Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Franse Gemeenschapscommissie van 08 februari 2024
gepubliceerd op 09 april 2024

Besluit 2023/1418 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de aangepaste collectieve woonomgevingen tot uitvoering van afdeling 2 van hoofdstuk 6 van het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 17 januari 2014 betreffende de inclusie van personen met een handicap

bron
franse gemeenschapscommissie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2024002732
pub.
09/04/2024
prom.
08/02/2024
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

8 FEBRUARI 2024. - Besluit 2023/1418 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de aangepaste collectieve woonomgevingen tot uitvoering van afdeling 2 van hoofdstuk 6 van het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 17 januari 2014 betreffende de inclusie van personen met een handicap


Het College van de Franse Gemeenschapscommissie;

Gelet op het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 17 januari 2014 betreffende de inclusie van personen met een handicap, artikelen 16, 17, 63, 66, 67, 70, 71, 72, 74, 75, 92, 95, 112 en 119;

Gelet op het decreet van 29 oktober 2010Relevante gevonden documenten type decreet prom. 29/10/2010 pub. 15/02/2011 numac 2011031032 bron franse gemeenschapscommissie van het brussels hoofdstedelijk gewest Decreet betreffende de toekenning van toelagen voor de aankoop of de bouw van gebouwen met het oog op de inrichting van dagcentra, verblijfscentra en centra voor begeleid wonen en de organisatie van vrijetijdsbesteding voor personen met een handicap door de begeleidingsdiensten evenals voor de uitbreiding, de verbouwing, de grote herstellingen, de verbetering van de toegankelijkheid voor personen met een beperkte mobiliteit, de uitrusting en de eerste meubilering van die gebouwen sluiten betreffende de toekenning van toelagen voor de aankoop of de bouw van gebouwen met het oog op de inrichting van dagcentra, verblijfscentra en centra voor begeleid wonen en de organisatie van vrijetijdsbesteding voor personen met een handicap door de begeleidingsdiensten evenals voor de uitbreiding, de verbouwing, de grote herstellingen, de verbetering van de toegankelijkheid voor personen met een beperkte mobiliteit, de uitrusting en de eerste meubilering van die gebouwen;

Gelet op besluit 99/262/A van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 25 februari 2000 betreffende de individuele bepalingen van de Brusselse Franstalige dienst voor mindervaliden voor de sociale integratie van gehandicapte personen en hun inschakeling in het arbeidsproces, artikelen 78 tot 80;

Gelet op besluit 2006/554 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 21 september 2006 betreffende de erkenning van en de subsidies aan dagcentra en verblijfscentra voor gehandicapte personen;

Gelet op besluit 2011/149 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 14 juli 2011 betreffende de voorwaarden en modaliteiten voor de toekenning van toelagen voor de aankoop of de bouw van gebouwen met het oog op de inrichting van dagcentra, verblijfscentra en centra voor begeleid wonen en de organisatie van vrijetijdsbesteding voor personen met een handicap door de begeleidingsdiensten evenals voor de uitbreiding, de verbouwing, de grote herstellingen, de verbetering van de toegankelijkheid voor personen met een beperkte mobiliteit, de uitrusting en de eerste meubilering van die gebouwen;

Gelet op besluit 2017/626 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 1 maart 2018 houdende de vaststelling van de wijzen en procedures voor de erkenning van centra, diensten, woningen of ondernemingen bedoeld in artikel 70 van het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 17 januari 2014 betreffende de inclusie van personen met een handicap;

Gelet op het advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit zoals bedoeld in de wet van 3 december 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/12/2017 pub. 10/01/2018 numac 2017031916 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van de Gegevensbeschermingsautoriteit sluiten tot oprichting van de Gegevensbeschermingsautoriteit;

Gelet op het evaluatieverslag van de impact van dit besluit op de respectieve situatie van vrouwen en mannen van 20 juni 2023;

Gelet op het evaluatieverslag van de impact van dit besluit op de situatie van personen met een handicap van 20 juni 2023;

Gelet op het advies van de afdeling voor personen met een handicap van de Franstalige Brusselse Adviesraad voor Gezondheids- en Welzijnszorg, gegeven ter zitting van 6 september 2023;

Gelet op het advies van het ministerieel comité voor intra-Frans overleg inzake gezondheids- en welzijnszorg, gegeven op 25 oktober 2023;

Gelet op het verzoek om advies binnen een termijn van 30 dagen bij de Raad van State, op 13 december 2023 ingediend met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2° van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Overwegende dat het advies niet is meegedeeld binnen die termijn;

Gelet op artikel 84, § 4, tweede lid, van de gecoördineerde wetten van 12 januari 1973 op de Raad van State;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën van 3 juli 2023;

Gelet op het akkoord van het Collegelid belast met de Begroting, gegeven op 7 juli 2023;

Gelet op het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 17 januari 2014 betreffende de inclusie van personen met een handicap, artikelen 62, 66 en 67;

Op voorstel van het Collegelid belast met Gehandicaptenbeleid, Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK 1. - ALGEMENE BEPALINGEN EN DEFINITIES

Artikel 1.Dit besluit regelt, overeenkomstig artikel 138 van de Grondwet, een materie bedoeld in artikel 128 daarvan.

Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: 1° het decreet: het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 17 januari 2014 betreffende de inclusie van personen met een handicap;2° het Collegelid: het lid van het College van de Franse Gemeenschapscommissie dat belast is met het gehandicaptenbeleid;3° de vzw: de vereniging zonder winstoogmerk, gedefinieerd in artikel 2, 13° van het decreet;4° de woonomgeving: de aangepaste collectieve woonomgeving waarvan sprake is in de artikelen 62, 2°, 66 en 67 van het decreet;5° het multidisciplinair team: het team bedoeld in artikel 12, eerste lid van het decreet;6° het NM-besluit: het besluit van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 18 oktober 2001 betreffende de toepassing van het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 6 juli 2001 tot wijziging van diverse wetten betreffende de subsidies toegekend in de gezondheids- en welzijnssector en betreffende de wijziging van diverse toepassingsbesluiten betreffende de welzijns-, de gezondheids- en de gehandicaptensector en de sector van de socio-professionele inschakeling; 7° het Tandemplan: het systeem voor de planning van het loopbaaneinde ingevoerd bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 23 april 2009, gesloten in paritair subcomité 319.02; 8° de erkende basiscapaciteit: de maximale subsidiecapaciteit;9° de maximale capaciteit: de capaciteit, vastgesteld op basis van de normen betreffende de infrastructuur zoals gedefinieerd in afdeling 2 van hoofdstuk 3 en onder de voorwaarden van het verslag, bedoeld in artikel 4, 13° van het besluit van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 1 maart 2018 houdende de vaststelling van de wijzen en procedures voor de erkenning van centra, diensten, woningen of ondernemingen zoals bedoeld in artikel 70 van het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 17 januari 2014 betreffende de inclusie van personen met een handicap, hetzij het aantal personen dat gelijktijdig in één infrastructuur mag worden gehuisvest;10° de gehuisveste persoon met een handicap: de persoon met een handicap die in een woonomgeving wordt gehuisvest op grond van de gunstige beslissing tot ondersteuning van het multidisciplinair team en met inachtneming van de modaliteiten die in deze beslissing worden vermeld;11° het kind: de persoon van 0 tot en met 18 jaar;12° de jongere: de persoon van 16 tot en met 25 jaar;13° de volwassene: de persoon van 18 jaar en ouder;14° VTE: voltijdsequivalent zoals bepaald in artikel 44 van dit besluit;15° het decreet van 29 oktober 2010Relevante gevonden documenten type decreet prom. 29/10/2010 pub. 15/02/2011 numac 2011031032 bron franse gemeenschapscommissie van het brussels hoofdstedelijk gewest Decreet betreffende de toekenning van toelagen voor de aankoop of de bouw van gebouwen met het oog op de inrichting van dagcentra, verblijfscentra en centra voor begeleid wonen en de organisatie van vrijetijdsbesteding voor personen met een handicap door de begeleidingsdiensten evenals voor de uitbreiding, de verbouwing, de grote herstellingen, de verbetering van de toegankelijkheid voor personen met een beperkte mobiliteit, de uitrusting en de eerste meubilering van die gebouwen sluiten: het decreet van 29 oktober 2010Relevante gevonden documenten type decreet prom. 29/10/2010 pub. 15/02/2011 numac 2011031032 bron franse gemeenschapscommissie van het brussels hoofdstedelijk gewest Decreet betreffende de toekenning van toelagen voor de aankoop of de bouw van gebouwen met het oog op de inrichting van dagcentra, verblijfscentra en centra voor begeleid wonen en de organisatie van vrijetijdsbesteding voor personen met een handicap door de begeleidingsdiensten evenals voor de uitbreiding, de verbouwing, de grote herstellingen, de verbetering van de toegankelijkheid voor personen met een beperkte mobiliteit, de uitrusting en de eerste meubilering van die gebouwen sluiten betreffende de toekenning van toelagen voor de aankoop of de bouw van gebouwen met het oog op de inrichting van dagcentra, verblijfscentra en centra voor begeleid wonen en de organisatie van vrijetijdsbesteding voor personen met een handicap door de begeleidingsdiensten evenals voor de uitbreiding, de verbouwing, de grote herstellingen, de verbetering van de toegankelijkheid voor personen met een beperkte mobiliteit, de uitrusting en de eerste meubilering van die gebouwen;16° besluit 2011/149 van 14 juli 2011: besluit 2011/149 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 14 juli 2011 betreffende de voorwaarden en modaliteiten voor de toekenning van toelagen voor de aankoop of de bouw van gebouwen met het oog op de inrichting van dagcentra, verblijfscentra en centra voor begeleid wonen en de organisatie van vrijetijdsbesteding voor personen met een handicap door de begeleidingsdiensten evenals voor de uitbreiding, de verbouwing, de grote herstellingen, de verbetering van de toegankelijkheid voor personen met een beperkte mobiliteit, de uitrusting en de eerste meubilering van die gebouwen. HOOFDSTUK 2 - OPDRACHTEN VAN DE AANGEPASTE COLLECTIEVE WOONOMGEVINGEN Afdeling 1 - ALGEMENE OPDRACHTEN

Art. 3.Een woonomgeving wordt in overeenstemming met de bepalingen van artikel 66 van het decreet gevormd om de in artikel 67 van het decreet omschreven opdrachten te vervullen en biedt het hele jaar door opvang aan de personen met een handicap die er gehuisvest zijn. Afdeling 2 - SPECIFIEKE OPDRACHTEN

Art. 4.§ 1. Een vzw kan vragen om voor korte periodes een aantal plaatsen voor personen met een handicap te reserveren boven de erkende basiscapaciteit, maar zonder de maximale capaciteit te overschrijden. § 2. Binnen haar erkende basiscapaciteit kan een woonomgeving de opvang van personen met een handicap voor korte periodes organiseren. § 3. Een persoon met een handicap die voor korte periodes wordt gehuisvest, kan hier voor een maximumduur van 90 nachten per kalenderjaar gebruik van maken, in een of meer periodes.

Overeenkomstig artikel 3, 3° van het decreet is de huisvesting voor korte periodes erop gericht de zelfstandigheid van de opgevangen persoon te ontwikkelen. Bijkomend heeft ze als doel de mantelzorgers van de persoon met een handicap een adempauze te geven.

Art. 5.Binnen de erkende basiscapaciteit kan een vzw vragen een deel van de capaciteit te reserveren voor personen met een handicap die nood hebben aan een crisisverblijf. Het crisisverblijf is noodzakelijk wegens een verslechtering van een primaire of secundaire deficiëntie van een persoon met een handicap, die rechtstreeks of onrechtstreeks verband houdt met de psychosociale of gezondheidstoestand van die persoon. De verblijfsperiode vangt onmiddellijk aan en duurt niet langer dan 120 dagen per jaar. HOOFDSTUK 3 - ERKENNINGSNORMEN Afdeling 1 - KWALITEITSNORMEN

Art. 6.De woonomgeving onderwerpt zich aan de evaluaties, bezoeken en controles die door overheidsinstanties worden georganiseerd en bezorgt deze instanties alle documenten die nodig zijn voor de uitvoering van hun opdrachten.

Art. 7.Met inachtneming van de bepalingen van artikel 74 van het decreet vermeldt ieder document dat uitgaat van de woonomgeving, de naam van de woonomgeving, de naam van de vzw als die verschillend is, het ondernemingsnummer, het adres van de bedrijfszetel, het adres van de maatschappelijke zetel als dat verschillend is, de verleende erkenning en de datum van opstelling van het document.

Art. 8.De woonomgeving verleent de personen met een handicap en de wettelijke vertegenwoordigers inzage in de documenten die voor hen bestemd zijn. Dat zijn ten minste het collectieve project, het huishoudelijk reglement, de gepersonaliseerde overeenkomst en het individuele project.

Art. 9.Naast de wettelijk verplichte verzekeringen sluit de vzw voor de woonomgeving de volgende verzekeringen af: 1° burgerlijke aansprakelijkheid voor alle prestaties die onder haar verantwoordelijkheid worden verricht, inclusief externe evenementen, en voor de vrijwilligers die voor haar werken;2° aansprakelijkheid voor de bestuurders van de vzw;3° brand en diefstal voor het gebouw en de inboedel.

Art. 10.De woonomgeving werkt mee aan de in artikel 103 van het decreet bedoelde externe wetenschappelijke beoordeling met betrekking tot de toepassing van de principes van het decreet.

Art. 11.Met inachtneming van het collectieve project staat een woonomgeving minimaal in voor: 1. de verstrekking van een maaltijd 's ochtends en 's avonds;2. de verstrekking van een middagmaal als de gehuisveste persoon met een handicap overdag aanwezig is;3. de verstrekking en het onderhoud van huishoudlinnen, beddengoed en badlinnen;4. de levering van het minimummeubilair waarvan sprake is in de artikelen 27 en 28, behalve als de persoon met een handicap zijn eigen meubels wenst mee te brengen. Afdeling 2 - NORMEN MET BETREKKING TOT DE INFRASTRUCTUUR

Art. 12.De woonomgeving bevindt zich op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Art. 13.De woonomgeving beschikt over lokalen die het mogelijk maken: 1° op haar bedrijfszetel de opdrachten uit te voeren die in artikelen 66 en 67 van het decreet worden omschreven;2° een vertrouwelijk persoonlijk gesprek te voeren met een gehuisveste persoon met een handicap.

Art. 14.De woonomgeving garandeert de toegankelijkheid van de gebouwen, rekening houdend met de specifieke kenmerken van het opgevangen publiek.

Art. 15.De maximumcapaciteit van de woonomgeving mag niet worden overschreden. Ze kan verschillen van de erkende basiscapaciteit.

Art. 16.De woonomgeving neemt de nodige maatregelen om brand te voorkomen en te bestrijden, alsook om de aanwezigen te kunnen evacueren in een noodsituatie.

Art. 17.De gebouwen van de woonomgeving worden geregeld onderhouden en alle vochtigheid of waterinsijpeling wordt bestreden.

Art. 18.De temperatuur moet altijd ten minste 19° bedragen in de verblijfs- en activiteitenruimtes en ten minste 16° in de kamers.

