsporing en begeleiding van personen met een bevestigde of vermoedelijke diagnose van COVID-19, of van personen die mogelijk een risicodragend contact hebben gehad met een persoon die besmet is met COVID-19 of die vermoedelijk besmet is met COVID-19.

B.95.2. De verzoekende partijen zetten niet uiteen in welk opzicht dat samenwerkingsverband een schending zou inhouden van het recht op bescherming van het privéleven of het recht op vrijheid.

De grief is niet ontvankelijk.

Om die redenen, het Hof 1.a. vernietigt de artikelen 2 en 7 tot 15 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 18 december 2020 « tot wijziging van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten betreffende het preventieve gezondheidsbeleid en van het decreet van 29 mei 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten1 tot organisatie van de meldingsplicht en het contactonderzoek in het kader van COVID-19 »; 1.b. handhaaft de gevolgen van de vernietigde bepalingen tot de inwerkingtreding van een regeling die is aangenomen nadat voldaan is aan de vereisten van artikel 36, lid 4, van de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 « betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) » en uiterlijk tot en met 31 december 2023; 2. vernietigt artikel 47/1, § 2, van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 21 november 2003 « betreffende het preventieve gezondheidsbeleid », zoals ingevoegd bij artikel 4 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 18 december 2020 « tot wijziging van het decreet van 21 november 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 03/02/2004 numac 2004035090 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid type decreet prom. 21/11/2003 pub. 23/02/2004 numac 2004035232 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten type decreet prom. 21/11/2003 pub. 29/01/2004 numac 2004035117 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 sluiten betreffende het preventieve gezondheidsbeleid en van het decreet van 29 mei 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten1 tot organisatie van de meldingsplicht en het contactonderzoek in het kader van COVID-19 »;3. vernietigt de woorden « ieder persoon die aankomt op het grondgebied van het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, afkomstig uit een stad, gemeente, district, regio of land die door de federale overheidsdienst Buitenlandse Zaken als rode zone is bestempeld in het kader van die pandemie en » in artikel 13/1, § 1, van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 19 juli 2007 « betreffende het preventieve gezondheidsbeleid », zoals ingevoegd bij artikel 2, 2°, van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 17 juli 2020 « tot wijziging van de ordonnantie van 19 juli 2007 betreffende het preventieve gezondheidsbeleid »; 4. onder voorbehoud van de interpretatie vermeld in B.77.2, verwerpt de beroepen voor het overige.

Aldus gewezen in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten, op 16 februari 2023.

De griffier, De voorzitter, F. Meersschaut L. Lavrysen

^