Afhankelijk van de behoeften van de personen met een handicap moeten die temperaturen worden verhoogd.

Art. 19.Alle ruimtes worden verlucht.

Art. 20.Alle ruimtes worden verlicht. Er is natuurlijk daglicht in de kamers en ten minste ook in de verblijfs- en activiteitenruimtes in overeenstemming met de minimumoppervlaktes die in artikel 29 worden vermeld.

Art. 21.In de doorloopruimtes is nachtverlichting beschikbaar.

Art. 22.De uitrusting van de woonomgeving is aangepast aan de behoeften van personen met een handicap. De leefruimte is aangepast aan de specifieke beperkingen die eigen zijn aan de handicap.

Art. 23.De sanitaire voorzieningen in de woonomgeving zijn vlot toegankelijk.

Art. 24.§ 1. Naast de voorzieningen voor het personeel is de woonomgeving ten minste uitgerust met: a) een bad of douche met warm en koud water per vijf personen met een handicap die niet over een bad of douche in hun kamer beschikken, met een kleedruimte die de privacy garandeert;b) een wc per vijf personen met een handicap;c) een wastafel per vier personen met een handicap die niet over een wastafel in hun kamer beschikken. Voor de bezoekers zijn er afzonderlijke toiletten. § 2. Voor woonomgevingen die een eerste erkenning hebben aangevraagd en waarvoor op de ingangsdatum van dit besluit nog geen principeakkoord is gesloten op grond van het decreet van 29 oktober 2010Relevante gevonden documenten type decreet prom. 29/10/2010 pub. 15/02/2011 numac 2011031032 bron franse gemeenschapscommissie van het brussels hoofdstedelijk gewest Decreet betreffende de toekenning van toelagen voor de aankoop of de bouw van gebouwen met het oog op de inrichting van dagcentra, verblijfscentra en centra voor begeleid wonen en de organisatie van vrijetijdsbesteding voor personen met een handicap door de begeleidingsdiensten evenals voor de uitbreiding, de verbouwing, de grote herstellingen, de verbetering van de toegankelijkheid voor personen met een beperkte mobiliteit, de uitrusting en de eerste meubilering van die gebouwen sluiten en het uitvoeringsbesluit van 14 juli 2011, zijn het aantal plaatsen en de samenstelling van de kamers als volgt verdeeld: a) In woonomgevingen waar jongeren en volwassenen verblijven, biedt ten minste 1/3 van de erkende plaatsen een afzonderlijke kamer, een douche en een wc.b) In woonomgevingen waar kinderen verblijven, biedt 1/5 van de erkende plaatsen een afzonderlijke kamer.

Art. 25.Als de woonomgeving uitgerust is met een washok of linnenkamer, wordt deze ruimte zo ingericht dat de geur en dampen geen hinder veroorzaken en dat de aan- en afvoerleidingen worden gerespecteerd. Deze ruimte mag niet verbonden zijn met verpleeglokalen of keukens.

Art. 26.§ 1. De kamers in een woonomgeving zijn uitgerust met ramen die naar buiten uitgeven. In een gemeenschappelijke kamer mogen niet meer dan 4 kinderen of 2 volwassenen verblijven. De minimale oppervlakte van de gemeenschappelijke kamers bedraagt 6 m2 per persoon. De minimale oppervlakte van een individuele kamer bedraagt 8 m2. § 2. In woonomgevingen die een eerste erkenning hebben aangevraagd en waarvoor op de ingangsdatum van dit besluit nog geen principeakkoord is gesloten op grond van het decreet van 29 oktober 2010Relevante gevonden documenten type decreet prom. 29/10/2010 pub. 15/02/2011 numac 2011031032 bron franse gemeenschapscommissie van het brussels hoofdstedelijk gewest Decreet betreffende de toekenning van toelagen voor de aankoop of de bouw van gebouwen met het oog op de inrichting van dagcentra, verblijfscentra en centra voor begeleid wonen en de organisatie van vrijetijdsbesteding voor personen met een handicap door de begeleidingsdiensten evenals voor de uitbreiding, de verbouwing, de grote herstellingen, de verbetering van de toegankelijkheid voor personen met een beperkte mobiliteit, de uitrusting en de eerste meubilering van die gebouwen sluiten en het uitvoeringsbesluit van 14 juli 2011, hebben de gemeenschappelijke kamers een minimale oppervlakte van 11 m2 per persoon. De minimale oppervlakte van een individuele kamer bedraagt 15 m2.

In een gemeenschappelijke kamer mogen maximaal 2 personen met een handicap verblijven.

Art. 27.§ 1. Elke persoon beschikt ten minste over een bed, een matras en een kast. Afhankelijk van zijn geïndividualiseerde project beschikt elke persoon al dan niet over een nachtkastje. § 2. Afhankelijk van zijn geïndividualiseerde project en de mogelijkheden van de woonomgeving kan elke alleenstaande volwassen persoon die dat wenst, over een tweepersoonsbed van ten minste 140 centimeter beschikken. § 3. Voor woonomgevingen die een eerste erkenning hebben aangevraagd en waarvoor op de ingangsdatum van dit besluit nog geen principeakkoord is gesloten op grond van het decreet van 29 oktober 2010Relevante gevonden documenten type decreet prom. 29/10/2010 pub. 15/02/2011 numac 2011031032 bron franse gemeenschapscommissie van het brussels hoofdstedelijk gewest Decreet betreffende de toekenning van toelagen voor de aankoop of de bouw van gebouwen met het oog op de inrichting van dagcentra, verblijfscentra en centra voor begeleid wonen en de organisatie van vrijetijdsbesteding voor personen met een handicap door de begeleidingsdiensten evenals voor de uitbreiding, de verbouwing, de grote herstellingen, de verbetering van de toegankelijkheid voor personen met een beperkte mobiliteit, de uitrusting en de eerste meubilering van die gebouwen sluiten en het uitvoeringsbesluit van 14 juli 2011, mogen de kamers niet worden uitgerust met stapelbedden.

Art. 28.Elk koppel heeft een tweepersoonsbed van ten minste 140 centimeter of twee aparte bedden, twee nachtkastjes en een kleerkast.

Art. 29.§ 1. De oppervlakte van de verblijfsruimtes (keuken als die toegankelijk is voor personen met een handicap, salon en eetkamer) en activiteitenruimtes die toegankelijk zijn voor personen met een handicap, mag niet minder dan 4 m2 per persoon met een handicap bedragen. § 2. Voor woonomgevingen die een eerste erkenning hebben aangevraagd en waarvoor op de ingangsdatum van dit besluit nog geen principeakkoord is gesloten op grond van het decreet van 29 oktober 2010Relevante gevonden documenten type decreet prom. 29/10/2010 pub. 15/02/2011 numac 2011031032 bron franse gemeenschapscommissie van het brussels hoofdstedelijk gewest Decreet betreffende de toekenning van toelagen voor de aankoop of de bouw van gebouwen met het oog op de inrichting van dagcentra, verblijfscentra en centra voor begeleid wonen en de organisatie van vrijetijdsbesteding voor personen met een handicap door de begeleidingsdiensten evenals voor de uitbreiding, de verbouwing, de grote herstellingen, de verbetering van de toegankelijkheid voor personen met een beperkte mobiliteit, de uitrusting en de eerste meubilering van die gebouwen sluiten en het uitvoeringsbesluit van 14 juli 2011, mag de oppervlakte van de verblijfs- en activiteitenruimtes die toegankelijk zijn voor personen met een handicap, niet minder dan 8 m2 bedragen per persoon met een handicap.

Art. 30.Als een dagactiviteitencentrum en een woonomgeving in dezelfde infrastructuur zijn ondergebracht, kunnen de eventuele ruimtes bestemd voor beheer, sociale dienst, psychologische raadpleging, verpleging en revalidatie gemeenschappelijk zijn.

Art. 31.Een woonomgeving kan uit meerdere eenheden bestaan, maar in elke eenheid moeten ten minste 5 personen met een handicap verblijven.

Art. 32.In het kader van de procedure voor de erkenning, de hernieuwing van de erkenning of de wijziging van de erkenning en met inachtneming van de bepalingen van besluit 2017/626 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 1 maart 2018 houdende de vaststelling van de wijzen en procedures voor de erkenning van centra, diensten, woningen of ondernemingen bedoeld in artikel 70 van het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 17 januari 2014 betreffende de inclusie van personen met een handicap, kan het College, op gemotiveerd verzoek van de verantwoordelijke voor het dagelijkse beheer dat bij het dossier voor de erkenning, de hernieuwing van de erkenning of de wijziging van de erkenning wordt gevoegd, na instemming van de afdeling 'Personen met een handicap' van de Adviesraad, afwijkingen toestaan op de architecturale normen die door dit besluit worden opgelegd. Afdeling 3 - NORMEN MET BETREKKING TOT DE ORGANISATIE

Onderafdeling 1 - COLLECTIEF PROJECT

Art. 33.De woonomgeving stelt een collectief project op. Dat project vermeldt ten minste: 1° de waarden waarop de opdrachten van de woonomgeving berusten;2° haar opdrachten en haar doelpubliek;3° haar dienstenaanbod;4° de beschrijving van de woonomgeving en haar werkingsregels;5° de methoden voor de werkorganisatie, gericht op het streven om het levensproject van de personen met een handicap te verwezenlijken;6° de participatiemodaliteiten voor personen met een handicap, zoals bedoeld in artikel 71, eerste lid, 3° van het decreet;7° de modaliteiten voor deelname aan communautaire acties, zoals bedoeld in artikel 71, eerste lid, 4° van het decreet;8° de modaliteiten voor de toepassing van een netwerkgerichte aanpak, zoals bedoeld in artikel 71, eerste lid, 5° van het decreet;9° de modaliteiten om het geïndividualiseerde project van personen met een handicap te beoordelen, met inbegrip van hun participatie. Waar nodig wordt in het collectieve project het onderscheid gemaakt tussen specifieke bepalingen met betrekking tot kort verblijf, crisisopvang en dagopvang.

Dit document wordt ten minste om de 5 jaar opgesteld en herzien in samenspraak met de personeelsleden.

Onderafdeling 2 - WERKING

Art. 34.De weekends en feestdagen buiten beschouwing gelaten, staat de woonomgeving ten minste op werkdagen gedurende minimaal 16 uur in voor deze opvang. Het in artikel 33 bedoelde collectieve project kan in sluitingsperiodes voorzien, op voorwaarde dat de woonomgeving een andere verblijfsoplossing biedt aan personen met een handicap die daarom vragen.

Art. 35.Een woonomgeving staat in voor de dagopvang van personen met een handicap van wie de gebruikelijke dagactiviteit niet wordt georganiseerd of wanneer de betrokkene er tijdelijk of definitief niet naartoe kan gaan.

Art. 36.Het in artikel 33 bedoelde collectieve project kan in sluitingsperiodes voorzien, op voorwaarde dat de woonomgeving een andere verblijfsoplossing biedt aan personen met een handicap die daarom vragen.

Art. 37.De woonomgeving beschikt over: 1° een e-mailadres, een antwoordapparaat en eventuele aangepaste communicatiemiddelen die personen de mogelijkheid bieden om buiten de openingsuren van de woonomgeving een bericht achter te laten;2° een regelmatig geactualiseerde website waar alle informatie over de woonomgeving te vinden is en die toegankelijk is voor de doelgroep. Afdeling 4 - NORMEN MET BETREKKING TOT HET PERSONEEL

Onderafdeling 1 - ALGEMENE NORMEN

Art. 38.De personeelsleden van de woonomgeving stemmen overeen met de functies en voldoen aan de diploma-eisen, vastgesteld in bijlage III van het NM-besluit.

Het multidisciplinaire karakter van het begeleidingspersoneel wordt verzekerd.

Art. 39.Elke bezoldigde functie binnen de woonomgeving is onverenigbaar met een bestuurdersmandaat binnen de vzw.

Art. 40.Bij de eerste aanwerving van een lid van het begeleidingspersoneel, dat het in artikelen 42 en 4440 bedoelde personeel omvat, controleert de woonomgeving het door het personeelslid verstrekte uittreksel uit het strafregister. De datum van afgifte van dit document mag niet meer dan drie maanden voorafgaan aan de datum van indiensttreding. De woonomgeving beoordeelt of het personeelslid de beoogde functie mag uitoefenen, rekening houdend met de specifieke kenmerken van de gehuisveste personen met een handicap.

Art. 41.De woonomgeving houdt een persoonlijk dossier bij dat voor elk personeelslid toegankelijk is.

Dat dossier bevat ten minste: 1° de arbeidsovereenkomst tussen de woonomgeving en de werknemer en de latere wijzigingen ervan;2° een kopie van de titels en diploma's die nuttig zijn voor de functie;3° de attesten die de anciënniteit aantonen;4° de opleidingen die de werknemer sinds zijn aanwerving heeft gevolgd;5° elk document met betrekking tot de eventuele subsidiëring van de werknemer door een andere overheidsinstantie.

Art. 42.Vrijwilligers verrichten hun werkzaamheden ter ondersteuning van het personeel van de woonomgeving.

Een overeenkomst voor vrijwilligerswerk regelt hun betrekkingen met de woonomgeving met inachtneming van de wet van 3 juli 2005Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/07/2005 pub. 29/08/2005 numac 2005022674 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Wet betreffende de rechten van vrijwilligers sluiten betreffende de rechten van vrijwilligers.

De woonomgeving bewaart een kopie van deze individuele overeenkomsten.

Art. 43.De woonomgeving staat in voor de bijscholing van het personeel en de vrijwilligers voor de uitvoering van de in hoofdstuk II bepaalde opdrachten.

Onderafdeling 2 - SPECIFIEKE NORMEN Onderafdeling 2.1 - ALGEMEEN

Art. 44.§ 1. De begeleidingsnormen van de woonomgeving worden berekend op basis van een voltijdsequivalent waarvan de wekelijkse arbeidstijd is vastgesteld op 37 uur.

In afwijking daarvan is de wekelijkse arbeidstijd van de artsen die vóór 1 januari 2003 met een arbeidsovereenkomst werden aangeworven, vastgesteld op 24 uur. § 2. Op ieder ogenblik van het jaar kan worden gecontroleerd of aan de begeleidingsnormen is voldaan.

Bij die controle wordt geen rekening gehouden met de arbeidstijdvermindering die individueel aan personeelsleden van woonomgevingen wordt toegestaan op grond van de bepalingen van titel IV van het NM-besluit van het College van 18 oktober 2001. § 3. De personeelsleden worden ingedeeld in de volgende vijf categorieën: 1. het psychosociaal, paramedisch en educatief team;2. het technisch personeel;3. het medisch personeel;4. het directiepersoneel;5. het administratief en boekhoudpersoneel. § 4. Op grond van de bepaling in artikel 9, § 2, 2° van het voormelde besluit 2017/626 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 1 maart 2018 stemt de erkende basiscapaciteit die in aanmerking wordt genomen om de begeleidingsnormen te bepalen, overeen met de erkende basiscapaciteit waarvan sprake is aan het einde van de planning die is opgenomen in het door het College goedgekeurde erkenningsbesluit.

Onderafdeling 2.2 - PSYCHOSOCIAAL, PARAMEDISCH EN EDUCATIEF TEAM VOOR DE ALGEMENE OPDRACHTEN

Art. 45.De begeleidingsnormen voor het psychosociaal, paramedisch en educatief team houden rekening met: 1. de erkende basiscapaciteit;2. de specifieke begeleidingsbehoeften van elke persoon met een handicap.Die behoeften worden door het multidisciplinair team in samenwerking en overleg met de woonomgeving bepaald door middel van het evaluatieschema in bijlage 3. Dit geldt niet voor de personen die worden opgevangen voor korte periodes, voor crisisverblijf, bij maximumcapaciteit of in het kader van een voorrangsovereenkomst.

Voor elke persoon met een handicap is er een individuele begeleidingsnorm. Deze individuele normen worden samengevoegd om de begeleidingsnorm van de woonomgeving te bepalen.

Art. 46.De begeleidingsnormen voor het personeel van het psychosociaal, paramedisch en educatief team omvatten, voor de in artikel 3 beschreven algemene opdrachten van de woonomgeving: a) de individuele basisnorm (IBN) De individuele basisnorm garandeert de leefbare werking van de woonomgeving in het kader van haar opdrachten.Hij omvat een eventuele permanentie overdag en onthaal overdag tijdens de vakanties. De individuele basisnorm wordt vermenigvuldigd met de erkende basiscapaciteit van de woonomgeving.

IBN per persoon met een handicap

In voltijdsequivalenten

Kinderen

Volwassenen

Aangepaste collectieve woonomgeving

Schoolgaand

Niet schoolgaand

0,28

0,32

0,39


b) De aanvullende individuele norm (AIN) De aanvullende individuele norm wordt aan een woonomgeving toegekend voor volwassen personen met een handicap die niet de IVRN hebben en die minder dan 60 punten hebben op het eindtotaal van het evaluatieschema dat als bijlage bij dit besluit is gevoegd. Deze norm wordt bepaald in verhouding tot de aanwezigheid overdag.

Het gaat om personen met een handicap die gewoonlijk overdag aanwezig zijn omdat zij niet of niet voltijds naar een gesubsidieerd dagactiviteitencentrum of een onderneming voor aangepast werk gaan, of in een soortgelijke situatie verkeren.

Deze aanvullende individuele norm wordt aan een woonomgeving toegekend voor kinderen die niet worden opgevangen in een dagactiviteitencentrum, een dagcentrum voor schoolgaande kinderen of een revalidatiecentrum.

Hij wordt toegekend vanaf 1 januari, volgend op de beoordelingsdatum.

AIN per persoon met een handicap in VTE

AIN per persoon met een handicap in VTE

Aangepaste collectieve woonomgeving

Aangepaste collectieve woonomgeving

Kind

Volwassene

0,07

0,1


c) De individuele vakantienorm (IVN) De individuele vakantienorm wordt aan een woonomgeving toegekend op basis van de aanwezigheid van personen met een handicap tijdens weekends, vakanties en wettelijke feestdagen, berekend voor het vorige jaar. Het aanwezigheidscijfer stemt overeen met de verhouding tussen de som van de werkelijke aanwezigheidsdagen van de personen met een handicap tijdens deze periodes en de erkende basiscapaciteit, vermenigvuldigd met 180 in een woonomgeving voor kinderen of met 138 in een woonomgeving voor volwassenen.

Afhankelijk van het verkregen resultaat geniet de woonomgeving de hierna aangegeven individuele vakantienorm:

Bezettingsgraad van de woonomgeving tijdens weekends, vakanties en feestdagen

IVN per persoon met een handicap in VTE

20 tot 29,99%

0,053

30 tot 49,99%

0,08

50 tot 69,99%

0,109

70% en +

0,16


Voor de toepassing van dit lid duurt het weekend van vrijdag om 18 uur tot maandag om 7 uur en de feestdag van de vorige avond om 18 uur tot de volgende ochtend om 7 uur. Elke aanwezigheid van 24 opeenvolgende uren stemt overeen met een aanwezigheidsdag.

Een woonomgeving die het vorige jaar niet erkend was, krijgt een verhoging van haar normen met een percentage tussen 20% en 29,99%. d) De complementaire individuele norm (CIN) De complementaire individuele norm wordt alleen toegekend voor gehuisveste personen naar evenredigheid van de in de gepersonaliseerde overeenkomst vooropgestelde opvangfrequentie.Hij wordt bepaald op basis van de resultaten die elke persoon met een handicap behaalt voor het evaluatieschema in bijlage 3.

Als de persoon met een handicap meer dan 66 punten op 100 behaalt, wordt hij in categorie A ingedeeld en wordt hem geen complementaire individuele norm toegekend.

Als de persoon met een handicap 48 tot 66 punten behaalt, wordt hij in categorie B ingedeeld en is zijn complementaire individuele norm gelijk aan 30% van de maximale complementaire individuele norm, berekend op de som van zijn individuele basisnorm (IBN), zijn aanvullende individuele norm (AIN) en zijn individuele vakantienorm (IVN). In afwijking daarvan stemt de complementaire individuele norm voor een persoon met een handicap die zich in een crisissituatie bevindt, overeen met die van een persoon met een handicap uit categorie C zoals gedefinieerd in bijlage 3 van dit besluit.

Als de persoon met een handicap minder dan 48 punten behaalt, wordt hij in categorie C ingedeeld en is zijn complementaire individuele norm gelijk aan 100% van de maximale complementaire individuele norm, berekend op de som van zijn individuele basisnorm (IBN), zijn aanvullende individuele norm (AIN) en zijn individuele vakantienorm (IVN).

In afwijking daarvan stemt de complementaire individuele norm voor een persoon met een handicap die zich in een crisissituatie bevindt, overeen met die van een persoon met een handicap uit categorie C zoals gedefinieerd in bijlage 3 van dit besluit.

Maximale CIN per persoon met een handicap

In voltijdsequivalenten

Kinderen

Volwassenen

Aangepaste collectieve woonomgeving

0,50 x (IBN + AIN + IVN)

0,50 x (IBN + IVN)


e) De individuele motorische norm (IMN) In de woonomgeving voor volwassenen wordt de individuele motorische norm toegekend aan personen met een handicap van wie het resultaat voor rubriek D van het evaluatieschema in bijlage 3 lager is dan 10 punten. IMN per persoon met een handicap in VTE

Aangepaste collectieve woonomgeving

0,15


f) De complementaire individuele norm basisbehoeften (INBB) Voor een persoon met een handicap die in een woonomgeving wordt opgevangen, kan een complementaire individuele norm basisbehoeften worden toegekend als de betrokkene zich dagelijks in een bijzondere medische situatie bevindt waarbij het uitblijven van snelle paramedische of verpleegkundige zorgverlening een groot risico voor zijn gezondheid inhoudt. Hij wordt toegekend vanaf 1 januari, volgend op de beoordelingsdatum.

INBB per persoon met een handicap in VTE

Aangepaste collectieve woonomgeving

0,06


g) De individuele norm voor korte periodes (INKP) Afhankelijk van het aantal plaatsen, gereserveerd voor het onthaal in kort verblijf (voor een korte periode), wordt de zo berekende begeleidingsnorm proportioneel aangevuld op basis van de verhouding tussen de som van de erkende basiscapaciteit en het aantal aanvullende plaatsen dat aan dat type opvang is voorbehouden en de erkende capaciteit. Als tijdens een periode van twee kalenderjaren de gemiddelde jaarlijkse bezettingsgraad van die plaatsen lager is dan 60%, dan wordt de nieuwe begeleidingsnorm voor het volgende jaar die voor die plaatsen in de betrokken woonomgeving is bepaald, berekend naar evenredigheid van die bezettingsgraad, maar zonder dat deze bepaling wordt gecumuleerd met de toepassing van artikel 10, § 3, tweede lid van dit besluit. h) De complementaire norm voor intensieve begeleiding (CNIB) De complementaire norm voor intensieve begeleiding wordt toegekend voor volwassen personen met een handicap die in categorie C zijn ingedeeld, naar evenredigheid van de in de gepersonaliseerde overeenkomst vooropgestelde opvangfrequentie.Hij wordt bepaald op basis van de resultaten die elke persoon met een handicap behaalt voor het evaluatieschema in bijlage 3 bij dit besluit.

Voor de berekening van de norm moet hetzij 0 worden behaald voor E11, hetzij een totaal van minder dan 30 worden behaald op de som van de items A1, A5, A7, A8, B1, B2, B3, B4, E1 tot E8. In voorkomend geval wordt het samenvattende cijfer verminderd met de punten die op de toelatingstest werden behaald.

Personen aan wie een individuele verouderingsnorm is toegekend, zijn uitgesloten van deze norm.

CNIB per persoon met een handicap in VTE

Aangepaste collectieve woonomgeving

0,08


Onderafdeling 2.3 - PSYCHOSOCIAAL, PARAMEDISCH EN EDUCATIEF TEAM VOOR DE SPECIFIEKE OPDRACHTEN

Art. 47.De begeleidingsnormen voor het psychosociaal en educatief team omvatten, voor de in artikelen 5 en 6 beschreven specifieke opdrachten van de woonomgeving: a) de individuele crisisnorm (ICN) Voor een persoon in een crisissituatie stemt de individuele crisisnorm overeen met:

IBN per persoon met een handicap

In voltijdsequivalenten

Kinderen

Schoolgaand

Niet schoolgaand

0,416

0,507


b) de individuele verouderingsnorm § 1.In woonomgevingen voor volwassenen wordt de individuele verouderingsnorm eventueel toegekend voor personen die aan vroegtijdige veroudering of aan ouderdom lijden. De individuele beoordeling waarvan sprake is in bijlage 3, bevestigt deze toestand.

Deze norm wordt automatisch toegekend voor personen die met pensioen of vervroegd pensioen zijn.

Hij wordt toegekend per tiende naar evenredigheid van het aantal halve dagen aanwezigheid in de woonomgeving. 0,22 VTE per persoon met een handicap voor de eerste 3 personen met een handicap aan wie binnen een woonomgeving de individuele verouderingsnorm is toegekend, 0,17 VTE per persoon met een handicap vanaf de 4e persoon met een handicap aan wie binnen een woonomgeving de individuele verouderingsnorm is toegekend.

Hij wordt toegekend vanaf 1 januari, volgend op de beoordelingsdatum.

Onderafdeling 2.4 - PSYCHOSOCIAAL, PARAMEDISCH EN EDUCATIEF TEAM: MINIMUMNORMEN VOOR ALGEMENE OPDRACHTEN

Art. 48.Voor een woonomgeving, opgericht binnen een vzw, die ook een dagactiviteitencentrum omvat: als het resultaat van de som van de individuele basisnorm (IBN), de aanvullende individuele norm (AIN), de individuele vakantienorm (IVN), de individuele verouderingsnorm (IVRN), de complementaire individuele norm (CIN), de individuele motorische norm (IMN) en de individuele norm basisbehoeften (INBB) van een woonomgeving lager is dan 9 VTE's, stemt de toegekende norm overeen met de som van 8 VTE's en de complementaire individuele norm (CIN), de individuele motorische norm (IMN) en de complementaire norm voor intensieve begeleiding (CNIB).

Art. 49.Voor een woonomgeving, opgericht binnen een vzw, die geen dagactiviteitencentrum omvat: als het resultaat van de som van de individuele basisnorm (IBN), de aanvullende individuele norm (AIN), de individuele vakantienorm (IVN), de individuele verouderingsnorm (IVRN), de complementaire individuele norm (CIN), de individuele motorische norm (IMN) en de individuele norm basisbehoeften (INBB) van een woonomgeving lager is dan 9 VTE's, en als de som van 8 VTE's en de complementaire individuele norm (CIN), de individuele motorische norm (IMN) en de complementaire norm voor intensieve begeleiding (CNIB) eveneens lager is dan 9 VTE's, wordt de toegekende norm op 9 VTE's gebracht; als het resultaat van de som van de individuele basisnorm (IBN), de aanvullende individuele norm (AIN), de individuele vakantienorm (IVN), de individuele verouderingsnorm (IVRN), de complementaire individuele norm (CIN), de individuele motorische norm (IMN) en de individuele norm basisbehoeften (INBB) van een woonomgeving lager is dan 9 VTE's, en als de som van 8 VTE's en de complementaire individuele norm (CIN) en de individuele motorische norm (IMN) gelijk is aan of hoger is dan 9 VTE's, stemt de toegekende norm overeen met laatstgenoemde som.

Art. 50.Voor een woonomgeving waarvan de erkende basiscapaciteit minder dan 15 eenheden bedraagt, worden de cijfers 8 en 9 in artikel 49 vervangen door respectievelijk 7 en 8.

Art. 51.Bij een ongewijzigde erkende basiscapaciteit behoudt een woonomgeving waarvan de begeleidingsnormen op grond van de artikelen 48, 49 en 50 worden vastgelegd, het voordeel van de bepaling als een verandering in de elementen die als basis dienen voor de vaststelling van de aanvullende individuele norm (AIN), de individuele vakantienorm (IVN), de individuele verouderingsnorm (IVRN), de complementaire individuele norm (CIN), de individuele motorische norm (IMN) of de complementaire individuele norm basisbehoeften (INBB) tot een ongerechtvaardigde vermindering van de norm leidt.

Art. 52.Binnen de personeelsnorm van het psychosociaal en educatief team mag het aandeel van functies in voltijdsequivalenten, gereserveerd voor werknemers die houder zijn van een masterdiploma en overeenstemmend met functies waarvoor dit diploma vereist kan zijn, niet hoger zijn dan 8%.

Op voorstel van de dienst PHARE kan het Collegelid een uitzonderlijke afwijking op dat percentage toestaan, rekening houdend met het collectieve project van de woonomgeving en de specifieke kenmerken van de gehuisveste personen met een handicap.

Art. 53.De personeelsnorm voor het psychosociaal en educatief team neemt maximaal 0,067 VTE in aanmerking voor de functie van opvoeder-groepsleider per VTE. Onderafdeling 2.5 - TECHNISCH PERSONEEL VOOR DE ALGEMENE OPDRACHTEN

Art. 54.De begeleidingsnormen voor het technisch personeel houden rekening met: 1. de erkende basiscapaciteit;2. de specifieke begeleidingsbehoeften van elke persoon met een handicap.Die behoeften worden door het multidisciplinair team in samenwerking en overleg met de woonomgeving bepaald door middel van het evaluatieschema in bijlage 3.

Voor elke persoon met een handicap is er een individuele begeleidingsnorm. Deze individuele normen worden samengevoegd om de maximale subsidiëringsnorm van de woonomgeving te bepalen.

Art. 55.De begeleidingsnormen voor het personeel van het technisch team omvatten, voor de in artikel 3 beschreven algemene opdrachten van de woonomgeving: a) de technische individuele basisnorm (TIBN) Deze norm garandeert de goede werking van de woonomgeving omdat hij de bezorging en de bereiding van de maaltijden, de schoonmaak, het onderhoud en de herstelling van de lokalen, de reiniging, het onderhoud en de herstelling van het materieel en het vervoer mogelijk maakt.De individuele basisnorm wordt vermenigvuldigd met de erkende basiscapaciteit van de woonomgeving.

IBN per persoon met een handicap in VTE

Aangepaste collectieve woonomgeving

0,13


b) de technische individuele vakantienorm (TIVN) De technische individuele vakantienorm wordt aan een woonomgeving toegekend op basis van de aanwezigheid van personen met een handicap tijdens weekends, vakanties en wettelijke feestdagen, berekend voor het vorige jaar. Het aanwezigheidscijfer stemt overeen met de verhouding tussen de som van de werkelijke aanwezigheidsdagen van de personen met een handicap tijdens deze periodes en de erkende basiscapaciteit, vermenigvuldigd met 180 in een woonomgeving voor kinderen of met 138 in een woonomgeving voor volwassenen.

Afhankelijk van het verkregen resultaat geniet de woonomgeving de hierna aangegeven individuele vakantienorm:

Bezettingsgraad van de woonomgeving tijdens weekends, vakanties en feestdagen

IVN per persoon met een handicap in VTE

20 tot 29,99%

0,009

30 tot 49,99%

0,018

50 tot 69,99%

0,027

70% en +

0,036


Voor de toepassing van dit lid duurt het weekend van vrijdag om 18 uur tot maandag om 7 uur en de feestdag van de vorige avond om 18 uur tot de volgende ochtend om 7 uur. Elke aanwezigheid van 24 opeenvolgende uren stemt overeen met een aanwezigheidsdag.

Een woonomgeving die het vorige jaar niet erkend was, kan een verhoging van haar normen genieten met een percentage tussen 20% en 29,99%. c) de technische complementaire individuele norm (TCIN) De complementaire individuele norm wordt alleen toegekend voor de met verblijf opgevangen personen naar evenredigheid van de in de gepersonaliseerde overeenkomst vooropgestelde opvangfrequentie.Hij wordt bepaald op basis van de resultaten die elke persoon met een handicap behaalt voor het evaluatieschema in bijlage 3.

Hij stemt overeen met:

CIN per persoon met een handicap in VTE

Aangepaste collectieve woonomgeving

0,03


Alleen personen met een handicap uit categorie C komen hiervoor in aanmerking.

In afwijking daarvan stemt de complementaire individuele norm voor een persoon met een handicap die zich in een crisissituatie bevindt, overeen met die van een persoon met een handicap uit categorie C. d) de individuele norm voor korte periodes (INKP) Afhankelijk van het aantal plaatsen, gereserveerd voor de opvang voor een korte periode, wordt de zo berekende begeleidingsnorm proportioneel aangevuld op basis van de verhouding tussen de som van de erkende basiscapaciteit en het aantal aanvullende plaatsen dat aan dat type opvang is voorbehouden en de erkende basiscapaciteit. Als tijdens een periode van twee kalenderjaren de gemiddelde jaarlijkse bezettingsgraad van die plaatsen lager is dan 60%, dan wordt de nieuwe begeleidingsnorm voor die plaatsen in de betrokken woonomgeving voor het volgende jaar berekend naar evenredigheid van die bezettingsgraad.

Onderafdeling 2.6 - TECHNISCH PERSONEEL VOOR SPECIFIEKE OPDRACHTEN

Art. 56.Binnen eenzelfde vzw wordt de verdeling van de betrekkingen van het technisch personeel tussen het dagactiviteitencentrum en de woonomgeving door de vzw bepaald, rekening houdend met hun respectieve behoeften.

Onderafdeling 2.7 - MEDISCH PERSONEEL

Art. 57.§ 1. Aan de woonomgeving wordt een medische norm toegekend met het oog op de coördinatie van de zorg- en paramedische activiteiten, met uitzondering van alle prestaties die opgenomen zijn in de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen, opgemaakt op basis van de wetgeving betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen. § 2. De begeleidingsnormen voor het medisch personeel houden rekening met de erkende basiscapaciteit en met de specifieke begeleidingsbehoeften van elke persoon met een handicap. Die behoeften worden door het multidisciplinair team in samenwerking en overleg met de woonomgeving bepaald door middel van het evaluatieschema in bijlage 3.

Voor elke persoon met een handicap is er een individuele begeleidingsnorm. Deze individuele normen worden samengevoegd om de maximale subsidiëringsnorm van de woonomgeving te bepalen.

Art. 58.a) De medische individuele basisnorm (MIBN) in ACW's (MIBN) De medische norm wordt als volgt toegekend:

Per persoon met een handicap in VTE

Aangepaste collectieve woonomgeving

0,00325


b) De medische complementaire individuele norm (MCIN) De medische complementaire individuele norm wordt alleen toegekend voor opgevangen personen naar evenredigheid van de in de gepersonaliseerde overeenkomst vooropgestelde opvangfrequentie.Hij wordt bepaald op basis van de resultaten die elke opgevangen persoon met een handicap behaalt door middel van het evaluatieschema in bijlage 3 van dit besluit.

CIN per persoon met een handicap in VTE

Aangepaste collectieve woonomgeving

0,0065


c) De individuele norm voor korte periodes (INKP) Afhankelijk van het aantal plaatsen, gereserveerd voor de opvang voor een korte periode, wordt de zo berekende begeleidingsnorm proportioneel aangevuld op basis van de verhouding tussen de som van de erkende basiscapaciteit en het aantal aanvullende plaatsen dat aan dat type opvang is voorbehouden en de erkende basiscapaciteit. Onderafdeling 2.8 - DIRECTIE-, ADMINISTRATIEF EN BOEKHOUDPERSONEEL

Art. 59.De begeleidingsnormen met betrekking tot de directie en het administratief en boekhoudkundig team worden bepaald op basis van de hierna opgesomde elementen: a) Directienormen

Erkende basiscapaciteit

Aantal voltijdsequivalenten

Per vzw

1 erkenning

2 erkenningen

Meer dan 2 erkenningen

Van 15 tot 39

1

1

1 1/2

Van 40 tot 59

1

1 1/2

2

Van 60 tot 89

1 1/2

2

3

Van 90 tot 139

2

2 1/2

3

Van 140 tot 199

2 1/2

3

3 1/2

Van 200 tot 299

3

3 1/2

4


b) Normen voor het administratief en boekhoudkundig team

Erkende basiscapaciteit

Aantal voltijdsequivalenten

Per vzw

1 erkenning

2 erkenningen

Meer dan 2 erkenningen

Van 15 tot 29

1,3

1,4

1,5

Van 30 tot 39

1,8

2

2,2

Van 40 tot 59

2

2

2,4

Van 60 tot 89

2,4

2,6

3

Van 90 tot 139

3

3,2

3,4

Van 140 tot 199

4

4,2

4,4

Van 200 tot 299

5

5,2

5,4


Als een vzw over meerdere erkenningen als dagactiviteitencentrum of als woonomgeving beschikt, worden de normen voor het directiepersoneel en het administratief en boekhoudpersoneel bepaald op het niveau van de vzw. De verdeling van het directiepersoneel en van het administratief en boekhoudpersoneel wordt per vzw bepaald, rekening houdend met de respectieve behoeften voor elke erkenning. Voor elke erkenning moet ten minste 1/2 voltijdsequivalent op directieniveau worden toegekend.

Als de directie een personeelslid afvaardigt om haar te vervangen, moet dat personeelslid houder zijn van een diploma hoger onderwijs.

Onderafdeling 3 - PSYCHOSOCIAAL, PARAMEDISCH EN EDUCATIEF TEAM - TECHNISCH PERSONEEL: BEREKENINGSWIJZE VOOR DE BEGELEIDINGSNORMEN

Art. 60.De door het multidisciplinaire team gevalideerde resultaten van de evaluatieschema's van de personen met een handicap worden twee keer per jaar geregistreerd. Als op de datum van de registratie blijkt dat evaluaties voor bepaalde personen met een handicap nog niet konden worden gevalideerd, wordt de som van de bestaande resultaten omgezet naar evenredigheid van het aantal personen dat in het centrum wordt opgevangen of dat er verblijft.

De wijziging van de specifieke begeleidingsbehoeften van de personen met een handicap in een woonomgeving wordt vastgesteld op basis van het resultaat voor de voor het centrum gunstigste begeleidingsbehoeften.

Binnen de beperkingen van het beschikbare budget leidt ze tot de herziening van de betrokken begeleidingsnormen van het centrum vanaf 1 januari van het volgende jaar. Daarbij kan een verminderingscoëfficiënt worden toegepast op de begeleidingsnormen.

Als de begeleidingsnorm naar boven wordt herzien, gaat de herziene norm in op de eerste dag van de maand volgend op de kennisgeving, door de dienst PHARE, van de herzieningsbeslissing.

Als de begeleidingsnorm naar beneden wordt herzien, gaat de herziene norm in: 1. hetzij op de eerste dag volgend op het einde van de opzegtermijn van de betrokken werknemer.De opzegging wordt gegeven in de loop van de maand die volgt op de maand waarin de herzieningsbeslissing door de dienst PHARE wordt bekendgemaakt; 2. hetzij op de dag waarop het aanhangsel bij de arbeidsovereenkomst van de werknemer in kwestie van kracht wordt.Dit wordt meegedeeld in de loop van de maand die volgt op de maand waarin de herzieningsbeslissing door de dienst PHARE wordt bekendgemaakt; 3. hetzij, bij gebreke hiervan, onmiddellijk.

Art. 61.Binnen de beperkingen van het beschikbare budget leidt het voor de woonomgeving gunstigste resultaat tot de herziening van de betrokken begeleidingsnormen van de woonomgeving vanaf 1 januari van het volgende jaar. Daarbij kan een verminderingscoëfficiënt worden toegepast op de begeleidingsnormen.

Art. 62.Als de begeleidingsnormen op grond van de artikelen 15, 23 en 36, 1° van het voormelde besluit 2017/626 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 1 maart 2018 naar boven worden herzien, gaan de herziene normen in op de eerste dag van de maand die volgt op de kennisgeving van de herzieningsbeslissing door de dienst PHARE.

Art. 63.Als de begeleidingsnormen op grond van de artikelen 15, 23 en 36, 1° van het voormelde besluit 2017/626 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 1 maart 2018 naar beneden worden herzien, gaan de herziene normen in: 1. hetzij op de eerste dag volgend op het einde van de opzegtermijn van de betrokken werknemer.De opzegging wordt gegeven in de loop van de maand die volgt op de maand waarin de herzieningsbeslissing door de dienst PHARE wordt bekendgemaakt; 2. hetzij op de dag waarop het aanhangsel bij de arbeidsovereenkomst van de werknemer in kwestie van kracht wordt, waarbij dit wordt meegedeeld in de loop van de maand die volgt op de maand waarin de herzieningsbeslissing door de dienst PHARE wordt bekendgemaakt;3. hetzij, bij gebreke hiervan, onmiddellijk.

Art. 64.Als de herziening van de begeleidingsnormen in een centrum een vermindering van het tewerkstellingsvolume tot gevolg heeft, moet het centrum objectief en op gelijke basis over de eventueel geplande ontslagen beslissen en de dienst PHARE daarvan op de hoogte brengen.

Met de instemming van het betrokken personeelslid geeft de dienst PHARE zijn contactgegevens door aan de centra waarvan de nieuwe begeleidingsnormen tot een toename van het tewerkstellingsvolume leiden. Deze centra verbinden zich ertoe de kandidatuur van deze personeelsleden met voorrang te onderzoeken. Afdeling 5 - NORMEN MET BETREKKING TOT DE PERSONEN MET EEN HANDICAP

Art. 65.De woonomgeving zorgt voor het verblijf van ten minste 15 personen met een handicap.

Als dezelfde vzw ook erkend is voor het beheer van een dagactiviteitencentrum, mag de minimumcapaciteit niet lager zijn dan 10.

Art. 66.Om in een centrum te worden opgevangen, moet de persoon met een handicap, behoudens de in artikel 68 vermelde uitzonderingen, vooraf beschikken over een gunstige beslissing van de dienst PHARE tot ondersteuning voor opvang in een centrum zoals bedoeld in artikel 17 van het decreet en waarvan de categorie overeenstemt met de erkenning van de woonomgeving.

De ondersteuningsaanvraag voor opvang in een centrum wordt opgesteld volgens het model dat de dienst PHARE heeft vastgelegd.

Art. 67.De beslissing tot subsidiëring, waarin de begeleidingsnormen zijn vastgelegd, gaat in op de dag waarop de persoon met een handicap door de woonomgeving wordt gehuisvest, voor zover de aanvraag binnen de 5 werkdagen werd ingediend. Als dat niet het geval is, gaat ze in op de datum van ontvangst van de aanvraag.

Als de ondersteuning wordt geweigerd, gaat deze beslissing in op de datum van de kennisgeving.

Het centrum moet de ondersteuningsaanvraag indienen met een formulier dat door de verantwoordelijke van de woonomgeving is ondertekend. Dit moet gebeuren binnen de 5 werkdagen, te rekenen vanaf de datum waarop de persoon met een handicap wordt opgevangen.

Laatstgenoemde of zijn wettelijke vertegenwoordiger bevestigt op dit formulier zijn opname in het centrum.

Het model van de aanvraag wordt opgemaakt door de dienst PHARE. De aanvraag wordt ingevuld met recente gegevens uit het persoonlijke dossier (met uitzondering van opnames bij maximale capaciteit, voor korte periodes, voor crisisverblijf, met toekenning van een uitzonderlijke verhoogde begeleidingstoelage of in het kader van een voorrangsovereenkomst).

Ze omvat: 1. een medisch gedeelte;2. een psychologisch gedeelte;3. een sociaal-educatief gedeelte: a) de voorgeschiedenis;b) de behoefteanalyse;c) het zorgplan dat onder meer de doelstellingen bevat en de aangewende middelen om ze te bereiken.

Art. 68.De volgende situaties zijn niet onderworpen aan een beslissing tot ondersteuning die aan de opvang in de woonomgeving voorafgaat zoals bedoeld in artikel 17 van het decreet: verblijf voor korte periodes, crisisverblijf, opvang van kinderen tijdens de periode tussen 30 juni en 1 oktober, opvang van een persoon van wie de belangrijkste toeverlaat in het gezin niet meer in staat is zijn opdracht te vervullen of wanneer de huidige situatie een gevaar betekent voor de integriteit van de persoon met een handicap of zijn omgeving.

Art. 69.De effectieve en gelijkgestelde aanwezigheidsdagen die in aanmerking worden genomen voor de persoon met een handicap die overeenkomstig dit besluit wordt gehuisvest, zijn de dagen waarop de persoon: 1° op weekdagen, in de woonomgeving verblijft of aanwezig is op externe activiteiten die onder de verantwoordelijkheid van de woonomgeving worden georganiseerd en die passen in het geïndividualiseerde project van de persoon met een handicap;2° tijdens de weekends, feestdagen en vakantieperiodes in de woonomgeving verblijft of aanwezig is op externe activiteiten zoals in 1° omschreven die door de woonomgeving worden georganiseerd;3° tijdens weekends en vakantiedagen in het gezin verblijft met, per gehandicapte, een maximum van 138 dagen voor volwassenen en 188 dagen voor kinderen;4° gewettigd afwezig is met een medisch attest of hospitalisatiebewijs, voor maximaal 30 dagen bij ziekte en 90 dagen bij ziekenhuisopname;5° gewettigd afwezig is met een schriftelijk bewijs van aanwezigheid op een evenement naar aanleiding van een familieaangelegenheid, of ingevolge een rechterlijke beslissing met betrekking tot het vervullen van burgerplichten of civiele opdrachten en bij verschijning voor het gerecht tot een maximum van 10 dagen per jaar;6° gewettigd afwezig is met een schriftelijke verklaring van de persoon met een handicap, zijn ouders of zijn wettelijke vertegenwoordiger tot een maximum van 125 dagen per jaar;7° gewettigd afwezig is naar aanleiding van een collectief evenement waardoor de betrokkene zich onmogelijk naar het centrum kan begeven, met de instemming van de dienst PHARE. Het totale aantal opvangdagen van een gehuisveste persoon met een handicap omvat de dag van zijn vertrek, uitgezonderd bij overplaatsing naar een andere woonomgeving.

De vertrekdatum moet ten laatste worden vastgesteld op de laatste aanwezigheidsdag van de gehuisveste persoon met een handicap. De laatste dag van een ziekte- of opnameperiode zoals bedoeld in 4° wordt gelijkgesteld met de laatste aanwezigheidsdag.

Art. 70.De evaluatie van de specifieke begeleidingsbehoeften van elke persoon met een handicap gebeurt op de door de dienst PHARE vastgelegde wijze tijdens het eerste halfjaar volgend op de opname van de betrokken persoon in de woonomgeving. Hiervoor wordt het evaluatieschema in bijlage 3 gebruikt.

Deze evaluatie is niet van toepassing op personen met een handicap die in de woonomgeving verblijven voor korte periodes, voor crisisopvang, bij maximumcapaciteit of in het kader van een voorrangsovereenkomst.

Art. 71.Binnen 30 dagen na de evaluatie door de dienst PHARE wordt de door het multidisciplinaire team vastgestelde categorie van bijkomende begeleidingsbehoeften meegedeeld aan de woonomgeving. Die mededeling vermeldt indien nodig na welke termijn de categorie opnieuw kan worden beoordeeld.

Art. 72.Een herbeoordeling van de categorie van bijkomende begeleidingsbehoeften kan worden aangevraagd door de woonomgeving of de dienst PHARE. De beslissing van het multidisciplinaire team wordt geregistreerd vanaf de eerstvolgende maand. Afdeling 6 - NORMEN MET BETREKKING TOT DE RELATIE TUSSEN DE

WOONOMGEVING EN DE PERSOON MET EEN HANDICAP Onderafdeling 1 - HUISHOUDELIJK REGLEMENT

Art. 73.De woonomgeving stelt een huishoudelijk reglement op.

Dat vermeldt ten minste: 1° de verplichtingen en rechten van de woonomgeving ten aanzien van de persoon met een handicap;2° de rechten en verplichtingen van de persoon met een handicap;3° de verbintenis van de woonomgeving om, met inachtneming van het collectieve project, het geïndividualiseerde project van de betrokkene en de rechterlijke beslissingen, de persoon met een handicap vrij te laten kiezen of hij al dan niet aanwezig zal zijn tijdens weekends en vakanties;4° de verbintenis van de woonomgeving om persoonlijke vragen om informatie vanwege personen met een handicap of hun vertegenwoordigers te beantwoorden;5° de regels voor het indienen van informatieaanvragen en klachten en de manier waarop die worden behandeld;6° de maatregelen die worden genomen wanneer een rechthebbende gehuisveste persoon met een handicap de werkingsregels overtreedt of opzettelijk materieel beschadigt;7° de namen van de persoon belast met het dagelijkse beheer en, in voorkomend geval, van de voorzitter van de raad van bestuur;8° de bepaling van artikel 95 van het decreet;9° de participatiemodaliteiten voor personen met een handicap en meer bepaald de werkingsmodaliteiten van de gebruikersraad;10° de risico's gedekt door de verzekeringen die door de woonomgeving zijn afgesloten;11° de contactgegevens van de dienst PHARE en van de inspectiedienst van de SPFB;12° de mogelijkheid tot bemiddeling door de dienst PHARE bij aanhoudende onenigheid tussen de partijen waardoor de gepersonaliseerde overeenkomst niet meer kan worden uitgevoerd. Dit document wordt meteen bij de inwerkingtreding van de overeenkomst opgemaakt. Het wordt ten minste om de vijf jaar herzien in samenwerking met het psychosociaal, paramedisch en educatief team. De gebruikersraad brengt advies uit over het huishoudelijk reglement en over elke eventuele wijziging ervan.

Onderafdeling 2 - DE GEPERSONALISEERDE OVEREENKOMST

Art. 74.In het kader van de opdrachten, gedefinieerd in de artikelen 66 en 67 van het decreet, sluit de woonomgeving met de rechthebbende gehandicapte persoon een gepersonaliseerde verblijfsovereenkomst.

Die vermeldt ten minste: 1° de identiteit van de partijen: in voorkomend geval wordt naast de identiteit van de persoon met een handicap ook de identiteit van zijn wettelijke vertegenwoordiger, lasthebber of bewindvoerder vermeld, evenals de identiteit van de natuurlijke of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor de betaling, als dat niet dezelfde persoon is;2° de ingangsdatum van de overeenkomst, de looptijd ervan, de eventuele proefperiode;3° de modaliteiten volgens dewelke de overeenkomst kan worden gewijzigd, aangevuld of vóór de overeengekomen einddatum opgezegd (voorwaarden, opzegtermijn), inclusief de verplichting van voorafgaand overleg tussen de woonomgeving en de persoon met een handicap of zijn wettelijke vertegenwoordiger, uitgezonderd bij overmacht of hoogdringendheid.In die laatste gevallen moet het overleg plaatsvinden binnen drie werkdagen nadat deze maatregelen werden genomen; 4° de criteria en modaliteiten voor doorverwijzing van de persoon met een handicap;5° het bedrag van de financiële bijdrage, de aan te rekenen toeslagen en de modaliteiten voor de betaling ervan;6° de datum van ondertekening. De punten 3 en 4 hoeven niet te worden vermeld voor kort verblijf.

Elke partij ontvangt een ondertekend exemplaar van de overeenkomst.

Het collectieve project en het huishoudelijk reglement van de woonomgeving, zoals omschreven in de artikelen 33 en 73, worden uitgelegd en tegen ontvangstbewijs en na ondertekening voor akkoord afgegeven aan de persoon met een handicap of zijn wettelijke vertegenwoordiger.

Onderafdeling 3 - HET PERSOONLIJKE DOSSIER

Art. 75.Er wordt een centraal persoonlijk dossier geopend op naam van de persoon met een handicap met wie een overeenkomst wordt ondertekend. Dat dossier bevat de gegevens die nodig zijn voor de individuele follow-up en ten minste: 1° administratieve gegevens;2° de gepersonaliseerde overeenkomst;3° het bewijs van ontvangst van het collectieve project en het huishoudelijk reglement door de persoon met een handicap bij de ondertekening van de gepersonaliseerde overeenkomst;4° het geïndividualiseerde project met aanvraag of eerste gesprek, de behoefteanalyse, de doelstellingen en de aangewende middelen om ze te bereiken en de evaluaties waaraan de gerechtigde persoon met een handicap deelneemt en die ten minste om de 18 maanden plaatsvinden;5° het dossier van de medische richtlijnen;6° het resultaat van het evaluatieschema;7° de ondersteuningsbeslissing en eventueel de erkenning van het statuut 'zware zorgbehoevendheid'. De punten 4° en 6° hoeven niet te worden vermeld voor opvang met kort verblijf.

Als de woonomgeving en een dagactiviteitencentrum in dezelfde infrastructuur zijn ondergebracht, is één persoonlijk dossier voldoende, op voorwaarde dat een onderscheid wordt gemaakt tussen de specifieke kenmerken van beide.

Onderafdeling 4 - PARTICIPATIEMODALITEITEN VOOR PERSONEN MET EEN HANDICAP

Art. 76.De participatie van personen met een handicap zoals bedoeld in artikel 71, eerste lid, 3° van het decreet, komt tot uitdrukking in hetzij de oprichting van een gebruikersraad, hetzij een gepersonaliseerd jaarlijks raadplegingsproces dat is aangepast aan de specifieke kenmerken van de personen met een handicap en dat wordt bepaald door de dienst en beschreven in het collectieve project.

Als een gebruikersraad wordt georganiseerd, is die samengesteld uit de gehuisveste personen met een handicap die kunnen worden vergezeld door een persoon van hun keuze of door hun wettelijke vertegenwoordiger of hun vertegenwoordigers die werden aangewezen onder de gebruikers.

De gebruikersraad heeft als opdracht voorstellen te formuleren met betrekking tot de levenskwaliteit en de praktische organisatie van het verblijf van de personen met een handicap. Hij geeft advies over het huishoudelijk reglement en de wijzigingen ervan.

De gebruikersraad bepaalt zelf zijn manier van werken. Hij vergadert ten minste één keer per jaar.

Er worden notulen opgemaakt die kunnen worden ingekeken door alle personen met een handicap of hun wettelijke vertegenwoordiger, evenals door de personeelsleden.

Onderafdeling 5 - FINANCIELE BIJDRAGEN

Art. 77.De woonomgeving maakt elke maand een factuur op van de kosten voor het verblijf en verstuurt die naar de persoon met een handicap of zijn wettelijke vertegenwoordiger. Daarbij wordt rekening gehouden met de afwezigheidsdagen van de vorige maand.

Art. 78.Voor niet-schoolgaande personen met een handicap van 21 jaar of ouder die naar een woonomgeving gaan, omvat die afrekening naargelang de persoonlijke situatie en overeenkomstig de bepalingen van artikel 138: a) elke maand: de ontvangen inkomsten, het verschuldigde alimentatiegeld, de huren, de afbetalingen van hypothecaire leningen, de andere financiële bijdragen van de gehuisveste persoon met een handicap, het zakgeld;b) ten minste één keer per kwartaal: de medische, paramedische en apothekerskosten;c) jaarlijks: de kosten van de bewindvoerders over de goederen.

Art. 79.Er mag geen toeslag op de financiële bijdrage worden geëist voor personeelskosten, algemene kosten of gepersonaliseerde kosten, met uitzondering van de terugbetaling van de kosten voor beschadiging van materieel of goederen die de persoon met een handicap ter beschikking worden gesteld.

Art. 80.In een woonomgeving kan een toeslag op de financiële bijdrage worden gevraagd voor de volgende kosten, voor zover hiervoor al geen wettelijke of reglementaire tegemoetkoming is voorzien: a) het deel van de kosten voor gezondheidszorg en prothesen dat voor rekening van de betrokkene blijft;b) specifieke kosten die verband houden met incontinentie;c) kosten voor technische bijstand;d) het deel van de apothekerskosten waarvoor de Franse Gemeenschapscommissie niet in terugbetaling heeft voorzien, na aftrek van de tegemoetkoming van de verzekeringsinstelling;e) de kosten voor de aankoop van kleding en schoenen, inclusief onderhoud en herstelling;f) toiletbenodigdheden;g) externe toilet- en verzorgingskosten;h) vakantieverblijven volgens de voorwaarden bepaald in de gepersonaliseerde overeenkomst.

Art. 81.In een woonomgeving kan, onder de voorwaarden van de gepersonaliseerde overeenkomst, een toeslag op de financiële bijdrage worden gevraagd voor de kosten die op verzoek van de gehuisveste persoon met een handicap worden gemaakt voor comfort, ontplooiingsmogelijkheden en vrijetijdsactiviteiten die niet zijn opgenomen in het collectieve project.

Art. 82.Als de persoon met een handicap bescherming geniet op grond van de wet van 17 maart 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/03/2013 pub. 14/06/2013 numac 2013009163 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid sluiten tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid, schikt de woonomgeving zich conform deze status naar de bepalingen van de lastgevingsovereenkomst of de beschikking van de vrederechter en raadpleegt ze indien nodig de lasthebber of de bewindvoerder over de goederen die in deze akte is aangewezen.

Art. 83.Elke geldsom waarover de persoon met een handicap voor zijn lopende uitgaven en eventueel voor de in de artikelen 80 en 81 vermelde kosten beschikt, moet worden aangegeven op een individuele boekhoudkundige fiche.

In voorkomend geval wordt bij deze boekhoudkundige fiche een bewijs van opening van een individuele rekening bij een bank gevoegd. Elke verrichting voor het beheer van de in het eerste lid bedoelde uitgaven wordt binnen acht dagen op de boekhoudkundige fiche vermeld. Op verzoek van de persoon met een handicap of van zijn wettelijke vertegenwoordiger wordt hem binnen acht dagen een overzicht van zijn persoonlijke boekhouding bezorgd.

Aan het einde van het kalenderjaar en bij vertrek van de persoon met een handicap wordt automatisch een jaarlijkse afrekening naar de persoon met een handicap of zijn wettelijke vertegenwoordiger verstuurd.

Art. 84.De individuele boekhoudkundige fiche en de documenten met betrekking tot de individuele rekening die de woonomgeving overeenkomstig artikel 83 heeft geopend, worden ter beschikking gehouden van de dienst PHARE, die ze te allen tijde kan controleren. Afdeling 7 - NORMEN MET BETREKKING TOT DE RELATIE TUSSEN DE

WOONOMGEVING EN DE DIENST PHARE Onderafdeling 1 - ACTIVITEITENVERSLAG

Art. 85.De woonomgeving bezorgt de dienst PHARE tegen 30 juni van het boekjaar volgend op het betrokken jaar een activiteitenverslag.

Dat vermeldt ten minste: 1° elementen met betrekking tot de uitvoering van het project van de woonomgeving en van haar opdrachten;2° geglobaliseerde elementen met betrekking tot de personen met een handicap, waaronder ten minste het aantal, het geslacht, de leeftijd, de aard van de handicap;3° de middelen aangewend voor de participatie en de inclusie van de personen met een handicap, hierbij inbegrepen de deelname aan communautaire acties zoals bedoeld in artikel 71, 4° van het decreet;4° opmerkelijke feiten met betrekking tot de activiteit van de woonomgeving;5° geglobaliseerde gegevens over het personeel en de wijzigingen die zich in de loop van het jaar hebben voorgedaan;6° de middelen, aangewend voor de netwerkgerichte aanpak waarvan sprake is in artikel 71, 5° van het decreet;7° de modaliteiten en de resultaten van de in artikel 102 van het decreet bedoelde interne beoordeling op basis van de modaliteiten die zijn vastgelegd door de dienst PHARE.8° de ontwikkelingsperspectieven van de woonomgeving op het vlak van activiteiten en organisatie. Onderafdeling 2 - ANDERE VERSLAGEN

Art. 86.De woonomgeving bezorgt de dienst PHARE uiterlijk binnen 5 werkdagen de berichten van opname en ontslag volgens de door de dienst PHARE bepaalde modellen.

Art. 87.De woonomgeving brengt de dienst PHARE op de hoogte van elke afwezigheid van een persoon met een handicap gedurende meer dan 3 opeenvolgende maanden. Het centrum stuurt de dienst PHARE een medisch of hospitalisatieverslag, zodat het multidisciplinaire team een beslissing kan nemen over de voortzetting van de tenlasteneming.

De woonomgeving brengt de dienst PHARE op de hoogte van elke afwezigheid van meer dan 30 dagen per jaar die niet is opgenomen in artikel 69.

Art. 88.Overeenkomstig artikel 16 van het decreet bezorgt de woonomgeving de dienst PHARE tegen 30 juni van ieder jaar een geactualiseerd overzicht van de opvangaanvragen die de personen met een handicap bij de woonomgeving hebben ingediend. Dat overzicht wordt opgesteld volgens het model dat de dienst PHARE heeft ontwikkeld.

Art. 89.De woonomgeving houdt een aanwezigheidsregister van de gehuisveste personen met een handicap ter beschikking van de dienst PHARE. Hiervoor wordt het door de dienst PHARE ontwikkelde model gebruikt.

Art. 90.De woonomgeving brengt de dienst PHARE binnen vijftien kalenderdagen op de hoogte van elke wijziging in de erkennings- en subsidievoorwaarden, alsook van elke wijziging met betrekking tot het personeel waarvan sprake is in artikel 38.

Voor elk in artikel 38 bedoeld personeelslid verstrekt de woonomgeving binnen vijftien kalenderdagen na de aanwerving de kopie van de arbeidsovereenkomst en alle bewijzen dat het personeelslid aan de reglementaire voorwaarden voor zijn of haar functie en anciënniteit voldoet. Alleen elementen die noodzakelijk zijn voor de berekening van de subsidie, worden aan de dienst PHARE doorgegeven.

Onderafdeling 3 - BOEKHOUDING

Art. 91.Voor het bijhouden van de rekeningen stemt het boekjaar overeen met het kalenderjaar.

De woonomgeving bezorgt de dienst PHARE tegen 30 juni van het volgende boekjaar haar rekeningen en balans, zoals neergelegd bij de Nationale Bank van België of bij de griffie van de ondernemingsrechtbank. In het laatste geval wordt het bewijs van de neerlegging bijgevoegd.

Art. 92.De woonomgeving bezorgt de dienst PHARE tegen 30 juni van het boekjaar volgend op het betrokken jaar het in artikel 138 bedoelde verantwoordingsdossier voor de subsidies.

Op grond van een gemotiveerd verzoek kan de dienst PHARE een bijkomende termijn van maximaal 3 maanden toekennen.

Art. 93.De dienst PHARE bepaalt de modaliteiten voor het overmaken van de informatie waarvan sprake is in dit hoofdstuk. HOOFDSTUK 4 - SUBSIDIES EN FINANCIELE BIJDRAGEN Afdeling 1 - ALGEMENE MODALITEITEN VOOR DE TOEKENNING VAN DE SUBSIDIES

Art. 94.De aan een erkende woonomgeving verschuldigde subsidie heeft een jaarlijks karakter.

Ze omvat: 1) een subsidie voor algemene kosten;2) een subsidie voor persoonlijke kosten;3) een subsidie voor de opvang van het personeel waarvan sprake is in artikel 43 in hoofdstuk 3 van dit besluit. Deze subsidies mogen niet worden gebruikt om andere kosten te dekken dan die waarvoor ze bestemd zijn, uitgezonderd de bepalingen van artikelen 99 en 100 van dit besluit.

De subsidie wordt in de vorm van maandelijkse voorschotten betaald, uiterlijk op de laatste werkdag van de maand die voorafgaat aan de maand waarvoor ze wordt toegekend, behalve voor januari, waar het voorschot uiterlijk de 15e van de maand wordt betaald.

Ze wordt vereffend nadat de dienst PHARE het in artikel 138 bedoelde verantwoordingsdossier heeft onderzocht.

Art. 95.Het maandelijkse voorschot houdt rekening met de toegekende erkenning, de erkende capaciteit, de jaarlijkse evolutie van het in artikel 38 bedoelde personeel op het vlak van aantal, functie, anciënniteit en prestaties, binnen de beperkingen vastgelegd in afdeling 4 van hoofdstuk 3 over de normen met betrekking tot het begeleidingspersoneel.

Art. 96.Wanneer de dienst PHARE vaststelt dat de aan de woonomgeving betaalde voorschotten hoger zijn dan de verschuldigde jaarlijkse subsidies, vordert hij het te veel geïnde bedrag over een periode van maximaal 12 maanden en na overleg met de directie van de woonomgeving terug door verrekening met de volgende maandelijkse voorschotten die voor het lopende jaar moeten worden betaald.

Voor die terugvordering kunnen, uitzonderlijk en op verzoek van de woonomgeving, voorwaarden en termijnen worden bepaald. De dienst PHARE stelt een aanzuiveringsplan op.

Art. 97.§ 1. Als de dienst PHARE vaststelt dat het door de woonomgeving te veel geïnde bedrag het gevolg is van het bewust verstrekken van foutieve informatie of van zware beheersfouten, vordert hij het te veel betaalde bedrag in één keer terug.

In dat geval bezorgt de dienst PHARE het Collegelid een voorstel voor het inleiden van de procedure voor de opgelegde wijziging of de intrekking van de erkenning. § 2. Als de dienst PHARE vaststelt dat de totale personeelskosten van het centrum minder bedragen dan het percentage dat in artikel 103 is bepaald, vordert de dienst PHARE het verschil terug.

Art. 98.Subsidies, toegekend door de overheid of door de overheid gesubsidieerde organisaties, worden in mindering gebracht op de jaarlijkse subsidie als die subsidies bestemd zijn voor uitgaven die ook worden gedekt door de met toepassing van dit hoofdstuk toegekende subsidie. Uitzonderingen op die regel zijn in het kader van het educatief verlof toegekende bedragen, tegemoetkomingen ter compensatie van het rendementsverlies van de werknemer en de vrijstelling van betaling van bedrijfsvoorheffing op voorwaarde dat deze bedragen worden geherinvesteerd in personeelskosten.

Art. 99.De aanvaardbare kosten met betrekking tot de subsidie voor personeelskosten kunnen de in afdeling 2 van dit hoofdstuk bedoelde subsidie voor algemene kosten rechtvaardigen.

Art. 100.De aanvaardbare kosten die de subsidies voor algemene kosten en persoonlijke kosten kunnen rechtvaardigen, worden opgesomd in bijlage 1.

De aanvaardbare kosten met betrekking tot de subsidies voor algemene en persoonlijke kosten kunnen een of andere subsidie rechtvaardigen voor zover 25% van de som van deze subsidies persoonlijke kosten rechtvaardigt.

Art. 101.Als het College overeenkomstig de artikelen 15, 23 en 36, 1° van het voormelde besluit 2017/626 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 1 maart 2018 de erkende basiscapaciteit van een woonomgeving vermindert, worden de maximumbedragen van de subsidies aangepast op de door het College vastgestelde datum van wijziging of hernieuwing van de erkenning. Afdeling 2 - MODALITEITEN VOOR DE TOEKENNING VAN DE JAARLIIJKSE

SUBSIDIE Onderafdeling 1 - JAARLIJKSE SUBSIDIE

Art. 102.De jaarlijkse subsidie voor personeelskosten dekt kosten van deze aard zonder dat die ooit, in welke omstandigheden ook, hoger kunnen zijn dan de begeleidingsnormen die worden besproken in afdeling 4 van hoofdstuk 3.

Art. 103.De subsidie dekt de gemaakte personeelskosten. Ze is beperkt tot de berekening op basis van de in bijlage I NM van het NM-besluit vastgelegde barema's, gebaseerd op de in bijlage IV NM van het NM-besluit vastgelegde anciënniteit.

De baremaschalen die met elke functie overeenstemmen, zijn vastgelegd in bijlage II NM van het NM-besluit. De gesubsidieerde functies en de specifieke toegangsvoorwaarden voor die functies zijn vastgelegd in bijlage III NM van het NM-besluit.

Deze barema's worden aangevuld met de haard- of standplaatstoelage, bepaald volgens de principes die zijn vastgelegd in punt 9 van bijlage V NM van het NM-besluit.

Aan het zo verkregen bedrag wordt een procentuele werkgeversbijdrage toegevoegd die begrensd is op het in bijlage 2 vermelde percentage, verhoogd met 0,5%.

Deze procentuele werkgeversbijdrage heeft betrekking op de punten 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 10 en 11 van bijlage V NM van het NM-besluit.

De overschrijding van de procentuele werkgeversbijdrage van een erkenning kan worden overgedragen naar een andere erkenning van dezelfde vzw waar het maximum niet wordt bereikt.

Art. 104.Een subsidie die overeenstemt met maximaal 1% van de subsidie, berekend overeenkomstig de artikelen 102 en 103, wordt toegekend om de gerechtvaardigde kosten voor de opleiding van het personeel te dekken.

De opleidingskosten kunnen bovendien betrekking hebben op kosten van toezicht en kosten van de beoordeling voor intern gebruik, zoals bepaald in artikel 102 van het decreet.

Art. 105.Als uit het onderzoek van het verantwoordingsdossier blijkt dat de procentuele werkgeversbijdrage 4% lager is dan of gelijk is aan het in bijlage 2 vastgelegde percentage, kan de dienst PHARE dit percentage met maximaal 4% verlagen. Het nieuwe percentage is van toepassing vanaf 1 januari volgend op de datum van de kennisgeving door de dienst PHARE aan de woonomgeving.

Als uit het onderzoek van het verantwoordingsdossier blijkt dat de procentuele werkgeversbijdrage 4% hoger is dan het in bijlage 3 vastgelegde percentage, kan het Collegelid op voorstel van de dienst PHARE een afwijking toestaan vanaf 1 januari volgend op de datum waarop het nieuwe percentage werd bekendgemaakt. De verhoging moet worden gerechtvaardigd door hetzij een stijging met minimaal 25% van het aantal personen dat in categorie C is ingedeeld, hetzij een verandering van de bezettingsgraad van de woonomgeving tijdens weekends, vakanties en feestdagen.

Art. 106.Voor een woonomgeving die na de inwerkingtreding van dit besluit wordt erkend, stemt de procentuele werkgeversbijdrage overeen met het gemiddelde van de procentuele werkgeversbijdragen voor hetzelfde erkenningstype.

Als ten minste 75% van de personen die in de nieuwe woonomgeving verblijven, ingedeeld zijn in categorie C, dan geldt voor deze woonomgeving het gemiddelde percentage van de woonomgevingen die ten minste 75% personen van categorie C opvangen of huisvesten.

Art. 107.De loontoeslag voor nachtwerk tussen 20 uur en 6 uur die in de subsidie voor personeelskosten is verrekend, stemt overeen met een jaarlijks maximum van 4545 uren voor een woonomgeving waarvan de erkende basiscapaciteit lager is dan of gelijk aan 25 en waar minder dan 25% van de personen met een handicap ingedeeld is in categorie C.

Art. 108.De jaarlijkse subsidie voor personeelskosten is beperkt tot de personeelsleden die zijn opgenomen in het kadaster van het gesubsidieerde personeel dat door de woonomgeving is gevalideerd.

Hiertoe bezorgt de dienst PHARE elke woonomgeving tegen 15 februari van het volgende jaar een tabel met alle gesubsidieerde en niet-gesubsidieerde personeelsleden. De woonomgeving valideert dit document uiterlijk tegen 15 maart.

Art. 109.De subsidie voor personeelskosten van een werknemer die begunstigde is van het Tandemplan, wordt toegekend op basis van hetzelfde werkvolume als het werkvolume dat die werknemer presteerde voordat hij zijn prestaties tot een halftijdse betrekking verminderde.

Het bezoldigde prestatievolume van de werknemer die is aangeworven ter vervanging van de werknemer die zijn of haar prestaties van een driekwarttijdse of een voltijdse betrekking tot een halftijdse betrekking vermindert, wordt niet in aanmerking genomen.

De volgende kosten en bijdragen worden beschouwd als toelaatbare uitgaven van de subsidie voor personeelskosten van een werknemer die begunstigde van het Tandemplan is: 1° de bezoldigingskosten, werkgeverslasten en andere voordelen met betrekking tot de werknemer die begunstigde van het Tandemplan is, zoals bepaald in bijlage V van het NM-besluit;2° de bezoldigingskosten, werkgeverslasten en andere voordelen met betrekking tot de werknemer die is aangeworven ter vervanging van de werknemer die zijn of haar prestaties tot een halftijdse betrekking vermindert in het kader van het Tandemplan, zoals bepaald in bijlage V van het NM-besluit;3° de bijdrage die met toepassing van het Tandemplan in het sociaal fonds 'Old Timer' wordt gestort.

Art. 110.De subsidie voor personeelskosten dekt bovendien een vergoeding die aan de gesubsidieerde directeur van een woonomgeving wordt toegekend. Deze vergoeding wordt als volgt toegekend: 1° Directeurs of onderdirecteurs die op 31 december 2000 houder waren van een universitair of gelijkgesteld diploma, ontvangen een vergoeding van 5%, berekend op basis van hun barema.2° Directeurs of onderdirecteurs die houder zijn van een niet-universitair diploma, ontvangen een vergoeding die overeenstemt met het verschil tussen hun barema en dat van een directeur of onderdirecteur met een universitair diploma.

Art. 111.De subsidie voor personeelskosten kan worden verhoogd met de kosten voor de boekhouding op voorwaarde dat de boekhoudnorm die voor de subsidie voor personeelskosten in aanmerking wordt genomen, niet volledig is opgebruikt.

In dat geval is het bedrag van de aanvullende subsidie beperkt tot het bedrag dat overeenstemt met de niet-opgebruikte norm, vermenigvuldigd met een gemiddeld jaarloon gebaseerd op een anciënniteit van tien jaar voor het barema van boekhouder, inclusief werkgeversbijdrage, rekening houdend met 1924 werkuren per jaar.

Art. 112.De subsidie voor personeelskosten kan worden verhoogd met de kosten van het sociaal secretariaat of de kosten van de door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid erkende dienstverleners op het gebied van loonbeheer, op voorwaarde dat de norm voor het administratief team die in aanmerking wordt genomen voor de subsidie voor personeelskosten, niet volledig is opgebruikt.

In dat geval is het bedrag van de aanvullende subsidie beperkt tot het bedrag dat overeenstemt met de niet-opgebruikte norm, vermenigvuldigd met een gemiddeld jaarloon gebaseerd op een anciënniteit van tien jaar voor het barema van boekhouder, inclusief werkgeversbijdrage, rekening houdend met 1924 werkuren per jaar.

Art. 113.De subsidie voor personeelskosten kan worden verhoogd met de kosten voor wasserijen, ruitenwassers, tuinonderhoud of alle reinigingskosten of alle kosten voor de eenmalige vervanging van extern dienstpersoneel, op voorwaarde dat de norm voor technisch personeel die voor de subsidie voor personeelskosten in aanmerking wordt genomen, niet volledig is opgebruikt.

In dat geval is het bedrag van de aanvullende subsidie beperkt tot het bedrag dat overeenstemt met de niet-opgebruikte norm, vermenigvuldigd met een gemiddeld jaarloon, gebaseerd op een anciënniteit van tien jaar voor het barema van technicus, inclusief werkgeversbijdrage, rekening houdend met 1924 werkuren per jaar.

Art. 114.De subsidie voor personeelskosten kan worden verhoogd met de kosten voor het bereiden van maaltijden op voorwaarde dat de norm voor technisch personeel die voor de subsidie voor personeelskosten in aanmerking wordt genomen, niet volledig is opgebruikt.

In dat geval is het bedrag van de aanvullende subsidie beperkt tot het bedrag dat overeenstemt met de niet-opgebruikte norm, vermenigvuldigd met een gemiddeld jaarloon, gebaseerd op een anciënniteit van tien jaar voor het barema van technicus, inclusief werkgeversbijdrage, rekening houdend met 1924 werkuren per jaar.

Art. 115.Voor het medisch personeel wordt bij de bepaling van de subsidie rekening gehouden met: - de activiteiten van artsen die een samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten met een vzw waaraan ten minste één woonomgeving is verbonden; - de activiteiten van artsen die vóór 1 januari 2003 zijn aangeworven met een arbeidsovereenkomst; - het medisch personeel dat vanaf 1 januari 2003 in dienst is getreden, wordt gesubsidieerd op basis van een VTE met een wekelijkse arbeidsduur van 37 uur op basis van de volgende maximumbedragen per uur: 30,85 voor een huisarts; 40,92 voor een specialist.

Art. 116.Wat de subsidie voor personeelskosten betreft, wordt rekening gehouden met de kosten van eventuele ontslagen ingevolge de toepassing van de bepalingen van artikel 64, maar zonder een duur van zevenentwintig weken te overschrijden, behoudens afwijkingen die zijn toegestaan door het Collegelid en gerechtvaardigd door de naleving van de sociale wetgeving met betrekking tot de opzegtermijn.

Onderafdeling 2 - SUBSIDIE VOOR ALGEMENE KOSTEN

Art. 117.De jaarlijkse subsidie voor algemene kosten die aan de centra wordt toegekend, is bestemd om de in bijlage 1 vermelde algemene kosten te dekken.

Art. 118.De jaarlijkse subsidie voor algemene kosten is beperkt tot maximaal 3248 euro, vermenigvuldigd met de erkende basiscapaciteit.

Op grond van de bepaling in artikel 9, § 2, 2° van het voormelde besluit 2017/626 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 1 maart 2018 stemt de erkende basiscapaciteit die in aanmerking wordt genomen om dit maximumbedrag te bepalen, overeen met de erkende basiscapaciteit waarvan sprake is aan het einde van de planning die is opgenomen in het door het College goedgekeurde erkenningsbesluit.

Onderafdeling 3 - SUBSIDIE VOOR PERSOONLIJKE KOSTEN

Art. 119.De jaarlijkse subsidie voor persoonlijke kosten die aan de centra wordt toegekend, is bestemd om de in bijlage 1 vermelde algemene kosten te dekken.

Art. 120.De jaarlijkse subsidie voor persoonlijke kosten die aan een woonomgeving wordt toegekend, is beperkt tot maximaal 1140,00 euro, vermenigvuldigd met de erkende basiscapaciteit.

Voor woonomgevingen waar de personen met een handicap overdag aanwezig zijn en niet zijn ingeschreven in een door de dienst PHARE of een andere overheidsinstantie gesubsidieerd dagactiviteitencentrum of in een onderneming voor aangepast werk, wordt een aanvullend maximumbedrag per jaar van 768 euro toegekend voor elke persoon met een handicap.

Op grond van de bepaling in artikel 9, § 2, 2° van het voormelde besluit 2017/626 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 1 maart 2018 stemt de erkende basiscapaciteit die in aanmerking wordt genomen om dit maximumbedrag te bepalen, overeen met de erkende basiscapaciteit waarvan sprake is aan het einde van de planning die is opgenomen in het door het College goedgekeurde erkenningsbesluit.

In afwijking van de bepalingen van deze paragraaf bedraagt de forfaitaire subsidie voor personen met een handicap in kort verblijf 15 euro per nacht opvang.

Het maximumbedrag van de zo berekende subsidie wordt met 4% of met 2% verminderd naargelang de verhouding tussen het gemiddelde aantal gehuisveste personen met een handicap op jaarbasis en de erkende basiscapaciteit minder dan respectievelijk 90% of 95% bedraagt.

Art. 121.Een verhoging van die subsidie, berekend op het voorgaande jaar, wordt toegekend op basis van de aanwezigheden tijdens weekends, vakanties en wettelijke feestdagen.

Die verhoging bedraagt 15%, 25%, 30% of 40% van de subsidie die wordt berekend overeenkomstig artikel 120.

Het aanwezigheidscijfer stemt overeen met de verhouding tussen de som van de werkelijke aanwezigheidsdagen van de personen met een handicap tijdens deze periodes en de erkende basiscapaciteit, vermenigvuldigd met 180 in een woonomgeving voor kinderen of met 138 in een woonomgeving voor volwassenen.

Bezettingsgraad van de woonomgeving tijdens weekends, vakanties en wettelijke feestdagen

Verhoging

20 tot 29,99%

15%

30 tot 49,99%

25%

50 tot 69,99%

30%

70% en +

40%


Voor de toepassing van dit lid duurt het weekend van vrijdag om 18 uur tot maandag om 7 uur en de feestdag van de vorige avond om 18 uur tot de volgende ochtend om 7 uur. Elke afwezigheid van 24 opeenvolgende uren stemt overeen met een afwezigheidsdag.

Een woonomgeving die voor het eerst wordt erkend, kan echter een verhoging met 15% genieten tijdens de eerste maanden van haar werking.

Vanaf 1 januari volgend op de erkenningsdatum bedraagt de verhoging gedurende twee boekjaren 25%.

Onderafdeling 4 - UITZONDERLIJKE SUBSIDIE VOOR VERSTERKTE BEGELEIDING BIJ EEN NIEUWE OPNAME IN EEN AANGEPASTE COLLECTIEVE WOONOMGEVING VAN EEN JONGERE OF VOLWASSENE DIE NOOD HEEFT AAN COMPLEXE EN INTENSIEVE BEGELEIDING

Art. 122.Om de opvang van de jongere of de volwassene te faciliteren, kan voor een periode van 6 maanden een uitzonderlijke subsidie voor versterkte begeleiding aan een aangepaste collectieve woonomgeving worden toegekend. Deze subsidie stemt overeen met 0,5 VTE. Ze is een aanvulling bij de complementaire individuele norm, die automatisch overeenstemt met C. In voorkomend geval kunnen de individuele norm basisbehoeften en de individuele motorische norm worden toegekend. Tijdens de financiering van deze uitzonderlijke subsidie komt de woonomgeving niet in aanmerking voor de individuele norm voor intensieve begeleiding.

Die kan eventueel aan het einde van de looptijd van deze subsidie worden toegekend.

Al deze normen gaan in vanaf de opname in de woonomgeving voor zover het bericht van opname in de woonomgeving binnen 5 werkdagen wordt overgemaakt.

Als dat niet gebeurt, gaat de norm in op de datum van ontvangst van de aanvraag.

De uitzonderlijke subsidie wordt verlaagd naar evenredigheid van het aanwezigheidscijfer.

Art. 123.§ 1. Om recht te hebben op de uitzonderlijke subsidie voor versterkte begeleiding, moet de jongere of volwassene aan de volgende cumulatieve voorwaarden voldoen: 1. nood hebben aan complexe en intensieve begeleiding;2. wat de begeleiding betreft, nood hebben aan: - hetzij de actieve en voortdurende aanwezigheid van een of meer derden om hem tegen zichzelf of zijn omgeving tegen gewelddadige of gevaarlijke gedragingen te beschermen; - hetzij zeer specifieke begeleiding wegens een combinatie van aandoeningen die doorgaans niet worden behandeld door de woonomgeving die hem wenst op te vangen en die zouden verhinderen dat deze persoon zonder deze aanvullende subsidie kan worden opgevangen in diezelfde woonomgeving; 3. vóór de opname in de aangepaste collectieve woonomgeving: - zich bevinden in een proces van uitsluiting uit de woonomgeving, de dienst of de school die hij tot dusver bezocht; - langdurig in het ziekenhuis opgenomen zijn; - zonder oplossing thuis zijn omdat er geen geschikte oplossing is gezien het complexe profiel van de persoon. § 2. De woonomgeving moet de wil hebben om de zorg vervolgens zonder deze uitzonderlijke subsidie te kunnen voortzetten, door het team op te leiden in het omgaan met de specifieke behoeften van deze persoon.

Art. 124.De uitzonderlijke subsidie voor versterkte begeleiding kan maximaal één keer worden hernieuwd.

Art. 125.Vóór de opname van de betrokkene in de aangepaste collectieve woonomgeving vraagt laatstgenoemde aan het multidisciplinaire team een gunstige beslissing over de toekenning van de uitzonderlijke subsidie voor versterkte begeleiding in een aangepaste collectieve woonomgeving.

Voor de verlenging met 6 maanden moet eerst een nieuwe gunstige beslissing van het multidisciplinaire team worden verkregen.

Art. 126.Het evaluatieschema voor de begeleidingsbehoeften, opgenomen in bijlage 3, wordt zo snel mogelijk na de opname in de woonomgeving afgewerkt.

Als een hernieuwing wordt aangevraagd, stelt de woonomgeving aan het einde van de vijfde maand een evaluatieverslag op met behulp van het evaluatieschema voor de begeleidingsbehoeften dat als bijlage 3 is bijgevoegd.

Dit verslag is gebaseerd op het geïndividualiseerde project van de persoon met een handicap. Het beschrijft de behoeften van de persoon, de doelstellingen en de aangewende middelen om ze te bereiken, de bereikte en de niet-bereikte resultaten. Het bevat een gemotiveerd advies over de aanvraag om de aanvullende subsidie voor zes maanden te verlengen, met het oog op de vereiste extra zorg die nodig is ten opzichte van de zorg voor de andere personen met een handicap die in de woonomgeving verblijven. Het verslag wordt ondertekend door enerzijds een gezondheidswerker, d.w.z. een arts, kinesitherapeut, verpleegkundige of lid van het paramedisch personeel, en anderzijds door de directie van de woonomgeving. Afdeling 3 - FINANCIELE BIJDRAGE

Onderafdeling 1 - ALGEMEEN

Art. 127.Na ontvangst van de bewijsstukken kan de dienst PHARE een willekeurige controle uitvoeren van de bedragen die de woonomgeving heeft meegedeeld.

Wanneer hij duidelijke fouten in de berekeningsmodaliteiten van de financiële bijdrage vaststelt, bezorgt de dienst PHARE het Collegelid een voorstel voor het inleiden van de procedure voor de opgelegde wijziging of de intrekking van de erkenning.

Art. 128.De financiële bijdrage van de gehuisveste persoon met een handicap is zijn bijdrage in de kosten van zijn huisvesting en van de algemene werking van de woonomgeving.

De woonomgeving int het bedrag bij de persoon met een handicap, rekening houdend met de tarieven, de verminderingen en de modaliteiten die in deze afdeling worden aangegeven.

Onderafdeling 2 - FINANCIELE BIJDRAGE VOOR DE ALGEMENE OPDRACHTEN

Art. 129.De woonomgeving int bij de persoon met een handicap een maandelijkse financiële bijdrage die als volgt wordt vastgesteld: § 1. Voor een persoon met een handicap die uitsluitend kinderbijslag of gewaarborgde gezinsbijslag ontvangt, stemt de financiële bijdrage overeen met 2/3 van de ontvangen uitkeringen, vermeerderd met de leeftijdstoeslagen en eventuele supplementen wegens een handicap.

Personen met een handicap die door hun statuut recht zouden geven op kinderbijslag, maar er geen ontvangen, worden gelijkgesteld.

Voor een wees, het kind van een arbeidsongeschikte werknemer, het kind van een gepensioneerde of het kind van iemand die meer dan 6 maanden werkloos is, is de financiële bijdrage identiek aan die welke hij zou krijgen als hij niet tot een van die categorieën behoorde. § 2. Voor een niet-schoolgaande gehandicapte persoon vanaf 21 jaar is de financiële bijdrage vastgesteld op 800 euro per maand. Gehandicapte personen jonger dan 21 jaar die door hun statuut geen recht geven op kinderbijslag, evenals schoolgaande gehandicapte personen van 21 jaar en ouder die over een aanvullend inkomen beschikken, worden gelijkgesteld.

Er blijft een minimumbedrag van 146 euro per maand ter beschikking van de persoon met een handicap. Voor werknemers wordt dat bedrag op een derde van het nettomaandloon gebracht, maar kan het niet lager zijn dan 191 euro.

Art. 130.De in artikel 129 bedoelde bedragen worden verlaagd om rekening te houden met de volgende afwezigheidsdagen tijdens de maand: a) afwezigheidsdagen die door de persoon met een handicap of zijn wettelijke vertegenwoordiger worden verantwoord tot maximaal 12 dagen per kalenderjaar;b) afwezigheidsdagen, verantwoord door een doktersattest;c) afwezigheidsdagen, verantwoord door een hospitalisatiebewijs;d) afwezigheidsdagen, verantwoord door een document dat als bewijs geldt van een familiegebeurtenis, of door een rechterlijke beslissing, tot maximaal 10 dagen per jaar;e) afwezigheidsdagen, verantwoord door een collectief evenement waardoor de betrokkene zich onmogelijk naar de woonomgeving kan begeven, met de instemming van de dienst PHARE;f) afwezigheidsdagen tijdens weekends van vrijdag om 18 uur tot maandag om 7 uur en feestdagen van de vorige avond om 18 uur tot de volgende ochtend om 7 uur;g) afwezigheidsdagen tijdens schoolvakanties voor schoolgaande personen met een handicap die jonger zijn dan 21 jaar of ouder zijn dan 21 jaar;h) afwezigheidsdagen wegens vakantie voor niet-schoolgaande personen met een handicap vanaf 21 jaar, tot een maximum van 24 werkdagen per kalenderjaar;i) sluitingsdagen van de woonomgeving wegens verplaatsing van een wettelijke feestdag volgens deze formule: A - 90% van A x B/C;j) afwezigheidsdagen tijdens de maand waarin de gepersonaliseerde overeenkomst begint of eindigt. volgens deze formule: A - 100% van A x B/C waarbij A = de in artikel 129 bedoelde financiële bijdrage;

B = het aantal afwezigheidsdagen in de maand zoals in dit artikel aangegeven;

C = het aantal dagen in de betrokken maand.

Onderafdeling 3 - MODALITEITEN VOOR DE TOEKENNING VAN EEN KORTING OP DE FINANCIELE BIJDRAGE

Art. 131.Een persoon met een handicap die kinderbijslag ontvangt, krijgt tijdens een bepaald jaar een korting van 50% op het bedrag dat conform artikel 130 is berekend als het globaal belastbare inkomen van het gezin, verminderd met de belastingvrije sommen en verhoogd met een eventueel belastbaar inkomen dat afzonderlijk is vermeld op het aanslagbiljet van het gezin voor het voorlaatste jaar, minder dan 9.000 euro bedraagt. De persoon met een handicap heeft geen recht op een korting als de titularis van de in aanmerking genomen inkomsten eigenaar is van onroerende goederen die niet als persoonlijke woning worden gebruikt of van andere onroerende goederen die voor beroepsdoeleinden worden aangewend.

Art. 132.Voor niet-schoolgaande personen met een handicap vanaf 21 jaar wordt het conform artikel 130 berekende bedrag verlaagd met het verschil tussen de maandelijkse inkomsten en de som van eventueel alimentatiegeld, medische, paramedische en apothekerskosten die door een doktersvoorschrift worden verantwoord en in de federale nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen zijn opgenomen voor zover zij betrekking hebben op verstrekkingen tijdens een periode van effectieve aanwezigheid van de persoon met een handicap in de woonomgeving, kosten van de bewindvoerders over de goederen in direct verband met de inkomsten die in aanmerking worden genomen bij de bepaling van de financiële bijdrage en de financiële bijdragen, verschuldigd vanwege de inschrijving van de betrokken persoon in een andere erkende structuur die door een overheidsinstantie wordt gesubsidieerd in het kader van de hulp aan personen met een handicap.

Art. 133.Voor een persoon met een handicap die wordt opgevangen in zowel een dagactiviteitencentrum als een woonomgeving, beide erkend door de Franse Gemeenschapscommissie of een andere overheidsinstantie, is het forfait in het door de Franse Gemeenschapscommissie erkende dagcentrum vastgesteld op 0 euro.

Art. 134.In afwijking van de artikelen 129 tot 132 is de financiële bijdrage van de personen met een handicap in kort verblijf vastgesteld op 15 euro per nacht opvang. Dit bedrag wordt met 3 euro verlaagd voor personen met een handicap die jonger zijn dan 18 jaar.

Een persoon met een handicap jonger dan 18 jaar krijgt gedurende een bepaald jaar een korting van 50% als het globaal belastbare inkomen van het gezin, verminderd met de belastingvrije sommen en verhoogd met een eventueel belastbaar inkomen dat afzonderlijk is vermeld op het aanslagbiljet van het gezin voor het voorlaatste jaar, minder dan 9.000 euro bedraagt. De persoon met een handicap heeft geen recht op een korting als de titularis van de in aanmerking genomen inkomsten eigenaar is van onroerende goederen die niet als persoonlijke woning worden gebruikt of van andere onroerende goederen die voor beroepsdoeleinden worden gebruikt.

Een persoon van 18 jaar of ouder met een handicap krijgt een korting van 50% als zijn maandelijkse inkomsten lager zijn dan 750 euro, na aftrek van eventueel alimentatiegeld, medische, paramedische en apothekerskosten die door een doktersvoorschrift worden verantwoord en in de federale nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen zijn opgenomen voor zover zij betrekking hebben op verstrekkingen tijdens een periode van effectieve aanwezigheid van de persoon met een handicap in de woonomgeving, kosten van de bewindvoerders over de goederen en huren of terugbetalingen van hypothecaire leningen.

Art. 135.Wanneer het gezin van een persoon met een handicap zoals bedoeld in artikel 131 een nieuw aanslagbiljet ontvangt, moet dat onmiddellijk aan de woonomgeving worden doorgegeven met het oog op de eventuele herziening van de financiële bijdrage voor een volledig kalenderjaar.

Art. 136.Als, voor personen met een handicap zoals bedoeld in artikel 131, wordt vastgesteld dat de financiële bijdrage van een persoon met een handicap niet kan worden betaald als gevolg van een wijziging in de fiscale situatie zoals een verandering van de beschikbare inkomsten van het gezin, die duidelijk recht geeft op een verlaging van de financiële bijdrage, wordt die verlaging hem toegekend. Die verlaging wordt niet meer toegepast zodra de reden voor de toekenning ervan wegvalt.

Art. 137.Als er achterstallige inkomsten worden betaald, dan wordt de financiële bijdrage van een persoon met een handicap gecorrigeerd met terugwerkende kracht over de betrokken periode en naar rata van zijn aanwezigheid in de woonomgeving. Afdeling 4 - VERANTWOORDINGSDOSSIER VOOR DE SUBSIDIES

Art. 138.§ 1. Het verantwoordingsdossier bevat de volgende documenten: 1° wat de personeelskosten betreft: - de individuele rekeningen van alle werknemers uitgesplitst per erkenning, per functie en per type overeenkomst (gesubsidieerd of niet gesubsidieerd); - een overzicht van de onregelmatige prestaties volgens het model opgemaakt door de dienst PHARE, als die prestaties niet zijn opgenomen in de individuele rekeningen; - het overzicht van het dubbele vakantiegeld van alle werknemers, uitgesplitst per erkenning en per functie, voor het boekjaar volgend op dat waarvoor de jaarlijkse subsidie wordt bepaald; - het C 450bis-attest van de Rijksdienst voor sociale zekerheid; - het attest van de FOD Financiën dat de betaling van de bedrijfsvoorheffing bewijst; - de eindafrekening van de arbeidsongevallenverzekering voor elk arbeidsongeval waarvoor een vergoeding is betaald, een kopie van de aangifte die door de woonomgeving is ingediend en de afrekening van de betaalde vergoedingen; - de eindafrekening van de arbeidsgeneeskunde; - een samenvattende tabel van de personeelskosten met vermelding van het personeel in kwestie, de aard van de gevolgde opleidingen en hun kostprijs; - de lijst van de personen die de aanvullende brugpensioenvergoeding ontvangen, met de individuele rekening van elke betrokken persoon; - het overzicht van de vergoedingen, betaald naar aanleiding van externe verblijven; - voor werknemers die tijdens het boekjaar werden aangeworven: het vakantieattest, afgeleverd door de vorige werkgever; 2° wat de algemene en de persoonlijke kosten betreft: - de algemene balans; - de afschrijvingstabellen van de vaste activa en van de giften en subsidies in kapitaal; - het grootboek of de historiek van de kosten en opbrengsten; - het gemiddelde aantal gehuisveste personen met een handicap op jaarbasis; 3° wat de financiële bijdragen van de personen met een handicap betreft: - een jaarlijks overzicht van de aanwezigheden en afwezigheden; - een jaarlijks overzicht van de maandelijkse bijdragen per persoon met een handicap en een globale jaarlijkse samenvatting; - het bewijs van de storting van 2/3 van de kinderbijslag; - in geval van korting: - voor personen met een handicap die uitsluitend kinderbijslag ontvangen: een aanslagbiljet en in voorkomend geval een kopie van de verklaring op erewoord van de persoon die door de woonomgeving is gemachtigd om het dossier te onderzoeken; - voor personen met een handicap vanaf 18 jaar: het bewijs van de inkomsten en eventueel het bewijs van alimentatie, het overzicht van erelonen van een bewindvoerder voor de goederen en het bewijs van betaling van een financiële bijdrage.

De bewijsstukken voor de afrekening van de financiële bijdragen worden aan de woonomgeving afgeleverd.

De dienst PHARE kan de lijst van de gevraagde stukken aanvullen. § 2. Als het gemiddelde aantal gehuisveste personen op jaarbasis hoger is dan de erkende basiscapaciteit, dan worden de financiële bijdragen die in mindering worden gebracht op de op grond van de artikelen 64 en 70 van het decreet aan de woonomgeving toegekende subsidie, verlaagd naar rata van de erkende basiscapaciteit.

Art. 139.De dienst PHARE controleert het verantwoordingsdossier. Hij bepaalt het verschil tussen de som van de betaalde voorschotten en het bedrag van de verschuldigde subsidie.

Hij maakt een voorstel van beslissing over aan de woonomgeving. De woonomgeving heeft zes weken om haar opmerkingen mee te delen.

Als ze niet binnen die termijn reageert, wordt het voorstel van de dienst PHARE geacht aanvaard te zijn.

Binnen zes weken na de datum van ontvangst van de voormelde opmerkingen verstuurt de dienst PHARE de definitieve afrekening van de subsidie.

Art. 140.De in afdeling 3 van dit hoofdstuk bedoelde financiële bijdrage wordt in mindering gebracht op de subsidie. HOOFDSTUK 5 - VOORRANGSOVEREENKOMSTEN

Art. 141.In het kader van de plaatsen die opengesteld zijn buiten de erkende basiscapaciteit van een woonomgeving, maar binnen haar maximumcapaciteit, geeft de opvang van personen met een handicap van wie de behoeften door het multidisciplinaire team als prioritair worden beschouwd, aanleiding tot een specifieke forfaitaire financiering voor de woonomgeving. Die financiering wordt vermeld in een zogeheten 'voorrangsovereenkomst' waarvan het model als bijlage 4 bij dit besluit is gevoegd.

De voorrangsovereenkomst wordt gesloten tussen de woonomgeving en de Franse Gemeenschapscommissie. Het bestaan ervan wijzigt de erkenning van de woonomgeving door het College niet. Deze overeenkomst eindigt automatisch bij het vertrek van de persoon met een handicap.

Art. 142.Om in aanmerking te komen voor een voorrangsovereenkomst, moet de persoon met een handicap een aanvraag indienen die aan de volgende voorwaarden voldoet: * hoogdringendheid van opvang en verblijf gezien de omvang van de follow-up en de zorgen die vereist zijn wegens de lichamelijke, geestelijke of psychische toestand van de persoon met een handicap; * aantonen van een van de volgende sociale redenen: - De belangrijkste toeverlaat binnen het gezin kan zijn opdracht niet meer vervullen. - De huidige situatie vormt een gevaar voor de integriteit van de persoon met een handicap of van derden. - De persoon met een handicap is al meermaals geconfronteerd met een uitsluiting of weigering om hem op te vangen.

Art. 143.De bepalingen van de artikelen 73 tot 76, alsook bijlage 1 van dit besluit zijn van toepassing op personen met een handicap die worden opgevangen in het kader van een voorrangsovereenkomst.

Art. 144.De forfaitaire financiering die aan een woonomgeving wordt toegekend in het kader van een voorrangsovereenkomst, heeft tot doel de bijkomende kosten van alle aard te dekken in verband met de zorg voor de persoon met een handicap van wie de gegevens zijn opgenomen in de voorrangsovereenkomst.

Op jaarbasis stemt deze financiering, voor een voltijds verblijf, maximaal overeen met de gemiddelde kostprijs van een plaats in het betrokken centrum die op de ingangsdatum van de voorrangsovereenkomst is vastgesteld, rekening houdend met de evolutie van het aangeworven personeel op het vlak van aantal, kwalificaties, barema en anciënniteit. De financiering wordt in tienden verminderd naar rata van de halve dagen afwezigheid waarin de gepersonaliseerde overeenkomst voorziet.

De financiële bijdrage van de persoon met een handicap wordt bepaald conform de bepalingen van afdeling 3 van hoofdstuk 4 van dit besluit.

Art. 145.De voorrangsovereenkomsten zijn ten laste van een specifieke basistoelage die verschilt van die van de woonomgevingen binnen het budget van de dienst PHARE. HOOFDSTUK 6 - WIJZIGINGSBEPALING

Art. 146.Paragraaf 2 van artikel 38 van het besluit van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 18 juli 2002 betreffende de erkenning van en de toelagen aan dagcentra voor schoolgaande kinderen, zoals gewijzigd, wordt vervangen door de volgende bepalingen: "Het maximumbedrag per jaar voor de centra is gelijk aan 1820 euro, vermenigvuldigd met de erkende capaciteit. In de centra die kinderen opvangen die niet door een woonomgeving ten laste worden genomen, wordt een aanvullend bedrag van maximaal 254 euro per jaar toegekend voor elk van hen". HOOFDSTUK 7 - OPHEFFINGSBEPALINGEN

Art. 147.Het besluit van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 21 september 2006 betreffende de erkenning van en de subsidies aan dagcentra en verblijfscentra voor gehandicapte personen wordt opgeheven, met uitzondering van artikel 8455, vijfde en zesde lid, voor wat betreft de dagcentra voor schoolgaande kinderen zoals bedoeld in besluit 99/262/E2 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 18 juli 2002 betreffende de erkenning van en de toelagen aan dagcentra voor schoolgaande kinderen.

Art. 148.De artikelen 78, 79 en 80 van besluit 99/262/A van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 25 februari 2000 betreffende de individuele bepalingen van de Brusselse Franstalige dienst voor mindervaliden voor de sociale integratie van gehandicapte personen en hun inschakeling in het arbeidsproces, worden opgeheven. HOOFDSTUK 8 - OVERGANGS-, AFWIJKENDE EN SLOTBEPALINGEN Afdeling 1 - OVERGANGS- EN AFWIJKENDE BEPALINGEN

Art. 149.§ 1. Woonomgevingen die op 31 december 2023 erkend waren, blijven erkend van 1 januari 2024 tot het einde van de erkenningsperiode, vermeld in de recentste erkenningsbeslissing die het College ten aanzien van hen heeft goedgekeurd. § 2. Woonomgevingen die vóór de inwerkingtreding van dit besluit een aanvraag tot hernieuwing van hun erkenning hebben ingediend, blijven onderworpen aan de erkenningsprocedure zoals bedoeld in hoofdstuk II van besluit 2006/554 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 21 september 2006 betreffende de erkenning van en de subsidies aan dagcentra en verblijfscentra voor gehandicapte personen. § 3. In afwijking van artikel 13 van besluit 2017/626 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 1 maart 2018 houdende de vaststelling van de wijzen en procedures voor de erkenning van centra, diensten, woningen of ondernemingen waarvan sprake is in artikel 70 van het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 17 januari 2014 betreffende de inclusie van personen met een handicap, wordt de termijn voor het indienen van de aanvraag tot hernieuwing van erkenning tot 6 maanden verkort voor woonomgevingen waarvan de erkenning afloopt tussen 1 juli 2024 en 31 december 2024.

Art. 150.In afwijking van artikel 61 worden de begeleidingsnormen herzien bij de inwerkingtreding van dit besluit. Afdeling 2 - SLOTBEPALINGEN

Art. 151.De bedragen, vermeld in de artikelen 118, 120, 129, 131, en 134 van dit besluit, zijn gekoppeld aan de referentiegezondheidsindex van december 2001.

Vanaf 1 juli 2024 worden ze ieder jaar op 1 januari aangepast aan het indexcijfer van de consumptieprijzen zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen, hierna gezondheidsindex genoemd, volgens de formule: basisbedrag x gezondheidsindex van december van het vorige jaar gezondheidsindex van december 2001

Art. 152.Treden op 1 juli 2024 in werking: 1° afdeling 2 van hoofdstuk 6 van het decreet;2° de artikelen 16, 17, 62, 63, 70, 71, 72, 74, 75, 77, 92, 94, 95, 102 en 119 van het decreet;3° dit besluit.

Art. 153.Het Collegelid belast met het gehandicaptenbeleid is verantwoordelijk voor de uitvoering van dit besluit.

Gedaan in Brussel, op Voor het College: B. TRACHTE Voorzitster van het College van de Franse Gemeenschapscommissie R. VERVOORT Collegelid belast met het gehandicaptenbeleid

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^